Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Ook vandaag gaan ons hart en onze gedachten in de eerste plaats naar de familie, de naasten en de collega’s van de slachtoffers die gisteren zijn gevallen bij de moorddadige raid in Luik. Er zijn geen woorden voor het verdriet en het verlies dat zij moeten dragen.
Dankzij de interventie van de politiediensten kon de aanslagpleger worden uitgeschakeld en zijn er zo meer dodelijke slachtoffers vermeden. Nogmaals hebben de politiediensten aangetoond hoe zij in zulke verschrikkelijk moeilijke omstandigheden, met risico voor eigen leven, voor onze veiligheid zorgen. Ze verdienen al ons respect en al onze steun.
Zo’n verschrikkelijke aanslag roept ook vragen op. Gisteren kwam de nationale Veiligheidsraad al bijeen. Vandaag hebben de politievakbonden ook gereageerd. Ze wezen op de risico’s van het penitentiair verlof. Ze benadrukten hoe belangrijk het is om gedetineerden te begeleiden en op te volgen in de gevangenis en ook na een tijdelijke of definitieve vrijlating. Ze erkennen terecht dat je de risico’s niet voor 100 procent kunt uitsluiten, maar dat begeleiding en opvolging de risico’s wel aanzienlijk kunnen verminderen.
Als het gaat over de begeleiding van gedetineerden, moeten we ons aangesproken voelen, omdat dit ook een bevoegdheid is van Vlaanderen. Er zijn al veel alarmsignalen geweest op dat vlak. Gevangenissen zijn een broeihaard voor druggebruik en radicalisering. Procureurs, gevangenisdirecteurs, advocaten en deradicaliseringsexperts benadrukken allemaal dat we moeten zorgen voor een intensieve begeleiding en opvolging om ongelukken te vermijden.
Minister, we hebben daar al vaak over gedebatteerd, en ik heb u daar al vaak over ondervraagd. In februari dit jaar wees ik u nog op de dramatische onderbezetting bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg).
Op basis van uw cijfers bleek dat er voor de meer dan zesduizend gedetineerden in onze gevangenissen amper negentien voltijdse medewerkers zijn om begeleiding te bieden aan de gedetineerden, waarvan minstens de helft psychologische begeleiding nodig heeft. Voor de zwaardere gevallen, de geradicaliseerden, zijn er twee consulenten. Dat is allemaal een druppel op een hete plaat.
Zijn er sinds februari extra inspanningen gedaan, zijn er extra middelen en extra mensen ingezet om de opvolging in de gevangenis afdoende te kunnen doen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Vlaanderen beschikt over een strategisch plan voor hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Dat is per jaar recurrent goed voor 18 miljoen euro aan middelen die we inzetten; 14 miljoen euro daarvan wordt door Welzijn gemobiliseerd. We zetten dus alleen voor de specifieke dienstverlening aan gedetineerden 183 voltijdequivalenten in in Vlaanderen. Dan spreek ik nog niet over de inspanningen die de reguliere diensten doen als het gaat over de aanwezigheid in de gevangenissen en de begeleiding van gedetineerden. Daarmee doen we een echte inspanning. Het feit dat we recent het project Toeleiding en Aanmelding na Detentie en Meer (TANDEM) hebben geïnstalleerd, waarbij we voor heel Vlaanderen in alle gevangenissen de screening helpen doen van gedetineerden die nood hebben aan begeleiding omdat ze leven met een verslavingsrisico, en ook proberen duidelijk het traject voor te bereiden van de betrokken gedetineerden naar buiten, is een teken dat we echt wel bereid zijn als gemeenschap daar een rol in te spelen en een verantwoordelijkheid in te nemen.
De Vlaamse Gemeenschap is echter niet bevoegd voor het leven en het samenleven in de gevangenissen. Er zijn diensten die daarvoor een bevoegdheid hebben. Nog niet zo lang geleden trouwens hebben we ons op de interministeriële conferentie als gemeenschappen in dit land geëngageerd om met de federale collega’s van Volksgezondheid en Justitie mee te werken wanneer ze de omslag gaan doen van het gezondheidsbeleid in de gevangenissen van Justitie naar het federale niveau van Volksgezondheid, want daar liggen natuurlijk de basisbevoegdheden als het over deze zaken gaat. Het is belangrijk om dat nog eens te beklemtonen.
We doen inderdaad extra inspanningen als het gaat over trajecten voor mensen in de delen van de gevangenissen waar sprake is van mensen met een radicaliseringsrisico. We doen nu al in een aantal gevangenissen specifiek met die expertise daarover het casusoverleg. Dat is in een vijftal gevangenissen in Vlaanderen al operationeel. In de andere gevangenissen doen we dat ondertussen via de structureel beschikbare middelen. Al onze mensen zijn ondertussen gevormd en de Justitiehuizen zijn versterkt met veertig justitieassistenten, precies om de opdrachten die we krijgen – want dat zijn opdrachten die ons moeten worden gegeven – uit te voeren. We proberen echt wel, ook in uitvoering van aanbevelingen van het parlement, inspanningen op dat vlak te doen. Ik heb natuurlijk grote hoop dat met de fundamentele hervorming – want dat is wat de federale overheid heeft aangekondigd wanneer voor het gezondheidsbeleid in de gevangenissen de omslag van Justitie naar Volksgezondheid zal worden gemaakt – we wat dat betreft en met name ook wat de geestelijke gezondheidszorg betreft, een heel belangrijke stap kunnen zetten. We kunnen daar met onze centra voor geestelijke gezondheidszorg uiteraard een rol in spelen, maar we moeten dat wel doen binnen een kader dat heel duidelijk een aantal federale bevoegdheden omvat.
Minister, ik had een heel concrete vraag gesteld. u hebt in algemene zin geantwoord. Een van de grote pijnpunten, vandaag nog in de krant, is dat er te weinig intensieve begeleiding is van de gedetineerden. Daarom verwees ik naar de onderbezetting in de centra voor geestelijke gezondheidszorg, naar de negentien consulenten die er nu zijn. Mijn vraag is gewoon: zijn dat er nu meer sinds februari? Immers, de helft van de meer dan zesduizend gedetineerden is vragende partij voor psychologische zorg. Daarnaast is een intensieve begeleiding nodig, zeker bij de gevaarlijke groep van geradicaliseerden. Als we vanop het terrein te horen krijgen dat de wachtlijsten voor psychologische zorg soms langer zijn dan de straf die men nog moet uitzitten, dan is daar een groot probleem. Dus, zijn er sinds februari meer dan die negentien consulenten?
Mevrouw Vera Jans heeft het woord.
Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om mij bij de vraag van mevrouw Kherbache aan te sluiten. De begeleiding van gedetineerden is in onze commissie al bijzonder lang een thema waarop u, minister, uitvoerig antwoordt, zo ook op de schriftelijke vraag waarin heel wat informatie terug te vinden is. Het is niet altijd een even hip thema en niet altijd een even evident thema. Soms is het goed om bepaalde gelegenheden aan te wenden om te beklemtonen waarom we blijvend inzetten op onze gevangenissen, niet alleen vanuit de Vlaamse overheid met die 183 voltijdsequivalenten, maar ook vanuit alle belendende organisaties, van VDAB over Wonen tot de cgg.
Mevrouw Kherbache, ik vind het jammer dat u de cgg eruit haalt. U weet dat we daar met wachtlijsten worden geconfronteerd en dat men daar moet kiezen welke cliënten men zal helpen. Ik ben ervan overtuigd dat de extra inspanningen in onze justitiehuizen meer zijn dan een druppel op een hete plaat. Het nieuwe decreet Gezondheidszorg zal meer ruimte geven aan de cgg en aan de sector om daarop in te spelen. Voorts wil ik enkel beklemtonen dat datgene wat we doen vanuit Vlaanderen niet evident is in die sector en met die sectoren, maar ik vind het uitermate belangrijk om de extra inspanningen die zijn opgedreven, te blijven voortzetten. Dat betoog ondersteun ik.
De heer Diependaele heeft het woord.
In de eerste plaats sluit ik mij aan bij mevrouw Kherbache, die stelt dat onze gedachten inderdaad bij de slachtoffers zijn. Als ik me niet vergis, houden we daar straks nog een minuut stilte voor.
Het is altijd belangrijk om te blijven streven naar een risicoloze maatschappij waarin dergelijke zaken niet kunnen voorvallen. We moeten daarnaar blijven streven, maar we beseffen ook dat dit zeer moeilijk te bereiken is.
Daar zijn twee onderdelen aan. Eerst en vooral hebben we een strafsysteem. Gevangenissen dienen ook om te straffen. We willen daarmee duidelijk maken dat we bepaalde zaken niet aanvaarden, dat ze niet kunnen. Anderzijds moet er ook ruimte zijn voor begeleiding en moeten we zorgen voor een terugkeer naar de maatschappij, maar op de juiste voorwaarden en op de juiste manier.
Voor Vlaanderen zit dit nog in een beginstadium. We zijn hier nog maar net voor bevoegd. We hebben daar nog een heel leertraject in te lopen. Hier zit nog een heel grote uitdaging voor Vlaanderen, zowel met betrekking tot geestelijke gezondheidszorg in de ruime betekenis – u hebt het over verslavingsproblematieken gehad – als met betrekking tot radicalisering. Daar is nog heel wat te doen.
Ik hoop dat de aangekondigde federale hervormingen die in de steigers staan, ook rekening houden met de inbreng vanuit Vlaanderen, vanuit de deelstaten ,en dat we die heel goed op elkaar kunnen afstemmen. Het zal zaak zijn om ervoor te zorgen dat de strafmaatregel die het op zich altijd moet zijn, op een correcte manier kan worden gecombineerd met de juiste begeleiding voor gedetineerden.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik wil me eerst ook aansluiten bij de opmerkingen van de collega's dat we als parlementsleden allemaal met onze gedachten bij de naasten en de familieleden van de slachtoffers zijn die gisteren zijn gevallen tijdens de dramatische gebeurtenissen in Luik.
Minister, er zijn heel wat vragen die gesteld moeten worden over de begeleiding van gedetineerden om ze te helpen deradicaliseren of om er op zijn minst voor te zorgen dat ze niet geradicaliseerd geraken in onze gevangenissen. We zullen daar nog heel veel vragen over stellen. Er zijn dingen die beantwoord moeten worden en die we verder op punt moeten zetten. Dat is een ‘ongoing process’.
Ik heb nog een extra vraag aan u als minister met Vlaamse bevoegdheid. De verdeling tussen het federale en Vlaamse niveau met betrekking tot de begeleiding in de gevangenissen is duidelijk. Als gedetineerden uit de gevangenis komen bij ons in Vlaanderen, dan hebt u ooit op een vraag die ik stelde, geantwoord dat we zelf ook bepaalde projecten zouden oprichten om gedetineerden die geradicaliseerd zijn of in contact zijn gekomen met terreurorganisaties, verder te begeleiden. Is daar verder gevolg aan gegeven? Zijn er projecten die nu verder zullen worden uitgerold? Er is de fase in de gevangenissen, maar er is ook de fase vlak na gedetineerden eruit komen. Hebt u daar vooruitgang geboekt? Hebt u daar meer zicht op? Ja of neen?
We zullen, neem ik aan, binnenkort opnieuw in de commissie Radicalisering verwacht worden. Ik zal daar uiteraard aangeven wat er ondertussen allemaal nog is gebeurd. Er zijn afspraken gemaakt met de islamexperten. Ook dat netwerk is operationeel. We hebben ook referentieassistenten, justitieassistenten kunnen opleiden die specifiek gevormd zijn en die erbij kunnen worden geroepen indien er zich echt een issue stelt. Er zijn dus inderdaad een aantal zaken die we ondertussen op ons nemen.
Voor de goede orde moet ik u wel zeggen dat men een beetje vanuit twee redeneringen moet kijken naar wat Vlaanderen op zich neemt voor mensen die de gevangenis verlaten. Ofwel is dat in een systeem of kader waarbij er voorwaarden kunnen worden opgelegd, in welke procedure dan ook – ik bespaar u de juridisch-technische begrippen en manieren – ofwel zitten die op het eind van de straf. Dat zijn dus toch andere situaties. In de eerste situatie hebben wij vaak een mandaat, of heeft een justitieassistent een mandaat, en kan dat worden opgevolgd. Als het gaat over mensen die de gevangenis verlaten, dan is het een kwestie van een aantal initiatieven die door het Openbaar Ministerie en door het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen (EPI) worden genomen, bijvoorbeeld ten overstaan van lokale overheden, en waarbij welzijnsdiensten uiteraard opnieuw kunnen worden betrokken.
Als je het hebt over die benadering, dan hebben we op dit moment daadwerkelijk een manier van werken operationeel als het gaat over minderjarigen en een manier van werken als het gaat over meerderjarigen, want in de beide situaties beschikken wij over andere juridische instrumenten.
Zoals gezegd, de jongste investering in de geestelijke gezondheidszorg in de gevangenis is het TANDEM-project geweest. We proberen nu toch ten minste voor heel Vlaanderen te regelen dat er ter zake een consistent beleid is, en dat de mensen die een nood hebben op het vlak van geestelijke gezondheid, in het bijzonder qua verslavingszorg, voldoende worden geleid naar wat beschikbaar is als ze de gevangenis gaan verlaten. Als u spreekt over een concrete investering, dat is zo’n investering. Die hebben we ondertussen voor een stukje overgenomen van de federale overheid en geïntegreerd in ons Vlaams beleid met betrekking tot de geestelijke gezondheidszorg.
Minister, ik ben ontgoocheld over uw antwoord. Ik had gehoopt dat u toch meer had kunnen inzetten voor die psychologische begeleiding, die opvolging ook, van gedetineerden. De alarmsignalen op het terrein zijn immers duidelijk, en we weten ook allemaal dat de gevangenissen een broeihaard van problemen zijn, van radicalisering. Gedetineerden komen als draaideurcriminelen in de gevangenis en komen er geradicaliseerd en veel gevaarlijker terug uit. Daarom moeten we er alles aan doen om die risico’s te vermijden.
Ik stelde u niet de vraag of er dingen gebeuren: ik vroeg of Vlaanderen wel voldoende doet om de risico’s te beperken, en het antwoord is helaas neen. Minister, ik vind dat we de verplichting hebben, ten aanzien van de politiediensten, die alle risico’s nemen om ons te beschermen, en ook ten aanzien van de samenleving, die meer veiligheid vraagt, om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat we die begeleiding, die broodnodig is voor die veiligheid, daadwerkelijk garanderen.
De actuele vraag is afgehandeld.