Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft het inschrijvingsrecht in het gewoon onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
We gaan tegen dit ontwerp van het decreet stemmen om dezelfde reden waarom we op 2 februari tegen het eerste Inschrijvingsdecreet voor de gemeenten buiten Brussel hebben gestemd. De dubbele contingentering wordt afgeschaft, en daar zijn wij fundamenteel tegen. Het systeem had zijn tekortkomingen, maar uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de dubbele contingentering wel een positieve impact heeft gehad op de sociale mix, zeker in een complexe grootstedelijke context als Brussel. Bovendien blijkt dat de dubbele contingentering de keuzevrijheid van ouders niet inperkt. We hebben nood aan meer sociale mix, niet minder. We vrezen ook dat met dit ontwerp van decreet de voorrangsregels op basis van kansarmoede-indicatoren zullen worden losgelaten, wat de creatie van scholen met vooral rijke of arme kinderen enkel zal doen toenemen. Ook de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) zegt duidelijk in zijn adviezen dat het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie en het bevorderen van sociale cohesie te weinig worden gewaarborgd.
In plaats van de voorrangsregels voor kansengroepen om segregatie tegen te gaan, voert u nu extra voorrangsregels in voor Nederlandstaligen in het Nederlandstalig onderwijs. Het is niet mis dat er voldoende talige mix is in scholen. Een concentratie aan de ene of de andere kant is niet oké. Ook taalarme kinderen leren immers van taalrijke kinderen, en omgekeerd. Wat ons wel stoort, net zoals bij het vorige decreet, is de exclusieve focus op taal, zonder de onderliggende problemen van capaciteitstekort in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel aan te pakken. Bovendien blijkt uit cijfers van het lokaal overlegplatform (LOP) dat het verhogen van het percentage Nederlandstaligen van 55 naar 65 procent in de praktijk maar voor een handvol gezinnen iets zal veranderen. Het is bijzonder jammer dat de voorrangsregels er niet echt toe doen, dat die voor kansengroepen wegvallen en dat in de plaats voorrangsregels worden ingevoerd die niet meer zijn dan symbolen om het Nederlandstalig karakter van Brussel te bevorderen. We gaan dan ook tegen dit ontwerp van decreet stemmen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, onderwijs en Brussel zijn twee zaken die mij na aan het hart liggen en als fiere Vlaamse Brusselaar ben ik dan ook bijzonder tevreden met de inschrijvingsregels die in het ontwerp van decreet staan. Het is een ontwerp van decreet op maat van onze hoofdstad, op maat van Brussel. Dat kan uiteraard niet los worden gezien van het algemeen Inschrijvingsdecreet waarover we al uitvoerig hebben gediscussieerd, en dat we twee weken geleden met de volle steun van de N-VA-fractie in de plenaire vergadering hebben goedgekeurd.
De principes uit dat decreet gelden dus ook voor Brussel. Dus ook in Brussel vervangen we de dubbele contingentering door een voorrangsregel voor ondervertegenwoordigde groepen tot maximaal 20 procent en verhogen we daarbij het lokale draagvlak. In Brussel heeft de raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) over de invulling hiervan het laatste woord. We gaan dus ook in Brussel resoluut voor flexibiliteit vanuit een bottom-upbenadering en dat is een goede zaak.
Het geeft scholen de ruimte om een inschrijvingsbeleid op maat uit te werken dat tegemoetkomt aan de specifieke noden van elke school, want de noden zijn natuurlijk niet overal dezelfde. Doch dit terzijde, want wat hier nu voorligt, is de bespreking van de specifieke inschrijvingsregels die van toepassing zijn op het Vlaams onderwijs in Brussel.
Het onderwijs in onze hoofdstad heeft over de jaren heen een uitstekende reputatie opgebouwd en is een echt kwaliteitsmerk geworden. Daardoor vinden heel wat anderstalige kinderen ook hun weg ernaartoe. Ouders kiezen bewust voor ons Vlaams onderwijs omdat ze weten dat hun kind tweetalig, of zelfs drietalig afstudeert. Dat kunnen we alleen maar toejuichen.
Voor de N-VA is het echter onaanvaardbaar dat Nederlandstalige ouders of ouders die de moeite hebben genomen zich het Nederlands eigen te maken, de dupe worden van het succes van het Vlaams onderwijs in Brussel. Daarom is het een uitstekende zaak dat we vasthouden aan de verhoging van de voorrang voor Nederlandstaligen van 45 naar 65 procent uit het decreet van 2019. Op die manier creëren we een kritische massa van Nederlandstaligen, wat in het belang is van zowel het Nederlandstalig schoolkarakter als van de onderwijskwaliteit. Onderwijskwaliteit staat of valt nu eenmaal met een goede kennis van het Nederlands.
Collega's, de inschrijvingsregels belonen niettemin iedereen die consequent heeft gekozen voor de Vlaamse Gemeenschap en dus voor het Nederlands, ongeacht de thuistaal. De invoering van de bijkomende voorrangsgroep van 15 procent in het eerste jaar van het secundair onderwijs voor leerlingen die negen jaar schoolliepen in het Nederlandstalig onderwijs, getuigt daarvan. Deze voorrangsgroep zal bovendien nog meer ouders aanmoedigen om zo vroeg mogelijk te kiezen voor het Vlaams onderwijs in Brussel, en dus voor onze Nederlandse taal.
Maar laten we wel wezen, deze voorrangsregels zouden overbodig zijn, mochten we aan de andere kant van de taalgrens dezelfde onderwijskwaliteit hebben, en dat ze die onderwijskwaliteit even hoog in het vaandel zouden dragen.
Nederlandstalige maar ook anderstalige ouders kiezen bewust voor het Vlaams onderwijs omdat ze het beste voorhebben met hun kinderen. Wanneer zullen ze aan de andere kant van de taalgrens eindelijk eens inzien dat inzetten op het Nederlands een ware troef is? Het is in het belang van elk ketje om ten minste tweetalig af te studeren. We moeten daarom in beide gemeenschappen aan hetzelfde zeel trekken.
Collega’s, deze inschrijvingsregels zullen uiteraard het capaciteitstekort niet oplossen. Dat hebben we ook nooit beweerd, het is een en-enverhaal. Daarom investeert deze Vlaamse Regering historisch hoge bedragen in extra capaciteit daar waar de noden het hoogst zijn. Uit de cijfers blijkt dat Vlaanderen goed bezig is. Daar mogen en moeten we fier op zijn. Vlaanderen laat Brussel niet los. Sinds jaar en dag gaat 15 procent van onze capaciteitsmiddelen naar onze hoofdstad, naar Brussel. Dat is drie keer zoveel als de Brusselnorm vereist. Vlaanderen investeert zelfs meer dan de Franse Gemeenschap waardoor ons aandeel groeide.
Tijdens de bespreking in de commissie gaf de minister de exacte cijfers voor Brussel. Ik herhaal deze graag. Vlaanderen investeerde van 2010 tot 2022 meer dan 90 miljoen euro in bijkomende Brusselse capaciteit, goed voor 8200 plaatsen in het basis- en secundair onderwijs. Vorig jaar kende Vlaanderen 4,4 miljoen euro toe aan 5 Brusselse projecten om de capaciteit in het secundair onderwijs te verhogen, goed voor meer dan 500 extra plaatsen. Hier is ook een rol en verantwoordelijkheid weggelegd voor de Brusselse gemeenten. Er zijn nog altijd te veel Brusselse gemeenten zonder een Nederlandstalige gemeenteschool. Het zou de collega’s sieren om op lokaal niveau hun collega’s aan te zetten tot echte dadendrang in het belang van onze kinderen.
Ik had nog kort iets willen zeggen over de wijze van aanmelden. Wij vinden het een goede zaak dat men voor de Brusselse scholen centraal moet aanmelden. Dat vermijdt dubbele inschrijvingen, biedt ouders meer zekerheid en maakt het inschrijvingsproces een stuk eenvoudiger en transparanter. Ook zal de ombudsdienst inschrijvingen ouders op laagdrempelige wijze bijstaan als ze klachten hebben. Problemen worden op die manier zo dicht mogelijk bij de scholen en ouders aangepakt. Dat is goed nieuws voor onze ketjes. In uitzonderlijke gevallen, en met akkoord van de school, kan dat zelfs leiden tot een inschrijving in overcapaciteit.
Collega’s, het zal u niet verbazen dat wij dit ontwerp van decreet met veel veel overtuiging zullen goedkeuren. (Applaus bij de N-VA)
De heer Laeremans heeft het woord.
Voorzitter, collega's, de voorrangsregel in Brussel wordt meer dan terecht opgetrokken van 55 naar 65 procent. Dat is heel zeker een stap in de goede richting, maar wij vrezen dat dit nog niet genoeg zal zijn. Uit recente cijfers in antwoord op mijn schriftelijke vraag blijkt dat het percentage niet-toegewezen kinderen groot blijft. Bij de groep voorrang Nederlands ging het dit schooljaar om 372 kleuters en 167 lagereschoolkinderen die in geen enkele school van hun aanmeldingslijst terechtkonden. Daardoor gingen er ook spijtig genoeg naar het Franstalig of het Nederlandstalig onderwijs buiten Brussel. Het laatste cijferboek Vlaamse Rand bevestigt dat ook. We zien daar een stijgende pendelbeweging van leerlingen uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die schoollopen in de Vlaamse Rand, van 3522 leerlingen in het schooljaar 2011-2012 naar 4826 leerlingen in het schooljaar 2020-2021. Dat is toch een toename van 37 procent op tien jaar tijd.
Bijna een derde van de leerlingen uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die schoollopen doen dat in Dilbeek. Daarnaast nog heel wat leerlingen in Vilvoorde, Zaventem en Wemmel.
Het capaciteitstekort begint ook op te schuiven naar het secundair onderwijs, waar het aantal nergens toegewezen leerlingen steeg van 236 naar 318. Dat tekort vormt dus nog steeds een beperking op de vrije schoolkeuze in Brussel. We hopen natuurlijk dat die cijfers met dit ontwerp van decreet zullen dalen. Maar we twijfelen eraan of men met die verhoging tot 65 procent die cijfers helemaal zal kunnen wegwerken.
Het klopt dat het Nederlandstalige onderwijs in Brussel het slachtoffer is van zijn eigen succes, maar ook van het gebrek aan investeringen in capaciteit in het Franstalige onderwijs en van het kwaliteitsverlies daar. Dat moeten wij dan maar allemaal opvangen, met toch een hoop nadelen van dien.
De facultatieve voorrang van 20 procent moet hier niet worden voorgelegd aan de gemeenteraden maar wel aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). Dat zal allicht iets minder problemen opleveren dan in Vlaanderen, waar soms meerdere schepencolleges of gemeenteraden hun zeg moeten doen. Maar toch blijft nog altijd het risico bestaan dat hier tegenstrijdige belangen spelen tussen een politiek orgaan en een schoolbestuur. De praktijk zal het uitwijzen. We zullen afwachten hoe het de volgende jaren evolueert.
Wij zullen ons, zoals de vorige keer, op dit ontwerp van decreet onthouden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
De beoordeling van de CD&V-fractie van dit ontwerp van decreet voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad komt – en dat zal u niet verbazen – in essentie overeen met deze van het ontwerp van decreet dat we een tweetal weken geleden in deze plenaire vergadering hebben besproken.
Minister, het zal u niet verbazen dat het voor ons belangrijk is te onderstrepen dat het cruciale uitgangspunt net die vrijheid van de ouders is om te kiezen voor de school die ze zelf willen. Een aantal collega’s hebben al aangehaald dat de nieuwe invulling van het inschrijvingsdecreet nooit het capaciteitsprobleem zal oplossen. Net daarom is het zo belangrijk dat als we leerlingen op een billijke manier willen weigeren, we op zoek moeten gaan naar de voorgangers, de mensen die we dan een duwtje in de rug willen geven.
Voor Brussel is, net zoals voor de andere decreten, nabijheid in het basisonderwijs waar ook de broers en de zussen zitten, belangrijk. We willen op die manier de kinderen van Nederlandstalige ouders voorrang geven. Het is belangrijk dat we op die manier ook het signaal geven dat we de betrokkenheid van de ouders belangrijk vinden.
Ook bij de instroom van het secundair onderwijs kunnen de leerlingen die al een volledig traject hebben afgelegd in het Nederlandstalige onderwijs voorrang krijgen.
Wat betreft de ondervertegenwoordigde groepen is het belangrijk dat we benadrukken dat we er alles aan doen om uitsluiting en discriminatie tegen te gaan. De enkelvoudige voorrang van de 20 procent ondervertegenwoordigde groepen kan er alleen maar voor zorgen dat de lokale school ook een goede afspiegeling blijft van de lokale samenleving.
Wij hebben er alle vertrouwen in dat de lokale actoren op een zeer positieve manier met dit nieuwe instrument aan de slag zullen gaan en het doelmatig zullen inzetten. Het is ook meer op maat van de lokale context. Daarom is het evident dat wij voor zullen stemmen.
De heer De Gucht heeft het woord.
De kern van de beide ontwerpen van inschrijvingsdecreet die vandaag voorliggen, is dezelfde als van deze die we onlangs in deze plenaire vergadering hebben goedgekeurd. Daarin komen toch wel een paar zaken naar voren die om een niet nader verklaarbare reden door sommigen op een verkeerde manier worden geïnterpreteerd.
Onder andere het feit dat de dubbele contingentering wegvalt, zou dan betekenen dat deze niet meer sociaal zou zijn. Dat is geenszins het geval. Dat is toch al heel belangrijk om even naar voren te brengen. Als je wilt weigeren, moet je sowieso met een aanmeldingssysteem werken, heb je een centrale tijdslijn, worden de dubbele inschrijvingen vermeden, en verdwijnt er een dubbele meerderheid van het lokaal overlegplatform (LOP), waardoor het geheel op een andere en democratischere manier wordt bekeken. Dat zijn toch wel belangrijke zaken die hier naar voren komen.
Wat hier verschillend is, is dat in Brussel de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) moet bekrachtigen en niet de verschillende gemeenten. Ik denk dat het belangrijk is dat er op een goede manier wordt samengewerkt.
Het overeenkomstige zijn de capaciteitsgroepen, de uitbreiding van die groepen leerlingen die met een verslag worden toegevoegd. Overcapaciteitsgroepen zijn geadopteerde kinderen. De omschrijving van geplaatste kinderen door de jeugdrechtbank wordt aangepast, zodat de omschrijving conform is aan de geldende regelgeving en dus ook pleegkinderen kunnen vallen onder de overcapaciteitsgroep. Ook verhuizende leerlingen worden toegevoegd. In het basisonderwijs wordt de omschrijving van de overcapaciteitsgroep voor anderstalige nieuwkomers aangepast zodat ook kleuters worden gevat. Dat zijn toch wel belangrijke zaken.
De collega's hebben er reeds op gewezen dat we van 55 naar 65 procent optrekken. Dat is belangrijk, maar heeft ook een belangrijke symbolische waarde. Op dit moment komt men slechts in 12 scholen aan die 55 procent. Het kan natuurlijk veranderen, maar het is realiteit.
Daarnaast is er een bijkomende voorrangsgroep van 15 procent ingevoerd in het secundair onderwijs voor leerlingen die negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd. Wat is er bijzonder aan negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs? Men gaat er eigenlijk van uit dat je vanaf 3 jaar ingeschreven bent. Voorzitter, dat is heel belangrijk omdat het nog maar eens duidt op het belang van de leerplicht die nu op 5 jaar ligt. We hebben die al eens verlaagd, maar in de toekomst zullen we die nog verder verlagen. Zo zorgen we ervoor dat kinderen vanaf 2,5 of 3 jaar worden ingeschreven in het kleuteronderwijs zodat de taalkennis van in het begin wordt meegenomen. Kinderen zijn, zeker op jonge leeftijd, als een spons wanneer het gaat over taal. Het is een bijzonder goede zaak. Laat ons daar samen met de andere kant van de straat in overleg gaan, minister, om ervoor te zorgen dat we de leerplicht kunnen verlagen om net die mensen die soms moeilijk hun weg vinden, op die leeftijd naar de school krijgen met hun kinderen.
Capaciteitsmiddelen zijn al aangehaald. Het is niet onbelangrijk te melden dat sinds 2004 er al meer dan 480 miljoen euro in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is geïnvesteerd door de VGC. Dat is toch wel een heel mooi bedrag. Aan de andere kant moet je er natuurlijk ook rekening mee houden, zoals ook in Antwerpen en Gent, dat het in een grootstad ook niet zo heel eenvoudig is om plaats te vinden voor grote nieuwe schoolgebouwen. Je moet er ietwat vindingrijk ermee omgaan, maar dat gebeurt ook wel. Het is bijzonder moeilijk, laat ons daar eerlijk in zijn.
Dit ontwerp van decreet gaat het probleem van capaciteit niet oplossen, maar het is niet altijd eenvoudig om dat in een grootstedelijke context op een goede manier te doen, tenzij men massaal investeert in nieuwbouw met speelplaatsen op hoogte enzovoort. Dit wordt trouwens in Brussel al toegepast.
Om de noodzakelijke toekomstige investeringen beter te plannen, heb je natuurlijk een capaciteitsmonitor nodig. De capaciteitsmonitor is door de minister aangekondigd en we kijken ernaar uit.
Ten slotte: Vlaanderen zal meer moeten investeren in het Nederlandstalig onderwijs. Ik ben er mij van bewust dat Vlaanderen al veel doet, maar als je de druk op de Vlaamse Rand wil verlichten, dan zullen er extra middelen moeten komen voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Ik vond het heel mooi hoe de collega van de N-VA de ketjes omschreef. Ik denk dat het langs de ene kant juist is dat veel Franstalige of anderstalige ouders het Nederlandstalig onderwijs heel belangrijk vinden en een meerwaarde vinden voor hun kinderen. De Nederlandstaligen in Brussel gaan achteruit, maar de tweetaligen, en dus het aantal dat het Nederlands machtig is Brussel, gaan erop vooruit. Dat is onder andere dankzij het schitterend onderwijs. Laat ons daar verder in investeren. Het is in het belang van, als ik me niet vergis, de Vlaamse hoofdstad maar ook in het belang van de toekomst van die mensen van onze Vlaamse hoofdstad om daar het beste onderwijs te verschaffen wat mogelijk is.
Mevrouw Ampe heeft het woord.
Open Vld steunt de nieuwe inschrijvingsregels. Maar, zoals al gezegd, er is een capaciteitsprobleem. Er zijn te weinig plekken en er moeten plekken bijkomen. Oké, er is geïnvesteerd, maar vorig jaar is er bijvoorbeeld 1 procent plekken bijgekomen terwijl de bevolking veel meer stijgt. Daardoor geraken de scholen in de Rand vol en deint dat uit. Vorig jaar heeft een op de drie ouders in juli te horen gekregen dat er geen plek was voor hun kind. Dat heeft een hele zomer voor stress gezorgd bij die mensen. Uiteindelijk zijn er in september nog plekken toegewezen.
Ik heb u gevraagd hoeveel van de kinderen die eerst een weigering hadden uiteindelijk een plek hebben gekregen en hoeveel niet. U hebt geantwoord dat de lokale overlegplatforms die cijfers niet bijhouden. Ik zou toch willen vragen om aan die lokale overlegplatforms te vragen om die cijfers wel bij te houden zodat we weten wat er gebeurt met al die aanmeldingen.
Brussel is een meertalige stad. Ik hoor hier nog vaak spreken over Frans en Nederlands maar u moet weten dat in Brussel maar een derde van de bevolking puur Franstalig is. De hele grote groep is meertalig of anderstalig. Ik vind het net een meerwaarde dat wij zorgen voor zoveel mogelijk Nederlandstalig onderwijs voor zoveel mogelijk mensen die in de hoofdstad wonen omdat dat ook een promotie is voor het Nederlands en omdat dat ervoor zorgt dat het Nederlands meer gesproken wordt in de hoofdstad.
Dus, alle steun voor de inschrijvingsregels, maar graag extra inspanningen om het aantal plekken in Brussel te verhogen.
De heer Bex heeft het woord.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik de verwarring bij collega Vandecasteele goed begrijp omdat de situatie van het onderwijs in de Rand rond Brussel en de situatie van het onderwijs in Brussel zelf zeer nauw met elkaar verbonden zijn. Ik heb in de commissiebesprekingen zelf het voorbeeld gegeven van een jongere uit Ukkel die bijvoorbeeld met de trein veel sneller in een school in Halle is dan wanneer hij zich naar het centrum van Brussel zou begeven. Dat is gewoon een geografische realiteit die maakt dat mensen kiezen voor de oplossing die voor hen het gemakkelijkste en het interessantste is en daarbij niet kijken of ze in het ene dan wel in het andere gewest naar school gaan.
We weten dat er zowel in Brussel als in de Rand een sterke bevolkingstoename is en dat daar veel jonge inwoners bijkomen. Dan heb je een ongelooflijke druk op dat onderwijs. Ik vind het dan eerlijk gezegd een beetje jammer dat hier in het Vlaams Parlement gezegd wordt dat het vooral de Franse Gemeenschap is die inspanningen moet doen want dat wij ons deel al doen. De Brusselnorm betekent inderdaad dat we 5 procent van de gemeenschapsmiddelen uitgeven aan Brussel, maar de Brusselnorm betekent ook dat we ervan uitgaan dat ons doelpubliek in Brussel 30 procent van de Brusselaars is. Als je een enorme verjonging en een ongelooflijke bevolkingsgroei krijgt in Brussel, dan is het logisch dat Vlaanderen sterk moet investeren in onderwijs in Brussel, want het is essentieel dat elk kind dat in Brussel naar het Nederlandstalig onderwijs wil komen, eigenlijk een plaats zou moeten krijgen. Vandaag is dat niet het geval. We zouden dus eigenlijk nog meer moeten investeren. Ik weet dat je zoiets niet op een, twee, drie kunt doen maar de terechte inspanningen die hier zijn aangehaald, moeten we nog veel sterker uitdragen. Dat is ook een goede zaak voor Vlaanderen want dat betekent dat je zowel in de metro als in winkels, op de arbeidsmarkt en om het even waar in Brussel steeds meer Nederlands kunt horen.
Collega De Gucht heeft terecht gezegd dat er steeds minder gezinnen zijn in Brussel die je als eentalig Nederlandstalig of eentalig Franstalig kunt beschrijven. Maar er zijn wel steeds meer Brusselaars die perfect Nederlands spreken voor dagelijks gebruik, en dat is fantastisch. Dat is een ongelooflijke toegevoegde waarde. Dus eerst en vooral, collega’s, moeten we blijven inzetten op extra plaatsen in dat Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Minister, als we dan naar dit ontwerp van decreet kijken, dan betreuren wij, net als twee weken geleden bij de bespreking van het algemeen decreet, dat de aanbevelingen van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en van het Kinderrechtencommissariaat, om vast te houden aan de dubbele contingentering, niet gevolgd worden. Zeker voor Brussel pleiten die organen daar sterk voor, zij het met enkele verbeteringen die mogelijk waren. En hier in het Vlaams Parlement wordt eigenlijk heel de tijd gezegd dat we vertrouwen moeten hebben in de lokale besturen, dat we de mensen die de situatie op het terrein het beste kennen, de beslissingen moeten laten nemen.
Wel, dat was hier ook perfect mogelijk. We hadden als Vlaams Parlement kunnen zeggen dat de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) de autonomie behoudt om in Brussel te kiezen voor een dubbele contingentering. Wij met de fractie van Groen betreuren alleszins dat dit niet zo in het ontwerp van decreet is opgenomen.
Wat wij wel goed vinden, minister, is dat die aanmeldingen ook in Brussel voortaan geconcentreerd zullen gebeuren. Dat is zeker een goede zaak. Maar we blijven toch vinden dat de aanpassingen die nu gebeuren aan die voorrangsregels vooral symbolisch zijn. Collega De Gucht heeft ook al gezegd dat er eigenlijk weinig scholen zijn in Brussel die tot 80 procent Nederlandstaligen bevatten. Ik heb de cijfers hier bij. Er zijn eigenlijk vier basisscholen, collega’s, met iets meer dan 50 procent Nederlandstalige leerlingen – iets meer, dus dat gaat niet in de richting van 80 procent.
Er zijn 8 van de 37 secundaire scholen die meer dan 50 procent Nederlandstalige leerlingen tellen, waarvan er 4 aanzienlijk meer Nederlandstalige leerlingen tellen. Dat gaat dan over cijfers van 71, 75, 80 en 91 procent. Ik weet niet of het duidelijk is voor alle collega’s, maar door die percentages in het voorrangsdecreet te gaan verhogen, gaan we er echt niet voor zorgen dat er meer Nederlandstalige kinderen in het Brussels onderwijs zitten. En het is ook zo dat, wanneer je nog meer Nederlandstaligen in 1 school concentreert, dat er natuurlijk ook voor zorgt dat er minder Nederlandstaligen, of kinderen die van thuis uit Nederlandstalig zijn, in een andere school zitten. Dus wij denken dat dat opkrikken van die percentages toch eerder een op de borst kloppen is van een Vlaamse meerderheid, dan een beleid dat ingegeven is door de kennis van de situatie op de schoolvloer in Brussel.
Nu, wat de specifieke voorrangsregels in Brussel betreft, minister: we kunnen over de percentages discussiëren, maar we zijn het er absoluut wel over eens dat de Vlaamse overheid het recht en zelfs de plicht heeft om voorrangsregels voor Nederlandstaligen in Brussel te voorzien. Maar dan moeten we gaan kijken naar wat we het beste kunnen doen. En vandaag is er een regeling die voor dat percentage van de leerlingen – die 55 procent, en het gaat naar 65 procent – kijkt naar wat de ouders eigenlijk hebben gedaan. Hoe spreken zij Nederlands, welke opleidingen hebben zij gevolgd? En zal er nu ook voor 15 procent van de leerlingen die naar het secundair gaan, gekeken worden naar de schoolloopbaan van die kinderen?
In de Vlaamse Rand – daar komen we straks op terug – wordt er enkel en alleen gekeken naar de schoolloopbaan van de kinderen. Minister, net als de Vlor vinden wij dat eigenlijk een veel beter en een veel eerlijker systeem. Want het is eigenlijk onmenselijk om aan een kind dat negen jaar naar het Nederlandstalig onderwijs in Brussel naar school gegaan is, en dat dus van in de kleuterklas tot het zesde leerjaar naast een kindje naar school is gegaan dat misschien wel een Nederlandstalige ouder heeft, te zeggen: jij komt niet in aanmerking voor 65 procent van die voorrangsregel. En als jouw vriendje naar de middelbare school gaat, dan heb jij minder kans dan dat vriendje om ook naar de middelbare school te gaan, enkel en alleen door wie jouw mama of papa is. Dat vinden wij geen goede zaak, minister.
Ik denk dat u in de commissie geïnsinueerd hebt dat u eigenlijk op termijn ook in Brussel naar zo’n systeem zou willen evolueren, maar dat u eigenlijk afwacht wat de procedure voor het Grondwettelijk Hof geeft van de vorige wetgeving, het vorige decreet dat we daarrond hebben goedgekeurd. Ik zie u knikken. Dat vinden wij met Groen alleszins een positieve evolutie.
Maar wij zullen dus tegen dit ontwerp van decreet stemmen voor de redenen die ik heb aangehaald.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Collega’s, we vinden de nieuwe inschrijvingsregels voor Brussel vooral een typisch voorbeeld van de ‘Weytsiaanse’ aanpak. Het klinkt misschien goed en gemakkelijk, maar het zal het probleem in de praktijk helemaal niet oplossen. De minister laat uitschijnen dat hij daarmee een doorbraak forceert voor al die Nederlandstalige ouders die geen plaats vinden voor hun kind in de school van keuze, maar dat klopt natuurlijk niet. Het probleem is nochtans acuut. Daar zijn we het over eens. Ik veronderstel dat wanhopige ouders elk jaar opnieuw contact opnemen met de collega’s omdat ze geen plaats hebben gevonden voor hun kind in de school van hun keuze. Sommigen krijgen in de loop van het jaar toch nog goed nieuws omdat er onder meer door dubbele inschrijvingen in de Rand toch nog een plaats is vrijgekomen in een school in Brussel. Anderen beslissen uiteindelijk om hun kind in een Franstalige school in te schrijven in Brussel. Ik ken ook koppels die uiteindelijk hebben beslist om Brussel te verlaten omdat ze geen plaats vonden in een Nederlandstalige school naar keuze.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat je je vooral niet mag laten wijsmaken dat die nieuwe voorrangsregels dat probleem zullen oplossen. Het verhogen van de voorrangsregels van 55 naar 65 procent is een staaltje van pure symboolpolitiek. Ik heb het Open Vld expliciet horen toegeven. Het is al gezegd. Weet u hoeveel Nederlandstalige scholen in Brussel op dit moment aan het voorrangspercentage van 55 procent Nederlandstaligen geraken als alle vrije plaatsen in de onthaalklas – als die er überhaupt zijn na de inschrijving van broers en zussen – worden toegewezen aan Nederlandstalige kinderen? Dat zijn er op dit moment 12. 12 van de 131 Nederlandstalige scholen in Brussel die een onthaalklas inrichten, geraken op dit moment aan die 55 procent. Dat blijkt uit een studie van het Brusselse lokaal overlegplatform (LOP) op basis van de cijfers van 2019. Het gaat hier over de onthaalklassen, maar op die manier zien we toch een duidelijke tendens.
Het punt is, collega’s, dat er in Brussel meer dan genoeg plaatsen in Nederlandstalige scholen zijn voor alle kinderen die een of twee Nederlandstalige ouders hebben. Dat kan natuurlijk ook moeilijk anders als je weet dat Vlaanderen voor 20 procent van de Brusselse kinderen een plaats ter beschikking stelt. De Brusselnorm is 30 procent. We moeten daarnaar streven, maar vandaag is dat 20 procent. Als je kijkt naar het aantal Brusselaars dat een belastingaangifte in het Nederlands doet – om dat als graadmeter te nemen –, dan gaat het om 8 procent. Het lijkt me niet meer dan logisch dat er voor elk Nederlandstalig kind, een kind dat thuis Nederlands praat, een plaats is in een Nederlandstalige school in Brussel. Waar het vastloopt, is dat veel Nederlandstalige ouders hun kinderen allemaal in hetzelfde handjevol populaire scholen willen inschrijven. Daar zijn er dus elk jaar opnieuw sowieso veel meer aanmeldingen dan beschikbare plaatsen. In de praktijk zal het verhogen van het voorrangspercentage van 55 naar 65 procent ervoor zorgen dat er slechts een heel beperkt aantal extra Nederlandstalige gezinnen in de toekomst nog een plaatsje vinden in datzelfde heel beperkt aantal scholen dat vandaag al compleet overbevraagd is door Nederlandstalige ouders. Die kunnen voortaan een paar extra vrije plaatsen voorbehouden voor Nederlandstaligen. Doe nu niet of het voorliggende voorstel een oplossing is voor al die ouders die jaar na jaar niet weten wat ze moeten doen omdat hun kind geen plaats heeft gevonden in vaak dezelfde scholen.
Nog erger is dat we denken dat de nieuwe regels een aantal andere problemen nog zullen vergroten. De heer Bex zei het ook al: meer Nederlandstaligen in een school betekent natuurlijk minder in een andere. Dat zijn communicerende vaten. Er worden niet elk jaar Nederlandstalige kinderen bij getoverd. De nieuwe regels zullen ervoor zorgen dat er nog meer concentratie van Nederlandstalige kinderen is in een beperkt aantal populaire scholen en nog minder in Nederlandstalige scholen waar het – als we eerlijk zijn – vandaag al zoeken is om kinderen in te schrijven die thuis Nederlands spreken. Dat is geen goede zaak. Kinderen leren ook taal van elkaar. We moeten dus streven naar een mix.
Die tendens zal nog verder worden versterkt door het afschaffen of zelfs het verbod op de dubbele contingentering, ook in Brussel. Dat is nog een maatregel waartegen we ons verzetten. Het is geen geheim dat veel kinderen die beantwoorden aan de gelijke onderwijskansen-indicatoren (GOK) vaak ook uit anderstalige gezinnen komen.
Wij denken dus dat uw nieuw inschrijvingsbeleid in Brussel de deur openzet voor nog meer tweedeling in het Brusselse onderwijslandschap tussen enerzijds Nederlandstalige scholen in Brussel met veel Nederlandstalige kinderen die vaak ook uit redelijk welgestelde gezinnen komen met hoger opgeleide ouders en anderzijds even goede Nederlandstalige scholen met veel kinderen die thuis geen Nederlands spreken en die niet kunnen rekenen op de steun van hun ouders, financieel, maar ook niet bij hun schoolwerk. Ik reken natuurlijk op de Vlaamse Gemeenschapscommissie om daar serieus tegengas te geven. Zij gaat inderdaad samen met het LOP van Brussel het laatste woord krijgen bij het bepalen van de nieuwe voorrangsgroep van 20 procent voor ondervertegenwoordigde groepen. Ik ga uit van hun wijsheid om daar inderdaad rekening te houden met de socio-economische achtergrond van leerlingen. Dat neemt dus niet weg dat uw beleid eigenlijk gewoon de deur wagenwijd openzet in de toekomst voor meer tweedeling tussen elitescholen en de rest die dan maar hun plan moeten trekken.
Minister, wat ik nog het ergste vind, is dat ik gewoon de indruk krijg dat dat de bedoeling is, dat u niet wakker ligt van de kwaliteit van alle Nederlandstalige scholen in Brussel. De realiteit is dat er vandaag veel te weinig steun is voor alle Nederlandstalige scholen die worstelen, omdat ze heel veel kinderen op de schoolbanken hebben met taalachterstand, met leerproblemen, met familiale en financiële problemen. Ik denk nochtans – dat is de essentie voor mij in dit debat – dat daar een belangrijk deel van de oplossing ligt, ook voor de inschrijvingsproblematiek in Brussel. Want als we willen vermijden dat er altijd ouders teleurgesteld gaan worden omdat er geen plaats is in datzelfde handje populaire scholen waar iedereen naartoe wil en als we de inschrijvingen ook beter willen spreiden, dan moeten we ervoor zorgen dat elke Nederlandstalige school in Brussel sterk en kwaliteitsvol onderwijs kan bieden aan elk kind. Dat is de enige manier om de perceptie, maar ook soms de realiteit van goede en slechte scholen te keren en om ouders dus te overtuigen om ook de school om de hoek te overwegen om hun kind in te schrijven in de plaats van altijd opnieuw in te schrijven in datzelfde clubje van populaire scholen. Op dat vlak vinden wij dat de Vlaamse Regering gewoon te weinig doet. Straks hebben we zelfs geen leerkrachten meer om voor de klas te staan. Ik wil echt nog eens in de verf zetten wat voor een ongelooflijke bedreiging dat dat op dit moment is voor de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Wat moet er daarnaast nog meer gebeuren? Dat hebben de collega’s natuurlijk ook al gezegd. Ja, er moet absoluut nog meer geïnvesteerd worden in capaciteit, in extra plaatsen, zeker in wijken waar het capaciteitsprobleem oploopt. Daar moet elke overheid haar verantwoordelijkheid nemen. Minister, ik heb al gezegd dat u daar inspanningen doet. Dat mag absoluut nog meer zijn. De gemeenten moeten daar inderdaad over de brug komen. Ik ken een heel aantal projecten die in de gemeenten op stapel staan, niet toevallig meestal ook op plaatsen waar wij mee besturen. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Jawel, we zullen het er straks over hebben.
Once again, minister, ook op dat vlak rekenen op u om iets te doen aan het lerarentekort. Want wat zijn we met extra klassen als er straks geen leerkrachten zijn om ervoor te staan?
Natuurlijk zijn we wel blij dat er inderdaad een voorrangscategorie wordt ingevoerd voor leerlingen die hun schoolcarrière in het Nederlandstalig onderwijs doorlopen. Dat is een goede zaak. Het lijkt ons inderdaad ook veel logischer dat er gekeken wordt naar het parcours van het kind en niet naar dat van de ouders. Wie in het Nederlands naar de lagere school is gegaan, zal wat ons betreft ook gewoon in het Nederlands naar het middelbaar moeten kunnen. Dus we begrijpen niet goed waarom u gekozen hebt voor negen in de plaats van zes jaar om in aanmerking te komen voor die voorrang. Dat lijkt ons te lang, niet heel eerlijk en ook gewoon niet slim. Want je gaat dus eigenlijk een deel van de kinderen waar je in het lager onderwijs al zes jaar in geïnvesteerd hebt om onder andere Nederlands te leren, misschien kwijtraken. Dat lijkt me een vergissing en bovendien ook een verlies voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Nederlands in Brussel, terwijl ik denk dat we al de anderstaligen die vandaag kiezen voor het Nederlands – dat is hier al een paar keer gezegd – moeten omarmen. Dat is alleen maar een meerwaarde voor onze stad.
Collega’s, als ik dat allemaal bij elkaar leg – dat hadden jullie al voelen aankomen –, dan zien wij toch geen redenen om niet tegen dit decreet te stemmen.
Minister Weyts heeft het woord.
In Brussel hebben we bij uitstek, en zeker in een verrijkend perspectief, een uitstekend, kwalitatief hoogstaand Nederlandstalig onderwijs. We zijn het slachtoffer van ons eigen succes. Het oefent een aantrekkingskracht uit, binnen en buiten Brussel, en zowel ten aanzien van Nederlandstaligen als ten aanzien Franstaligen. Bijgevolg hebben we capaciteitsbehoeften. We zorgen voor gigantische investeringen. Wij zeggen niet dat de Franse Gemeenschap het maar moet oplossen, wij zeggen gewoon dat het fantastisch zou zijn als de Franse Gemeenschap gelijke tred zou houden met de investeringen die wij doen in de Vlaamse Gemeenschap. Als het gaat over de 5 procentnorm: inzake onderwijs hebben wij de afgelopen twaalf jaar niet 5 procent van het Vlaamse onderwijsbudget geïnvesteerd, maar 14 procent. Dat is bijna maal drie. Dat is er ver over.
Wat zit er in dit ontwerp van decreet?
Ten eerste – zoals in het algemene Inschrijvingsdecreet – is er de afschaffing van de dubbele contingentering. Dat is volgens mij de logica zelve. We stappen af van het systeem waarbij de overheid aan elke school gaat dicteren welke mensen voorrang krijgen, onafhankelijk van de lokale situatie. Iedereen gelijk: elke school krijgt opgelegd wie voorrang zal krijgen. Wij willen nu veel meer vrijheid en verantwoordelijkheid geven aan scholen en aan lokale overlegplatformen (LOPs) die, afhankelijk van de lokale situatie, bepalen aan welke ondervertegenwoordigde doelgroep men desgevallend voorrang wil geven bij de inschrijving. En, voor maximaal democratisch draagvlak, zorgen we ervoor dat die beslissing van de school, of van het LOP, wordt bekrachtigd door de gemeenteraad, of, in het geval van Brussel, door de VGC. Democratischer kan niet, denk ik.
Ten tweede: in geval van capaciteitsnoden, welke keuzes moet je dan maken? Daar zeggen wij: geef voorrang aan diegenen die kiezen voor de Vlaamse Gemeenschap. Dat zijn degenen die Nederlandstalig zijn, of die voor hun kinderen effectief de keuze maken voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Nederlands, in onze hoofdstad. Het is toch de evidentie zelve dat, als je keuzes moet maken, je dan daar voorrang aan geeft? Daarenboven werken we met een tweede voorrangsgroep. Enerzijds trekken we de 55 procent op naar 65 procent voor degenen die als thuistaal het Nederlands hebben, en daarnaast is er nog een aparte voorrangsgroep, van maximaal 15 procent, voor degenen die voor hun kinderen al gekozen hebben voor het Nederlandstalig onderwijs. Dat heeft natuurlijk ook te maken met onze bekommernis omtrent de onderwijskwaliteit. Dat heb ik hier niet gehoord. Als je keuzes moet maken, en je hebt aan de ene kant kinderen die negen jaar lang geen Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd, en aan de andere kant kinderen die negen jaar lang wel Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd, dan is het vanuit de bekommernis voor de kwaliteit van ons onderwijs toch evident dat je kiest voor de tweede groep?
Samen vormt dat een voorrangsbeleid van 80 procent. Dat is heel veel, dat is juist. Ik hoor u dan zeggen dat dit niet voor alle scholen zinvol zal zijn. Dat erken ik absoluut: dat zal niet voor alle scholen zinvol zijn, maar voor veel scholen zal het wel zinvol zijn. U zegt hier dat u tegenstemt omdat het niet zinvol is voor alle scholen. Wel, ik zeg u: stem voor, omdat het zinvol is voor sommige scholen. Het doet geen afbreuk aan die scholen voor wie het niet zinvol is. Die lijden daar niet onder, die hebben daarvan geen nadeel.
Als ik uw discours doorgrond, dan stel ik mij grote vragen. Mijnheer Bex, u begint met het argument dat men in Ukkel vrij kiest als ouders, dat men geen rekening houdt met gewestgrenzen, en dat men misschien kiest vanuit een ratio van nabijheid, of van de kwaliteit van een bepaalde onderwijsinstelling die men beoogt. Maar vervolgens hoor ik u zeggen dat je de Nederlandstaligen eigenlijk zou moeten gaan spreiden over de scholen. Dat impliceert dat je de vrije keuze nog zou gaan inperken. Dat zou ertoe leiden dat, in plaats van percentages om voorrang te verlenen, u de Nederlandstaligen zou gaan spreiden, en dan zou u in plaats van een minimum een maximum aan Nederlandstaligen per school gaan instellen. Dus, we zouden het van overheidswege gaan spreiden, als het wat onevenwichtig verdeeld is?
Ik denk dat wij hier een goede keuze maken en dat wij, gelet op de capaciteitsnoden die er zijn, heel wat scholen tegemoet komen door een regeling in te voeren waardoor we voorrang geven aan diegenen die thuis Nederlands spreken of diegenen die een duidelijke keuze hebben gemaakt voor hun kinderen in het voorafgaande curriculum, de voorafgaande negen jaar. Het is evident dat we aan hen voorrang geven want ze hebben, wat ons betreft, een goede keuze gemaakt. En dat willen we valideren en waarderen. Het komt ook de kwaliteit van ons onderwijs ten goede.
Tot slot merkt u op – en dat is juist – dat we voor de Vlaamse Rand, waarover we het straks gaan hebben, zeggen dat het criterium voor de tweede voorrangsgroep niet is dat men negen jaar voorafgaand aan het secundair onderwijs in het Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. We hanteren in de Vlaamse Rand de leeftijd vanaf drie jaar als criterium. Maar waarom werken we zo of moeten we zo werken? Dat is omdat we gewoon hernemen wat in dit gremium, in dit parlement al is goedgekeurd, maar tot mijn grote spijt wordt aangevochten door Franstalige meerderheidspartijen van de Brusselse Gewestregering. Als u zou willen dat we die regeling voor drie jaar versneld zouden invoeren: à la bonheur. Op voorwaarde, natuurlijk, dat dan de juridische procedures gestaakt worden en dat u de vriendelijke vraag kan stellen aan uw Franstalige coalitiegenoten in de Brusselse Gewestregering om te stoppen met het steken van stokken in de wielen van de Vlaamse Gemeenschap die bekommerd is om de kwaliteit van haar onderwijs, zowel voor de Nederlandstalige als voor de Franstalige kinderen die kiezen voor het kwaliteitsvol onderwijs van die Vlaamse Gemeenschap. (Applaus bij de N-VA en van Peter Van Rompuy)
De heer Bex heeft het woord.
Ik heb nog drie korte bedenkingen.
Ten eerste, minister, u zegt dat het Brussels Nederlandstalig onderwijs slachtoffer is van zijn eigen succes. Ik vind dat geen mooie uitdrukking. Ik geef dat maar mee. Het lijkt alsof er kinderen zouden zitten van wie we liever zouden hebben dat ze er niet zitten. Ik denk niet dat dat uw bedoeling is, maar ik roep u op om die uitdrukking toch niet meer te gebruiken.
Het tweede puntje is het volgende. U zegt dat we vanuit Vlaanderen de dubbele contingentering niet langer willen opleggen aan lokale besturen, aan de LOP’s wat ze moeten doen. U doet dat hier natuurlijk wel want in Brussel is er maar één LOP. De beslissing die dat LOP neemt moet goedgekeurd worden door de VGC. De meerderheid verbiedt met dit decreet dat een bepaalde regelgeving waarvan specialisten zeggen dat dat voor Brussel de aangewezen regelgeving is, gevolgd zou worden. Dus, in plaats van de lokale autonomie hier te stimuleren, gaat u eigenlijk de lokale autonomie beperken.
Tot slot. Ik denk dat we gewoon van mening verschillen. Voor alle duidelijkheid: mijn fractie is absoluut geen vragende partij om een bepaalde bovengrens van het aantal leerlingen die in een bepaalde school mogen schoollopen op te leggen. Maar u bent wel – en dat is een eerlijke, democratische keuze – voorstander van concentratiescholen in Brussel, van die kinderen die van huis uit Nederlandstalig zijn. U vindt dat perfect legitiem dat er systemen ontstaan waardoor zij geconcentreerd in één school samenkomen. Wij vinden dat niet de beste optie voor Brussel. Maar het is een legitieme keuze. Wij stemmen ertegen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wilde nog even tussenkomen op wat collega Goeman zei. Jullie spreken elkaar nu toch wat tegen. Concentratiescholen langs de ene kant en langs de andere kant de scholen in Brussel en een publiek dat heel veel mensen aantrekt uit een lagere sociale klasse en dergelijke meer en dat er meer ondersteuning moet zijn. Maar je kunt toch niet ontkennen dat de volledige middelen langs de ene kant en de regelgeving op uren langs de andere kant, allebei gebaseerd zijn, zowel in het lager als in het secundair onderwijs, op de indicatoren en de achtergronden van kinderen. Dat is ook zo in Brussel. Dus die Brusselse scholen die een dergelijke populatie hebben, die Nederlandstalige Brusselse scholen, die krijgen veel meer middelen op basis van die populatie.
Dus u zegt dat ze meer moeten krijgen, maar ze krijgen al meer. Daarenboven weet u natuurlijk ook dat in bijlage 2, met betrekking tot de minimumpakketten, die u zeker ook kent, Brussel in dezelfde categorie wordt gezet als de scholen in regio’s met minder dan 125 inwoners per vierkante kilometer. Dat is in Brussel niet het geval, maar toch worden die minimumpakketten daar ook nog eens bovenop toegekend.
Ik vind toch dat u hier niet moet laten uitschijnen dat onze Vlaamse Gemeenschap, wij, dit Vlaams Parlement, die Brusselse scholen met een kwetsbaar publiek aan hun lot zou overlaten. Integendeel zelfs, ze krijgen net als de andere scholen in Vlaanderen extra middelen, en hebben daarenboven ook nog eens recht op minimumpakketten die men in andere steden in Vlaanderen zelfs niet krijgt. (Applaus van Karl Vanlouwe)
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik wil daar heel kort op repliceren. In dezen geef ik de heer Daniëls deels gelijk. Het GOK-beleid bestaat. En het is er inderdaad op gebaseerd dat scholen met een kwetsbaarder publiek en met veel leerlingen die op de GOK-indicatoren aantikken, meer middelen krijgen. We hebben ondertussen natuurlijk de twee studies gelezen waaruit blijkt dat dat GOK-beleid niet altijd even efficiënt wordt ingezet. Ik merk gewoon in de praktijk dat heel veel Brusselse scholen voor ongelooflijke uitdagingen staan en dat de ondersteuning vandaag niet volstaat. Ik wil gerust met u de discussie voeren over hoe we het GOK-beleid kunnen hervormen om die middelen nog veel gecentreerder te kunnen inzetten op scholen die vandaag voor de allergrootste uitdagingen staan. Want dat is wat er vandaag moet gebeuren, als we inderdaad ook Nederlandstalige ouders veel vaker willen overtuigen om niet altijd voor dezelfde scholen te kiezen met een goede reputatie, die ze natuurlijk ook deels om een reden hebben verworven, maar om ook te kiezen voor die scholen in de buurt, die vandaag, wat mij betreft, te veel aan het watertrappelen zijn om ouders te overtuigen.
U kunt volgende week samen gaan lunchen.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is wel een vrij fundamenteel debat. Ik sta ervan te kijken. De heer Bex maakt zich zorgen over het feit dat er in sommige scholen te veel Nederlandstaligen zijn in Brussel. Alsof dat een probleem is! (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Maar wees dan consequent. Als u mij verwijt dat ik zou pleiten voor of via de regelgeving aanleiding zou geven tot concentratiescholen waar er dus te veel Nederlandstaligen zouden zijn, en als u dat een probleem vindt, moet u consequent zijn. Dan wil dat zeggen dat je gaat ingrijpen op de vrije keuze van ouders en dat je dus quota gaat invoeren, dat je dus gaat zeggen dat er maximaal zoveel Nederlandstaligen mogen zijn, omdat, als je over die drempel zit, dat echt wel een probleem is. Ik weet niet waarom dat een probleem zou zijn. In het kader van de onderwijskwaliteit of zo? Ik zou het niet weten.
Ik vind dat een heel vreemde redenering. En u gaat nog een beetje verder. U zegt dan ook nog eens dat het toch goed zijn, mochten we ouders begeleiden naar andere scholen en voor een goede spreiding zorgen. Wat is het nu? Het is toch vrije keuze enerzijds en een bekommernis om de garantie van onderwijskwaliteit anderzijds? Hoe meer Nederlandstaligen, hoe beter, toch?
Zouden we willen dat er overal heel veel Nederlandstaligen zijn? Vanzelfsprekend, maar dat is niet het geval. Maar daar ga je toch niet gaan ingrijpen door te zeggen dat concentratiescholen niet mogen? Als je dan consequent bent, is de consequentie dat je dan per school een maximum gaat bepalen van zoveel Nederlandstaligen. En de rest moet ergens anders gaan. Excuus, dat wil deze meerderheid uitdrukkelijk niet.
De heer Bex heeft het woord.
Voorzitter, ik wil gewoon zeggen dat de minister mij woorden in de mond legt die ik absoluut niet heb uitgesproken. En wat hij er dan vervolgens mee probeert te doen, lijkt een beetje op het godsbewijs vanuit het ongerijmde. Maar ik blijf bij de standpunten die ik daarnet heb ingenomen. En wat de minister zegt, is voor zijn rekening, maar heeft niets te maken met wat ik gezegd heb.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Voor het verslag wil ik toch ook even aanstippen dat ik helemaal niets heb gezegd over het begeleiden van ouders. Ik heb het over het overtuigen van ouders. Ja, er is een vrije schoolkeuze, maar als er manieren zijn om ouders te overtuigen om niet altijd voor dezelfde Nederlandstalige populaire scholen te kiezen – waardoor je het probleem ook nooit opgelost gaat krijgen, want er gaan dan altijd ouders teleurgesteld worden, omdat er nu eenmaal veel meer ouders een aanvraag doen dan er ooit plaatsen zullen zijn –, dan ga je ze moeten overtuigen om ook andere scholen een kans te geven. Dat is wat ik zeg. En dat kan, denk ik, door heel gericht te investeren in die scholen, zodat die ook heel aantrekkelijk worden.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2021-22, nr. 1053/3)
– Er zijn geen opmerkingen bij artikel 1 tot en met 46.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemmingen over de artikelen en over het ontwerp van decreet houden.