Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het rapport-Monard betreffende pedagogische begeleiding
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Beste collega's, deze ochtend is er een evaluatierapport voorgesteld van de pedagogische begeleiding. Het is niet het eerste rapport. Ik heb ze allebei bij. Het is een opvolging van een rapport van 2014. In dat rapport van 2014 kwamen eigenlijk een aantal belangrijke zaken in verband met de pedagogische begeleiding naar voren. Dat zijn de mensen die onze beginnende leerkrachten, onze directies, onze scholen begeleiden om om te kunnen gaan met de huidige uitdagingen in de klas en in de school.
In 2014 kwam daarin naar voren dat die begeleiding te weinig gericht is op de klaspraktijk. Er zou veel meer samenwerking moeten zijn. Er gaat te veel tijd van die begeleiders naar koepelwerk en belangenverdediging. We zien te weinig op de werkvloer wat die mensen werkelijk doen. Dat was 2014.
Als ik het rapport van 2019 lees – ik dacht eerst toen ik aan het lezen was: ik heb het verkeerde vast, maar helaas –, dan komen een aantal van die elementen terug naar voren. Men heeft opnieuw aandachtspunten geformuleerd over 324 personeelsleden – in totaal zijn het er 600 –, namelijk: meer oog hebben voor de begeleidingsvisie; versterken van de aanwezigheid op de vloer; interne begeleidingscapaciteit van de scholen versterken; de instapcompetenties van begeleiders, namelijk: wie begeleidt er, wie is die begeleider?; het samenwerken over de netten heen; en het ontwikkelen van een instrumentarium om de effectiviteit van de begeleiding vast te leggen.
Collega's, helaas moet ik het zeggen, maar de N-VA stelt vast dat dat het punt is dat we al heel dikwijls hebben gezegd. Onderwijsmiddelen moeten in de klas, in de school zijn, daar waar de leerkrachten zijn. Die leerkrachten moeten dat ook ervaren als ondersteuning. Er zijn absoluut pedagogische begeleiders die daar heel hard hun werk doen en ook gefrustreerd zien dat ze met al die andere taken overladen worden.
Minister, hoe gaat u ervoor zorgen dat de begeleiding plaatsvindt daar waar leerkrachten zijn, in de klas en in de school?
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, collega's, het is inderdaad de tweede keer dat zo'n rapport wordt opgemaakt en ook de tweede keer – ik citeer u, minister – dat een eminent onderwijsexpert en onderwijsliefhebber die commissie leidt en effectief gaat kijken naar hoe die vele publieke middelen, maar ook middelen die door de scholen aan de pedagogische begeleiding worden gegeven, worden ingezet.
Ik wil benadrukken dat er een aantal essentiële verschillen zijn met de vorige keer. Inderdaad, men heeft een stuk van dat evaluatierapport ten goede tot zich genomen en men heeft inderdaad de bekendheid op het terrein toch wel laten toenemen. Er is minder tijd verloren aan leerplannen en centrale opdrachten, maar op het terrein zijn er nog heel veel aanbevelingen om te verbeteren en de effectiviteit op te trekken in tijden dat leerkrachten inderdaad meer ondersteuning vragen, zelfs eisen.
Inderdaad, dan moeten we lezen dat bijna zes jaar na de eerste evaluatieperiode er nog altijd een tekort is aan visie, dat er een betere visie moet komen, dat er een versterking moet zijn van de aanwezigen op de werkvloer, dat we eigenlijk niet goed kunnen inschatten hoeveel ze nu op de werkvloer zijn geweest, dat ze capaciteit zouden moeten aanboren op de school zelf – in mensentaal gezegd: ze zouden eigenlijk partners moeten hebben, een aantal sterke leerkrachten, een directeur die zelf vanuit een ‘train the trainer’ leerkrachten kunnen bijstaan. Er zou ook veel meer samenwerking moeten zijn. Dat is toch heel belangrijk, en dat hebben ze ook in 2014 al gezegd.
Nu heb ik ondertussen al uw reactie gezien. Het is een beetje ‘koelen zonder blazen’. Men benadrukt vooral de goede punten, maar we kunnen toch niet om het feit heen dat een aantal van die aanbevelingen na zes jaar nog niet zijn opgevolgd.
Minister, ik kom dus tot mijn vraag: hoe ziet u in deze laatste maanden die ons nog resten in de legislatuur, ter zake een aantal aanpassingen aan te brengen, zodat er meer hulp op het terrein zichtbaar aanwezig is voor leerkrachten en scholen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Deze ochtend moest eigenlijk een topmomentje worden voor Georges Monard. Iedereen kent hem als de auteur van toch niet onbelangrijke adviezen. Het is meteen ook zijn laatste wapenfeit. Hij had me gezegd ‘kijk, ik kom het rapport over de pedagogische begeleiding voorstellen, maar dan ga ik echt met pensioen, dus dit is de laatste keer’. We hadden gisteren de pers uitgenodigd, maar natuurlijk stond het wapenfeit al in de krant deze ochtend, waardoor er geen pers meer was op de persvoorstelling, maar we hebben van de tijd gebruikgemaakt. Alle onderwijsverstrekkers waren aanwezig. Dat gebeurt dan zo. Ik had ook nog niet gereageerd in de krant. Ik zei alleen dat we het zouden bespreken. Alle onderwijsverstrekkers waren sinds 8 uur deze ochtend op mijn kabinet om het rapport te bespreken, en we hebben eigenlijk van de perstijd gebruikgemaakt om grondig door het rapport te gaan en ook eens de plussen en de minnen te bekijken.
Als u dus vraagt wat ik ga doen, dan is stap nummer 1 het grondig doornemen van dit rapport. Het is goed dat dit rapport hier vandaag aan bod komt, ik begrijp dat ook, maar het verdient ook wel wat meer dan enkel een actuele vraag, dus ik zou het eigenlijk wel op prijs stellen, mocht het ook in de commissie nog kunnen worden behandeld, en de heer Monard zal zeker ook bereid zijn om toelichting te komen geven, samen met zijn experten.
Collega De Ro, ik ben blij dat u het hebt vermeld: we voeren hiermee het regeerakkoord uit. Daar stond expliciet in dat we een tweede evaluatie zouden doen in de tweede helft van de legislatuur. Er is inderdaad een weg afgelegd. Het is niet zo dat het allemaal kommer en kwel is. Daar staan een aantal heel positieve punten in. Het is logisch, na de communicatie in de krant vandaag, dat de onderwijsverstrekkers dan in hún communicatie wijzen op de sterke punten. U mag hun dat zeker niet kwalijk nemen. Die sterke punten zie je ook. Er is inderdaad meer overleg. Er zijn trouwens ook per begeleidingsdienst individuele rapporten gemaakt, ook heel interessant voor de begeleidingsdiensten zelf. Ze hebben geïnvesteerd in lerende netwerken. Op zich zijn dat goede zaken, maar er blijven voor mij een paar zeer zware pijnpunten waaraan moet worden gewerkt.
Het is eerste is de focus. Jullie hebben dat allebei gezegd. Ik ben het daar ook mee eens. Zorg ervoor in je opdracht dat er een focus komt, en die focus staat in ons regeerakkoord. De focus is de begeleiding van de leraar op school. Ofwel is dat in de klas, maar dat kan ook via een lerend netwerk zijn. Dat moet echter de focus zijn, en dat moet nog duidelijker worden, denk ik.
Ten tweede is er iets dat mij al heel lang zorgen baart. Scholen die niet zo goed presteren, kunnen volgens ons eigen Kwaliteitsdecreet nu een beroep doen op de begeleiding, maar het is geen plicht. Men is dus een beetje afhankelijk van de besturen: doen ze het of doen ze het niet? Ik denk dat het echt belangrijk is dat we ook bekijken hoe we ter zake kunnen ingrijpen, om toch tot dat partnerschap te komen tussen inspectie en begeleiding. Vanmorgen zeiden de begeleidingsdiensten me dat je eigenlijk te laat bent als je maar intervenieert als er verbeterpunten zijn. Dat is waar. Begeleiding moet coachend zijn, ik ben het daarmee eens, maar als er verbeterpunten zijn, moeten ze zeker ook tussenbeide komen.
We hebben nu afgesproken dat er in de eerste week na de paasvakantie een nieuw overleg is. Ik heb hun gevraagd om over het rapport en de inhoud ervan terug te koppelen naar hun besturen. Het is mijn bedoeling om in eerste instantie samen met hen aan een aantal verbeterpunten te werken op heel korte termijn, en wie weet, als we daardoor geraken, ook nog een aantal voorstellen voor wijzigingen aan het Kwaliteitsdecreet te doen. Alle ingrediënten liggen op tafel om daar nog actief werk van te maken. (Applaus bij CD&V)
Minister, dank u wel. Ik deel een aantal van uw analyses, maar tijdens de commissievergadering van 7 februari 2019, toen dit rapport nog niet bekend was, stelde ik dat ik de eer had gehad om een volledige dag te kunnen meedraaien in een lagere school waar begeleiding een samenwerking was tussen een lerarenopleiding, een school en de begeleiding in de klas. Ik heb dat toen in het Waaslands ‘met de caoutchouc botten in de moor’ genoemd, inderdaad, in de realiteit, waarbij die begeleiders worden geconfronteerd met de gevolgen van hun eigen tips. Het is immers natuurlijk gemakkelijk om met een powerpoint op een studiedag te zeggen hoe leerkrachten het moeten doen, tot op het moment waarop je in die klas met die 27 kleuters staat, waarvan er 11 geen Nederlands kennen. Dan wordt het wel heel reëel.
We moeten dus niet alleen pleiten voor een samenwerking over de netten heen. Laat ons eerlijk zijn, een leerkracht is niet bezig met de overtuiging van die begeleider als het gaat over kinderen die geen Nederlands kennen. We moeten ook de lerarenopleiding, de hogescholen, de private begeleiding en nascholing hierbij betrekken.
De heer De Ro heeft het woord.
Het zal veel collega’s niet verbazen dat ik nog even doorga over de samenwerking en het sluit wat aan bij wat daarnet is gezegd. In het rapport staat dat er bijna geen samenwerking is tussen de pedagogische begeleiding en de lerarenopleiding. Men grijpt daarnaast te vlug naar de eigenheid op een gebied waar onderwijs en samenleving meer baat hebben bij samenwerking. Dan verbaast het me niet dat de commissie een voorstel doet om bij nieuwe projecten en initiatieven zelfs zover te gaan dat de overheid die samenwerking als financieringsvoorwaarde oplegt.
Ik herinner mijn collega’s aan de strijd die men gevoerd heeft om toch maar niet tot een netwerk per regio te komen toen we het over de ondersteuningsnetwerken hadden. Het maakt inderdaad voor dat kind of die leerkracht niet uit welke achtergrond die begeleider heeft, zolang hij of zij maar die leerling of leerkracht beter kan ondersteunen. Het is voor velen een bittere passage in dit parlement geweest. Ik hoop dat we met zo’n rapport, met zo’n aanbeveling op dat terrein nog vooruitgang kunnen boeken.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Vanuit de oppositie hebben we het rapport nog niet kunnen inkijken. Ik heb het rapport vanmorgen nog niet gevonden, ik ga dus voort op de krantenartikels die erover verschenen zijn. Daarin valt mij op dat in 2014, na het eerst rapport-Monard, de titel in de krant luidde: ‘Begeleiding van leerkrachten raakt niet genoeg tot in de klas’. In 2019 luidt de titel exact hetzelfde: ‘Onderwijsbegeleider te weinig in de klas’.
Een van de aanbevelingen uit het rapport-Monard zou volgens het krantenartikel zijn dat pedagogisch begeleiders toch minstens 50 procent van hun tijd op de klasvloer moeten doorbrengen. Dat lijkt me inderdaad een minimum, want 50 procent is nog maar de helft van hun tijd. Ik vraag mij dan af, minister, of u gegevens hebt over de tijd die nu wordt doorgebracht op de klasvloer. Staat dat in het rapport? Hoe kunnen wij de tijd die doorgebracht wordt op de klasvloer verhogen?
De heer De Meyer heeft het woord.
Veel hangt af van welke bril u opzet om het rapport te lezen. Ik lees dat dit rapport eigenlijk naadloos aansluit bij het vorige. Ik heb nog steeds respect voor de meeste mensen van deze pedagogische begeleidingsdiensten. Het is evident dat er opvolgingspunten, aanbevelingen en verbeterpunten zijn. Die zijn trouwens ook in het rapport opgenomen.
Het rapport bevestigt ook dat er een minimale bezetting van de begeleidingsdiensten moet zijn om kwaliteitsvol werk te kunnen leveren.
Ten slotte ben ik geen voorstander van begeleidingsdiensten die uitsluitend aangestuurd worden door de overheid. Laat dat zeer duidelijk zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, het rapport is vanochtend door de heer Monard aan de onderwijsverstrekkers en de diensten voorgesteld. Het wordt uiteraard publiek gemaakt. In mijn eerste antwoord aan de heer De Ro en de heer Daniëls heb ik al gesuggereerd dat het rapport uit respect voor het werk dat de heer Monard heeft geleverd, ook zal worden voorgesteld in het Vlaams Parlement. De mensen die het rapport hebben opgesteld, zullen dan antwoorden op alle vragen. Ik vermoed dat het rapport intussen op het internet beschikbaar is, anders zal dat vandaag zeker zo zijn. Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken.
Er is nergens bepaald hoeveel onderwijstijd er in de klas moet worden doorgebracht.
Er is ook een discussie over wat ondersteuning van de leerkracht in de klas is. Is het effectief op de klasvloer gaan, of is het bijvoorbeeld de leerkrachten wiskunde samenbrengen om na te gaan hoe de lesmethodieken kunnen worden verbeterd? Dat kan ook een ondersteuning van de leerkrachten in de klas zijn. Een tijd hebben we daar dus niet over, maar dat de effecten op de klasvloer beter te meten moeten zijn, staat als een paal boven water. Daarover ben ik nu in gesprek met de begeleidingsdiensten.
Wat collega De Meyer zei, wil ik ook onderstrepen. Het is een rapport dat een vrij eerlijke, kritische maar ook opbouwende analyse maakt van de pedagogische begeleidingsdiensten. Er is ontzettend veel engagement bij de mensen die in de pedagogische begeleidingsdiensten werken. Er zaten hier net een aantal leerkrachten uit een Gentse school te luisteren naar de eerste antwoorden. Ik had een gesprek met hen en ik heb hen gevraagd naar hun ervaringen met de pedagogische begeleidingsdiensten. Ze zeiden dat ze hen hebben gezien op het ogenblik dat het minder goed ging met hun school en dat ze werden begeleid. Ik denk dus dat er wel goede voorbeelden zijn, maar dat de begeleiding zich veel scherper moet profileren en naar buiten moet durven te komen en samenwerken. Ik ben het er niet helemaal mee eens dat je er een neutrale box van kunt maken, maar samenwerken houdt niet noodzakelijk eenheidsworst in. Men kan gewoon een aantal zaken uitwisselen. Ook voor de hogescholen is er beterschap mogelijk. Het project ‘Kleine Kinderen, Grote kansen’ is een prachtig voorbeeld: alle diensten, lerarenopleidingen en pedagogische begeleidingsdiensten hebben er samengewerkt rond het herkennen en erkennen van armoede in de klas. Het kan dus.
Focus en verplichte begeleiding wanneer het minder goed gaat, zijn voor mij zaken die als een paal boven water staan en die we beter moeten regelen.
Collega's, ik ben niet te laat met dit rapport. We hadden afgesproken om het in de tweede helft van de legislatuur te doen en dan na te gaan welke initiatieven er moesten worden genomen. Ik zal sowieso proberen om met onze onderwijsverstrekkers tot een aantal voorstellen te komen op heel korte termijn. Ik reik de hand aan jullie, ook aan de oppositie, om na te gaan of we nog een aantal verbeteringen kunnen aanbrengen. Het is nooit te laat om goed beleid te voeren, nog voor de verkiezingen.
Minister, ik denk dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat we over zes jaar niet opnieuw een rapport krijgen waarin staat dat de begeleiding niet op de werkvloer komt. We zullen onze taak als overheid moeten opnemen om het iets korter op te volgen. Voor de N-VA wil dat zeggen dat we een competente begeleiding willen, met absolute klaservaring, met schoolervaring, zodat die met de leerkracht, op grond van gelijkwaardigheid, aan de slag kan gaan. Dat geloven leerkrachten ook. Het moet op een regelmatige basis gebeuren, in samenwerking met lerarenopleidingen en eventueel andere externe aanbieders, want zo kunnen we ook de pool vergroten.
Waarom? Omdat op de werkvloer zijn, werkt. Men ziet het, men voelt het, en het is geen vergadering er bovenop na de uren want het gebeurt terwijl mensen bezig zijn. En of een begeleider nu van de ene of de andere overtuiging is, laat ons wel wezen: een leerkracht is bezig met zijn klas en zijn school.
Laat ons alstublieft zorgen dat die begeleiding gebeurt in de realiteit, rekening houdt met de realiteit en voor de leerkrachten een echte begeleiding betekent en niet een belangenverdediging of een of andere koepeltaak.
Minister, collega's, ik wil eindigen met een van de mooiste ideeën die erin staan en met een van de punten waarover ik het meest bezorgd ben.
Men schrijft letterlijk de aanbeveling om de begeleiding voor kunstacademies vanuit efficiëntie-oogpunt te laten verlopen via de grootste speler op het terrein, de Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten. Om de leerkrachten muziek, beeld, woord en dans te begeleiden, lijkt het mij een zeer goed voorstel, maar er is absoluut geen rekening mee gehouden. Men stelt vast dat met betrekking tot de implementatie van het nieuwe decreet de ongerustheid in de sector groot is.
Een van de mooiste ideeën die erin staan, is de vraag waarom de pedagogische begeleiding altijd uit voltijdsen moet bestaan. Waarom gebruikt men niet de beste leerkrachten om een dag per week de andere leerkrachten te inspireren? Dit soort van ideeën, aangereikt door eminente mensen uit het onderwijsveld, verdienen meer aandacht dan alleen maar te moeten worden herhaald over zes jaar.
U vindt in ons een bondgenoot om in de komende weken nog een aantal flinke stappen te zetten.
De actuele vragen zijn afgehandeld.