Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de voorstellen van de minister inzake de erkenning van moskeeën
Actuele vraag over nieuwe criteria voor de erkenning van geloofsgemeenschappen
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Minister, vorige dinsdag hebt u tijdens de commissievergadering een overzicht gegeven van de gemeenschappen die aan het wachten zijn op een erkenning. Het ging om 47 islamitische, 1 israëlitische, 6 protestantse en 4 orthodoxe gemeenschappen. In de verschillende erediensten is men dus aan het wachten op de behandeling van hun concrete dossiers.
Die behandeling ligt al heel wat jaren stil omdat u beslist hebt om niet meer te erkennen en vervolgens om een studie op te starten, die vorige vrijdag voorgesteld werd. U had aangekondigd dat we het debat zouden voeren na de studiedag, maar u hebt het debat in de kranten gevoerd vóór de studiedag. Dat verplicht ons om er vandaag toch een actuele vraag over te stellen en ik hoop ook dat we er in de commissie over doorgaan. Het gaat namelijk om een lijvig rapport dat je niet in een paar zinnen kunt afronden.
In dat rapport staan heel zinvolle en positieve zaken, zoals het aanpakken van de financiering door buitenlandse overheden of de noodzaak om een brandveiligheidsattest te hebben voor er van erkenning sprake kan zijn. Er staan ook voorstellen in rond financiële transparantie, er staan voorstellen in om bepaalde bevoegdheden over te hevelen naar ofwel de gemeenten ofwel de provincies, en er staat een voorstel in om het criterium van de maatschappelijke relevantie te verduidelijken. Er staan dus goede dingen in en daar moeten het parlement en de regering mee aan de slag.
Hoe gaat u het verdere overleg voeren met de erkende erediensten en met de federale minister van Justitie Koen Geens? De minister van Justitie had in zijn omzendbrief van september 2017 ook al criteria verstrengd. Zo moet er niet alleen advies ingewonnen worden bij de Staatsveiligheid, maar ook bij het Orgaan voor de Coördinatie van de Analyse van de Dreiging (OCAD) en bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ). Hij is natuurlijk een zeer betrokken partij als het gaat over de financiering van de bedienaars.
Ik wil het vooral hebben over de proefperiode die u naar voren geschoven hebt, want het is mij niet duidelijk hoe die moet verlopen. Als je in de gemeente iemand op proef aanstelt, dan is dat tijdelijk, dan betaal je die persoon ondertussen en gelden ook alle rechten en plichten.
De vraag luidt?
Mijn vraag is dan ook hoe je met een proefperiode kunt werken en daar alle plichten aan kunt koppelen, zonder er ook de rechten aan te koppelen. Dat lijkt mij geen goede proefopstelling en een slag in het water. Het lijkt mij een heel bijzondere benadering van een proefopstelling.
Was dat de vraag? (Opmerkingen van Ward Kennes)
De vraag was welke aanpassingen de minister binnen welke termijn aangewezen acht op basis van het onderzoek en de erkenningscriteria. U hebt ze anders geformuleerd. (Gelach)
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, 2015 is nog niet zo lang geleden, het begin van deze bestuursperiode. U herinnert zich dat er toen door dit bijna voltallige parlement, met uitzondering van mijn fractie het Vlaams Belang, een resolutie werd goedgekeurd waarin werd gepleit voor meer erkenning van moskeeën en dus ook meer subsidies voor moskeeën. De hoofdindiener van die resolutie was een partijgenote van u, mevrouw Sminate. Ze staat hier achter mij. De N-VA wilde dus begin deze legislatuur dat er meer moskeeën erkend en meer moskeeën gesubsidieerd werden.
Inmiddels stellen we vast dat er enig voortschrijdend inzicht is geweest, of misschien zijn het wel de vele kritische vragen die ik u daarover heb gesteld die ertoe hebben geleid dat het engagement, of in elk geval de goesting, om nog meer moskeeën te erkennen, is getemperd. Ik heb er inderdaad vaak op gewezen dat een gesubsidieerde en erkende moskee geen reden voor gematigdheid is. Er zijn nog twaalf Diyanetmoskeeën die worden gesubsidieerd, handpoppen van Erdogan. Er zijn vier moskeeën van het Milli Görüsnetwerk die erkend en gesubsidieerd worden. Dat zijn allemaal zaken die in Vlaanderen met belastinggeld kunnen.
Minister, u hebt vorige week in de krant een aantal voorstellen gelanceerd die enerzijds een stap in de goede richting zijn, maar anderzijds blijkbaar op drijfzand gebaseerd zijn want u hebt uw coalitiepartners niet mee. Er zijn een aantal verstrengingen die goed zijn: een proefperiode voor moskeeën, hoewel we liever geen moskeeën erkend en gesubsidieerd zien; meer regels rond de financiering van moskeeën enzovoort.
Minister, u lijkt dus in eerste instantie vooral stoere uitspraken te doen, enkele maanden voor de verkiezingen, met enkele zaken die u aankondigt die u blijkbaar niet meer hard kunt of wilt maken tijdens deze legislatuur. Welke richting wilt u hiermee uitgaan? Gaat u met die verstrengde erkenningsvoorwaarden naar het parlement komen nog deze legislatuur?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, er is de afgelopen maanden en jaren in dit huis al heel wat te doen geweest over het al dan niet bijkomend erkennen van geloofsgemeenschappen. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat ik me persoonlijk grote zorgen heb gemaakt over het feit dat de huidige erkenningscriteria niet voldoen aan de uitdagingen van onze samenleving. Ik denk dat die criteria zeker aan herziening toe waren.
Toen ik de studie in handen kreeg en mocht lezen dat er een aantal wijzigingen werden voorgesteld die toch wel een verstrenging inhielden, was ik zeer verheugd. Het is een zeer goede zaak en zeker ook, minister, omdat u er meteen op hebt gereageerd en gezegd hebt dat u die aanbevelingen in de praktijk wilt brengen. Ik wil u vanuit het parlement zeker de hand reiken.
Wat ik me wel afvraag, is of de huidige erkende geloofsgemeenschappen onder die nieuwe criteria vallen. Hebt u daar een oplossing voor?
Minister Homans heeft het woord.
Collega's, er is een hele voorgeschiedenis aan voorafgegaan. Mijnheer Janssens, ik kan wel degelijk voor mezelf denken. U hebt inderdaad een aantal vragen gesteld, maar die hebben mij er geenszins toe gedreven om deze actie te ondernemen.
In het verleden was er de vaststelling – en dat is ook in de commissie verschillende keren tot uiting gekomen – dat er heel veel onduidelijkheid was over de erkenningscriteria maar ook over de handhaving ervan. Eigenlijk keek iedereen een beetje naar elkaar. Niemand wist nog wat er concreet van hem of haar werd verwacht. Een lokaal bestuur, de erkende lokale geloofsgemeenschap zelf, de provincie: iedereen was naar elkaar aan het kijken.
U herinnert zich ook nog de ophef toen ik het ook maar durfde te wagen om de erkenning van de Fatihmoskee in Beringen in te trekken of de procedure daarvoor op te starten. Dat was in de paasvakantie van 2017 en het parlement is nog in het paasreces bij elkaar gekomen. Geen enkel probleem. Het kot was te klein. Ik heb die procedure toch doorgezet. Na de uitspraak zijn zij naar de raad van State gestapt en ik heb volledig gelijk gekregen. Dat in de marge.
Het was in elk geval zeer duidelijk dat de erkenningscriteria en de handhaving ervan voor niemand nog duidelijk of voldoende waren. Vandaar – en ik heb dat ook aangekondigd – hebben wij een onderzoek aanbesteed. Dat onderzoek is uiteindelijk uitgevoerd door de KU Leuven, onder leiding van professor Rik Torfs. Die studie is twee weken geleden opgeleverd. Daarover is afgelopen vrijdag ook een studiedag georganiseerd.
Wat zijn nu de concrete voorstellen die in de studie en het onderzoek van professor Torfs staan? Normaal gezien hebt u alle drie, omdat u ook lid bent van de commissie, vrijdag het rapport van de commissiesecretaris gekregen. Dat klopt? Goed. Het is een lijvig rapport, ik kan niet alle voorstellen hier uit de doeken doen. Ik zal wel die zaken bespreken die ik bij de Vlaamse Regering op tafel zal leggen.
Ten eerste staat erin dat alle bedienaars moeten voldoen aan de inburgeringsplicht. Het gaat daarbij over alle erkende en lokale geloofsgemeenschappen. Het gaat dus veel breder dan alleen over moskeeën, het gaat ook over de protestantse en orthodoxe kerken en dergelijke, maar ik neem nu het voorbeeld van een imam. Niet alleen de eerste imam, maar ook de tweede, derde en vierde, moet aan de inburgeringsplicht voldoen.
Er is ook meer financiële transparantie nodig. Ik denk dat we het daarover eens zijn, maar u mag mij natuurlijk tegenspreken. U moet dat zelfs indien u het oneens bent met mij. De herkomst van de gift moet worden vermeld én de jaarrekeningen van de vzw’s, die eventueel gekoppeld zijn aan die lokale geloofsgemeenschappen, moeten daaraan toegevoegd worden. Want vaak zit het probleem niet zozeer bij de lokale geloofsgemeenschap – dus in de moskee, in de protestantse of orthodoxe kerk –, maar veeleer bij de vzw’s die daar als satellietjes rondhangen. Dat wordt door deze verplichting ook ingedekt.
Er is ook een duidelijk verbod op buitenlandse financiering die afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van de lokale geloofsgemeenschap. Het zal niet meer kunnen dat bijvoorbeeld een buitenlandse staat een lokale geloofsgemeenschap financiert.
De bedienaars moeten aangewezen worden door het erkende representatief orgaan. Voor de imams is dat dan de Moslimexecutieve of het Executief Moslims België (EMB), voor de orthodoxe priesters de metropoliet van België, enzovoort.
Er wordt inderdaad een proefperiode van vijf jaar ingevoerd vooraleer men eventueel erkend kan worden. Wat wordt er dan eigenlijk gedurende die proefperiode van vijf jaar van de lokale geloofsgemeenschappen verwacht? Dat men zich aan alle erkenningscriteria houdt en dat men ook bewijst dat men op een onafhankelijke manier deel wil uitmaken van onze democratische rechtsstaat. Als er hier dan door de heer Kennes wordt gesuggereerd dat men niet per se tegen die proefperiode is, maar dat er dan ook wel een financiering tegenover moet staan, dan gaat dat natuurlijk niet. De bedoeling van een proefperiode is dat je eigenlijk vraagt om een recht te krijgen en dat je eerst moet bewijzen dat je het kunt en dat je op een onafhankelijke manier in onze democratische rechtsstaat kunt functioneren.
Ook de handhaving is zeer belangrijk. Er zijn natuurlijk nog allerlei zaken die worden toegewezen aan en de verantwoordelijkheid zijn van de federale diensten, zoals het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), de Staatsveiligheid en dergelijke meer. Ik denk dat het ook zeer goed is om het lokale niveau er meer en nauwer bij te betrekken. Daarom zullen we de lokale integrale veiligheidscellen (LIVC’s) ook een rol toebedelen. Ik denk dat dat een zeer goede aanbeveling is.
Het zijn trouwens allemaal aanbevelingen van professor Torfs. Wie ben ik in godsnaam om zo’n groot professor tegen te spreken? Ik zou niet durven, voorzitter, u kent mij.
Ik heb een aantal voorbeelden gegeven, maar die zullen zeker in het regelgevende kader worden uitgewerkt. Ik heb mijn administratie die opdracht al gegeven. Ik moet een aantal zaken via een besluit van de Vlaamse Regering (BVR) regelen en een aantal andere zaken moeten decretaal worden opgelost. Een BVR kan zeer snel gaan. Ik kan daar redelijk snel mee naar de Vlaamse Regering gaan en we zullen die discussie dan in de schoot van de regering voeren.
Om dan op uw concrete vraag te antwoorden, mevrouw Sminate: er zullen in dat regelgevende kader ook overgangsmaatregelen worden voorzien voor die lokale geloofsgemeenschappen die momenteel al erkend zijn. Zij krijgen een overgangsperiode van een jaar om aan alle nieuwe erkenningscriteria te voldoen, met uitzondering van die proefperiode van vijf jaar.
Zoals ik in mijn inleiding zei, zijn we het over heel veel dingen eens: over de buitenlandse financiering, over financiële transparantie en nog andere dingen. Dat is niet het punt. Ik ben het ermee eens dat, als men overgaat tot een erkenning, men ook voor de tweede en derde bedienaar aan die inburgeringsvoorwaarden moet voldoen en dat het engagement ondertekend moet zijn. Daar zitten we allemaal op dezelfde lijn.
Als men iemand de kans geeft om een proefperiode af te leggen, is het toch logisch dat als die aan alle testen heeft voldaan en alle criteria heeft ingevuld, het ministerie van Justitie daar een vergoeding tegenover stelt voor de bedienaar? Dat lijkt mij de logica zelve. Dat men dat vastlegt voor vijf jaar, of drie jaar of twee, om het daarna eventueel te verlengen of stop te zetten, dat is in mijn ogen een proefperiode zoals overal in het rechtsverkeer geldt. Eerst is het tijdelijk en daarna kan het worden verlengd.
Ik heb u gevraagd wanneer u overleg gaat plegen met alle erkende erediensten en met minister Geens. Dat is belangrijk als men het besluit en het decreet wil aanpassen. Op die vragen heb ik geen antwoord gekregen. Dat gaat over timing.
Minister, ik merk alvast bij één coalitiepartner weinig enthousiasme voor uw plannen. De andere coalitiepartner, Open Vld, zullen we zo dadelijk ook nog wel horen. Ik hoop in elk geval dat u naar de krant bent getrokken met effectieve maatregelen in plaats van met verkiezingspraatjes, want dat is toch wat men van een bevoegd minister mag verwachten.
Minister, u weet: terwijl u interviews geeft, blijft het Vlaams belastinggeld naar moskeeën vloeien, ook naar de Diyanetmoskeeën. Dat is een geldtransfer naar Turkije en het dictatoriale Erdoganregime. U gaat tot nader order nog altijd de geschiedenis in als de minister die de subsidies aan Erdogan heeft bestendigd. Dus maak van de weinige maanden die nog resten in deze legislatuur, van de bevoegdheid die u hebt gebruik om die erkenning van Diyanet- en Mili Görüsmoskeeën in te trekken zodat er geen belastinggeld meer vloeit naar Erdoganmoskeeën en naar de boodschap van niet- integratie. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister, eigenlijk past deze studie helemaal in het verhaal van rechten en plichten. Eerst gaan de geloofsgemeenschappen moeten bewijzen dat ze onze waarden en normen volgen en dan pas kunnen rechten toegekend worden. Ik vind dat een heel terecht principe dat hier wordt toegepast.
Minister, u weet dat ik altijd een koele minnaar ben geweest van verdere erkenningen van geloofsgemeenschappen. Als deze nieuwe criteria worden toegepast en als het kan worden gegarandeerd dat die worden gehandhaafd, dan ben ik uw partner om dit mee uit te voeren.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, collega's, er is verwezen naar de commissie Deradicalisering. Toen we het er daar over de partijgrenzen heen over eens waren dat we beter kunnen werken met erkende moskeeën dan met obscure geloofslokalen, waren de voordelen duidelijk: transparantie, communicatie met de Vlaamse Gemeenschap en een brug naar de lokale besturen. Uit onze fractie komt de oproep: als de criteria zoals ze bestaan onduidelijk zijn, als er te weinig zijn, pas ze dan aan. Neem daar initiatief en doe dat.
Wat we echt niet graag zien gebeuren, is oprecht goed werkende geloofsgemeenschappen die nu al jaren proberen erkend te geraken, alle hoop ontnemen om in de legaliteit te werken en om met hun moskee effectief die band met het lokaal bestuur, met de Vlaamse Gemeenschap, uit te oefenen. Ik herinner eraan dat er nogal wat imams binnen het deradicaliseringsbeleid van Vlaamse Regering en van de lokale besturen zeer hard gewerkt hebben om te vermijden dat er nog meer jongeren naar Syrië vertrokken.
Uw collega van Onderwijs, minister Crevits, heeft hier al verschillende keren terecht de lofzang gezongen over mensen die in haar netwerk actief zijn. Stop dus met het criminaliseren van sommige mensen. Pak aan wie er echt niet goed werkt, maar erken alstublieft op termijn de mensen die te goeder trouw zijn.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, de problemen die u wenst aan te pakken – buitenlandse financiering, ervoor zorgen dat moskeeën onze normen en waarden respecteren: dat hebben wij in het begin van de legislatuur afgesproken. Dat is een engagement samen met alle andere partijen.
Maar nu, op het einde van de legislatuur, vernemen we dat er de komende vijf jaar opnieuw bekeken zal worden hoe we de erkende geloofsgemeenschappen kunnen inkantelen in onze samenleving. Dat staat echt haaks op alle beloftes uit het begin van deze legislatuur, toen gezegd werd dat er dringend werk gemaakt zou worden van een betere regeling. Dat is absoluut niet moeilijk. Het enige wat er nu gebeurt, is het probleem weer vijf jaar vooruit schuiven. Mijn vraag is: wat zal u ondertussen concreet doen om diegenen die het goed menen ook effectief te ondersteunen?
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, toen ik vorige week uw uitspraken in de krant las, moest ik denken aan federaal procureur Frédéric Van Leeuw, die in de media zei dat de grootste bondgenoot van een samenleving tegen radicalisering binnen geloofsgemeenschappen de geloofsgemeenschappen zelf zijn. De overgrote meerderheid van die mensen helpt om radicalisering tegen te gaan. Wat daar ook bij helpt, zijn gebedshuizen. Er werd hier over alle partijgrenzen heen aangegeven dat we meer gebedshuizen moesten erkennen en dat we ervoor moeten zorgen dat de band tussen de samenleving en die gemeenschappen versterkt wordt.
De afgelopen jaren – en ik druk me zacht uit – hebt u daar een kans gemist. De komende jaren gaat u werken met een wat mij betreft redelijk vaag systeem. Dan ben ik het eens met collega Kennes, als het gaat over die buitenlandse financiering en dat we die willen tegengaan. Hoe in godsnaam kun je zeggen aan gebedshuizen: ‘Kijk jongens, we willen niet dat jullie met buitenlands geld gaan werken, maar we gaan jullie ook geen financiering geven, trek jullie plan en zorg ervoor dat alles in orde komt’? Het is het een of het ander. Als we willen dat ze zich houden aan hun rechten en plichten en dat ze mee deel uitmaken van het positieve verhaal van onze samenleving, dan kun je niet alleen maar slaan maar moet je er ook voor zorgen dat ze mee aan boord zijn in ons samenlevingsverhaal.
Ik wil beginnen met de uitspraak die hier gedaan werd, dat ik mensen of geloofsgemeenschappen criminaliseer. Ik criminaliseer juist niets of niemand. Ik probeer ervoor te zorgen dat er een duidelijk kader is waarbinnen lokale geloofsgemeenschappen al dan niet erkend kunnen worden, en vooral waar de handhaving ook gegarandeerd kan worden.
Mijnheer Kennes, en eigenlijk ook collega Annouri, wat die financiering betreft, zoals ik daarnet al gezegd heb en zoals het ook staat in het onderzoek van voormalig collega professor Rik Torfs en zoals ook collega Sminate duidelijk en heel correct heeft aangehaald: als er financiering is in de proefperiode, waarom zou je dan eigenlijk nog een proefperiode inlassen? We vragen om zich gedurende vijf jaar te houden aan alle erkenningscriteria en om op die manier eigenlijk ook te bewijzen dat men onafhankelijk kan functioneren binnen onze Vlaamse democratische rechtsstaat of rechtsstaat in totaliteit. Als je daar onmiddellijk financiering tegenover zet, kom je terecht bij wat mevrouw Sminate hier terecht heeft aangebracht: het discours van rechten en plichten. Je vraagt het recht om erkend te worden. Dan moet je je eerst bewijzen. En dan heb je de plicht om dat te doen. Als je dan tegelijkertijd ook al een financiering krijgt, waarom zou je dan eigenlijk nog veel moeite doen om je aan alle criteria te houden? Ik wil eerst een bewijs zien dat die lokale geloofsgemeenschappen zich aan alle erkenningscriteria kunnen houden. Niet alleen ik vraag dat, ook de onderzoekers van de KU Leuven hebben dat gevraagd. Dus een proefperiode is voor mij een proefperiode, zonder financiering. Laat dat duidelijk zijn. Ik zal dat ook zo voorleggen aan de Vlaamse Regering.
Er zijn wel degelijk contacten geweest met de vertegenwoordigers van de erkende erediensten. Ongeveer drie weken geleden heb ik ze allemaal uitgenodigd op mijn kabinet. Ik moet zeggen dat er, los van de Moslimexecutieve, bij iedereen consensus was over mijn voorstellen. Er zijn momenteel 57 dossiers hangende, waarvan 47 islamitische, 4 orthodoxe en 6 protestantse. Enkel de Moslimexecutieve maakte de opmerking dat zij niet willen dat ook die hangende dossiers die proefperiode moeten doorlopen. Maar voor de rest was eigenlijk iedereen het eens over alle voorstellen die ik hier vandaag heb toegelicht. Ik denk dat het logisch is dat die 57 hangende dossiers ook die proefperiode moeten doorlopen, omwille van het eenvoudige feit dat zij nog geen erkenning hebben, nog geen rechten verworven hebben, zich ook nog niet bewezen hebben. Ze moeten eigenlijk op dezelfde manier behandeld worden als alle andere bijkomende aanvragen die er in de toekomst nog zullen komen.
Mevrouw Kerbache, u zegt dat er op het einde van de legislatuur opeens iets gebeurt, dat er voordien niets is gebeurd.
Mevrouw Kherbache, ik heb u al verteld dat in de commissie zeer veel aandacht aan deze problematiek is besteed. We waren het er allemaal over eens dat er iets mis is met de erkenningscriteria en met de handhaving. Er was een kamerbrede consensus dat er iets moet veranderen. Er is ook een onderzoek besteld. Ik kan er niets aan doen dat dit onderzoek twee weken geleden is opgeleverd.
We bevinden ons aan het einde van de legislatuur, maar ik heb gezegd dat het met een besluit van de Vlaamse Regering redelijk snel kan gaan. We zullen nog zien hoe we de decretale aanpassingen kunnen regelen, maar ik zal het in elk geval met de Vlaamse Regering bespreken.
Mijnheer Janssens, ik heb u al verschillende keren verteld dat erkenningen individueel en nooit collectief gebeuren. U hebt me opnieuw gevraagd de erkenning van de bestaande, erkende Diyanetmoskeeën op basis van deze criteria in te trekken, maar deze regelgeving is, voor alle duidelijkheid, nog niet van kracht. Dit kan eventueel gebeuren, maar ik wil hier geen voorafname op doen. We zullen eerst de regelgeving implementeren.
U weet dat de moskeeën waarover u spreekt, een overgangsperiode van een jaar hebben om zich aan de nieuwe regelgeving te conformeren. Indien ze dan niet aan de erkenningscriteria voldoen, zullen mijn opvolger of ikzelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. De regelgeving zal veel duidelijker en beter zijn dan vandaag het geval is. (Applaus bij de N-VA)
Minister, dat er momenteel geen criteria en geen handhaving zouden zijn, klopt natuurlijk niet. U hebt dat met uw beleid zelf tegengesproken. Dat gebeurt heel duidelijk. Ook nu zijn er criteria om een erkenning te kunnen starten. Ze moeten aan een hele lijst criteria voldoen.
Ik heb nog altijd geen antwoord op mijn vraag wanneer u hierover met de minister van Justitie zult overleggen. Hij is een belangrijke partij als het gaat om de rechtsgevolgen die van een erkenning afhangen. Indien er een erkenning komt, wordt daar dan al dan niet een bedienaar aan gekoppeld? Dat zijn redelijk essentiële pijlers van ons systeem van samenhang tussen kerk en staat.
Tot slot zijn we bondgenoten om heel wat zaken samen aan te pakken en te verstrengen. Alleen is de vraag of dat nu nog zal kunnen of dat het iets voor de volgende legislatuur zal zijn. Indien dan opnieuw proefperiodes van vijf jaar plichten zonder rechten volgen, zal de erkenning in Vlaanderen gedurende een periode van zeven tot acht jaar worden stopgezet, niet enkel voor de islamitische eredienst, maar voor alle erediensten. Dat is een ondergraving van het systeem die ik niet graag zou zien gebeuren.
Minister, ik heb het over de erkenningen om duidelijk te maken dat u helemaal tot het einde van de legislatuur hebt gewacht om met een aantal voorstellen te komen. Tijdens die periode is onder uw bevoegdheid 4,6 miljoen euro aan subsidies en belastinggeld naar de islam gevloeid. Ik denk niet dat u daar in Vlaanderen veel voorstanders voor vindt. Wat ons betreft, is elke eurocent die naar de islam vloeit, een eurocent die verkeerd is besteed, die de integratie afremt en die de islamisering van Vlaanderen in de hand werkt.
Ik roep u dan ook op om tijdens de laatste maanden die u deze legislatuur nog resten en met de bevoegdheid die u hebt, de financiering van moskeeën en de islamisering van Vlaanderen te stoppen in plaats van te stimuleren. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister, uw antwoord heeft me gerustgesteld, maar de uitspraken van verschillende Vlaamse volksvertegenwoordigers over die proefperiode baren me echt grote zorgen. Wat hebben ze net verdedigd? Laten we maar zo snel mogelijk zo veel mogelijk erkenningen doorvoeren. Laten we zo snel mogelijk die rechten toekennen en de plichten, dat zien we later nog wel. Dat is net wat in de studie helemaal wordt tegengesproken. (Rumoer)
Mijnheer Kennes, vorige week hebt u in de commissie de loftrompet gestoken over professor Torfs. Nu de resultaten van zijn studie niet in uw kraam passen, wilt u ze niet toepassen. Ik denk dat ik mijn punt heb gemaakt. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vragen zijn afgehandeld.