Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over 40 procent meer kinderen die wachten op een pleeggezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, een aantal jaren geleden hebben we er allemaal samen voor gekozen om de voorkeur te geven aan pleegplaatsingen, wanneer kinderen voor korte of langere tijd uit het huis geplaatst moeten worden – omdat ze thuis opgroeien zonder de juiste zorg, of zich soms in een onveilige situatie bevinden.
U hebt een aantal inspanningen gedaan: u hebt extra middelen uitgetrokken, en u hebt campagnes gevoerd om pleeggezinnen te werven. Maar ondanks die inspanningen zien we dat er een pak meer kinderen wachten op een pleeggezin. Er is een enorme toestroom van aanvragen, en die aantallen zijn bovendien nog onderschat, zo meldt men ons. Ze worden onderschat omdat nogal wat mensen hun kind niet meer op de wachtlijst zetten wanneer ze weten dat de wachttijd te lang zou zijn. De vraag naar pleegzorg wordt ook onderschat omdat een aantal kinderen uiteindelijk in een instelling wordt geplaatst, daar waar pleegzorg voor hen een betere optie was geweest.
Wat enigszins verbazend is, is dat er meer mensen naar uw infoavonden komen, en dat meer mensen overwegen om pleeggezin te worden. Maar eigenlijk starten er minder mensen een traject. Minder mensen raken dus overtuigd om het toch te proberen. Van diegenen die dan in het traject stappen, zijn er ook minder mensen die het traject beëindigen: veel meer mensen dan vroeger stappen er voortijdig uit. En ten derde zijn er ook nog minder mensen die uiteindelijk de screening doorlopen en goed genoeg bevonden worden.
De vraag is eigenlijk: wat zorgt ervoor dat er op die drie verschillende momenten gezinnen afhaken? Welk potentieel laten wij verloren gaan? En vooral: hoe kunt u die mensen bijhouden? Bevraagt u systematisch waarom zij afhaken? Wat zult u doen om te zorgen dat kinderen niet in onveilige opvoedingssituaties moeten blijven, en dat we eindelijk weer voldoende pleeggezinnen hebben in Vlaanderen?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, misschien eerst het goede nieuws: er zijn de voorbije twee jaar een kwart meer pleeggezinnen bijgekomen. Dat is iets is waar we fier en blij over mogen zijn.
Maar tegelijkertijd blijkt uit een antwoord dat u gegeven hebt op een schriftelijke vraag van mij van 15 november, en waaruit mevrouw Van den Bossche citeert, dat het aantal kinderen dat op de wachtlijst staat de voorbije twee jaar met 40 procent is toegenomen. Dat betekent dat 844 kinderen in Vlaanderen thuis niet kunnen opgroeien omwille van een verontrustende opvoedingssituatie, maar dat ze ofwel toch thuis blijven, ofwel in een voorziening zitten, terwijl dat voor hen niet de aangepaste setting is waarin zij kunnen opgroeien.
Minister, mevrouw Van den Bossche heeft daarjuist al geciteerd uit wat ik ook gezegd heb in het interview in Het Laatste Nieuws, namelijk dat het opmerkelijk is om te zien dat eer mensen naar die infoavonden komen, maar dat er 30 procent minder afstuderende kandidaat-pleegouders zijn. Dat is iets wat mij bijzonder verontrust, eerst en vooral voor die 844 kinderen voor wie we vandaag geen antwoord hebben. Als we die twee cijfers dan naast elkaar leggen, zullen we eventueel volgend jaar, of wanneer de nieuwe cijfers voor dit jaar bekend worden, een nog grotere en nog langere wachtlijst hebben.
Minister, als je ziet dat het aantal wachtende kinderen veel sneller stijgt dan het aantal kandidaat-pleegouders die we vinden, is mijn vraag: wat verwacht u dat het effect zal zijn op de wachtlijst, en wat kunnen we eraan doen om te zorgen dat we voor elk kind dat niet thuis kan opgroeien, wel een warme thuis vinden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Parys, ik sluit me graag aan bij uw eerste opmerking, namelijk dat de reorganisatie van de pleegzorg – wat een voorstel van decreet was van dit parlement – een megasucces kan worden genoemd. Het aantal jongeren in een pleegzorgsituatie is op twee jaar tijd met duizend gestegen. Het aantal pleeggezinnen stijgt enorm. We zien ook in de uitgaven van de overheid en de aanpassingen aan onze begroting dat we elk jaar consequent steeds meer geld toeschuiven aan pleegzorgdiensten om de begeleiding en de rekrutering van kandidaat-pleegouders te organiseren. Dat is op zich een heel goeie zaak.
Ik heb een kleine bedenking met betrekking tot uw analyse. Onze administratie zegt mij dat we moeten opletten met een vergelijking tussen de instroom, het aantal kandidaten, en diegenen die uiteindelijk pleegouders zijn geworden tussen 2016 en 2017. In 2016 hebben we in het kader van de vluchtelingenproblematiek een enorme opstoot gekregen. We hebben toen trouwens ook een appel gedaan op mensen die geïnteresseerd waren met de campagne ‘Geef de wereld een thuis’. De administratie geeft aan dat het niet uitgesloten is dat er toen heel wat mensen kandidaat waren waardoor de toename in de selectie van de betrokkenen in dat jaar kan worden verklaard. In het volgende jaar zie je dat effect in de vorm van een mindering. Dat is een belangrijke opmerking.
Het is mijn reactie dat we absoluut campagnes moeten blijven voeren. We zien duidelijk dat een goede campagne – of dat nu met de Rode Duivels is of een andere campagne – enorm veel aantrek heeft, waardoor we heel wat kandidaten kunnen interesseren. Het blijft dus heel belangrijk om na te gaan hoe er telkens opnieuw innovatief en creatief campagnes kunnen worden gevoerd om een breed publiek te interesseren.
51 procent van de kinderen en jongeren die gemeld staan als kandidaat voor een pleeggezin, verblijft reeds in een residentiële setting. Het is dus niet zo dat die 800 allemaal thuis in een verontrustende situatie zitten. 51 procent en in sommige provincies zelfs 55 procent van de jongeren, zit ondertussen in een residentiële setting. We hebben een decreet goedgekeurd dat zegt dat we voor heel jonge kinderen bijna ambtshalve een plaatsing in een pleeggezin moeten overwegen. Die jongeren worden ergens wel in de hulpverlening ondersteund. We kunnen op dit moment echter niet zien hoe de anderen thuis worden ondersteund door rechtstreeks toegankelijke hulp of iets dergelijks. Het vraagt nog bijkomend onderzoek om dat juist in te schatten.
Het aantal jongeren dat in de niet-residentiële jeugdzorg zit en toch kandidaat is voor een pleeggezin, is ongeveer status quo gebleven, namelijk ongeveer 250. Zoals gezegd, kunnen we op dit moment niet zien of die effectief thuis nog worden ondersteund, maar we kunnen uiteraard vermoeden dat dit wel het geval zal zijn.
Ondertussen zetten we ook in op jongeren en kinderen in crisissituaties. We zijn al een tijdje bezig om onze pleegzorg veel meer te betrekken bij de crisisjeugdhulpverlening. Dat is ook heel logisch, ook in het kader van de zorggarantie voor heel jonge kinderen. Ook dat, mag ik zeggen, is ondertussen een succes. Recente cijfers tonen aan dat er tussen 1 januari en eind november 2018 al negentig kinderen via crisisjeugdhulpverlening in een pleeggezin zijn terechtgekomen. Dat betekent dat onze inspanningen om de linken vanuit de crisishulpverlening naar de pleegzorg veel korter te maken, effectief zijn geslaagd.
Wat mij betreft, zijn er recent een aantal acties ondernomen die wel degelijk kunnen helpen om de instroom maximaal naar een succesvolle pleeggezinplaatsing te brengen. Er zijn zeker nog een aantal zaken die we beter kunnen doen. Een van de zaken waar we op zeer korte termijn naar kijken, is de financiering van de pleegzorgdiensten. Die diensten zijn zeer succesvol en kunnen heel veel kandidaat-pleegouders interesseren. We moeten ze dan ook sneller een aangepaste financiering kunnen geven zodat ze voor de rekrutering en begeleiding van de kandidaten het nodige volk kunnen mobiliseren. Het gaat allemaal zeer snel. De plaatsingen nemen zeer snel toe en we moeten de diensten ook in staat stellen om dat allemaal te behappen.
We hebben met de diverse diensten afgesproken dat we dus onze regelgeving zullen verfijnen, zodat we die diensten die zeer succesvol kunnen rekruteren, daarvoor ook veel sneller kunnen honoreren in hun financiering. Dat is wel belangrijk, denk ik.
Naar het statuut hebt u de voorbije dagen ook verwezen. We zullen met het groeipakket die pleegzorgtoeslag zeker voor perspectief biedende pleegzorg nog meer kunnen brengen naar het gezin waar het kind is geplaatst. Er zijn federaal heel wat initiatieven genomen omtrent het statuut van de pleegouder en het pleegzorgverlof. Ik heb begrepen dat er zelfs vorige week nog een aantal zaken zijn verbeterd daaraan. Dat zijn dus ook heel goede dingen. Wat mij betreft, moet dat allemaal leiden tot een voortdurend versterken van de rekrutering van kandidaat-pleeggezinnen.
Natuurlijk moeten we wel een lat leggen. Niet elke kandidaat mag je zomaar losweg beschouwen als een geschikt pleeggezin. U weet echter dat we in het kader van de evaluatie van het decreet van een ‘neen, tenzij’ naar een ‘ja, maar’ gaan. We proberen wat dat betreft met onze pleegzorgdiensten afspraken te maken, zodat ze ook ter zake proberen echt wel kort op de bal te spelen en met het nodige voluntarisme voortdurend te zoeken naar nieuwe mogelijkheden.
Ik denk dat we moeten doorgaan op het elan dat we op dit moment kennen. Ik ben ervan overtuigd dat we onze keuze voor pleegzorg als de eerste vorm van residentiële ondersteuning voor heel jonge kinderen moeten blijven volhouden. Zoals gezegd, ik denk dat we met een aantal initiatieven die lopen, ook federaal, ter zake ongetwijfeld toch wel belangrijke dynamieken kunnen blijven ondersteunen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, dank voor uw antwoorden, maar u hebt niet op mijn vraag geantwoord. Mijn vraag was: waarom haken die gezinnen af op die drie verschillende momenten, en bent u van plan om die gezinnen te bevragen? Daarom uzelf niet, u kunt aan een medewerker vragen om die mensen eens op te bellen, om te vragen wat voor hen de beweegredenen waren om het te overwegen en waarom ze ergens onderweg hebben afgehaakt. Dat zou toch interessante informatie kunnen bieden voor u, om te weten wat u eventueel zou kunnen doen om die mensen alsnog als pleeggezin aan boord te houden. Het gaat misschien om een aantal kleinere aspecten waarmee u kort op de bal kunt spelen. U zegt wel dat niet elk van die kinderen zich vandaag in een verontrustende opvoedingssituatie bevindt, en dat klopt, maar er zijn er wel. Er zijn vandaag in Vlaanderen kinderen die in een onveilige situatie opgroeien, die wachten op een plekje in een instelling of een pleeggezin, en dat moet ons zorgen baren. Ook als het niet elk van die honderden kinderen betreft, het zijn er te veel, en dat is de reden waarom de heer Parys en ikzelf hier staan en u willen vragen om, ondanks alle inspanningen die u al hebt gedaan, er toch nog een aantal meer te doen. Een concrete vraag die ik daar nog aan zou willen koppelen, is: wanneer voorziet u de uitvoeringsbesluiten die toelaten dat de pleegzorgdiensten in meer begeleiding voorzien voor de gezinnen? Dat is immers alvast iets dat kan helpen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik zal beginnen met het positieve dat ik heb gehoord, dat de doorstroming vanuit crisis naar pleegzorg nu daadwerkelijk loopt. Dat vind ik heel goed nieuws. Ik heb u echter ook iets horen zeggen dat me bijzonder verontrust. U zegt dat 51 procent van die 844 jongeren die vandaag al in een instelling zitten, op de wachtlijst staat voor een gezin. Dan ga ik me ook aan hoofdrekenen wagen. Dat is niet zo moeilijk. Dan zit 49 procent van die kinderen, een 420-tal kinderen, thuis, terwijl we de vaststelling hebben gedaan dat zij in een verontrustende opvoedingssituatie zitten. Dat is toch iets dat we absoluut niet kunnen aanvaarden.
Minister, als het dan gaat over de vraag wat we daaraan gaan doen, dan sluit ik me aan bij de vraag om te analyseren waarom het zo is dat ouders die zich kandidaat stelden, afhaken. Dan denk ik dat het belangrijk is dat we werk maken van de gezinshuizen, iets waar vandaag mee wordt geëxperimenteerd en dat wij ook hebben voorgesteld. We zijn heel blij dat we federaal met de vroegere meerderheidspartners pleegzorgverlof hebben kunnen invoeren, maar er ligt nu ook een kans aan de andere kant van de straat. Het parlement heeft daar nu het heft in handen. Daar ligt een voorstel van ons om tijdskrediet mogelijk te maken voor pleegouders. Laten we daar dan ook alstublieft gebruik van maken. Minister, kunnen we op u en uw partij rekenen om daar werk van te maken?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik zal beginnen met de vraag van de heer Parys. U zult op Groen kunnen rekenen om verlofregelingen en dergelijke op federaal niveau ook voor pleegouders eindelijk open te trekken. Maar ik reken ook op u en uw partij om hier in dit Vlaams Parlement in te zetten op administratieve vereenvoudiging voor die mensen, om ervoor te zorgen dat de kosten onder controle zijn en om automatische toekenning van rechten te doen. Ik denk dat er in beide parlementen nog veel werk op de plank ligt om het beter te maken.
Minister, ik wil de vraag van mevrouw Van den Bossche aanscherpen. Ik wil een oproep doen om te onderzoeken wat het probleem is met die gezinnen die zich ergens in het traject aanbieden maar die afhaken, niet omdat ze niet geschikt worden geacht of omdat ze niet mee willen. Als ze afhaken, haken ze af. Momenteel wordt er op geen enkele manier aanklampend gewerkt, zodat men kan zien waarom men afhaakt en wat de obstakels zijn. Dat bundelen met de obstakels van de huidige pleegouders door ook hen te bevragen, kan ons heel veel inspiratie geven om hier over de partijgrenzen heen parlementair werk te verzetten dat het verschil kan maken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Pleegouders nemen een ontzettend groot maatschappelijk engagement op voor kinderen die niet thuis kunnen opgroeien. Daarom hebben we in het voorstel van decreet van 2012 uitdrukkelijk gekozen voor een aantal maatregelen om hen te ondersteunen. Ik denk aan het laagste tarief voor kinderopvang of de automatische toekenning van de studietoelage. Die maatregelen hebben hun effect, dat is duidelijk.
Ondertussen werd ook op federaal niveau het statuut vastgelegd. Vanaf 1 januari zal er ook het pleegzorgverlof zijn. Dat geldt natuurlijk voor werknemers en contractuelen, maar niet voor Vlaamse ambtenaren. Anderzijds is er het Vlaams zorgkrediet dat wel geldt voor pleegouders, terwijl er federaal geen tijdskrediet bestaat voor pleegouders. Minister, daarom mijn oproep om op Vlaams en federaal niveau de nodige afstemmingen te doen zodat pleegouders niet afhankelijk moeten zijn van hun arbeidsrechtelijke situatie om pleegzorgverlof of tijdskrediet te kunnen krijgen. De situatie van het kind en de ondersteuning moeten immers doorslaggevend zijn in het engagement dat ze opnemen tegenover het pleegkind, en niet hun arbeidsrechtelijke situatie.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Het spreekt natuurlijk voor zich dat elk kind recht heeft op een warm nest, op opvang in een gezin. Vanuit die optiek is pleegzorg als eerste keuze meer dan logisch. Maar vandaag stellen we ook vast dat die keuze ook een keerzijde heeft, namelijk dat ze deels slachtoffer is van haar eigen succes. Daarom moet het beleid sterk blijven inzetten op het faciliteren van de pleegzorg.
Maar ik heb nog een bedenking. Sommige kinderen zijn zo gekwetst dat het niet altijd lukt in een gezin. Anderzijds zijn sommige gezinnen niet geschikt. Dat moeten we ook onder ogen zien. Minister, daarom wordt er meer werk gemaakt van de screening, om de match tussen een gezin en een kind zo goed mogelijk te maken. Succesverhalen kunnen ertoe bijdragen dat meer gezinnen zich daaraan optrekken en zich kandidaat stellen als pleeggezin.
Collega's, ik neem aan dat zeker de collega's uit de commissie weten dat er een evaluatie is gemaakt van het decreet. Er zijn ook studies gebeurd rond de financiering van de pleegzorg. We hebben uiteraard met de verschillende diensten aan tafel gezeten om op een aantal vragen te antwoorden.
Ik geef enkele conclusies. Er zijn ongetwijfeld nog een aantal efficiëntiewinsten te boeken, waardoor de middelen meer kunnen gaan naar effectieve inspanningen voor rekrutering en begeleiding wanneer die diensten op het Vlaamse niveau meer kunnen samenwerken en goede praktijken met elkaar kunnen delen en niet altijd alles opnieuw moeten uitvinden of ontwikkelen.
Nog een belangrijke conclusie is het volgende signaal op het terrein. Wanneer je groeit als pleegzorgdienst, wanneer je succes hebt in de rekrutering en je dan moet kunnen matchen en begeleiden, dan volgt de financiering na een jaar. Er is een externe, aanvaarde kostendrijver: meer pleegzorgplaatsen leiden tot meer financiering van de diensten. Maar sommigen vragen dat dat sneller gebeurt en dat men korter op de bal speelt, om pieken al in de loop van het jaar te kunnen aanpakken en daardoor ook de mogelijke reticenties van diensten om er volop voor te gaan omdat de financiering pas enkele maanden later komt een beetje weg te nemen. We gaan proberen om dat in een besluit aan te pakken. Dat besluit wordt nu voorbereid. Daarover hebben we overleg met de sector gehad.
Er is ook de observatie, mevrouw Van den Bossche, dat wat betreft de ijking van de financiering van de verschillende vormen van pleegzorg – perspectiefbiedende pleegzorg of perspectiefzoekende pleegzorg – dit misschien toch nog wat beter kan, zodat de meer intensieve vormen van begeleiding ook de betere financiering krijgen. Ook dat nemen we op. We proberen in datzelfde besluit een aanpassing van de regelgeving op te zetten.
Ik heb er uiteraard geen probleem mee om te bevragen en te kijken hoe we meer kunnen inschatten wat mensen die naar zo'n informatieavond komen, er uiteindelijk van weerhoudt om het traject af te leggen. Dat is een goede suggestie. Want het is natuurlijk wel een traject. Als je geselecteerd wilt worden als kandidaat-pleegouder, dan veronderstelt dat een engagement. Daar gaan toch wel wat dingen aan vooraf, niet het minst de vorming die je geacht wordt mee te volgen, maar ook een aantal inschattingen die door de pleegzorgdienst moeten gebeuren. Dus, geen enkel probleem om te kijken of we daar nog kunnen leren en kijken wat we beter kunnen doen dan we op dit moment doen met de pleegzorgdiensten.
Ik vind het op zichzelf een goede vaststelling, mevrouw Taelman, dat sinds het parlement de wijsheid gehad heeft om 21 pleegzorgdiensten te hergroeperen in 5 provinciale pleegzorgdiensten, de pleegzorg in Vlaanderen een enorme vlucht heeft genomen. Dat is absoluut een heel goede en heel belangrijke vaststelling.
Mijnheer Parys, ik baseer mij natuurlijk op de documentatie die mij bezorgd wordt, maar men zegt mij dat het aantal jongeren dat in een thuissituatie zit en appel doet op pleegzorg, en van wie we kunnen vermoeden dat ze ondertussen uiteraard wel begeleid worden, de laatste jaren ongeveer stabiel is gebleven. Nogmaals, wat voor mij van belang lijkt, is niet zozeer het verhaal van frustratie omdat er zoveel jongeren staan te wachten op pleegzorg, maar veel meer de insteek dat dit een absoluut succes is geworden in het zoeken naar gepaste opvang van jongeren. We zijn daar razend snel in gegroeid, zelfs zo snel dat sommige pleegzorgdiensten af en toe naar adem moeten happen om het tempo van de uitbreidingen überhaupt te kunnen volgen.
Er zijn echter duidelijk nog opportuniteiten. De vraag naar wat er aan de hand is in het traject dat die vijf pleegzorgdiensten lopen, waardoor mensen de eindmeet van de selectie niet halen, is een goede vraag. Ik zal dan ook kijken hoe we daar een analyse op kunnen doen en wat we daar nog uit kunnen leren. Ondertussen stel ik vast dat er op tal van terreinen initiatieven zijn – ook dat vind ik een goede vaststelling – zowel federaal als in dit parlement om het statuut van de pleegouders gradueel te verbeteren.
Mevrouw Schryvers, ik begrijp uit uw vraag dat er ook in ons Vlaams ambtenarenstatuut misschien nog wel iets te doen is. Uiteraard zal ik dat ook met de collega bespreken, zoals ik uiteraard ook, mijnheer Parys, contact zal opnemen met de federale collega om te kijken of er daar nog mogelijkheden zijn binnen de bevoegdheden van de federale overheid.
Ik hoor u graag refereren aan de federale collega. Wij zullen die ook trachten bij te staan en ons steentje bij te dragen vanuit de federale oppositie, die nu groter is dan de meerderheid. En daarom kunnen wij u ook iets beloven. Ik denk dat mijn partij, die van de heer Parys en die van mevrouw Van den Brandt u kunnen beloven dat wij het ongemotiveerde ouderschapsverlof dat werd afgeschaft, waardoor pleeggezinnen geen ouderschapsverlof meer kunnen opnemen om voor hun pleegkind te zorgen – want vaak is dat geen familie – weer invoeren. Wat denkt u daarvan? We hebben een meerderheid. Stel dat u vanuit de regering graag meedoet met ons: met veel plezier. Wij bieden u dus aan om alvast op één manier te zorgen voor een beter statuut voor pleegouders. Wij zullen daar aan de overkant van de straat met plezier meteen allemaal samen werk van maken. (Applaus bij sp.a en Groen)
Ik zie dat er hier een unicum wordt geboren. In het Vlaams Parlement wordt een nieuwe meerderheid gesmeed, alleszins rond dit thema, aan de overkant van de straat.
Minister, de opportuniteiten zijn er, want het is minister Peeters die het ongemotiveerd ouderschapsverlof heeft afgeschaft, waardoor pleegouders daar niet langer een beroep op kunnen doen. Wij willen dat heel graag opnieuw invoeren. Ik ben blij met uw steun, met die van Groen, met die van sp.a, om daar effectief werk van te maken. Dat zou echt een verschil maken in het leven van heel veel pleegouders en mensen die pleegzorg overwegen.
Er is ook een Vlaamse opportuniteit. Als je naar de wachtlijst kijkt en je praat met de diensten, dan hoor je dat wij het vaak hebben over integrale jeugdhulp, over de toegangspoort, over ICT-systemen, maar dat wanneer zij effectief toekomen aan de matchingprocedure om te starten met een kind dat op die wachtlijst staat, dat kind daar soms ook al geen nood meer aan heeft.
Waarom staan ze dan op de wachtlijst? Waarom hebben wij dan geïnvesteerd in de Integrale Jeugdhulp, in ICT-systemen? Als u zegt dat er 844 mensen op de wachtlijst staan, dan zouden het er meer of minder kunnen zijn en dat zou eigenlijk niet mogen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.