Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, gisteren maakte Statistiek Vlaanderen zijn cijfers bekend over het aantal leerlingen dat de school verlaat zonder diploma. Het Europese doel is dat we minstens minder dan 10 procent van de leerlingen krijgen die de school verlaat zonder diploma. Maar Vlaanderen, collega's, was ambitieuzer. Vlaanderen zei: “Wij gaan het beter doen. Wij gaan de cijfers voor de ongekwalificeerde uitstroom halveren.” En wat hebben we gezien? In het schooljaar 2019-2020 ging het voorzichtig de goede richting uit. Voor het eerst zijn we net onder de grens van die 10 procent geraakt, en zaten we op 9,4 procent. Maar helaas, in de meest recente cijfers, voor 2020-2021, zien we dat het aantal leerlingen die de school verlaten zonder diploma, opnieuw toeneemt. 12 procent van de leerlingen, collega's, verlaat het Vlaamse onderwijs zonder diploma. En leerlingen in het beroepsonderwijs zijn nog veel kwetsbaarder. Daar verlaat bijna 20 procent, een op de vijf leerlingen, het onderwijs zonder een kwalificatie of diploma.
Minister, dat nieuws stond gisteren een beetje in de schaduw en heeft volgens ons niet de aandacht gekregen die het verdiende. Er was veel aandacht voor uw ideetjes in het kader van het lerarentekort, waar we straks uitgebreider over zullen discussiëren, maar veel te weinig over deze cijfers.
Bij Groen liggen we wel wakker van deze cijfers. Waarom? Wat zeggen deze cijfers? Niet alleen dat de schooluitval weer stijgt, maar dat de meest kwetsbare leerlingen hier het slachtoffer van zijn. Want hoe kwetsbaarder de leerlingen zijn, minister, hoe groter de kans dat ze zonder diploma de schoolbanken verlaten. Kinderen met een moeder met een lager diploma, of zonder diploma, kinderen uit een kwetsbaar gezin: bij hen is de kans drie keer groter, minister, dat ze de school verlaten zonder diploma. En zo reproduceert ons onderwijs maatschappelijke kwetsbaarheid van moeder op zoon of dochter, van generatie op generatie, in plaats van daar een dam tegen te vormen.
En dus is mijn vraag, minister: wat zijn uw plannen om die hoge cijfers op het vlak van schooluitval tegen te gaan? (Applaus bij Groen en van Hannelore Goeman)
Minister Weyts heeft het woord.
We delen dezelfde bezorgdheid met betrekking tot de strijd tegen de schooluitval omdat we allemaal weten dat scholing de beste garantie is op kansen in onze samenleving. U haalt enkele factoren aan die ik onderschrijf. U moet natuurlijk ook weten dat het gaat over cijfers van 2021, een jaar dat nog altijd gevat was door corona. Waarom vermeld ik dat? Omdat een belangrijke factor de binding met de school is. Net door schoolsluitingen, door opgelegde schoolsluitingen is natuurlijk de binding met de school in het gedrang gekomen. Dat heeft natuurlijk ook een effect.
In aanvulling van factoren die u vernoemt, zien we ook een belangrijke knipperlicht, een belangrijke factor met een groot voorspellend karakter: het aantal afwezigen waarbij je ziet dat diegenen die uiteindelijk uitvallen een vrij lang parcours hebben van stelselmatige afwezigheden – zowel gewettigde als ongewettigde. Dat is ook een belangrijk element in ons plan tegen schooluitval. Dat is inderdaad een plan waar we aan werken, waarbij we wel degelijk voortbouwen op grond van de lering getrokken uit het vorige plan, maar waarbij we ook op grond van adviezen van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) nog voor de zomer vooruitgang willen boeken.
Blijven we intussen op onze handen zitten? Nee, want als je kijkt naar de verschillende onderwijsvormen, zie je dat er ook positieve evoluties te noteren vallen met betrekking tot de schooluitval, maar dat er vooral in het beroepssecundair onderwijs een fikse stijging is die eigenlijk geen impact heeft op de totaliteit van het cijfer. Net daarom hebben we nu al heel specifiek naar het beroepssecundair onderwijs maatregelen uitgerold, zelfs nog voor het plan tegen schooluitval, waarbij we vooral willen dat de keuze voor het beroepssecundair onderwijs zo vroeg mogelijk gedaan wordt en op grond van een positieve motivatie. Daarbij gaan we met een wetenschappelijk onderbouwd instrumentarium naar het basisonderwijs, naar het vijfde en het zesde leerjaar, naar de eerste graad secundair onderwijs. Zo laten we kennismaken met mogelijke talenten die zij hebben, zodat men een keuze maakt voor beroepssecundair onderwijs, voor technisch secundair onderwijs, voor STEM-opleidingen (Science, Technology, Engineering and Mathematics) op grond van een vergelijking en op grond van hun eigen talenten.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, wij denken vooral met onze fractie dat die vroege schoolverlaters niet de leerlingen zijn die makkelijk in het leven staan en die veel steun hebben van thuis. Dat zijn jongeren met problemen thuis, problematische thuissituatie. Die worstelen met zichzelf, met mentale issues, een geschiedenis van schorsingen, van uitsluitingen, van veranderen van school, enzovoort. Dat zijn jongeren die zich bevinden op het snijvlak tussen Onderwijs en Welzijn. Minister, die samenwerking, tussen Onderwijs en Welzijn, laat dat geen sterkte van het Vlaams beleid zijn. Er zijn veel projecten, maar ze zijn vaak versnipperd. Ze zijn projectmatig gesubsidieerd, maar niet structureel. Er zijn hele lange wachtlijsten in de jeugdhulp.
Minister, het is echt nodig dat u met uw collega van Welzijn de handen in elkaar slaat. Ik heb hier al veel vragen over gesteld. Op mijn laatste vraag van juli vorig jaar, hebt u me geantwoord dat u met een nieuw actieplan tegen schooluitval zou komen tegen het najaar van 2022. Collega’s, we zijn ondertussen het voorjaar van 2023. U zegt dat u aan het plan aan het werken bent, dat het er nu misschien tegen de zomer zal zijn. Wij hebben het nog niet gezien. Maar er is wel degelijk een sense of urgency als het gaat om kwetsbare jongeren in ons onderwijs te houden, te ondersteunen en ervoor te zorgen dat ze opgevangen in plaats van uitgesloten worden. (Applaus bij Groen)
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ongekwalificeerde uitstroom is inderdaad geen goede zaak, in de eerste plaats niet voor de betreffende jongeren. Want zonder kwalificatie op de arbeidsmarkt komen maakt je leven niet eenvoudiger. Nu, collega’s, in de analyse is er me toch ook iets opgevallen en collega Meuleman, daar spreekt u niet over. Dat is dat jongeren die thuis met geen enkel gezinslid Nederlands spreken meer dan drie keer hoger – alleen wegens die factor – ongekwalificeerd uitstromen: 24,8 procent wegens thuis geen Nederlands en 7,1 procent indien thuis wel Nederlands.
Collega Meuleman, dan stel ik vast dat als wij hier in dit parlement vanuit de N-VA, de minister, de regering, inzetten op Nederlands, op het heel vroeg starten van de KOALA-test (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid), op de basisgeletterdheid Nederlands, op Vlaamse toetsen Nederlands, als we de oproep aan de ouders doen voor Nederlands, bent u met uw Groenfractie de eerste om hier moord en brand te schreeuwen dat we dat niet mogen doen. Ik zie u nu nee knikken, en daar ben ik blij om.
En dus, minister, is mijn vraag om daar verder op in te zetten, om op die manier de ongekwalificeerde uitstroom niet te laten toenemen, maar te verlagen. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Het aantal jongeren die onze schoolbanken verlaten zonder diploma, stijgt opnieuw. En dat is een drama voor de jongeren, omdat we weten dat zij vaak een vogel voor de kat zijn, op de arbeidsmarkt maar ook in het leven. Maar het is ook een drama voor ons allemaal, voor de welvaartstaat.
Het is geen nieuw probleem, collega’s. We kennen niet alleen de knipperlichten, we kennen ook heel veel van de oorzaken. Er is het gebrek aan een onderbouwd, sterk oriënteringsbeleid, waardoor jongeren vaak veel te lang niet op hun plaats zitten, met het watervaleffect tot gevolg. Er is het gebrek aan een deftig basiszorgbeleid op school en de ondoordachte inkanteling van het bso in duaal leren. En, inderdaad, we testen het Nederlands wel, maar bieden geen ondersteuning op scholen om daarna met die resultaten aan de slag te gaan. Het resultaat is natuurlijk schoolmoeheid. En het is meer dan alleen corona. We weten waar het fout loopt. We missen gewoon de oplossingen. Mevrouw Meuleman zei het al: u hebt vorig jaar in januari beloofd dat er tegen het najaar een plan zou zijn om in september vorig jaar in te dienen. We hebben dat nog altijd niet gezien. Ik krijg opnieuw de indruk dat u gewoon niet weet hoe u het probleem moet aanpakken, dat er geen visie is en dat er geen ideeën zijn om schoolmoeheid aan te pakken.
Mijn vraag is: waar is het plan, en overtuig mij van het tegendeel. (Applaus van Kurt De Loor)
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat collega Meuleman gelijk heeft. De cijfers zijn confronterend, daar gaan we niet flauw over doen. Zeker in het beroepssecundair onderwijs gaat het over een op de vijf jongeren die geen kwalificatie, geen diploma haalt. Het verhaal dat nadien komt, is ook duidelijk. Ze zijn inderdaad een vogel voor de kat of ze moeten heel hard gaan vechten om fatsoenlijk in het leven te kunnen gaan staan.
Inderdaad, minister, ik heb u in de commissie ook heel wat vragen gesteld rond schooluitval. Er werd verwezen naar het najaar 2022. Dat is niet gehaald. Ik hoor u vandaag heel graag zeggen dat u hopelijk voor de zomer dat plan klaar zult hebben. Dat was collega Meuleman? Excuseer. Ik hoop alvast dat we heel snel met dat plan tegen schooluitval aan de slag kunnen gaan. U zei dat de SERV en de Vlor allebei nog een advies moesten geven. Die zijn al bekend.
Wanneer mogen we het nu effectief verwachten? En zullen er voor het beroepssecundair onderwijs acties zijn? Dat begint toch erg zorgwekkend te worden. We hebben geen tijd te verliezen. Er moet dadelijk iets aan gedaan worden. (Applaus bij cd&v)
De heer De Gucht heeft het woord.
Er zijn een paar zaken die natuurlijk al gezegd zijn. Mijnheer Daniëls, ik ben heel blij dat u ons volgt in het feit dat wij die brede scholen verder moeten uitbouwen om ervoor te zorgen dat de ouders op een goede manier de taal kunnen leren en daardoor ook de leerlingen op een betere manier kunnen opvolgen. Ook met mevrouw Goeman ben ik het volledig eens over wat ze zegt over het watervalsysteem. Wij praten daar al jaren over. De vraag is inderdaad wat we eraan moeten doen om die oriëntering beter te laten verlopen.
Het gaat natuurlijk niet alleen over taal, het gaat ook over de opvolging van thuis uit. Als je ziet dat 32 procent van de uitval komt bij kinderen waarvan de moeder geen diploma lager onderwijs heeft, dan gaat het ook over het feit dat we er gewoon niet in slagen om een goede opvolging te doen. De aantallen die er zijn in de centrumsteden geven – laat ons eerlijk zijn – een eerste indicatie van wat daarna over heel Vlaanderen gebeurt. De vraag is niet alleen een plan, minister, maar ook een duidelijk actieplan voor de centrumsteden, om die de handvatten te geven om hieromtrent een actief beleid te voeren om de schooluitval tegen te gaan.
En dan is er nog het feit dat die scholen waar men met de meest sociaal zwakke leerlingen wordt geconfronteerd, het grootste lerarentekort hebben. We gaan daar straks in de volgende vraag op verder. Dat is een samenloop van omstandigheden die dit versterkt. (Applaus bij Open Vld)
Minister Weyts heeft het woord.
Wel, ik zal u wat inzage geven in de grote lijnen van het plan waaraan we momenteel aan het werken zijn. Dat zet vooral in op preventieve werking via een verbindend schoolklimaat. We zorgen voor maximale betrokkenheid van leerlingen op de school. De ouderbetrokkenheid en de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn elementen die daarin heel belangrijk zijn. De ouderlijke verantwoordelijkheid gaat zowel over de betrokkenheid bij de schoolcarrière als over de kennis van het Nederlands. Maar het eerste vereist het tweede.
Dus ook daar denk ik dat we iets dwingender moeten zijn en niet altijd de thematiek benaderen vanuit een slachtofferperspectief en dat we ook moeten zeggen dat de ouders in deze echt een keuzemogelijkheid hebben. Ze kunnen goede keuzes maken voor de studiecarrière van hun kinderen, onder andere door ervoor te zorgen dat ze zelf Nederlands leren. Ze kunnen ervoor zorgen dat hun kinderen ook na de schooluren in contact blijven komen met het Nederlands. Het is wetenschappelijk bewezen dat zulke kinderen en jongeren echt wel gelijke kansen hebben en anderen niet.
Ten tweede is er de rol van de leerlingenbegeleiding: maximaal zorgen voor een goede, positief gemotiveerde oriëntatie, en zo vroeg mogelijk. Ik ga het straks nog eens herhalen, het voorbeeld waar we nu mee bezig zijn en dat nu wordt uitgerold.
Ten derde is er de monitoring, de vinger maximaal aan de pols houden. En ten vierde is er de lokale verankering. in eerste instantie met het lokaal welzijnsbeleid als het gaat over welzijn. We hebben onze eigen CLB’s, maar ook het OCMW, waarbij men vanuit het OCMW ook op de deur gaat kloppen. We hebben inderdaad die knipperlichtfunctie, op grond van het aantal afwezigheden. We hebben op grond van de inzichten, meldingen van de scholen, knipperlichten. Op grond daarvan gaan we ook effectief met het OCMW op de deur kloppen om op die ouderlijke verantwoordelijkheid te wijzen. We gaan zeggen dat er een probleem is en dat we nu moeten ingrijpen – en we doen dat ook het best samen.
Tot slot willen we ook zorgen voor sterke, flexibele leerwegen, waarbij we met ons aanbod inzake duaal leren een kwaliteitsvol perspectief kunnen bieden op een goede, aangepaste studiecarrière voor die leerlingen die zich meer richten op de arbeidsmarkt. Zij willen dus de combinatie maken tussen enerzijds een deel van de lestijd spenderen op de werkvloer en een deel in de school.
De voorzitter liet mij niet uitspreken vanwege de klok – alle begrip – maar ik heb nog even om te duiden waarmee we nu gestart zijn in het basisonderwijs en in de eerste graad secundair. Het is nog in beperkte vorm, maar ik hoop dat we dat voluit kunnen uitrollen in samenwerking met de Universiteit Gent (UGent) en met Voka. Vanuit de ratio ‘als Mozes niet naar de berg komt, moet de berg naar Mozes komen’ gaan we daarbij naar de scholen zelf. Met een wetenschappelijk onderbouwd instrumentarium trachten we kinderen al in het vijfde en zesde leerjaar en de eerste graad secundair onderwijs te testen en hun diets te maken waar hun talenten liggen, op welk vlak ze verhoudingsgewijs eigenlijk veel beter scoren ten opzichte van andere leerlingen. Ze krijgen een rapport mee, waarbij men thuis ook kan zien dat ze blijkbaar aanleg hebben voor een technische of een beroepsopleiding en voor deze – of geen heel specifieke – opleiding. Vervolgens gaan we vooral de ouders trachten te sensibiliseren, om minstens al eens na te denken om al vroegtijdig een keuze te maken: een positief gemotiveerde keuze, op grond van talenten en specifieke vaardigheden die kinderen en jongeren hebben, voor het technisch onderwijs en zeker voor het beroepssecundair onderwijs.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik denk dat er verschillende factoren zijn: het Nederlands is er zeker een van, de heropwaardering van het beroepsonderwijs – mevrouw Goeman heeft ze daarnet ook opgesomd. Maar ik denk vooral aan de preventieve werking voor een verbindend schoolklimaat. U hebt er ook naar verwezen, en het zal hopelijk in dat actieplan staan waarop we nog steeds wachten. Er waren door de vorige minister een aantal initiatieven ingevoerd, onder andere de fast teams. Die hadden net tot doel om ook in het lager onderwijs in te grijpen, daar waar men zag dat er problemen zouden zijn, nog voor er kinderen geschorst werden. We zien immers een enorme toename van de schorsingen van kinderen in het lager onderwijs, we hebben die vraag hier ook al gesteld. Daar konden ze ingrijpen: ze konden het kind én de klas én de leerkracht ondersteunen, om zo dat zorgend klimaat te creëren dat nodig is. Minister, dat hebt u afgeschaft, en voorlopig is er nog niets in de plaats. Ik hoop dat u er echter voor gaat zorgen dat er, samen met Welzijn, structurele ondersteuning komt om preventief te werken aan schooluitval.
De actuele vraag is afgehandeld.