Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Persyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, eind vorige week kwam het mooie project kinderthuiszorg een aantal keren in het nieuws. Het is een project voor chronisch zieke kinderen die thuis behandeld worden. Het is opgezet door een jonge dynamische pediatrisch verpleegkundige die vanuit zijn ervaring in het kinderziekenhuis tot de vaststelling kwam dat heel wat behandelingen die aan langdurig zieke kinderen verleend worden, met dezelfde kwaliteit in de thuiszorg kunnen gebeuren – dat tot grote tevredenheid, niet alleen van de patiëntjes, maar ook van de familie en de mantelzorgers, die gespaard worden van heel wat organisatie en over-en-weergerij, en ook minder ontwricht worden in hun dagelijkse activiteiten.
De initiatiefnemer is twee jaar geleden, voor hij aan een proefproject begon, bij alle fracties – geloof ik – langs geweest. Hij dacht, en terecht, dat thuiszorg een Vlaamse bevoegdheid is, en dat hij bij de Vlaamse regelgever en wetgever moest aankloppen voor financiering. Maar de activiteit die hij specifiek voorzag met pediatrisch verpleegkundigen, is natuurlijk nog altijd een federale bevoegdheid. Dat is federale financiering.
Uiteindelijk is de man gestart met een proefproject, dat heeft een jaar gelopen, met financiering vanuit Nederland. Er is ook een Nederlands project kinderthuiszorg, en die maken winst, die mogen winst maken, en met een deel daarvan hebben zij het proefproject gefinancierd. Logistieke ondersteuning is er gekomen van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA).
Nu is die financiering ten einde. Het project is on hold gezet. De gespecialiseerde verpleegkundigen die heel mooi werk geleverd hebben, zijn voorlopig zonder werk. Ik heb vernomen dat ze misschien al ander werk gaan zoeken zijn.
Minister, ik heb vernomen dat er recent bij u een pilootproject is ingediend in het kader van respijtzorg en jeugdzorg. Hoe kunnen we vermijden dat dergelijke innovatieve waardevolle projecten tussen wal en schip vallen? Kunt u daarover overleg plegen met federaal minister van Volksgezondheid De Block?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, we kennen het project uiteraard. Ik heb ook in commissie op een vraag hierover geantwoord. Ik kan u ook bevestigen dat Kind en Gezin en het agentschap Zorg en Gezondheid met de betrokkene zoeken naar een manier waarop we hem vanuit Vlaanderen de nodige ondersteuning kunnen bieden, uiteraard, zoals u stelt in uw vraag, binnen de verdeling van de bevoegdheden zoals ze op dit moment liggen. Ik moet trouwens zeggen: de betrokkene verdient alvast een prijs voor aanklampendheid, als ik zie waar hij overal geweest is en wie hij overal heeft kunnen enthousiasmeren. Dat is op zich al een huzarenstuk.
Ik ga uw vraag ook wat verruimen. Ik denk dat dat ook een beetje de insteek was van uw schriftelijke vraag. Wanneer je ziet, in ons land en in Vlaanderen, dat de zorgvragen steeds meer vragen worden naar chronische zorg, vragen die een langdurige ondersteuning eisen, dan zeg je meteen ook dat dat een antwoord verdient waarin een verbinding wordt gemaakt tussen de welzijnssector en de zorgsector. Je kunt geen chronische zorg goed organiseren als je die verbinding niet kunt maken. Dat is de reden waarom in Vlaanderen, naar aanleiding van de eerstelijnsconferentie, resoluut gekozen is voor eerstelijnszones waarvan de zorgactoren, de welzijnsactoren en de lokale overheden samen het bestuursmodel uitmaken. Dat is ook de reden waarom we, in afstemming met de federale overheid, op het ogenblik dat de verblijfsduur in de materniteiten ingekort werd, gekeken hebben hoe we flankerend, vanuit Kind en Gezin, die terugkeer naar huis van de moeders beter konden begeleiden, ook vanuit het oogpunt van preventieve gezinsondersteuning. Dat is ook de reden waarom met het RIZIV werd bekeken hoe we perinatale trajecten, waarin we in Brussel met Kind en Gezin participeren in een project voor kansarme moeders of aanstaande moeders, beter kunnen opvolgen, zowel vanuit de medische, zeg maar ziekteverzekeringskant, als vanuit de gezinsondersteunende, zeg maar de welzijnskant. Dus we doen daaraan mee. We zijn daar absoluut vragende partij voor.
Ik wil geen polemiek of debat openen over de vraag of daar een staatshervorming voor nodig is, maar wat wel zeker is – en daar wil ik ook heel duidelijk in zijn – is dat dit een gedeelde visie veronderstelt met de federale ziekteverzekeringsactoren, dat goede chronische zorg een afstemming veronderstelt tussen de dingen die op het Vlaamse of het gemeenschapsniveau worden georganiseerd en de dingen die op het ziekteverzekeringsniveau moeten worden gefinancierd. Ik ben ervan overtuigd dat in alle gradaties, van institutionele, grote hervormingen tot en met ‘wat gaan we nu doen in de huidige stand van de verdeling van de bevoegdheden?’, daar wel degelijk mogelijkheden voor zijn. Maar dan moet men natuurlijk aanvaarden, op alle niveaus, dat een goede chronische zorg een afgestemde zorg veronderstelt en dat de grens tussen ziekteverzekering en welzijnsbevoegdheden daarin moet worden afgetast, en dat daar moet worden samengewerkt.
Die ambitie is er in Vlaanderen manifest. Ik durf zeggen dat daar echt een draagvlak voor is. Ik verwacht dus ook dat, ook nu, de ziekteverzekering, de federale bevoegde instanties, binnen hun verantwoordelijkheden die visie kunnen delen en dat we daar, als het moet asymmetrisch, in dit land ook de nodige dynamiek voor kunnen ontwikkelen. Vanuit dat perspectief is mijn antwoord op uw vraag dus heel duidelijk: ik ben absoluut bereid om daarover met de federale overheid te spreken. Ik ben absoluut bereid om te kijken wat wij kunnen doen. Want we moeten ons natuurlijk niet verschuilen, we moeten zelf ook een stukje verantwoordelijkheid nemen. Maar ik ben daar absoluut toe bereid.
Minister, ik ben heel blij met de openheid die ik hoor. Collega’s, het project waarover ik sprak, is geen alleenstaand geval. Er zijn tal van innovatieve projecten die, spijtig genoeg, geen correcte financiering vinden vanwege die complexe bevoegdheidsverdeling in ons landje. Het is waar, minister: we zijn geëvolueerd naar een landschap met veel meer ‘care’, chronische zorg, in plaats van de vroegere episodische ‘cure’. Morgen is het de dag van de zeldzame ziekten: vijfduizend zeldzame ziekten, met soms maar heel weinig patiënten per ziekte maar toch ziekten die vijfhonderdduizend Vlamingen en hun families treffen.
Minister, u weet dat ik vaak ook een aanhouder ben. Misschien niet zo aanklampend als die jongeman, maar toch blijf ook ik op dezelfde nagel kloppen. Ik kijk ook naar de voorzitter. Ik ga met heel veel interesse uw boek lezen, maar ik luister ook altijd heel goed naar u. U hebt op de 11 julitoespraak ook verwezen naar de resoluties van het Vlaams Parlement van 1999. Toen is er hier, bijna kamerbreed, beslist om de persoonsgebonden gemeenschapsbevoegdheden maximaal in te vullen. Zorg en gezondheid maken daar deel van uit, collega’s.
Minister, ik heb deze bijkomende vraag twee weken geleden ook al gesteld. Uw partijvoorzitter heeft twee weken geleden een proefballonnetje opgelaten om tot meer homogene bevoegdheden te komen. Hoe kunt u daar met uw partij, samen met diegenen die na 26 mei 2019 aan de onderhandelingstafel zullen zitten, werk van maken?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, ik heb in de commissie al een aantal vragen om uitleg hierover gesteld, onder meer over respijtzorg voor chronisch zieke kinderen en over het project in verband met kinderthuiszorg. Ik heb het genoegen gehad met die mensen een dag mee te lopen. We willen altijd maar meer van een residentiële setting naar een ambulante zorg gaan. Ik denk dat dit met betrekking tot kinderen uitermate belangrijk is, niet enkel voor het kind zelf, maar ook voor de ouders en voor de hele maatschappij. We weten immers dat een opname in een residentiële setting in een ziekenhuis heel wat geld kost. Als bepaalde zaken thuis zouden kunnen plaatsvinden, denk ik dat we hier absoluut verder in moeten investeren.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, we kennen die contactpersoon allemaal. We hebben hem gezien en hij is terecht heel aanklampend, want dit is een voorbeeld van wat u zelf de goede chronische zorg noemt, in dit geval voor zieke kinderen. Er moet daarvoor samenwerking en afstemming tussen de verschillende Vlaamse en federale gezondheidsactoren komen.
Ik neem aan dat u het ermee eens bent dat dit een goed project is. De drie kinderverpleegkundigen hebben dertig gezinnen en dertig kinderen geholpen. Dat is door alle actoren positief geëvalueerd, zowel door de ouders en de gezinnen als door de scholen, de mantelzorgers, de Vlaamse Vereniging voor Kindergeneeskunde en het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, waarmee is samengewerkt. Minister De Block en u hebben er positief op gereageerd.
Toch moet het project morgen of overmorgen worden stopgezet. Dat kan niet. We moeten hiervoor samenwerken en voor afstemming zorgen. Ik heb dan ook een heel concrete vraag. Er is bij uw administratie een projectaanvraag ingediend. Tot deze middag had de organisatie nog geen antwoord ontvangen. U weet echter ook dat dit project komende vrijdag of zaterdag moet worden stopgezet indien er geen antwoord van uw administratie komt. Mijn heel concrete vraag is dan ook hoe het zit met die projectaanvraag bij uw administratie.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, we hebben een bericht gekregen over een alleenstaande moeder die moest kiezen of ze een nacht bij haar kind in het ziekenhuis of bij haar gezond kind thuis zou overnachten. U kunt nu zeggen dat ik een dramatisch geval aanhaal, maar dat is de realiteit voor een vrouw met een chronisch ziek kind dat regelmatig eens wordt gehospitaliseerd en voor veel andere ouders. Een kind in een ziekenhuis moeten achterlaten, is altijd heel moeilijk. Zowel voor het kind en de ouders als voor de samenleving is het vaak de beste optie het kind in de eigen omgeving te houden.
Als we dit politiek bekijken, komen we uit bij de praktische kant van de zaak. Ik geloof dat u ervoor openstaat om, samen met de Federale Staat, oplossingen te zoeken, maar ik vraag u dit concreet te maken. Om welke stappen gaat het? Hoe ziet u die samenwerking? Wat zult u met de federale overheid doen om hiervoor een oplossing te vinden, om de beste oplossing voor het kind, wat vaak de thuisoplossing is, waar te maken en om niet op institutionele grenzen te blijven botsen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, ik heb ook al een dagje met die organisatie meegelopen. Ik heb in de commissie al gezegd dat ik heel sterk onder de indruk ben van dit project, dat heel duidelijk maakt hoe een goede afstemming tussen de medische zorg en de welzijnszijde voor het kind en het gezin een enorm verschil kan maken. Als de zorg binnen de school kan worden geboden, kan een kind gewoon blijven schoollopen. Daardoor is een opname niet nodig en hoeven de ouders niet thuis te blijven.
Minister, we weten dat hiervoor veel afstemming nodig is. U bent hier tijdens de commissiebespreking uitvoerig op ingegaan. We weten dat de organisatie een projectaanvraag heeft ingediend die momenteel nog door de administratie moet worden beoordeeld. Die samenwerking is alleszins nodig, ook in de toekomst, want projecten als dit hebben absoluut hun waarde. Ik denk dat we ons allemaal moeten proberen in te leven en te zeggen wie centraal staat, in casu het kind. Het gaat echter veel breder. Het gaat om iedereen die zorg nodig heeft. We moeten ons afvragen hoe we die afstemming tussen de medische zorg en de welzijnszijde overal op het terrein waar kunnen maken.
Collega's, ik heb niet de gewoonte om vanop de tribune een project te beoordelen waarover de vraag aan de administratie heel duidelijk is gesteld. Ik heb begrepen van het agentschap Kind en Gezin dat ze absoluut het gesprek voeren met de man.
Als u mij vraagt of ik bereid ben om dan plotseling te zeggen dat ik de financiering die geacht wordt door de ziekteverzekering opgenomen te worden, zal prefinancieren, dan zeg ik u: neen. Neen, dat ga ik niet doen. Kunnen we daarover afspraken maken en kunnen we bekijken wat wij vanuit onze kant, vanuit een goede visie – en dat is de onderbouw van dat project ongetwijfeld – kunnen doen? Dat moeten we zeker bekijken. Dat is ook de insteek die wij aan onze administratie meegeven als zij een dergelijk project moet beoordelen. Je kunt op kabinetsniveau niet zomaar ineens een project financieren. Je moet alle mogelijke regels van goed bestuur volgen, maar de positieve vooringenomenheid is er natuurlijk. Dat signaal heb ik trouwens in de commissie ook al gegeven.
De heer Persyn heeft zich voorgenomen om regelmatig, misschien met een omweggetje, te peilen naar mijn intenties op het vlak van de toekomstige ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Ik heb een paar dagen geleden gezien dat een aantal experts zich hebben uitgesproken over wat in ons systeem van gezondheidszorg, dat een goed systeem is, volgens hen stond te gebeuren. Ik heb gezien dat daar ook al kritiek op is gegeven. Ik heb ook in een van de aanbevelingen gelezen dat er beter moet worden samengewerkt. Ik zie regelmatig suggesties opduiken dat de bevoegdheidsverdeling als het gaat over de gezondheidszorg niet heel logisch is en dat er dus moet worden gestreefd naar meer homogeniteit. Ik ben het daar helemaal mee eens. Maar wat ik bij het lezen van die aanbevelingen echt wel de olifant in de kamer vond, is dat iedereen dat tot nu toe wel allemaal juist vindt, maar in mijn ervaring als Vlaams minister wil dat zeggen dat het inzicht bijvoorbeeld in uw vraag rond chronische zorg, dat je welzijn met zorg moeten kunnen verbinden, betekent dat die evolutie in ieder geval niet kan zijn dat we gaan herfederaliseren, integendeel. Als u naar een partijstandpunt vraagt, wil ik graag verwijzen naar wat mijn partij daarover gezegd heeft en wat ik ten volle onderschrijf. Dat betekent dat je in een evolutie zit. Je kunt discussiëren: je kunt dat doen binnen de huidige bevoegdheidsverdeling vanuit een gedeelde visie die je in de praktijk kunt omzetten. Of heb je daar een institutionele hervorming voor nodig? Dat is een interessant debat voor de campagnes. Maar het vertrekt van de redenering dat goede chronische zorg betekent dat je die verbanden moet kunnen leggen. Dat betekent in ieder geval afstemmen op de dynamiek, op de eigenheid van het Vlaamse beleid. Als daarmee uw twijfels over mijn overtuiging zijn weggewerkt, bij dezen.
Minister, ik waardeer uw inbreng enorm. Die getuigt van gezond verstand. Collega's, het gaat hier over de gezondheid. Het gezond verstand dicteert dat we die integraal benaderen en dat we de basis – een goede Vlaamse sociale bescherming, een nieuw Eerstelijnsdecreet, de gezondheidszones die ingericht zijn en de netwerken van de ziekenhuizen – goed integreren en op basis van de gemeenschap organiseren. We hebben nu al 13,6 miljard euro. Als je daar het groeipakket aftrekt, heb je nog 10 miljard euro Vlaams. Neem 60 procent van het federale budget, momenteel 27 miljard euro voor de ziekteverzekering: dat is nog eens 16 miljard euro. Collega's, dat is samen 26 miljard euro waarmee Vlaanderen een coherente, solide gezondheidszorg en zorg kan uitbouwen. Ik ben blij dat de minister mijn opvattingen deelt en ik hoop dat dat draagvlak verder kan groeien en dat we na 26 mei verder werk kunnen maken van homogene bevoegdheden inzake zorg en gezondheid. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.