Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, minister, afgelopen vrijdag heeft de Vlaamse Regering een interessant en belangrijk project goedgekeurd, een subsidie voor lokale samenwerkingsverbanden die inzetten op een doorgaande lijn tussen kinderopvang en kleuteronderwijs, voor baby's en peuters. De projecten willen gaan naar een meer geïntegreerde werking van opvang en onderwijs, waardoor er niet zo’n grote ‘hakbijl’ zit tussen opvang – voor- en naschoolse en buitenschoolse opvang – en kleuteronderwijs. In Vlaanderen is dat historisch zo gegroeid. Er zijn ooit nog reglementen geweest waarin stond dat als je van school naar de opvang ging, dit over de openbare weg moest. Er mocht geen poortje tussen zitten, en er kon ook niet aan gedacht worden om na de schooluren op de speelplaats van de school te spelen. Dat was ondenkbaar. Ik ben blij dat we dat stadium gepasseerd zijn. Met de N-VA hebben we ook altijd gepleit voor multi-inzetbare schoolgebouwen, al was het maar omdat de ruimte in Vlaanderen beperkt is.
Dit project gaat daar nu op verder. Dat vinden we absoluut een goede zaak, collega’s. Er is een subsidie voor twaalf lokale samenwerkingsverbanden. Zowat iedereen bij wie een kind passeert – Huizen van het Kind, gemeenten, kinderopvang, scholen, noem maar op – gaat mee in bad om die lijn door te trekken.
Minister, er spelen natuurlijk ook een aantal bekommernissen. Die bekommernissen – en dus ook mijn vraag – vallen uiteen in twee onderdelen. Aan de ene kant: dat in die kinderopvang het pedagogisch project sterk genoeg zal zijn. We hebben het eerder gehad over taalscreening. Wel, we kunnen in de kinderopvang al starten met het Nederlands aan te leren. We kunnen niet vroeg genoeg zijn, en we moeten dat voldoende ‘body’ geven. Aan de andere kant is het kleuteronderwijs natuurlijk onderwijs, en het mag niet zo zijn dat er opnieuw een soort opvang in het kleuteronderwijs zou ontstaan, want dan gaan we terug in de tijd, en ik denk niet dat dat de bedoeling is.
Ik zou dus willen weten: hoe bewaken we dat?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, u hebt op een kleurrijke manier – zoals u dat gewoon bent – gezegd vanwaar we komen. Er is inderdaad een lange geschiedenis. De poortjes zijn weggenomen, en intussen worden er bruggen geslagen. Dat is een bijzonder goede zaak, denk ik. Iedereen die vader of moeder is, weet dat dat niet opgedeeld kan worden. De verschillende leefwerelden, van school, kinderopvang, buitenschoolse opvang, maar ook naschoolse activiteiten – turnles, muziekles of iets anders – vloeien eigenlijk nogal naadloos in elkaar over.
Continuïteit is wel bijzonder belangrijk. Vlaanderen heeft een geschiedenis met een gesplitst systeem. Er zijn landen die een ander systeem hebben, en geen enkel systeem is vergelijkbaar. We hebben dus inderdaad een geschiedenis van gesplitste systemen – kinderopvang, onderwijs – terwijl we nu heel hard inzetten op een naadloze overgang tussen thuissituatie, opvang, school en andere activiteiten. Dat is hetgeen waar dit project inderdaad op wil inzetten. Ik denk dat het vanuit dat oogpunt historisch is, want het is de eerste keer dat we dat op die manier doen, samen met mijn collega Weyts van Onderwijs.
De bedoeling van de doorgaande lijn is ervoor te zorgen dat zorg, opvoeden, leren, spelen samen gebeuren. Het is niet de bedoeling dat de kwaliteit van het kleuteronderwijs naar beneden gaat. Integendeel, het is net de bedoeling om de hele opvang en begeleiding van het kind pedagogisch verantwoord en zo kwalitatief mogelijk te laten zijn. De pedagogische insteek is dus wel ontzettend belangrijk.
Er is een projectoproep. Men zal zich daarop kunnen inschrijven, maar hét belangrijke criterium is inderdaad net het pedagogische. Heeft men een goede pedagogische visie, die maakt dat we van een naadloze overgang kunnen spreken, zodat dit ook tot voorbeeld kan dienen voor de periode nadien?
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik hoor het u graag zeggen: zorg, opvoeden, leren, spelen, al die aspecten, en ook de overgang daartussen. Ik denk dat het iets is wat we in het verleden te weinig gezien hebben, of te weinig hebben willen zien. De professionals in de kinderopvang – en het zijn mijn eigen oud-leerlingen die daar werken –, die hebben ook heel veel ervaring met kinderen. Zij zien al in waar er aandachtspunten zijn die men kan meegeven naar het kleuteronderwijs, bijvoorbeeld op het vlak van motorische ontwikkeling – een belangrijke fase in het leren – maar ook in het kader van taalontwikkeling. Het belang van taalontwikkeling en het Nederlands kan niet genoeg herhaald worden. Maar ik zit nog met een vraag.
Minister, gaan we dan ook proberen om de opvang meer per school te organiseren, zodat de lijn meer blijft bestaan en men niet met kinderen moet gaan zeulen van de ene plaats naar de andere, waar de disruptie, zoals het ook in de teksten staat, wel degelijk aan bod blijft komen?
De heer D’Haese heeft het woord.
Minister, ik denk dat een gemakkelijke overgang van kinderopvang naar kleuteronderwijs alleen maar een goede zaak kan zijn. Ik vrees alleen dat in de plannen die vandaag voorliggen, er weinig wordt gedaan aan twee fundamentele problemen in die overgang. Dat is het gebrek aan plaatsen en aan handen in de kinderopvang en in de grote klassen in het kleuteronderwijs. We zitten in de staart van Europa als het gaat over betaalbare, toegankelijke en goede kinderopvang. In mijn stad Antwerpen bijvoorbeeld is men er trots op dat men voor een op de drie kinderen een opvangplaats heeft en voor twee op de drie niet. In andere landen in Europa is dat er voor acht op de tien kinderen.
Twee weken geleden voerden kinderverzorgers nog actie voor meer handen in de crèche omdat bij ons de begeleider verantwoordelijk is voor negen kindjes. In Denemarken bijvoorbeeld is men dat voor vier kindjes. Er zijn dus veel meer investeringen nodig in een betaalbare en veilige kinderopvang. Mijn vraag is of u daar ook werk van gaat maken.
De heer De Gucht heeft het woord.
De eerste keer dat ik het las, dacht ik: waar is het probleem? Mijn excuses daarvoor. Ik vind het op zich een goede zaak dat er samenwerking is. Maar als je dan langs de andere kant ziet dat 70 procent van het onderwijs in Vlaanderen het vrij onderwijs is, waarbij men geen vrije keuze heeft wat betreft de levensbeschouwing, en dat daar dan samenwerkingen worden opgesteld, dan vraag ik me af of we nu bezig zijn met een verzuiling van onze kinderopvang.
Minister, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er geen verzuiling is en dat elk kind nog altijd een vrije schoolkeuze heeft binnen dat systeem van samenwerking? Er werd immers ook gezegd dat ze dicht bij elkaar moeten liggen en dergelijke meer, terwijl er wel degelijk een verschil is op welke manier men kijkt naar kinderopvang. Men kijkt voor de kinderopvang meestal dicht bij het werk terwijl men voor de kleuterschool eerder dicht bij huis gaat kijken. Als men daar dan in conflict komt waarbij de andere kinderen voorrang hebben, dan werkt dat elkaar tegen. Minister, gaat u ervoor zorgen dat de verzuiling wordt doorgetrokken in de kinderopvang of gaat u ervoor zorgen dat we dat kunnen tegenhouden?
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, wij zijn al heel lang vragende partij voor een betere samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs. Dat zijn belangrijke projecten. Het is goed dat daar middelen voor worden vrijgemaakt. Hopelijk blijft het niet bij die projecten en is het iets dat meer structureel in het beleid zal worden ingebed. We weten dat de eerste duizend dagen van de ontwikkeling van een kind het belangrijkste zijn in een leven. Het is dus belangrijk dat daarin wordt geïnvesteerd.
De Vlor heeft hierover eind maart een advies naar buiten gebracht. Ze stonden heel positief tegenover de projecten, net zoals wij, maar ze hadden ook een aantal bemerkingen. Ze vonden dat de contouren nog heel vaag waren, dat de onderwijsregelgeving nog onvoldoende was meegenomen en dat er ook geen ouderparticipatie voorzien is. Mijn vraag is op welke manier er rekening is gehouden met die bemerkingen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Continuïteit is voor kinderen heel belangrijk. Een vertrouwde omgeving en een vertrouwd gezicht zijn dat vanzelfsprekend ook. Minister, we vinden het heel goed dat er in het kader van de relancemiddelen wordt ingezet op vernieuwende projecten doorgaande lijn, die meer afstemming tussen kinderopvang en kleuteronderwijs mogelijk moeten maken.
Ik heb er al meermaals een pleidooi voor gehouden dat ook mensen die werkzaam zijn in de kinderopvang, zouden kunnen worden ingezet voor ondersteuning in de kleuterklas. Dat kan ervoor zorgen dat er meer vertrouwde figuren zijn voor de kleuters en het kan zeker ook het werk van de kinderbegeleiders in de kinderopvang aantrekkelijker maken omdat ze dan niet altijd die onderbroken uren hebben.
Minister, in het kader van die projecten doorgaande lijn worden er ook een aantal regelgevende drempels onderzocht. Zijn de drempels in de tewerkstelling daar ook deel van?
De heer Danen heeft het woord.
Ook wij als fractie staan achter een verregaande integratie tussen kinderopvang en kleuteronderwijs. Dat continuüm moet logischer of ‘smoother’ gaan. Maar we stellen toch vast dat er zich op het vlak van kinderopvang heel wat problemen voordoen. Collega D’Haese verwees er al naar: het aantal plaatsen is op veel plekken heel erg beperkt, we stellen ook vast dat het profiel van heel wat kinderen niet aan de bak komt in de kinderopvang. Het kan niet de bedoeling zijn, denk ik, om de kinderopvang te ‘verschoolsen’, maar het lijkt ons wel van belang dat ze van elkaars sterktes leren.
Er hebben al wat onderzoeksprojecten plaatsgevonden, minister. Hebt u daarvan een aantal dingen meegenomen, en zo ja, welke? En wat ik vooral belangrijk vind, is dat die participatie aan die opvang verhoogt. De vraag daarbij is hoe u dat wilt doen. Integreren is goed, maar als er weinig plek is, is de vraag: voor wie doen we het dan?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, we hebben hier al een aantal keer gesproken over kinderopvang, maar misschien wordt het tijd om te durven nadenken over een ander woord dan ‘kinderopvang’, want dat woord roept een totaal achterhaald begrip en idee op, van kinderen die voor of na schooltijd worden opgevangen in een grote zaal of hal waar elk element van pedagogie of sociale componenten afwezig zouden zijn, wat vandaag de dag niet het geval is. Er wordt op een heel kwaliteitsvolle manier ingezet op het opvangen van kinderen en er wordt voor gezorgd dat die mee opgenomen worden in een pedagogisch proces, in een pedagogisch traject. Dat is waar het hier vandaag over gaat: hoe kunnen we ervoor zorgen dat dat nog verder versterkt kan worden in een naadloze overgang? Ik denk dat het ontzettend belangrijk is om dat te onderstrepen.
Twee, collega Anaf, u hebt gesproken over een aantal structurele componenten. Collega Anaf is er nu niet, maar ook collega Schryvers had hier vragen over, dus ik ga verder met mijn antwoord. Ouderparticipatie is inderdaad mee opgenomen, maar ook het werken aan regelluwte. Zijn er drempels bij de kinderopvang of bij het onderwijs? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het proces en deze projecten ons leren waar de drempels zich bevinden en hoe we ze naar beneden kunnen brengen, zodat we daar uit de toekomst ook verder lessen uit kunnen trekken?
Drie, collega D’Haese, het is inderdaad zo dat het opvangen van kinderen in de brede zin van het woord ontzettend belangrijk is, en deze regering investeert daar ook in: 120 miljoen euro, waarvan 60 miljoen euro uit het sociaal akkoord. 60 miljoen euro gaat naar uitbreidingsbeleid: er komen meer dan zevenduizend plaatsen bij. In 2019 heeft men berekend hoeveel Vlaanderen moet investeren en hoeveel plaatsen erbij moeten komen om de tekorten ingevuld te krijgen. Toen heeft men zevenduizend plaatsen vooropgesteld, en met die zevenduizend plaatsen is deze regering aan de slag gegaan. Daarnaast investeren we in de kwaliteit van de kinderopvang, wat ook verder gebeurt met het sociaal akkoord. Er is dus 120 miljoen euro, waarvan de helft naar uitbreidingsbeleid gaat en de andere helft naar kwaliteitsbeleid. Dat is een groei van 17 procent; ik denk niet dat er een regering of minister voor mij is geweest die meer heeft geïnvesteerd in de kinderopvang dan deze Vlaamse Regering op dit moment doet.
Collega De Gucht, u hebt het over de verzuiling en ik moet zeggen dat ik een beetje verrast was. Als de verzuiling in Vlaanderen nog zou bestaan, dan zouden wij met het marktaandeel van 70 procent voor het katholiek onderwijs geen 10 procent gehaald hebben in een peiling, maar toch wat meer. (Gelach)
Maar ik geloof niet in peilingen, dus wat dat betreft, maakt u mij niet ongerust.
Ik moet u zeggen dat ik die vraag toch wel bijzonder vind, want daar gaat het niet over. Dit gaat niet over het verleden, dit gaat over de toekomst van onze kinderen. Als kinderopvanginitiatieven van A willen samenwerken met de scholengemeenschap van B of omgekeerd, dan moet dat perfect kunnen en dan zal dat ook kunnen. Deze initiatieven staan dat absoluut niet in de weg, integendeel.
Tot daar mijn antwoorden.
De heer Daniëls heef het woord.
Collega’s, ik had nooit gedacht dat mijn vraag aanleiding zou geven tot de publieke analyse dat zuilen een partij niet helpen, maar dat het integendeel, de andere richting uitgaat. Bij deze kunnen jullie dure consultancy daarover al vermijden. Alle gekheid op een stokje, collega’s, ik denk dat het een goed project is om inderdaad de opvang, en laat ons zeggen ‘de kindbegeleiding, want daarover gaat het, en het kleuteronderwijs op elkaar af te stemmen. Laat ons die verschillende drempels die er zijn in kaart brengen, want de ruimte en de handen zijn beperkt voor beide sectoren. De inspanningen zijn voor beide sectoren eigenlijk gelijkaardig. Laten we dat dus goed in kaart brengen, maar ik wil wel de oproep doen om, gezien de vele partners, niet alle tijd te steken in vergaderen, maar ook met de kinderen te blijven werken. Anders gaan we heel veel op papier krijgen, maar heel weinig resultaten op het terrein. Die resultaten zouden we wel graag willen zien.
De actuele vraag is afgehandeld.