Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de impact van sociale en andere media op het zelfbeeld van jongeren, naar aanleiding van de Pano-reportage over eetstoornissen
Verslag
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
‘Het begon met niet te ontbijten toen ik 11 was.’ Collega's, dat was een van de getuigenissen die we vorige week konden horen in de aangrijpende Panoreportage over eetstoornissen. Er is een bevraging gebeurd in de vijf instellingen in Vlaanderen waar jongeren vandaag terechtkunnen als ze een eetstoornis hebben. Uit de cijfers komt duidelijk naar voren dat er een stijging van het aantal jongeren met een eetstoornis is.
Wat ook opvalt, is dat er meer jongeren onder de 16 jaar te kampen hebben met eetstoornissen. De sociale media hebben daar natuurlijk een heel grote invloed op. Ze kijken vaak naar ideaalbeelden en streven om die ook te bereiken. Jongeren durven vandaag de dag nog niet altijd hulp inroepen, want er heerst nog altijd een bepaald taboe over eetstoornissen. We moeten ook vaststellen dat uit de reportage is gebleken dat het herstel van zo’n eetstoornis heel lang kan duren. Men spreekt zelfs van zeven jaar.
We moeten een aantal componenten gebruiken om daar verder op te kunnen inzetten: preventie natuurlijk, detectie en indien nodig de juiste behandeling, wat zo is in veel gevallen. Minister, Vlaanderen is bevoegd voor preventie. We werken al een aantal jaar samen met het kenniscentrum Eetexpert, onze partnerorganisatie die heel veel tools en aandacht geeft aan preventie, maar we moeten dat zeker in deze tijden versterken, want ook de coronacrisis heeft een heel grote impact gehad op die jongeren.
Op het federale niveau heeft minister Vandenbroucke vorige week aangekondigd dat er tien miljoen euro zal worden vrijgemaakt om ook nog meer aandacht te besteden aan het zorgaspect van eetstoornissen. Daarom heb ik de volgende vraag voor u, minister: op welke manier kan Vlaanderen nog meer aandacht hebben op het vlak van preventie om jongeren met eetstoornissen daarvan bewust te maken en hen op weg te helpen naar een goede begeleiding? (Applaus van Peter Van Rompuy)
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Minister, de collega vermeldde de Panoreportage al die schetste op welke manier sociale media een impact hebben op het zelfbeeld van jongeren met een eetstoornis. Eind september was er in het Verenigd Koninkrijk een uitspraak die stelde dat in 2017 de veertienjarige Molly Russel zichzelf van het leven benam na de negatieve effecten van online content en gisteren kwam het nieuws uit dat op TikTok spotfilmpjes circuleerden waarbij men gebruikmaakte van foto’s van leerlingen die op Smartschool te vinden waren.
De grote gemeenschappelijke deler van al die berichten is natuurlijk de impact van de sociale media. Die is brandend actueel en niet meer weg te denken. We kunnen ook niet veel doen aan de aanwezigheid van dat soort filmpjes die potentieel een negatieve impact hebben op iemands zelfbeeld. We moeten dus, minister, een modus vivendi vinden. Hoe gaan we om met de aanwezigheid van die content? Vlaanderen kan enkel een tegengewicht bieden en onze jeugd ondersteunen in het omgaan met en relativeren van zo’n inhoud. Partners als WAT WAT zijn daartoe opgericht.
Daarom vind ik het ongelooflijk jammer dat op de homepage van WAT WAT niet meteen werd ingespeeld op de reportage van Pano of op het nieuws over de TikTok-filmpjes. Van de vijftien thema’s die je ziet, gaat er geen enkel over eetstoornissen of een positief zelfbeeld. Ook bij Karrewiet, dat nochtans een erg groot bereik heeft in een groeiend segment van jongeren die worstelen met eetstoornissen, was er geen duiding bij het nieuws.
Minister, welke initiatieven zult u nemen om, zoals in het voorbeeld van de recente Panoreportage over eetstoornissen, de verschillende betrokken actoren snel, efficiënt en gecoördineerd te laten inspelen op de onvermijdelijke vragen waarmee onze jongeren worstelen? (Applaus bij de N-VA)
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, in de Panoreportage kwamen twee elementen naar voren. Een eerste is de problematiek van de eetstoornissen. Je merkt dat die eetstoornissen soms bij kinderen, maar zeker bij jongeren vaak voorkomen en dat het een groeiend probleem is. Het valt niet los te zien van de bredere problematiek van mentale problemen en zorgen bij jongeren. Bij sommigen komen die ook tot uiting via die eetstoornissen. Als dat gebeurt, is dat iets waar je je als ouder terecht bijzonder veel zorgen over maakt. We moeten heel sterk curatief optreden, vandaar het belang van die federale initiatieven, maar vooral ook preventief optreden.
Een tweede element dat in die Panoreportage naar voren kwam, was de soms negatieve impact van sociale media. Sociale media behoren tot de leefwereld van onze jongeren en dat hoeft op zich geen probleem te zijn, maar als je ziet dat bijna een op de vier jongeren zegt dat ze eigenlijk weinig zelfvertrouwen hebben door die sociale media en door het beeld waarmee ze worden geconfronteerd en dat een slechte impact heeft op hun zelfbeeld, dan weet je dat daar nog werk aan de winkel is.
Het is heel belangrijk dat Pano dit soort zaken naar voren brengt, maar wat kunnen we doen vanuit het beleid? Een eerste punt is dat de hulplijnen die we in Vlaanderen hebben, en die we sinds 2020 ook hebben versterkt, extra in de kijker worden gezet en dat jongeren daar ook een weg naar vinden. Op de site van VRT MAX is er niet alleen een verwijzing naar Awel, onze jongerentelefoon en -chat, maar ook naar het jongerenaanbod van het CAW (JAC), Tele-Onthaal en de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s). Zo vinden jongeren vlot hun weg naar die kanalen. Dat kan fysiek of ter plaatse, maar zeker ook via de telefoon of de chat.
Ten tweede moeten we de informatie aan jongeren ook blijven versterken. Onze informatiewebsite voor jongeren, WAT WAT, is daarin belangrijk. Wat hebben zij concreet gedaan? Zij hebben alle artikelen over deze problematiek aangepast en geactualiseerd in functie van wat er was te zien in de Panoreportage. Het is wel waar dat dat nog niet extra in de kijker is gezet. Dat punt van kritiek deel ik wel. Zij hebben mij wel verzekerd dat ze vandaag nog extra initiatieven zullen nemen en dat ze hierover op sociale media nog extra zullen praten. Wat ook essentieel is, is de versterking van de mediawijsheid. Hoe ga je om met sociale media? Hoe moet je dat allemaal plaatsen? In dat verband is ons kenniscentrum Mediawijs ook bezig met dit soort problematieken, om die op een goede manier te kunnen duiden.
Ten derde – en daar is ook naar verwezen – is er het Vlaams kenniscentrum Eetexpert, dat alle expertise samenbrengt. Het is belangrijk dat zij ook hun netwerk versterken en met de verschillende partners in dialoog gaan om de aandacht daarop te vestigen en om de organisaties op het terrein met hun expertise te versterken. Ik denk dan aan onze OverKop-huizen en onze CLB’s, die op het terrein van het onderwijs daarbij een belangrijke rol spelen.
Misschien een laatste punt is dat het kunnen spreken over deze problematiek voor jongeren extreem belangrijk is. Ik heb dat de aflopen jaren ook gemerkt. De eerste oplossing bij problemen bij jongeren, zeker mentale problemen en zeker ook dit soort uitingen van mentale problemen, is dat men er met leeftijdsgenoten, ouders, leraars en anderen over kan spreken. Dat is ook het voordeel van deze reportage en dit debat, namelijk dat we dit thema opnieuw bespreekbaar kunnen maken.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Dank u, minister, om toch nog eens in de verf te zetten wat we allemaal al doen, want we doen al heel veel, maar het moet op bepaalde vlakken zeker nog sterker.
Wat mij uit de reportage vooral is bijgebleven, is dat jongeren aanhaalden dat ze niet eens beseften dat ze een eetstoornis hebben. Als je vandaag met jongeren over eetstoornissen praat, halen zij vaak de klassieke eetstoornissen aan zoals anorexia en boulimie, maar het is denk ik ook belangrijk om het signaal te geven dat het binnen de eerste lijn nog sneller moet worden gedetecteerd, vanaf het ogenblik dat er haperend eetgedrag bij jongeren is. We moeten nog sterker inzetten op die vroegdetectie, want als de jongere aangeeft dat hij niet meer ontbijt of ’s middags niet meer wil eten, dan moet er net dan een signaal bij de eerste lijn komen om ervoor te zorgen dat die jongeren niet zo ver in die eetstoornis geraken. Dat moeten we vermijden. Op welke manier kunnen we ook in die eerste lijn nogmaals aandringen op de versterking van de vroegdetectie? (Applaus van Peter Van Rompuy en Joke Schauvliege)
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Dank u, minister. U weet dat ik heel sterk geloof in het op zoveel mogelijk manieren en via alle mogelijke partners, privé en publiek, bekendmaken van die hulplijnen.
Mediawijsheid is de vijfde prioriteit van het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP). Net daarom is het een beetje spijtig dat wanneer het over mediawijsheid op de JKP-website gaat en hoe je daaraan begint, dit thema alleen maar vultekst bevat. Daar word je niet meteen wijzer van. Dat is een spijtige zaak. Ik vroeg mij af hoe het stond met de stand van zaken van dat participatief traject.
Wat uw tijdelijke bevoegdheid, Welzijn, betreft, had ik graag nog drie elementen aangehaald, drie zaken die heel frappant zijn.
Eén, er zijn steeds meer 11- tot 15-jarigen die een eetstoornis ontwikkelen. Dat is ongelooflijk verontrustend. Een eetstoornis wordt nog te vaak gelijkgesteld met anorexia, wat maakt dat eetstoornissen te laat herkend en behandeld kunnen worden. Ze hebben echt meer bekendmaking nodig.
Federaal zijn er extra middelen voorzien voor hulpverlening, daar ging het al over. Op Vlaams niveau hebben we met de vijf centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) en de antennepunten voor Eetexpert de nodige expertise in huis gehaald. Zullen er nog Vlaamse initiatieven volgen op het vlak van welzijn?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, het is vaak zo dat er al vroeg tekenen zijn van mentaal onbehagen bij jongeren, vooraleer zij een psychiatrische stoornis ontwikkelen. Het is belangrijk dat zij dan snel hulp krijgen. Voor een aantal jongeren zal die hulp voldoende zijn. Een aantal anderen zal later helaas alsnog gespecialiseerde interventies nodig hebben. Mijn vraag aan u is: wat kunt u op dat vlak vanuit Vlaanderen doen, vanuit uw bevoegdheid voor preventie? We weten dat de CGG’s zijn dichtgeslibd maar federaal zijn er nu, via de conventie, toch flink wat psychologen aan de slag aan een heel haalbaar tarief voor jongeren. Kan Vlaanderen ook extra inspanningen doen om hen toe te leiden naar die psychologen zodat zij, bij vroege tekenen van onbehagen, zeer snel ergens terechtkunnen? Als zij meer kansen hebben op hulp, dan maken ze minder kans om een zware stoornis te ontwikkelen. (Applaus bij Vooruit)
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Tijdens de coronacrisis hebben we gezien dat het aantal jongeren met eetstoornissen toegenomen is. We zien vaak dat eetstoornissen eigenlijk in combinatie met andere stoornissen voorkomen. Ik denk daarbij aan depressie en angststoornissen. Bij ernstige eetstoornissen is er zelfs een verhoogd suiciderisico. We hebben er dus alle belang bij dat dit zo snel mogelijk gedetecteerd wordt, en dat we snel kunnen ingrijpen. Anders zien we dat het volledig escaleert, met nefaste gevolgen. We hebben destijds cijfers opgevraagd over de wachttijd, en die bleek toen vier tot acht maanden te zijn. Mijn vraag is hoe het op dit moment zit met de wachttijden, want het is heel belangrijk dat jongeren laagdrempelig en zo snel mogelijk hulp kunnen krijgen.
Mevrouw Wouters heeft het woord
Minister, de getuigenissen in de Panoreportage waren pakkend. Vooral het feit dat steeds meer jongeren onder 16 jaar een eetstoornis ontwikkelen, is schrijnend. Een eetstoornis is een slepende ziekte. Een effectieve aanpak is dan ook noodzakelijk om deze problematiek in zijn geheel aan te pakken. Op Vlaams niveau moet er ingezet worden op preventie van eetstoornissen, maar indien de ziekte zich toch ontwikkelt, dan moet er steeds gespecialiseerde, tijdige en aanklampende hulp aanwezig zijn. Het is positief dat er op federaal niveau wordt geïnvesteerd in het ontwikkelen van een zorgtraject voor deze doelgroep. Daarnaast is het ook al een heel goed begin dat er werk gemaakt wordt van familiehulp, want dat is iets waar onze fractie al veel langer voor pleitte. Een goede samenwerking over alle niveaus is echter cruciaal. Wij vragen dan ook om samen met het federale niveau af te stemmen en eindelijk werk te maken van een integrale aanpak van deze problematiek. Minister, er is een werkgroep rond eetstoornissen. Deze werkgroep zou ten aanzien van de interkabinettenwerkgroep voor geestelijke gezondheidszorg aanbevelingen formuleren …
Uw vraag, alstublieft?
Het eindrapport zou af zijn tegen de zomer van 2022. Wat zijn de belangrijkste resultaten van dit eindrapport? Hoe implementeert u dit?
Mevrouw Groothedde heeft het woord
Minister, de Vlaamse Regering heeft hier eigenlijk heel veel slagkracht. Preventie is uw verantwoordelijkheid, en dat is een grote verantwoordelijkheid, want daarmee kunt u proberen het stijgende aantal gevallen tegen te gaan.
Wat de wachtlijsten betreft: het betreft hier jongeren die gebaat zijn bij heel snelle hulp. Hun problematiek is acuut, dus soms heel gevaarlijk. We zien dat de Vlaamse wachtlijsten, zelfs in die dringende situaties, erg aangroeien. Op welke manier gaat u die op korte termijn afbouwen?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u, collega’s, voor de reacties en vragen. We moeten deze problematiek op drie niveaus aanpakken.
Ten eerste moeten we algemeen inzetten op het mentaal welbevinden van onze jongeren. Ten tweede moeten we effectief de vroegdetectie realiseren. Ten derde moeten we ook op curatief vlak, wanneer het probleem zich voordoet, op een goede manier reageren.
Het mentaal welbevinden van onze jongeren staat al geruime tijd onder druk. Corona heeft daar absoluut geen deugd aan gedaan. Al heel wat studies hebben aangetoond dat dit een bijzonder moeilijke periode was. Of er dan ook blijvende consequenties aan verbonden zijn, moeten we nog zien. Maar één ding is zeker: de focus op het mentaal welbevinden van onze jongeren is voor de regering een absolute prioriteit. Volgens ons kinderrechtenbeleidsplan is dat prioriteit nummer één: het mentaal welbevinden van onze jongeren versterken. Dat geldt voor alle beleidsniveaus. Dat geldt in de klas voor het onderwijs, dat geldt voor het jeugdwerk, dat geldt in alle domeinen waar we opereren.
Als minister van Jeugd vind ik daar de aandacht voor de vrijetijd van kinderen en jongeren heel belangrijk. Kinderen en jongeren moeten natuurlijk op school heel wat bijleren, maar het is ook belangrijk dat ze in hun vrijetijd worden ondersteund, in verenigingen, in jeugdorganisaties en uiteraard ook thuis. Zij moeten ook terechtkunnen bij hun ouders, bij hun familie, bij hun vrienden, om hierover te kunnen spreken. In die zin is het bespreekbaar maken van dit soort thema’s van mentaal welzijn in het algemeen, van donkere gedachten maar ook van dit soort stoornissen, van essentieel belang in de preventie.
Vroegdetectie is het tweede punt. Je moet zorgen dat je er zo snel mogelijk bij bent, dat je het niet laat escaleren. Onze eerste lijn speelt daar zeker een cruciale rol in. Gaande van de (JAC’s) tot de centra voor algemeen welzijnswerk (CAW’s) tot de OverKop-huizen. Dat zijn allemaal plaatsen waar veel kinderen en jongeren komen.
Laat ons ook de plaats van ouders en opvoeders niet vergeten. Zij zitten dag in dag uit samen met de kinderen en jongeren aan tafel. Die zien het als daar zaken gebeuren die niet positief zijn. Hen goed informeren is ook een essentieel punt. Via onze verschillende kanalen proberen we dat te versterken.
Het laatste punt is het curatieve. Kinderen en jongeren met eetstoornissen moeten heel goed begeleid worden. Er moet een goede en aangepaste behandeling voor voorzien worden. Een deel daarvan is federaal. In het ergste geval zit je in een psychiatrische context, in psychiatrische ziekenhuizen. Daar moet uiteraard voldoende in worden geïnvesteerd. Ook psychologen die ter beschikking worden gesteld kunnen daarbij een positieve rol spelen. Ook in onze eigen centra voor geestelijke gezondheidszorg, en in de centra voor leerlingenbegeleiding bij het onderwijs, wordt daar extra op ingezet. Via ons kenniscentrum Eetexpert wordt ervoor gezorgd dat de verschillende actoren specifieke gespecialiseerde kennis hebben over deze thematiek. Want niet alle hulpverleners zijn even vertrouwd met die realiteit.
Collega’s, ik ben ervan overtuigd dat als wij inzetten op die drie elementen – preventief werken rond mentaal welzijn, de vroegdetectie en het curatieve –, we echt een dienst kunnen verlenen aan onze jongeren en dat dit echt vooruit kan gaan.
Tot slot, ik denk dat dit voor vele ouders een heel moeilijke situatie is waarmee ze geconfronteerd worden. Het ergste is dat hun kinderen of zijzelf zich daarover moeten schamen. Dat is absoluut niet aan de orde. Het kan als het ware iedereen overkomen. Het kan elk gezin overkomen. We moeten er voor elkaar zijn, ouders voor elkaar, en natuurlijk onze diensten van de Vlaamse overheid.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Minister, dank u voor uw bijkomende antwoorden. Wat u schetst, is heel correct. Het heeft niet alleen op de jongere zelf impact, maar op de hele omgeving. Daarvoor moeten we zeker alert zijn.
De reportage heeft heel veel losgemaakt en heeft het thema heel actueel gemaakt. Dat is terecht. We mogen echt de impact van een eetstoornis op iemands leven niet onderschatten. Preventie is en blijft altijd de eerste stap.
Ik wil nog drie aandachtspunten meegeven. Het versterkend inzetten op vroegdetectie is heel belangrijk: vanuit de eerstelijnszorg die we vandaag heel goed op het terrein zien. Twee, versterken vanuit het bewust worden van de media. De mediawijsheid zal ons daarin ondersteunen in alle fora waar de jongeren actief zijn: school, jeugdbeweging en dergelijke. Ten slotte moeten we vandaag echt het taboe rond eetstoornissen doorbreken. We moeten leren praten over de bezorgdheden en vooral over ons mentaal welzijn.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Minister, wie ‘impact sociale media’ zegt, zegt natuurlijk ook ‘influencers’, en dat brengt mij tot uw influencercode, minister. Die zat er al een tijdje aan te komen. Ondertussen zijn privé-initiatieven en initiatieven van andere niveaus er al aan vooraf gegaan. De afdwingbaarheid van het instrument blijft ook nog een beetje een vraag. Maar ik kom er graag heel even op terug.
Het bestaan van potentieel schadelijke content op sociale media, valt – zoals ik al zei – niet zo simpel te elimineren. Maar wat we wel kunnen doen, moeten we met volle kracht doen: het kaderen van content, aanbieden van hulp en mediawijs maken van onze jongeren en de volwassenen in hun omgeving, met de hulp van influencers die ze toch al als rolmodel beschouwen. Minister, ik reken daarvoor op u. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vragen zijn afgehandeld.