Verslag plenaire vergadering
Verslag
Dames en heren, aan de orde is het actualiteitsdebat over het rapport van het Rekenhof betreffende de crisisjeugdhulp.
Minister Jo Vandeurzen heeft mij gemeld dat hij vooraf een verklaring wil afleggen over het rapport van het Rekenhof.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik dank u omdat ik, conform het reglement, de kans krijg om een aantal zaken in perspectief te zetten over het voorwerp van dit actuadebat.
De audit van het Rekenhof gaat over de periode 2015-2016. Crisishulpverlening is uiteraard ook aan bod gekomen in het tweede jaarverslag van de jeugdhulp, namelijk het verslag over het werkjaar 2016. En op basis van de analyse van dat jaarverslag zijn er ondertussen ook al initiatieven genomen. Ik durf dat hier bij de start toch in herinnering brengen, want als we straks kort stilstaan bij een aantal concrete initiatieven die in uitvoering zijn, zijn die voor een belangrijk deel net gebaseerd op de vastgestelde evoluties in de crisisjeugdhulpverlening. We voeren immers beleid op basis van grondige analyses en willen structurele oplossingen voorstellen. Zonder me daarachter te willen verschuilen, vraag ik kort uw aandacht voor een aantal methodologische beschouwingen.
De wijze waarop sommigen dit verslag van het Rekenhof presenteren, doet volgens ons oneer aan de immense inspanningen op het terrein, waar keihard wordt gewerkt om tot 80 procent van de direct gestelde vragen in het netwerk toe te leiden naar een antwoord. Het zijn vragen die inderdaad gaan over soms zeer moeilijke situaties waarbij ouders, jongeren, leerkrachten, hulpverleners het soms zelf niet meer weten. We spreken in 2016 over 8268 aanmeldingen, waarbij 9868 jongeren betrokken zijn. We merken op dat in het rapport van het Rekenhof de telling wordt gemaakt na consult. Het consult is evenwel één van de functies benoemd in de crisishulpverlening. Dus een grote groep aanmeldingen die met een consult al verder geholpen worden, zitten methodologisch niet in de scope van het rapport van het Rekenhof. Het percentage van het Rekenhof is – en dat staat zo te lezen in het rapport – een cijfer dat werd vastgesteld nadat iedereen die effectief geholpen is met een consult buiten beschouwing werd gelaten, en dan spreken we over 4000 aanmeldingen.
Het is niet de bedoeling om een cijferdiscussie te voeren, en het betekent niet dat we ons niet gaan focussen op de niet-direct beantwoorde vragen. Maar dit is wel een eerste punt als het gaat over de al of niet direct beantwoorde vragen aan het crisisnetwerk zelf. Een niet direct beantwoorde vraag is volgens het Rekenhof dus een vraag naar ondersteuning, abstractie gemaakt van de door een goed consult afgesloten vragen. Het gaat dan over vragen naar andere ondersteuningsvormen in het netwerk: ofwel een korte interventie van twee à drie dagen, een crisisbegeleiding van een zestal weken of een vraag tot crisisopvang voor zeven dagen. Het gaat dus voor alle duidelijkheid over een vraag naar één van die vormen van ondersteuning, die op het moment van de aanmelding niet direct beschikbaar zijn.
Het betekent dus niet dat er geen andere ondersteuning of hulp werd geboden. De registratie brengt dus uitdrukkelijk niet in beeld welke inspanningen er geleverd werden om een alternatief voor te stellen of een andere oplossing te zoeken, ook niet binnen het beschikbare aanbod van het crisisnetwerk zelf. Ik geef een voorbeeld: het crisismeldpunt krijgt een vraag tot crisisbegeleiding, maar dat is niet direct op het moment zelf beschikbaar. Het netwerk stelt een consult of een interventie voor om toch een eerste antwoord te bieden. Dan duikt zo’n situatie in de cijfers op als een niet-beantwoorde vraag. Het sluit dus niet uit dat het gezin of de jongere op een andere manier geholpen wordt. Het brengt dus ook niet de inspanningen in kaart om bijvoorbeeld via een consult of buiten het netwerk de situatie te deblokkeren. Het sluit ook niet uit dat de gevraagde ondersteuning bijvoorbeeld na enkele dagen wel beschikbaar is. In het rapport van het Rekenhof lezen we ook dat bij een heraanmelding het aantal niet-direct beantwoorde vragen in bepaalde regio’s al met 10 procent daalt.
We mogen dus niet concluderen dat alle niet-direct beantwoorde vragen, vragen zijn voor een opvangplaats. Een niet-direct beantwoorde vraag betekent al zeker niet dat er niet direct een plaats in het netwerk beschikbaar is of dat de situatie door de jeugdhulpverleners wordt losgelaten. Integendeel, ook hier zijn de inspanningen dikwijls groter omdat met alle betrokkenen een tijdelijk alternatief uit de context, een oplossing in een ander opvangnetwerk of iets dergelijks wordt gezocht. Voor de meest complexe situaties betekent dit ook dat de vraag door de teams jeugdhulpregie binnen de toegangspoort wordt overgenomen om een snelle en soms meer duurzame oplossing te vinden.
Wat we dus vooral kunnen zeggen op basis van de cijfers, is dat het netwerk 8268 aanmeldingen kreeg voor 9868 minderjarigen in 2016 en dat het overgrote deel direct beantwoord kon worden door het crisisnetwerk. We kunnen uit de cijfers niet concluderen dat een niet-beantwoorde vraag in het netwerk geen verdere hulp of ondersteuning kreeg. Dit is op basis van het rapport en op basis van de inspanningen op het terrein gewoon intellectueel niet correct.
U weet dat het voorzien in een crisisjeugdhulpverlening een basisdoelstelling is van een integrale jeugdhulp. Dat is met zoveel woorden in het decreet ingeschreven. Met het decreet hebben we er ook voor gekozen om dit aanbod open te stellen voor gezinnen, kinderen en jongeren zelf. We maakten ook een opening om vragen vanuit het gerechtelijke circuit mee te kanaliseren in één centraal meldpunt en netwerk. Dat zijn keuzes die in combinatie met het aanzetten tot een verbeterde registratie impact hebben. Dat beseften we uiteraard allemaal.
Uiteindelijk is het de verdienste van het decreet Integrale Jeugdhulp om deze keuze voor één meldpunt met een achterliggend intersectoraal netwerk te verankeren. De praktijk en de ervaringen gaan echter terug naar einde de jaren 90, begin de jaren 2000. Het was toen al het aanvoelen dat dit een van de speerpunten moest zijn in het omgaan met gezinnen, jongeren en kinderen die hun weg niet vinden in een toen nog erg verkokerde jeugdhulp. We moeten ons wel bewust zijn van de vraag: waar en hoe gingen we toen om met crisissen in gezinnen voor deze netwerken? Welke cijfers konden we toen rapporteren over de jeugdhulp voor deze netwerken? We lezen in het rapport van het Rekenhof de appreciatie voor deze beleidskeuze voor één meldpunt. Ik zeg dat hier niet om iets te minimaliseren. U weet dat.
Ik wil twee zaken zeer duidelijk op scherp zetten: wat zijn de aanleidingen, verklaringen voor het stijgend aantal vragen? Ten tweede, wat is anno april 2018 de stand van zaken? Met andere woorden: wat hebben we op vandaag al met de aanbevelingen van het Rekenhof gedaan?
Welke factoren leiden tot de stijging van het aantal aanmeldingen? In feite zijn er vijf factoren. Ten eerste hebben we er met de crisisnetwerken in de jeugdhulp voor gekozen om 24 uur op 24 uur en 7 dagen op 7 dagen bereikbaar te zijn met een meldpunt met achterliggend aanbod voor kinderen en jongeren. Dit is een unieke keuze. Maar het is tevens een keuze die leidt tot een enorme aanzuigkracht van vragen bij allen die met gezinnen, kinderen en jongeren te maken hebben. Hoe meer bereikbaar, hoe sneller de vraag toekomt. Wie ben ik om dat te minimaliseren? Uiteraard zijn dat ernstige vragen. Maar het is een beleidskeuze die – zo wijzen ook internationale ervaringen uit – naarmate ze meer en meer bekend wordt, logischerwijze tot meer vragen leidt.
Ten tweede maakten we die keuze ook in een tijdskader dat duidelijk een verhoogde aandacht en gevoeligheid kende voor geestelijke gezondheid en gedragsproblemen bij kinderen en jongeren. Dat zien we uit breed maatschappelijke signalen en we sturen er ook op aan om deze problematieken bespreekbaar te maken met campagnes als ‘Te Gek!?’, ‘Rode Neuzen’ en noem maar op. We merken tevens een verhoogd ervaren probleemgedrag bij kinderen en jongeren en zien dat de draagkracht van onze gezinnen onder druk staat door meer sociodemografische factoren zoals echtscheidingen. Het is dus een probleem van de brede maatschappij die de vraag opwerpt: hoe gaan we om met kinderen en jongeren? Het is een vraag die de jeugdhulp uiteraard een stuk overstijgt.
Ten derde, en dit is zeer belangrijk, speelt er natuurlijk ook een registratie-effect. Vroeger brachten we zorgnoden helemaal niet in kaart. Nu doen we dat steeds performanter en eenduidiger over heel Vlaanderen. Dit is ook uniek in vergelijking tot bijvoorbeeld andere landen waar er meer verschillen zijn in bestuursniveaus en bijgevolg ook in de registratie van de jeugdhulp.
Ten vierde is er het feit dat we de netwerken steeds meer hebben opengesteld voor meer aanmelders, zoals de burger zelf. En we zetten ook systematisch meer aanbod achter het meldpunt. Dit leidt logischerwijze tot een grotere instroom. Een voorbeeld hiervan is de integratie van netwerken geestelijke gezondheidszorg die zich duidelijk manifesteerde in Vlaams-Brabant, waar het netwerk geestelijke gezondheidszorg als eerste een goede link maakte met het crisisnetwerk jeugdhulp.
En ten slotte is er uiteraard ook een ongewenst neveneffect: de crisisnetwerken worden gebruikt als een shortcut ten aanzien van andere afspraken rond instroom naar bepaalde hulpverlening of wijzen er dus in het bijzonder ook op dat er een onvoldoende uitgebouwde jeugdhulp is, inzonderheid eerstelijnsjeugdhulp.
Ik verwees daarnet al naar de cijfers van het jaarverslag jeugdhulp 2016. We hebben in de commissie Welzijn vorig jaar op basis van de cijfers van de crisisnetwerken al beslist om een extra investering in de jeugdhulp te realiseren van 25 miljoen euro, gespreid over 2018 en 2019. We investeren 15 miljoen euro in de eerste lijn binnen de jeugdhulp en gaan hierbij 3000 extra gezinnen snelle ondersteuning binnen de maand bieden. Voor een regio als Vlaams-Brabant betekent dit concreet een extra investering in de regio Halle-Vilvoorde van 2 miljoen euro recurrent. We investeren 3 miljoen euro extra voor jonge kinderen tussen 0 en 3 jaar die in een crisissituatie dreigen terecht te komen. Met dit budget deblokkeren we minstens 150 situaties per jaar extra voor kinderen en jongeren die niet meer thuis kunnen verblijven. We realiseren 2 miljoen euro extra voor jongvolwassenen die een nood hebben aan kleinschalige opvang. Dit betekent 80 extra plaatsen. We maken werk van wat het Rekenhof een ‘nichevoorziening’ noemt, de moeilijke en complexe dossiers met het beveiligend verblijf binnen Jongerenwelzijn en het handicapspecifieke aanbod. Het gaat hier over plaatsen in de jeugdhulp: 13 plaatsen inzonderheid voor slachtoffers van tienerpooiers, en het aanbod in de sector personen met een beperking voor jongeren met zware gedrags- en emotionele stoornissen, waar de capaciteit wordt opgetrokken van 70 naar meer dan 120 plaatsen, een stijging van 70 procent en een investering van 2 miljoen euro samen.
Maken we de optelsom van al die inspanningen op het terrein, dan resulteert dit evident maar wellicht op termijn in een impact op de instroom in de crisisnetwerken en in een antwoord op de niet direct te beantwoorden vragen.
Welke aanbevelingen zijn al in actie omgezet? Het Rekenhof heeft immers een aantal aanbevelingen gedaan. Er zijn drie kernaanbevelingen van het Rekenhof, en de acties daaromtrent zijn uiteraard al genomen. Nog eens: wij appreciëren alleszins dat deze ook integraal in het rapport zijn opgenomen.
Een eerste kernaanbeveling situeert zich op het vlak van registratie van de cliënten en het in kaart brengen van het aanbod. Wel, de audit gebeurde zoals gezegd in 2015-2016, toen er nog gebruik gemaakt werd van het tien jaar oude en gedateerde registratiesysteem. Ondertussen is de registratie binnen de crisisnetwerken geïntegreerd in Insisto, het registratiesysteem binnen de jeugdhulp dat intersectoraal gehanteerd wordt. Zoals u weet, is er maar één sluitend systeem om kinderen, jongeren en hun gezinnen te registreren, en dat is op het rijksregisternummer. Dit was een pijnpunt, maar is nu ook voor de crisisnetwerken opgelost. Sinds vorig jaar wordt er dus geregistreerd op het rijksregisternummer en krijgen de door het Rekenhof gevraagde cijfers een duidelijker beeld.
We zullen voor het eerst over dat beeld rapporteren in het jaarverslag betreffende de jeugdhulp dat we, zoals gewoonlijk, in de loop van juni zullen voorstellen. Concreet betekent dit dat we een beeld van unieke jongeren kunnen geven, zonder de dubbeltellingen die nu nog in de cijfers aanwezig zijn en met een duidelijker link tussen de vraag van de jongere en het aanbod dat binnen de netwerken voorhanden was.
Verder willen we duidelijk maken dat de bewering dat we het aanbod niet helder in kaart hebben gebracht inmiddels is verholpen. We hebben van het agentschap per regio en per aanbod in het crisisnetwerk een duidelijk overzicht gekregen van welke hulpverlening precies door welk netwerk wordt aangeboden. Ook dat zal in het jaarverslag te vinden zijn.
Met betrekking tot de tweede aanbeveling, de operationele werking van de crisismeldpunten zelf, verwijs ik naar de versterking van de crisismeldpunten met negen voltijdse equivalenten. Deze versterking is ondertussen natuurlijk al een feit en is op de belasting van de netwerken zelf gebaseerd. Ze dateert in feite van na de onderzoeksperiode van het Rekenhof. We hebben dit vorig jaar met een cofinanciering door de federale overheid gerealiseerd en we zullen dit in 2018 uiteraard continueren.
Met betrekking tot de derde aanbeveling, de aanbodzijde, signaleert het Rekenhof tot slot de opportuniteiten van een integratie van de crisismeldpunten en de federale netwerken geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren. Ook op dit vlak staan we anno 2018 al beduidend verder dan twee jaar geleden. Ik verwijs graag naar de aanzienlijke inspanningen in het beleid inzake vroegdetectie en -interventie dat we gezamenlijk voeren met de federale overheid, in het bijzonder met minister De Block. We voorkomen dat kinderen en jongeren in een crisis terechtkomen en leveren inspanningen in verband met de crisishulp zelf.
Dat we verder staan, blijkt onder meer uit het feit dat de actoren in Brussel zijn geslaagd in de integratie van het crisismeldpunt en de geestelijke gezondheidszorg. De inspanningen en de dynamiek van alle intersectorale actoren en bestuursniveaus wijzen op een immens geloof met betrekking tot deze netwerken. De overtuiging dat we de integratie in onze wereld moeten waarmaken en dat er vanuit het perspectief van de jongeren en van de gezinnen die hulp vragen een duidelijk aanspreekpunt moet zijn, wint overal veld.
Ik wil er ook op wijzen dat een dergelijke integratie tijdens de aanvangsfase ook tijdelijke en soms bij te sturen effecten heeft. Zo is het netwerk geestelijke gezondheid kinderen en jongeren in Vlaams-Brabant een van de eersten om de integratie met ons crisismeldpunt te realiseren. Om welk type dringende zorgvraag het ook moge gaan, er is een meldpunt, ook als het om geestelijke gezondheidszorg gaat.
Concreet betekent dit gewoon dat er tijdens de eerste fase een groter aanbod achter het meldpunt komt. Hierdoor worden de cijfers gekleurd. Dit heeft zeker meegespeeld in de hoge cijfers in Vlaams-Brabant die het Rekenhof in haar rapport heeft vastgesteld. Verder is sinds de audit systematisch bijkomend geïnvesteerd in extra of flankerend aanbod. In Antwerpen, bijvoorbeeld, zijn vanaf 2017 vier onthaalplaatsen meer gecreëerd. Die investering is goed voor 365.000 euro. Die plaatsen staan exclusief ter beschikking van de crisisopvang in de netwerken. Indien we de termijnen binnen het netwerk bekijken, betekent dit dat de capaciteit tot 200 crisisopnames per jaar meer kan realiseren. Het rapport signaleert aan de aanbodzijde ook regionale verschillen en merkt op dat het aanbod in een netwerk gemiddeld voor 60 procent is bezet. Dit alles pleit voor een gerichte, structurele aanpak op basis van regionale cijfers en niet op basis van veralgemeende cijfers. Er zijn verschillen tussen de regio’s.
Ik besluit mijn toelichting. Op basis van de nieuwe registratie zullen we, zeker in Vlaams-Brabant, extra inspanningen leveren voor de crisishulp aan huis en voor de uitbouw van de residentiële capaciteit. Wat de residentiële capaciteit betreft, moet dit onderbouwd en structureel gebeuren, op basis van cijfers en een langetermijnvisie.
We moeten naar een nieuw model voor de residentiële jeugdhulpvoorzieningen. Ik zeg dat nu niet naar aanleiding van het debat over het jaarverslag van het Rekenhof. Wie de werkzaamheden in de commissie volgt, zal dit kunnen beamen. Een tijdje geleden al hebben we de experts uit alle sectoren, zowel Kind en Gezin, het agentschap Jongerenwelzijn en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) opgeroepen en bij elkaar gezet om op korte termijn werk te maken van de uitwerking van aanbevelingen voor een nieuw verblijfsmodel in de residentiële jeugdhulp. Ook de vragen om een versterkte personeelsomkadering vergen een fundamentele oefening.
En die is dus volop in voorbereiding. De cijfers en de aanbevelingen van deze werkgroep zijn en zullen uiteraard een leidraad zijn voor een structurele uitbouw van een nieuwe residentiële jeugdhulp. En om duidelijk te zijn: daarin zullen we in deze legislatuur nog een start nemen, ook als het gaat over de aanbouw of uitbouw van de capaciteit op zichzelf.
Een van de cruciale factoren om hieraan echt te kunnen sturen, is uiteraard werken aan een geïntegreerde administratie jeugdhulp. En zoals u weet, werd ook deze beslissing genomen.
Collega's, het verslag van het Rekenhof brengt de belangrijke pijnpunten en uitdagingen duidelijk in kaart. Dat moeten we ook erkennen. Het gaat over jongeren in kwetsbare situaties. Maar de richting van een geïntegreerde jeugdhulp, één meldpunt, investeren in het vroeg detecteren en interveniëren zodat we kunnen proberen crisissen te vermijden en het inzetten op een vernieuwde visie op de uitbouw van de residentiële capaciteit in de jeugdhulp, over de sectoren heen, zijn de dingen die ik onthoud en die wij verder zullen opnemen, gesterkt door de analyse van het Rekenhof. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Parys heeft het woord.
Collega's, minister, er zijn drie vaststellingen die ik onthoud als ik het rapport van het Rekenhof lees. Ik heb ook een conclusie en twee vragen, maar daarop kom ik meteen terug. De eerste vaststelling is uiteraard de vaststelling die iedereen heeft kunnen lezen, namelijk dat we in 2012 140 jongeren die in een soms gevaarlijke situatie leefden, geen hulp hebben kunnen bieden in een crisissituatie. In 2016, minister, waren dat er 1221. En u hebt daarnet wat kleur gegeven over die cijfers.
Ik zal proberen, mijnheer Parys, om de nuance correct te maken. Want ik wil niet de indruk wekken dat ik een probleem dat ernstig is, onder de mat probeer te vegen. Dat zou niet correct zijn van mijnentwege. Maar ik ga ook niet mee in de framing op basis van cijfers alsof er in al die situaties geen hulp geweest is. Ik heb uitdrukkelijk trachten uit te leggen dat dat zeker niet de conclusie kan zijn, die je zomaar lineair kunt trekken uit dat verslag. Ik hoop dat we met z'n allen minstens die intellectuele eerlijkheid hebben. Zeg ik daarmee dat we geen ernstig probleem hebben en dat er geen werk op de plank ligt? Dat zeg ik niet. Integendeel. Ik bevestig dat. Maar ik zal niet toelaten dat men nu de indruk wekt dat, als een jongere niet de eerste typevraag beantwoord krijgt, dat betekent dat niemand zich nog verder om de jongere en zijn situatie zou hebben bekommerd. Want dat is gewoon niet juist. (Applaus bij CD&V en Open Vld)
Minister, ik dank u. Ik ga akkoord met uw betoog. Maar ik zou u dan graag eens voorlezen uit een van de vele mails die ik de laatste weken heb gekregen. Die mails vertellen wat er dan gebeurt als er dan toch bij die 1221 een vorm van hulp werd gegeven. Een hulpverlener mailde mij en zei: “Tijdens de voorbije paasvakantie werden in onze voorzieningen zes jongeren onder het statuut kortdurend crisisverblijf opgevangen. Het betreft jongeren die zich thuis in extreme tot zelfs levensbedreigende situaties bevinden en waar enkel de inzet van contextbegeleiding ontoereikend is. Van deze zes jongeren werden op deze manier drie kinderen uit eenzelfde gezin bij ons opgevangen. De leeftijd van deze kinderen is 2, 4 en 6 jaar. We konden deze kinderen tijdelijk opvangen omdat andere kinderen in verblijf dan weer op vakantie waren in hun context. Toen de bedjes opnieuw moesten worden vrijgemaakt bij de terugkeer van die kinderen, bleek er voor de drie jonge kinderen geen enkel aanbod te zijn binnen het netwerk voor crisishulp. Ternauwernood hebben we beslist om de drie kinderen tijdelijk bij een van onze begeleidsters thuis te laten verblijven en deze begeleidster vrij te stellen van het leefgroepwerk. Zonder deze oplossing was er werkelijk niets voor deze drie jonge kinderen. Tot op heden is er nog steeds geen sluitende oplossing voor deze drie kinderen.”
Minister, wanneer u dus zegt dat het van die 1221 niet zo is dat ze geen enkele vorm van hulp hebben gekregen, dan denk ik dat het voorbeeld waaruit ik net citeerde, illustreert dat er door de mensen op het terrein inderdaad heroïsche inspanningen worden gedaan om effectief hulp te bieden. Maar dit kan toch niet het systeem zijn waarop wij rekenen om onze kinderen in crisis opvang en hulp te bieden? Dat is mijn eerste punt.
Mijn tweede punt, minister, is dat ik, als ik het rapport lees, vaststel dat er een soort beddencarrousel aan de gang is. Er zijn meer bedden op papier dan in de realiteit. Het Rekenhof is daar op pagina 56 vrij duidelijk over. “Het crisisaanbod correct en volledig in kaart brengen bleek geen sinecure te zijn, aangezien noch de administratie noch de crisismeldpunten beschikken over een alomvattend overzicht van het crisisaanbod.” Daarmee heeft het Rekenhof zelf een bevraging georganiseerd.
Aan de ene kant, minister, hebben we een exploderende hulpvraag en aan de andere kant weten we niet hoeveel plaatsen er beschikbaar zijn voor crisishulp. Verderop in het rapport staat er duidelijk dat er een lage bezettingsgraad is, minder dan 50 procent in de voorzieningen die crisisopvang aanbieden. Ook dat is een vraag die we ons moeten stellen. Onze reactie daarop: aan de ene kant zijn er zoveel kinderen die we niet kunnen helpen of op een heel gebrekkige manier, en aan de andere kant weten we niet hoeveel plek er is en hoeveel plaatsen er op papier bestaan maar in de praktijk al ingevuld zijn en dus niet beschikbaar.
Mijn derde vaststelling uit het rapport is dat de situatie in Vlaams-Brabant schrijnend is. Ja, minister, u weet dat wij daar in de commissie al veel over gedebatteerd hebben. Een van de redenen waarom de situatie zo schrijnend is, en u hebt daar net correct op gealludeerd, is dat het eerstelijnsaanbod niet beschikbaar is. Toen ik u daar in 2015 in de commissie vragen over stelde, antwoordde u het volgende: “Wat het aanbod van jongerenwelzijn betreft, kunnen we noch inzake het bestaande aanbod in Vlaams-Brabant, noch inzake het tempo van het uitbreidingsbeleid in vergelijking met andere regio's spreken van een achterstand.”
We hebben daar heel veel over gediscussieerd. U weet dat ik boos was omdat u dat zei, omdat ik wist dat de realiteit anders was. Nu ben ik blij, minister, dat u in een schrijven aan het Rekenhof zegt dat u daar eindelijk actie gaat ondernemen.
Collega, de uitbouw van de crisishulp in Vlaanderen is vooral bottom-up gebeurd in al die jaren. Dat betekent dat er eigenlijk vanuit een historische bereidheid van de partners op het terrein vertrokken is om te bepalen welk deel van het aanbod we willen financieren om plaatsen vrij, beschikbaar te houden. Als u nu de ambitie zou hebben om dat deel van het netwerk dat we echt vrijhouden om in crisissituaties in te zetten, nu ook naar een bezettingsgraad te brengen van 70 à 80 procent, dan kan ik u zeggen: dat is onhoudbaar. 60 procent bezetting van een gereserveerd gedeelte dat op elk moment moet kunnen worden ingezet, zo zeggen degenen mij die het op het terrein moeten waarmaken, voor jongeren met kwetsuren, met een geschiedenis enzovoort, is echt de grens voor de voorziening.
Historisch gezien is dus ook gekozen om te kijken wat er in het normale systeem beschikbaar is aan tijdelijke capaciteitsvragen. Dat wordt effectief daaraan toegevoegd, en daarop wordt ingezet.
De vraag van het Rekenhof naar de grootte van die capaciteit per regio zullen we in het jaarverslag beantwoorden. Dat is effectief in kaart gebracht. De vraag in Vlaams-Brabant, en dat is uit de audit van het Rekenhof heel goed af te leiden, naar crisisbegeleiding aan huis en thuisbegeleiding, is een pertinente vraag.
Twee jaar geleden kwam dit punt van het Rekenhof in de analyse van het jaarverslag jeugdhulp 2016 uitdrukkelijk aan bod. Dat is nu niet plotseling iets nieuws. We weten dat dat een belangrijk punt is. Als we toegezegd hebben dat het antwoord zal zijn meer rechtstreekse toegankelijke capaciteit maken, dat is het eerste wat we moeten doen in heel Vlaanderen, met name ook in de regio Halle-Vilvoorde, dan is het gewoon omdat we aan deze analyse een structureel substantieel antwoord willen geven. Met 15 miljoen euro voor een regio die ongeveer de helft van Vlaanderen moet dekken, in de volgende fase kunnen we dat dan verder uitrollen, gaat het over zeer veel geld, ook in uw regio en in Vlaams-Brabant.
In totaal gaan we in de rechtstreeks toegankelijke hulp 250 hulpverleners extra inzetten, dit jaar en volgend jaar. Dat heeft alles te maken met de overtuiging, zeker in Vlaams-Brabant, dat als we niet meer shiften naar vroegdetectie en -interventie, ook in de eerstelijns psychologische functie, het crisisverhaal altijd een verhaal onder druk zal zijn.
Daarmee zeg ik niet dat we geen residentiële capaciteit onder ogen nemen; dat is een ander deel van het verhaal. Prioriteit na het verslag en deze analyse is met name voor de regio Vlaams-Brabant ook uitgedraaid, gelukkig, op een concentratie van 2 miljoen euro in Halle-Vilvoorde. (Applaus)
Minister, dat zou ik straks vertellen, maar ik vind het uiteraard goed dat er wordt geïnvesteerd in het laagdrempelig aanbod, want dat is waar we de problemen moeten aanpakken. Het probleem is echter dat we vandaag met een crisis zitten in de crisisopvang en de crisisbegeleiding en dat we daar ook snel gericht extra capaciteit moeten bijmaken. Wat immers natuurlijk niet kan, en dat is de discussie die we al veel hebben gevoerd in de commissie, is dat je wieg bepaalt welke hulp je krijgt. Daarmee bedoel ik: als je thuis in een gevaarlijke situatie leeft, bijvoorbeeld omdat je wordt mishandeld, en je woont in Halle, dan moet je dezelfde kans op dezelfde hulp krijgen dan als je in Hasselt woont. Daar willen wij naartoe: elke Vlaming gelijk. (Applaus bij de N-VA)
Ik vind dat u daar een punt hebt. Wat is opgebouwd aan capaciteit in de loop der jaren, is inderdaad zeer sterk bottom-up ingevuld en opgebouwd, en je merkt ook aan het verslag van het Rekenhof dat de crisismeldpunten daar toch allemaal op een verschillende manier naar kijken en bekijken wat ze eerst inzetten. Daarover ben ik het helemaal met u eens. Als dit verslag kan helpen om op het terrein meer eenduidigheid te krijgen, meer voorspelbaarheid te krijgen, dan ben ik absoluut vragende partij. Als het Rekenhof zegt dat we onze crisishulpcapaciteit moeten programmeren, dan ben ik het daar absoluut mee eens. We zullen niet op lange termijn, maar op korte termijn een programmatie maken van de hulpverlening in de crisisnetwerken, en we zullen prioritair invullen waar er een lacune is. Specifiek wat Vlaams-Brabant betreft, neem me niet kwalijk dat ik dat nu aan u zeg, maar u incarneert voor mij natuurlijk voor een stuk de stem van Vlaams-Brabant in dit geval, ik ben het er absoluut mee eens dat er voor de crisishulpverlening aan huis in Vlaams-Brabant bij voorrang en zonder te wachten op allerlei nieuwe studies een stuk versterking nodig is. Dat is wat je heel duidelijk ziet aan de cijfers, en dat moeten we dus daadwerkelijk ook doen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u zegt zelf over die bezetting van minder dan 50 procent bij die crisisopvang dat dat oké is, dat u niet zou weten hoe dat hoger zou moeten kunnen. Dat kan natuurlijk wel hoger. De reden waarom die bedden vaak niet zijn ingevuld, is dat de basisfinanciering voor die hele sector zo bedroevend is, dat er al zo weinig mensen zijn om te zorgen voor groepen kinderen met dermate zware problematieken dat ze er vaak die crisissen niet bij kunnen nemen. U weet immers dat maar een klein deel van dat aanbod aan crisisbedden zogezegd ‘verzekerd’ aanbod is, gefinancierd als regulier, en dat twee derde van dat aanbod pure goodwill is, in overtal boven op de bedden die er al zijn tegen 100 euro voor zeven dagen een kind in crisis opvangen. Minister, nu vraag ik u: hoe ver wilt u dat zij gaan? Natuurlijk kunnen zij meer doen dan die invulling van 50 procent, maar geef hun daar de middelen voor, geef hun daar de mensen voor. (Applaus bij sp.a)
We hebben dat gesprek of die gedachtewisseling hier ook al gehad toen het ging over de vragen uit sommige sectoren naar versterkte personeelsomkadering. Het lijkt me juist dat de zorgvragen in complexiteit toenemen als je bij een integrale jeugdhulp inzet op zo veel mogelijk ondersteuning vroeg in de thuissituatie, op de context, de gezinskracht die er nog is enzovoort, en je gaat naar een systeem met alleen een residentiële setting als er intensievere vormen van ondersteuning nodig zijn. Dat moeten wij absoluut onder ogen zien. In de loop van het voorbije jaar zijn we gestart met de analyse van hoe we omgaan met die verblijfsmodules in onze jeugdhulp. Dan zeg ik ‘jeugdhulp’. Dan heb ik het niet over de gehandicaptensector, de bijzondere jeugdzorg enzovoort apart. We hebben ook gevraagd aan een aantal experten om ons advies te geven, uit wetenschappelijk oogpunt, over hoe je de beste vorm geeft aan jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen. U weet zeer goed dat dat eigenlijk misschien het meest complexe is: een beperking mentaal, een gedrags- en emotionele problematiek en een psychiatrische zorgnood. Die zaken zijn in gang gezet en moeten dit jaar eindigen in een versterkte visie en dus ook initiatieven, ook vanaf volgend jaar. Ik durf dat te zeggen, in alle duidelijkheid. Als er één reden is waarom we dat doen, dan is dat natuurlijk omdat we die analyse óók moeten maken.
Ik ga er echter niet in mee als iedereen maar zegt dat er meer volk bij moet zonder dat we dat kunnen objectiveren, zonder dat we dat in een goede, duidelijke visie kunnen plaatsen van welk soort settings we nodig hebben voor welk type jongere.
Die oefeningen zijn we uiteraard met de sector aan het maken want in de sector is daar niet zoveel betwisting over. Men beseft, denk ik, heel goed dat je moet nagaan wat de zorgnood is, welke behandelingstype je daartegenover zet en welke personeelsformatie daarvoor nodig is. Die oefening, zoals gezegd, moeten we maken en we gaan die niet maken zodat ze op de Griekse kalenden komt, maar we zijn er echt wel mee bezig om na te gaan hoe we daardoor ook de residentiële capaciteit verder kunnen versterken.
Ondertussen – en u weet dat – versterken we nu de omkadering voor jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen in de sector personen met een handicap, versterken we nu de omkadering voor slachtoffers van tienerpooiers. Maar ik ben de eerste om te zeggen dat dit een veel fundamentelere en globalere middellange en langetermijnaanpak vergt, en die moet nu starten. Ik wil echt niet zeggen dat dit betekent dat u over een jaar het resultaat op het terrein wel zult merken. Daar wil ik echt tegen ingaan. Het is een globalere en grondige reflectie over de verschillende sectoren heen en ik hoop dat we het daar met z'n allen over eens zijn. Alleszins is die oefening op dit moment uiteraard al bezig.
Minister, u spreekt over ‘objectiveren en over ‘parameters’, maar draai eens een week mee. Ondervind het een keer en neem de mensen van uw administratie mee. U zult onmiddellijk merken dat het te weinig is. Ik vind het heel moeilijk dat er altijd wordt verwezen naar werkgroepen en wetenschappers en meten en parameters. Alstublieft zeg, het water staat die mensen niet aan de lippen, ze verdrinken. Het wordt tijd dat u dat erkent en hun gewoon geeft wat ze nodig hebben. U zegt ‘fundamenteel aanpakken’ en ‘we gaan ermee starten’, allemaal goed en wel, maar in die crisisjeugdhulp gaat het om die kinderen die door alle mazen van alle andere netten zijn gevallen. En die kinderen die in hoge nood verkeren en soms in onveilige situaties zitten, moeten nu hulp krijgen. U zou er een erezaak van moeten maken om daar een extra inspanning te doen en ervoor te zorgen dat u dat nu op korte termijn aanpakt. Dat u de rest op middellange termijn wilt doen, alle begrip, als die middellange termijn niet te lang duurt. (Applaus bij de sp.a)
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u bent bijzonder assertief vandaag, zeker voor uw doen. In iedere zin die u zegt, reageert u. U bent begonnen met een verklaring. Ik waardeer die houding, maar als ik luister naar wat u zegt, dan hoor ik u het gros van het werk vooruitschuiven en u zegt dat er nog een fundamentele aanpak nodig is.
Minister, u bent nu negen jaar minister van Welzijn. Dat is een record, er heeft nog geen enkele andere minister zolang op uw stoel gezeten. Uw palmares tot nu toe op jeugdhulp is dat het aantal jongeren met crisissen toenam, dat de wachttijden voor jongeren zijn toegenomen, dat een jongere met autisme vandaag langer op thuisbegeleiding wacht dan toen u begon, dat een meisje met psychologische problemen langer wacht dan toen u begon, dat jongeren die een strafbaar feit plegen soms voor een jaar opnieuw naar huis worden gestuurd voor ze in een gesloten instelling terechtkunnen. Dat zijn dingen die ondenkbaar waren toen u begon.
U hebt hervormingen doorgevoerd, dat is waar. U hebt fusies opgelegd, met als doel integraler te werken, maar in de praktijk zien we dat er nog steeds bergen papier zijn, dat er nog steeds procedures zijn – Kafka is er niks tegen – die de hele sector bij momenten verlammen.
U hebt indexsprongen toegepast. De organisaties hebben vandaag 10 procent minder werkingsmiddelen dan toen u bent begonnen. U steigert als wij zeggen dat er besparingen zijn gebeurd. U zegt dat dat niet waar is, maar in de praktijk moeten mensen op het terrein meer doen met steeds minder middelen.
Ik hoor u dan een aankondiging doen waarin u vele miljoenen euro herhaalt die u eerder hebt aangekondigd, waarin u maatregelen aanhaalt die ik ook in de beleidsbrief heb gelezen, maar ik zie de situatie achteruitgaan. Mijn vraag is heel simpel. Wat gaat u doen in het laatste jaar van deze legislatuur om echt verandering te brengen? Hoe gaat u zorgen dat een opvoeder echt bezig kan zijn met jongeren in plaats van met papieren? Hoe gaat u zorgen dat de wachttijden eindelijk dalen in plaats van dat ze jaar na jaar stijgen? Hoe gaat u zorgen dat jongeren in nood de hulp krijgen waar ze recht op hebben? (Applaus bij Groen)
Collega, ik versta het wel dat zo'n discours er gemakkelijk in gaat. Als dat betekent dat er zoveel enthousiastelingen zijn om dit werk beter te gaan doen en op een totaal andere leest te schoeien, dan kijk ik er met belangstelling naar uit.
De integrale jeugdhulp is zeker niet mijn geesteskind. Het is een verhaal dat al veel langer bezig is. Als we iets hebben gedaan, is het dat we in 2014 hebben beslist – want de crisismeldpuntconcepten zijn van iets daarvoor – om inderdaad het voorbereidend werk om te zetten in een definitief regelgevend kader.
Dat hebben we in 2014 gedaan. U maakt allerlei vergelijkingen. Ik vind dat heel interessant. Ik stel vast dat voor veel zaken van vroeger we zelfs totaal niet wisten over welke cijfers we aan het spreken waren. U spreekt over de registratie van het meldpunt. Er zijn tijden geweest dat we gewoon zelfs niet wisten hoe de situatie op het terrein eruitzag. Nu hebben we daar ten minste een kijk op.
Als u denkt dat alles in de hulpverlening opgelost kan worden, geen oog voor wat er ondertussen in de samenleving aan het gebeuren is… Er is in de samenleving heel wat aan het gebeuren. Dat zijn ook dingen die de uitdagingen voor ons in de sector er niet kleiner op maken. U kunt er ook niet naast dat we in de loop van de jaren, ook deze legislatuur, een megabudget in welzijn en zorg gestoken hebben. Ik durf gerust gaan spreken op internationale bijeenkomsten waar collega’s van andere landen spreken. Als ik dan vertel over de groei van het budget hier, dan kijken er velen toch nog verbaasd van op dat dit ook in de moeilijke jaren in de Vlaamse overheid en met dit Vlaamse regeerakkoord mogelijk is geweest.
Maar ik ben realistisch en eerlijk en correct genoeg om te beseffen dat u inderdaad nog veel situaties kunt opsommen waarin wij er niet in slagen om die hulp te bieden. En dat moet de aansporing zijn om het telkens beter en met meer budget te organiseren. Maar het zal ook anders georganiseerd moeten worden. In de beleidsnota 2014-2019 staat als eerste doelstelling: meer schuiven naar de vroege interventies en de vroegdetectie en zoveel mogelijk trachten om daar middelen op in te zetten. Als ik na het jaarverslag van 2016 met onze administratie en met de mensen die ons daarover vanuit de sector adviseren, gezegd heb om die fenomenen van de crisishulpverlening ten minste te beantwoorden met een structurele, fundamentele, grote ingreep in de capaciteit van het rechtstreeks toegankelijke, dan is dat omdat vele experts zeggen dat het geen zin heeft om de hulpverlening allemaal te concentreren op het moment dat het water aan de lippen staat. Je moet proberen, in de geestelijke gezondheidszorg, in de gehandicaptensector, in de bijzondere jeugdzorg, om vroeger tussen te komen en gezinnen vroeger te ondersteunen. En toen die keuze gemaakt was, heb ik daar geen commentaar op gehoord. Iedereen vond dat geweldig toen. De consequentie is dat we dat nu, in 2018 en 2019, met de budgettaire contouren daarvan, ook uitvoeren.
Ik heb het in mijn korte verklaring gezegd: wij zullen aan de capaciteit in de jeugdhulp, ook in deze legislatuur nog, versterking aanbrengen. Dat gaan we zeker doen. Dat moet gebeuren in een langetermijnvisie: waar willen we naartoe met de jeugdhulp? De bouwstenen, de voorbereidingen van dat gesprek, zijn achter ons. We kunnen dat gesprek voeren. Maar ‘first things first’. In 2016, toen we keken naar 2017 en 2018, was de smeekbede: probeer alstublieft de rechtstreeks toegankelijke hulp beter en groter uit te bouwen. De centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) zeggen dat als zij een probleem hebben, zij er beter en sneller op moeten kunnen rekenen dat de jeugdhulp kan interveniëren. En daarop hebben wij ingezet.
Wat betreft de kinderen tussen 0 en 3 jaar: de heer Parys heeft vorige week een vraag gesteld over wat in het jargon ‘werf 2’ heet. Collega Parys heeft gelijk. Wij gaan in 2018 in elke provincie waarborgen dat als een kind geboren wordt in de materniteit en het om een of andere reden niet gewoon naar huis kan, wij een zorggarantie inbouwen in de samenwerking tussen pleegzorg, centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG’s) en al die actoren die daarbij moeten zijn. We zullen dat in alle provincies doen en we zullen daar, wat mij betreft, mijnheer Parys, ook de notie van een mogelijk alternatief, een gezinstehuis, alle kansen in geven.
Wij zetten stappen. We gaan die blijven zetten. Ik kan inderdaad niet als een triomfalistisch minister zeggen dat alles opgelost is. Maar wij gaan wel consequent meer budget investeren en proberen te innoveren, zodat onze aanpak ook meer kan aansluiten op de grote uitdagingen waarvoor we staan. (Applaus bij CD&V)
Minister, dat u mij niet hebt gehoord op het moment dat u ervoor koos om in de hele sector in preventie en vroegedetectie te investeren, en niet in crisishulp, is omdat ik dat de juiste keuze vind. We gaan in heel die sector moeten inzetten. Dat ik nu nogmaals, voor de zoveelste keer, klaag dat de inspanningen van deze regering niet voldoende zijn, is niet omdat ik per se oppositie wil voeren, maar omdat iedere indicator, van thuisbegeleiding tot contextbegeleiding tot gesloten instellingen tot crisisopvang, in het rood staat. Elk cijfer is een achteruitgang. Er is dus objectief gezien een groot probleem. U spreekt over een langetermijnvisie. Een minister die negen jaar op post is en die zegt: het was niet mijn geesteskind, ik heb gedaan wat ik kon… Excuseer, minister, maar er was 100 miljoen euro over op deze begroting. Dat is vier keer zoveel als wat er voor de jeugdhulp voorzien is. Met dat geld had u een ongelooflijk verschil kunnen maken. Het is een keuze van u, maar ook van de N-VA en van Open Vld, om dat niet te doen. (Applaus bij sp.a en Groen)
Dat laatste van die 100 miljoen is platte demagogie. Er was geen geld, recurrent, dat tijdens de begrotingscontrole op de tafel lag. Dat weet u heel goed.
Bovendien, toen de begroting 2018 hier in dit parlement is voorgesteld – het geheugen is soms kort –, moest ik, toch niet dé expert in spinnen en grote communicatie, tot mijn eigen verbazing lezen dat de commentatoren ook doorhadden dat de grote overwinnaar van het budget Welzijn was. De begroting 2018 heeft een enorme injectie gegeven in de capaciteit in de welzijnssector. Dat is iedereen nu vergeten. Als er dan 100 miljoen eenmalig te verdelen is en we nemen daar een deel van voor de investeringen in screeningsprogramma's voor kinderen om ze snel op te sporen in de consultatiebureaus van Kind en Gezin, en we nemen dan geld om een injectie te geven aan agressievorming, en we nemen dan geld om de uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen te helpen en te dynamiseren, en we nemen dan geld om de kwaliteit van de omkadering in de jeugdgevangenis van Tongeren te versterken in afwachting van de komst, recurrent, van die middelen in Everberg, dan is dat allemaal niets. Dat is niet correct. Die 100 miljoen waren niet beschikbaar voor recurrente meeruitgaven. De grote stap voor Welzijn is gezet bij de start van de begroting 2018. U bent dat blijkbaar al vergeten. (Applaus bij de meerderheid)
Eén conclusie: de crisishulp is in crisis. Er is een Chinees teken dat crisis uitbeeldt, en dat heeft twee karakters. Het eerste karakter is gevaar en het tweede karakter is opportuniteit. Dat is waar het hier vandaag over moet gaan. Twee vragen moeten we beantwoorden. Hoe komt het dat de instroom zo groot is en het aantal vragen dat we niet kunnen beantwoorden zo belangrijk? En vooral, wat zullen we daaraan doen?
Minister, u hebt in uw verklaring daarnet al een aantal dingen gezegd. U hebt als laatste gezegd wat ik als eerste op mijn papiertje had geschreven, namelijk het reguliere aanbod is vol en via een shortcut die dan de crisisjeugdhulp is, probeert men toch nog binnen te komen in dat reguliere aanbod. Een klein probleem wordt een grote crisis als je niet meteen en laagdrempelig een probleem kunt aanpakken. Er is dus te weinig plaats.
Er zijn ook andere verklaringen, medische vooruitgang bijvoorbeeld. Twee dagen geleden stond in de krant dat we nu al baby's zullen diagnosticeren met een autismespectrumstoornis (ASS). Dat is prima, want dan kunnen we korter op de bal spelen. Maar dat betekent wel dat er meer vragen binnenstromen in de jeugdhulp dan voorheen.
Derde verklaring is uiteraard onszelf als maatschappij een spiegel voorhouden. Kunnen wij nog wel om met verschil? Vanaf wanneer wijk je te veel af van de norm om een professionele ingreep nodig te hebben? Voelen ouders zich nog comfortabel en zeker genoeg om te kunnen opvoeden? Dat zijn allemaal vragen die in dit debat ook aan de orde zijn.
Goed, wat doen we eraan? Drie recepten. Eén, snoei in de complexiteit. Minister, het is daarnet al aangehaald: we mogen er niet in vervallen dat het kader van het schilderij belangrijker wordt dan het schilderij zelf. We moeten ervoor zorgen dat het aantal regels in de papierberg vereenvoudigd wordt. Het gaat om de hulp, niet om het systeem. Dus moeten we er zeker van zijn dat we, op een muisklik verwijderd, weten hoeveel plek er is, waar die beschikbaar is en dat de verschillende crisismeldpunten op dezelfde manier ageren in dezelfde situatie. Dat hebt u daarnet al toegelicht.
Twee, creëer extra capaciteit. We doen dat in de ketenaanpak. Minister, u hebt daarnet al gezegd: 25 miljoen extra investeringen in het laagdrempelig aanbod. Prima! Maar we zien hier dat er ook gericht geïnvesteerd moet worden aan het andere eind van het spectrum, in de crisisjeugdhulp. We vragen u ook om dat te doen. We moeten er ook voor zorgen dat crisispleegzorg die capaciteit beschikbaar heeft, ook echt wordt gebruikt. Dat is ook een van de dingen die in het rapport staan. Er is capaciteit, maar die wordt niet gebruikt. Ik wil graag weten waarom dat zo is en hoe we dat kunnen veranderen.
Een derde element van het recept: verander de mentaliteit. Minister, dat is een belangrijk, maar geen gemakkelijk punt. We kunnen daar geen decreet over goedkeuren, maar het is wel een oefening die we allemaal samen moeten maken.
Ik ben ervan overtuigd dat dit rapport een hefboom kan zijn om ervoor te zorgen dat er extra wordt geïnvesteerd, dat we die ketenaanpak doen, dat we aan vereenvoudiging doen en dat we de mentaliteit eens en voor altijd proberen te veranderen. (Applaus bij de N-VA)
Mijnheer Parys, ik hoor u bezig, en zo te horen kent u de problemen in de sector. Dat weten we. Net als ik weet ook u dat de problemen die u opsomt en de oplossingen die u aanreikt niet nieuw zijn. De sector trekt al jaren aan de alarmbel. De noodkreten klinken steeds vaker en ook steeds luider. Dat komt doordat de problemen onder deze regering groter zijn geworden. Groen en sp.a hebben keer op keer op die nagel geklopt.
U hebt keer op keer de budgetten en het beleid van de minister verdedigd en goedgekeurd. Dus zie ik twee mogelijkheden. Ofwel is het beleid niet goed, het beleid dat u mee verdedigt en waarvoor u mee verantwoordelijk bent, en dan geeft u de oppositie gelijk en mogen wij verwachten dat er binnenkort voorstellen tot wijziging op tafel liggen. Ofwel is het beleid wel goed en is het budget wel goed, maar doet volgens u de minister zijn werk niet goed en is uw pleidooi en dat van de afgelopen weken een motie van wantrouwen gericht tot de minister van Welzijn. Ik zou van u graag willen weten welke van de twee opties de juiste is. Het alternatief is een derde mogelijkheid: dat u hier gewoon komt aanklagen en een show komt geven, maar dat u eigenlijk geen goesting of kracht hebt om de dingen effectief te veranderen. Ik wil u daarvan niet beschuldigen. (Applaus bij Groen en sp.a)
Mevrouw Van den Brandt, ik ben blij dat u mij de opportuniteit geeft om het eens over die cijfers te hebben. Er is een half miljard euro extra investering in Welzijn. Dat realiseert deze regering, met de N-VA, Open Vld en CD&V. Mevrouw Van den Brandt, dat is historisch. Toen u in de Vlaamse Regering zat, hebben wij een dergelijke budgetverhoging niet kunnen optekenen. (Applaus bij de meerderheid)
Laat ons even concreet worden. Ik heb het nagekeken: in 2013, het laatste volledige jaar van de vorige legislatuur, waarin ook sp.a vertegenwoordigd was, had het Fonds Jongerenwelzijn, dat toch het gros van de uitgaven voor jongerenwelzijn doet, een budget van 380 miljoen euro. Weet u hoeveel het budget van het Fonds Jongerenwelzijn volgend jaar zal bedragen? Bijna een half miljard euro, mevrouw Van den Brandt. Dat is een stijging met 25 procent in vergelijking met het laatste jaar van de vorige legislatuur. Als u nu komt vertellen dat er niet wordt geïnvesteerd, dat de N-VA geld zou tegenhouden dat naar Welzijn of specifiek naar jongerenwelzijn zou gaan, dan moet u eens in de spiegel kijken, de cijfers erbij nemen, en tot de conclusie komen dat wat u hier vertelt absoluut geen steek houdt. (Applaus bij de meerderheid)
Mijnheer Parys, ter memorie: in 2013 zat Groen niet in de regering. U zat toen met de N-VA wel in de regering. Als u het toen niet goed vond, kijk dan alsjeblieft zelf in de spiegel. Dat was niet het beleid van Groen en ik ga het ook niet verdedigen.
U zegt dat er historisch veel is geïnvesteerd. Er is ook historisch veel bespaard, maar die oefening wil ik nu niet maken. Ik had u een vraag gesteld. U hebt nog geen vijf minuten geleden gezegd dat we extra capaciteit nodig hebben, dat we niet alleen moeten investeren in wat voorzien is maar ook in de crisis. U hebt opgeroepen tot anders en meer. Ofwel is dat omdat u vindt dat wat er nu bestaat niet voldoende is, ofwel omdat u vindt dat de minister het niet goed uitvoert. Ik wil het echt weten. U kunt niet alleen kritiek geven en vragen om allerlei zaken extra te doen, waarvan heel veel terecht is, maar op het moment dat puntje bij paaltje komt en dat we begrotingen goedkeuren en beleidsbrieven maken, steekt u de kop in het zand en zegt u dat alles goed is wat er gebeurt, want toen Groen in de regering zat vijftien jaar geleden was alles slechter.
Mevrouw Van den Brandt, ten eerste: dat laatste heb ik zeker niet gezegd. En ten tweede: dit rapport is een opportuniteit om het beter te doen. Ja, wij zeggen hier heel duidelijk dat er extra moet worden geïnvesteerd in crisisopvang, bijvoorbeeld in de provincie Vlaams-Brabant. En neen, uw analyse, dat er niet extra wordt geïnvesteerd in alles wat te maken heeft met jeugdhulp, klopt niet. 25 miljoen euro extra op twee jaar tijd, mevrouw Van den Brandt, dat is geen kattenpis.
Eerlijk gezegd, ik vind wat u zegt een beetje demagogisch. U zegt aan de ene kant dat er te weinig geld naar integrale jeugdhulp gaat en naar Welzijn in het algemeen. Het gaat over in totaal een half miljard euro. En aan de andere kant vindt u het vreemd dat wij de budgetten en de begroting mee goedkeuren. Ik vind dat helemaal niet vreemd, als we een half miljard euro meer doen en 25 miljoen euro op twee jaar tijd voor rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. En nu stel ik, zoals ik al zo vaak in de commissie heb gedaan, nog eens de vraag om ook in Vlaams-Brabant en zeker in de crisisjeugdhulp een tandje bij te steken en extra capaciteit te creëren. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, we hebben elkaar al vaker over dit onderwerp gesproken, onder meer wanneer een jongere nog maar eens in de cel moet slapen bij gebrek aan een crisisplaats, of wanneer een kind in de volwassenenpsychiatrie belandt omdat er geen crisisbed meer over is in de kinderpsychiatrie. En soms zien we dat niet alleen de wachtlijsten voor psychologische hulp in een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (cgg) groeien maar dat er zelfs cgg’s zijn die geen nieuwe mensen meer op de wachtlijst kunnen zetten bij gebrek aan mogelijkheden of dat een kind van 12 jaar met autisme ongeveer vijf jaar wacht op thuishulp. Elke keer opnieuw houden wij daar een debat over, maar vandaag is er een allesomvattend heel ruim rapport van het Rekenhof over crisisjeugdhulp.
Minister, wat mij betreft, is het na dit rapport gedaan met ‘business as usual’. Want ‘business as usual’ zien we nu al negen jaar. Ik zeg niet dat u geen dingen hebt gedaan of geprobeerd, ik zeg ook niet dat er geen budgetten bij zijn gekomen voor welzijn.
Maar wat ik wel moet zeggen, minister, en wat u ook moet durven inzien, is dat er een pak kinderen in grote nood zijn die Vlaanderen gewoon loslaat. Het kan toch niet dat een psychiater mij aanspreekt om te zeggen dat hij op één dag vier kinderen op de spoed ziet na een suïcidepoging en voor elk van die vier kinderen moet zeggen dat er is rondgebeld maar dat er nergens plaats is en die kinderen dus opnieuw met hun ouders naar huis moeten gaan. Die kinderen zien het niet meer zitten, maar beseft u ook wat dat doet met die ouders? Heel vaak zien we dan dat een van die ouders wat verlofdagen opneemt – het probleem met dat kind is natuurlijk ernstig – en dan maar stopt met werken. U zou eens cijfers moeten opvragen van het aantal mensen dat moet stoppen met werken omdat hun kind in de knoei zit en er geen of niet de gepaste hulp is.
Het zou toch niet mogen, minister, dat in vijf jaar tijd bijna tienmaal zoveel kinderen niet worden geholpen of, zoals u zelf zegt, niet de juiste hulp krijgen. Ik vind dat een probleem. Ik vind het een probleem dat een kind dat met spoed wordt aangemeld na seksueel misbruik, geen zekerheid heeft op zorg. Ik vind het een probleem dat een kind dat niet meer wil leven, geen zekerheid heeft dat het zorg krijgt op dat moment. Ik vind het een probleem dat een kind dat fysiek mishandeld wordt thuis, en van wie we dat ook weten – we weten het niet altijd van alle kinderen – niet kan rekenen op zorg. Ik vind dat een probleem, minister, en ik hoop dat ook u dat een probleem vindt.
We hebben al vaker gezegd en het Rekenhof zegt het nu ook, dat het hele systeem in crisis is. Wanneer zoveel kinderen worden aangemeld voor een crisisbed of crisisplek, is dat vaak omdat die kinderen ook eerder signalen gaven nood te hebben aan hulp, maar ook toen geen hulp of niet de juiste hulp kregen.
Volgens het Rekenhof zijn de tekorten structureel en doen ze zich overal voor. Wanneer u het dus hebt over een nieuw model, en misschien wilt u het op een andere manier organiseren, dan zult u toch ook moeten zien – en dat kan te maken hebben met de samenleving die complexer wordt en met allerlei randfenomenen waar u zelf geen schuld aan hebt – dat er veel kinderen zijn, elke maand opnieuw honderd kinderen, die in een acute nood verkeren en zich soms zelfs in een bedreigende situatie bevinden en geen hulp krijgen in een regio als Vlaanderen, waar wij fier mogen zijn op onze welvaart. Minister, ook u moet dan zeggen dat het tijd is dat deze regering aan die crisis het hoofd biedt. U kunt immers niet blijven rekenen op de goodwill van hulpverleners die in bovental hier en daar nog iemand extra helpen of dan toch maar een andere vorm van hulp proberen te organiseren om toch maar iets te doen, maar steeds vaker kopje-onder gaan omdat ze voelen dat ze eigenlijk niet de hulp kunnen bieden waarvoor zij voor dat beroep hebben gekozen.
Minister, mijn vraag is eigenlijk: in welke mate zijn deze regering zelf, maar ook anderen bereid om deze zorgcrisis het hoofd te bieden? Wanneer we enkele weken geleden horen dat er 200 miljoen euro overschot is op deze begroting, dan vraag ik me af of u hebt gevraagd – u hebt het rapport van het Rekenhof al sinds februari – om extra middelen om de crisis het hoofd te bieden. Hebt u dat gevraagd?
Ik ben het ermee eens, u investeert in rechtstreeks toegankelijke hulp, en dat is prima. Maar het effect daarvan gaan we over een aantal jaren zien. Minder kinderen zullen in crisis geraken. Maar nu, elk van de kinderen die morgen op de spoed belanden, wie gaat hen helpen? Is uw regering bereid daar geld voor uit te geven? Hebt u gevraagd aan uw collega's om dat te doen? Ik wil dat echt weten, minister. Hebt u dat gevraagd? Hebben uw collega's van Open Vld en de N-VA – ik neem aan dat uw eigen partij daar mee voor pleit – gezegd, alle mooie woorden hier ten spijt: u krijgt dat geld niet? Of hebt u het niet eens gevraagd?
Collega, alstublieft, laat ons toch niet flauw doen. De begroting heeft opgeleverd dat ze op koers is. De regering heeft bij de start van de legislatuur een megabesparingsprogramma moeten verteren en heeft tegelijk groeipaden in welzijn en een aantal sectoren die waren geselecteerd, moeten uittekenen. Elke rationalisering in de uitgaven van de Vlaamse overheid heeft kunnen veroorzaken dat het groeipad voor welzijn zich kon voltrekken. Dat is de waarheid.
Bij de opmaak van de begroting 2018 is er een extra megabudget naar welzijn gegaan, en dat zit er ook aan te komen voor 2019. Als de analyse bij de begrotingscontrole is dat er ruimte is om eenmalige, maar niet om recurrente uitgaven te doen, dan hebben we een correct aandeel voor de zorgsector in ogenschouw genomen en zullen we dat daar ook voor inzetten. Dat is de realiteit van een begrotingscontrole. Iemand die er met zijn neus vaak op heeft gezeten, zou toch moeten weten dat dat wel degelijk de bedoeling is van een begrotingscontrole. (Applaus bij de meerderheid)
Minister, wat ik vrees, is dat ik volgende week zal zien dat er van die 200 miljoen euro overschot een deel zal worden uitgegeven aan allerlei leuke extra's, die minder noodzakelijk en belangrijk zijn dan kinderen in nood helpen. Dat is wat ik weet. (Applaus bij sp.a)
Minister, als er geld over is, wordt het uitgegeven. De vraag is waaraan. Ik wil dat u ons allemaal belooft dat u geen enkel kind meer loslaat, dat u een kind in grote nood zorgzekerheid biedt. Zolang dat niet het geval is, zolang er geen zorgzekerheid is … Deze zorgcrisis is misschien niet uw fout, maar ze is wel uw verantwoordelijkheid. U bent verantwoordelijk om mee te zorgen voor een oplossing. Zolang die zorgzekerheid er niet is, is het gedaan met business as usual en is het voor sp.a gedaan met allerlei leuke extra's en cadeaus in de begroting. Dit is levensnoodzakelijk, helaas ook letterlijk, en we hopen dat volgende week te zien in de controle. Als dat niet zo is, weten we meteen waar deze meerderheid voor kiest. Het is een andere keuze dan deze die sp.a zou maken. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mevrouw Jans heeft het woord.
Collega Van den Bossche, ik vraag me af of het daadwerkelijk andere keuzes zijn. Ikzelf en mijn partij vinden dat we hierover niet genoeg kunnen debatteren. Week na week na week, hier en in de commissie, is elke gelegenheid voldoende om het hierover te hebben.
Ik hoor hier veel slogans. De crisis is in crisis. Er wordt hier geciteerd uit e-mails. U krijgt e-mails, ik krijg e-mails, het kabinet krijgt e-mails, de minister krijgt e-mails. We horen hier het obligate: u doet stage, ga eens kijken op de werkvloer. Dan is er natuurlijk de oppositie die niet wil klagen dat het niet genoeg is, maar daar toch wel op strandt.
De context is wat ze is. De problemen worden met de dag complexer. Onze maatschappij, de hulpvragen en de context worden intenser en complexer en de kinderen die worden aangemeld, worden jonger. Dan moeten we zaken oplossen. Hoe doen we dat? Met alleen maar meer geld? Ja, dat hebben we geprobeerd, want er zijn honderden miljoenen meer euro's dan ooit tevoren gegaan naar die sectoren. Pompen we die er gewoon bij? Neen. Ik vind dat de huidige regering die zeer goed navigeert naar de rechtstreeks toegankelijke hulp, naar de jonge kinderen tussen 0 en 3 jaar, naar de probleemgevallen – maar dat is niet juist uitgedrukt –, naar de zeer complexe zware gevallen zoals de GES+-jongeren.
Ik vind het dan een beetje moeilijk, wanneer we dit debat zeer serieus nemen en de minister start hier met een verklaring en een context te geven waarbinnen we kunnen debatteren, dat we stranden op: ho, hebt u het echt wel gevraagd? En hebben ze toen gezegd dat je dat niet kreeg? Of heb je het niet gevraagd?
Moeten we daar op die manier over debatteren? Of zijn die 5 miljoen extra middelen en de jaar na jaar doorgedreven investeringen in deze sector niet voldoende om daar anders over te discussiëren? Ik blijf het vervelend vinden, mevrouw Van den Bossche, dat u ons de indruk geeft dat alleen u weet hoe het er op de werkvloer aan toe gaat. Ik wil u vragen om daarmee te stoppen.
Mevrouw Jans, op geen enkel moment zou ik pretenderen dat ik de enige ben die de werkvloer kent. Wat ik wel elke keer ervaar, wanneer de minister zegt dat hij wil objectiveren of die mensen met genoeg zijn of niet, is dat ik veel goesting krijg om hem een week mee te nemen en hem te laten ondervinden of ze met genoeg zijn of niet. Ik hoor dat nu al zo lang. Het is zoals mevrouw Van den Brandt zegt: de minister zit daar al negen jaar. Nog altijd moet hij de noden objectiveren. Dat vind ik erg moeilijk om te horen.
Wanneer we vernemen uit een rapport dat kinderen zich in heel bedreigende situaties bevinden en dat daar geen oplossing voor komt, begrijp ik niet dat daar geen extra middelen voor aangewend worden. Ik vind dat crisisjeugdhulp het ondergeschoven kind is van de welzijnsbegroting. Welzijn heeft veel geld, maar volgens mij gaat er veel te weinig geld specifiek naar die kinderen die het meest kwetsbaar zijn. Twee op de drie kinderen met een handicap, een emotioneel probleem of een gedragsprobleem krijgen geen hulp. Dat is de grootste groep in dat rapport en dat zijn de meest kwetsbare kinderen, die we het meest lossen in Vlaanderen. Ik vind dat een probleem, en het is mijn taak om u daarop te wijzen, om u allemaal te vragen dat, telkens wanneer er geld wordt verdeeld, daar een deel van wordt besteed om dit op te lossen.
Mevrouw Jans, het is niet mijn indruk dat de minister geen beleid kan maken of met het geld dat er is, zijn dienstverlening niet kan organiseren. Mocht dat zo zijn, dan zou ik hier iets anders komen zeggen. Mijn indruk is dat er te weinig financiering is om te doen wat er moet gebeuren. Die maatschappelijke evoluties zijn niet de fout van de minister, maar het is wel zijn verantwoordelijkheid om er een antwoord op te bieden. Ook andere partijen in dit halfrond hebben op dat gebied een verantwoordelijkheid.
Ik vind dat ik moet mogen zeggen dat die verantwoordelijkheid er is, dat er te veel kinderen zijn die vandaag geen hulp krijgen en dat wij, als sp.a, bereid zijn de volledige begrotingscontrole goed te keuren, indien u de extra’s die u kunt uitdelen, ook al zijn ze eenmalig, aan deze sector geeft. Dat is een constructief voorstel. Wij zouden er dan voor stemmen.
In de loop der jaren zijn er wel personeelsversterkingen geweest. Ik verwees er vorige week naar: alleen al voor de plaatsen in de sector personen met een beperking, waar jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen (GES) verblijven, kende men het concept van GES+ zelfs niet voor mijn passage, die volgens u een halve ramp is geweest. Voor ik er kwam, wist men daar nog niet wat die omkadering betekende. Ik heb protocollen gesloten met de vakbonden om de achterhaalde PR/PN-normen voor de sector personen met een handicap te repareren, en nog vorige week heeft de regering een besluit goedgekeurd voor de versterking van de personeelskaders in de sector van de volwassen personen met een beperking, om de ongelijke financiering uit het verleden verder ongedaan te maken. We zetten stappen voorwaarts en doen inspanningen om personeelskaders uit te breiden. Er zijn onderhandelingen bezig en we gaan ook daar vertrekken vanuit het erkennen van noden. We gaan zeker niet denigrerend doen over de noodkreten uit het veld en we willen ze niet minimaliseren, maar doen alsof er de voorbije jaren geen vooruitgang is geboekt en we de komende jaren niet zullen vooruitgaan, is ook niet correct.
Toen deze legislatuur begon, wisten we niet wat een Huis van het Kind was. Nu is Vlaanderen voor een groot stuk gedekt met werkingsgebieden, waar we laagdrempelige preventieve gezinsondersteuning willen geven. Het net begint zich te sluiten. Vorige week hebben we in de woonplaats van de fractieleider van Open Vld een studiedag gehouden over kindvriendelijke buurten. We willen dat iedereen zich engageert voor kwetsbare kinderen en jongeren. We hebben kinderopvanginitiatieven enorm versterkt met veel middelen om kwetsbare gezinnen met kwetsbare kinderen prioritaire plaatsen te geven. Het gaat over honderden mensen in Vlaanderen. We proberen vooruit te gaan en we zetten op veel van die terreinen ook stappen vooruit inzake capaciteit en budgetten.
Zeg ik dat daarmee dan alles opgelost is? Natuurlijk niet. Er zijn nog grote noden. Ik wil dat absoluut onder ogen zien. Maar ik verzet mij tegen het gebrek aan nuance. Vandaag gaat het om de jeugdhulp en onze ambitie om kwetsbare jongeren te ondersteunen, maar morgen zal het gaan over ouderenzorg en overmorgen over personen met een handicap. We staan voor heel wat sectoren waar er meer vragen naar ondersteuning zijn.
Wij zetten daar budgetten voor in – de heer Parys heeft ze geciteerd – meer dan in een vroegere legislatuur ooit heeft plaatsgevonden. Laat ons dus toch proberen om minstens, als we een ordentelijk debat tussen de meerderheid en de oppositie willen voeren, te vertrekken vanuit die nuance dat er wel degelijk serieuze dingen gebeuren, dat er uiteraard en helaas nog dingen staan te gebeuren. Ik geef u aan wat we rond de jeugdhulp gedurende deze legislatuur nog voor ogen hebben. Ik heb trouwens, wat het budget van 2019 betreft, al voorafnames gedaan. Zowel in het kader van kinderopvang als in het kader van rechtstreeks toegankelijke hulp heb ik al gezegd welke budgetten we extra zullen mobiliseren en heb ik opgeroepen om te zoeken naar partners op het terrein om met die middelen aan de slag te kunnen gaan.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik hoor mevrouw Van den Bossche zeggen dat het feit dat problematieken complexer worden, dat een aantal maatschappelijke evoluties ervoor zorgen dat meer kinderen en jongeren in een probleemsituatie terechtkomen, de verantwoordelijkheid is van minister Vandeurzen. Dat is niet waar, mevrouw Van den Bossche. Dat is de verantwoordelijkheid van alle beleidsdomeinen en van iedereen. Het is dit parlement dat zich al twee keer in een bijzondere commissie – één keer meer dan tien jaar geleden, één keer tijdens de vorige legislatuur, waar uw partij bij was – over deze problematiek heeft gebogen. Dat heeft geresulteerd in heel wat aanbevelingen, over alle beleidsdomeinen heen. Het is dus een verantwoordelijkheid van iedereen en niet alleen van Welzijn.
Ten tweede hoor ik u zeggen, mevrouw Van de Bossche: ‘Mijn vraag naar de extra middelen in Welzijn is dat die naar jeugdhulp zouden gaan.’ Nu wil ik u een vraag stellen: hebt u dat besproken met uw collega Van Malderen? Hebt u dat besproken met uw collega Bertels? Want als ik hen hoor tussenkomen, telkenmale weer, dan zijn er niet genoeg middelen in woonzorg en ouderenbeleid, of dan zijn er niet genoeg middelen in het gehandicaptenbeleid. Het kan niet en, en, en zijn. Deze regering investeert meer dan 500 miljoen euro extra, en dat is in alle sectoren van Welzijn, om overal de complexe problematieken aan te pakken. Dat is de realiteit, mevrouw Van den Bossche.
Ik zal op dat laatste antwoorden. Wanneer wordt geïnvesteerd in jeugdhulp, zullen we ook de kinderen met een handicap beter en gemakkelijker kunnen helpen. U weet, het staat in het rapport van het Rekenhof, dat het specifiek die kinderen zijn die het makkelijkst uit de boot vallen: de kinderen met de moeilijkste, zwaarste problematiek, kinderen die normaal gezien via VAPH worden geholpen. Dus ja, dat betekent meteen ook dat er voor die kinderen soelaas komt. Ik noem dat jeugdhulp, de minister wil de twee – deels, niet volledig – samenvoegen. Maar ja, via jeugdhulp denken wij ook die kinderen te kunnen helpen. U mag ervan op aan dat, zeker als u het op die manier in de begroting steekt, sp.a ze goedkeurt. Dat wil ik u echt beloven. Ik meen ook wat ik zeg.
Ik onderschrijf zeker uw oproep dat iedereen verantwoordelijkheid zou nemen waar hij kan. Ik vind ook niet dat alleen minister Vandeurzen daar een antwoord op kan bieden. Hij is natuurlijk wel degene die verantwoordelijk is voor de crisisopvang, dat is zo, maar er zijn veel andere beleidsdomeinen waar ook een antwoord kan worden gegeven op prangende situaties. Ik denk aan Wonen, aan Onderwijs, er zijn zoveel domeinen. Daarin volg ik u ook helemaal. Maar het doet niets af, en ook de inspanningen die u zich hebt getroost, minister Vandeurzen – want u hebt ook inspanningen gedaan, dat heb ik ook erkend – doen niets af aan het loutere gegeven dat we in vijf jaar tijd van 140 kinderen die niet de gepaste of geen hulp kregen in crisisnood, naar 1221 kinderen zijn gegaan. Dat kan te maken hebben met allerlei factoren, waaraan u zelf niet zozeer schuld treft, maar nogmaals, u bent wel degene die de verantwoordelijkheid en de taak heeft gekregen om die problemen het hoofd te bieden. Vandaag gebeurt dat onvoldoende. Wij vragen u, en uw collega’s, om dat veel sterker, veel meer te doen, zodat u op termijn elk kind zorgzekerheid kan garanderen. Wat ons betreft, hebt u in sp.a een partner, maar wel een partner die op tijd aan de alarmbel zal trekken als het nodig is.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Jongeren die niet de gepaste hulp krijgen, wacht veelal een leven vol problemen, die ze overdragen op hun gezin en die zo een keten veroorzaken van moeilijkheden voor zichzelf, voor hun omgeving en voor de maatschappij. Het probleem bij de wortel aanpakken, is dan ook pure winst, zowel voor de jongere zelf als voor de maatschappij.
Minister, het klopt dat er na het jaarverslag van 2016, waar ik bij het begin naar verwees, stappen zijn gezet. Collega's, wij hebben dit gedaan in dit parlement met het goedkeuren van een voorstel van resolutie over de integrale jeugdhulp waarin we aanbevelingen hebben gedaan. Niemand, vriend noch vijand, kan ontkennen dat ook de regering veel geld investeert in welzijn. Maar we blijven gemiddeld om de twee tot drie weken zowel in de commissie als in de plenaire zitting debatteren over deelaspecten van de problematiek. Dat zijn allemaal varianten op datzelfde thema. We slagen er niet in om snel op de bal te spelen wanneer jongeren in moeilijkheden komen. We slagen er niet in om die gezinnen in moeilijkheden te bereiken en te begeleiden.
Het echte achterliggende probleem is hier al aangehaald. We blijven met Open Vld echt achter de keuze staan die we hebben gemaakt. Het echte achterliggende probleem dat moet worden aangepakt en dat ook wordt aangepakt, is dat er te weinig plaatsen zijn en bijgevolg wachtlijsten in de reguliere jeugdhulp waardoor de crisisjeugdhulp wordt gebruikt als een kortere weg naar hulp. Dat kunnen we ook afleiden uit het feit dat in Vlaanderen gemiddeld bijna de helft van de aanmeldingen heraanmeldingen zijn. Het is hier al gezegd: crisisjeugdhulp is vandaag verworden tot een shortcut naar de reguliere hulpverlening. De stijging van de aanmeldingen in de crisisjeugdhulp zegt dus vooral iets over het gebrek aan tijdige jeugdhulpverlening wanneer zich noden manifesteren. Onze keuze is en blijft dat er ingezet wordt op vroegdetectie en vroege hulp om crisissen te vermijden. De vraag waarop we fundamenteel een antwoord moeten bieden, is: hoe kunnen we snel inspelen op problemen die zich manifesteren bij jongeren en hoe kunnen we gezinnen ondersteunen in het omgaan met problemen?
Uit het rapport van het Rekenhof blijkt ook dat we aandacht moeten hebben voor efficiëntiewinst. Er is een opmerkelijke vaststelling in het rapport van het Rekenhof, namelijk de toch wel lage bezettingsgraad van minder dan 50 procent van de artikel 74-plaatsen in voorzieningen die plaatsen openhouden voor crisisopvang. Dat is moeilijk verzoenbaar met de vaststelling dat crisismeldpunten niet konden ingaan op een kwart van de gevraagde crisisopvang. Dit betekent dat waardevolle en broodnodige plaatsen enerzijds niet in de reguliere opvang kunnen worden benut, maar anderzijds evenmin efficiënt kunnen worden ingezet voor crisisopvang. In een sector waar de belangen voor jongeren zo groot zijn en wachtlijsten zo lang, is dit onaanvaardbaar.
Tijdens hoorzittingen over het Vlaams actieplan geestelijke gezondheidszorg hadden meerdere sprekers het over overconsumptie. 20 procent zou zorg krijgen waar het niet echt nodig is of blijft te lang zorg krijgen. Het wegwerken van die overconsumptie zal de wachtlijsten niet wegwerken, maar het is belangrijk dat de hulp op het juiste moment wordt ingezet, want 20 procent is finaal een serieuze slok op de borrel als je weet dat een jongere in een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (cgg) veertig tot vijftig dagen moet wachten op een eerste consult en tachtig tot honderd dagen voor een eerste sessie van behandeling.
Een volgende punt dat hier ook al is aangehaald, is dat we eens moeten kijken naar de complexiteit en de aanmelding, naar de wijze waarop we toegang verlenen tot niet-rechtstreekse hulp in de integrale jeugdhulp. Justitie, crisisjeugdhulp, het zijn allemaal methoden die jeugdhulpverleners en ouders gebruiken wanneer het water aan de lippen staat en als binnenweg naar broodnodige hulp omdat ze niet door de toegangspoort geraken die nog te vaak de inschatting van de jeugdhulpverleners misprijst. Dat is ook een vaststelling die we bij het behandelen van het voorstel van resolutie hebben gemaakt.
Verder, dat geven wij grif toe, zijn er nieuwe investeringen nodig, en die gebeuren ook, minister. U bent daar mee begonnen. Je kunt niet zeggen dat deze regering de minister daar niet in steunt. De bijkomende middelen zijn om u tegen te zeggen, dat is hier daarnet al grondig aan bod gekomen. Bij de laatste begrotingsaanpassing in 2018 en eigenlijk tijdens alle begrotingsrondes, kwamen er extra middelen naar welzijn en in het bijzonder naar jeugdhulp. De kredieten van het Fonds Jongerenwelzijn stijgen via diverse transacties met 12,9 miljoen euro, maar het is logisch dat daar ook resultaten tegenover moeten staan.
Minister, u hebt 25 miljoen euro vrijgemaakt voor de jeugdhulp, waarvan 10 miljoen euro dit jaar in snelle en laagdrempelige hulp zal worden geïnvesteerd. Ik herhaal dat dit goed is, want hierdoor kunnen een aantal problemen worden aangepakt zonder ze tot grote problemen of crisissen te laten uitgroeien.
We moeten ook verdere aandacht hebben voor de uitbouw van het specifiek aanbod. Ik denk dan aan minderjarigen met een handicap die al vele jaren op een PAB wachten, aan jongeren met ernstige gedragsstoornissen en dergelijke.
Wat de crisisjeugdhulp betreft, is het de plicht van de overheid altijd een antwoord op een crisis te kunnen bieden. Crisissen moeten echter uitzonderingen zijn. We moeten dan ook veel meer remediëren in het reguliere aanbod.
Ik besluit met de hoop dat het rapport van het Rekenhof een schakel is om de motor in een hogere versnelling te zetten. Er zijn extra middelen beschikbaar, dus dat mag geen excuus zijn. We moeten geen extra tijd meer steken in de bestudering van de problemen, want ze zijn gekend. We rekenen op u om op korte termijn resultaten te boeken.
Open Vld zal mee aan de kar trekken. Een democratische en rijke regio als Vlaanderen moet er alles aan doen om haar jongeren tot evenwichtige volwassenen te laten uitgroeien. Onze jeugd en onze samenleving verdienen dat. Dat is deze ochtend, tijdens de huldezitting voor de heer De Croo, nog gebleken. Voor ons liberalen is wat echt telt dat we als politicus de plicht hebben de zwakkeren in onze samenleving te ondersteunen. (Applaus bij Open Vld)
Minister, deze legislatuur konden we in de kranten het volgende lezen: “Meisje overnacht in de cel, want er was geen plaats in de psychiatrie.” “Jongen met een handicap wordt overal geweigerd, want er was geen plaats. Ouders zijn radeloos.” “Jongeren die een overval pleegden, zijn weer op vrije voeten, want er was geen plaats in de gesloten instelling.” Dat is maar een kleine greep uit de zaken die in de kranten stonden.
Omdat u soms kritiek hebt op hoe zaken in de krant verschijnen, wil ik u gerust voorbeelden geven die het Rekenhof, toch een vrij betrouwbaar instituut, in zijn verslag heeft gezet: “Er wordt gebeld voor een meisje van 17 jaar. Ze werd misbruikt toen ze 13 jaar was. Door een gesprek op school is gisteren alles terug naar boven gekomen en werd ze oncontroleerbaar hysterisch. Hierop werd de politie gebeld. Het meisje kan en wil niet terug naar huis en wordt voorgeleid bij de jeugdrechter. Er wordt crisisopvang gezocht.” Ik wil u nog een voorbeeld geven, zodat u weet over wie we vandaag praten. “Volgens de huisarts mag ‘X’, een meisje, niet langer thuisblijven. Moeder heeft verschillende ziekenhuizen gecontacteerd, maar ‘X’ kan daar niet terecht. Ze weet niet meer wat ze moet doen. ‘X’ heeft zwarte gedachten en kan het overlijden van haar meter niet verwerken. Relevant aanbod onbeschikbaar.” Dat is de mooie verwoording voor ‘bezet’.
Mevrouw Van den Brandt, dit zijn twee beklemmende voorbeelden die net aantonen waarop we beleidsmatig moeten inzetten. Indien we tijdens deze legislatuur met veel energie stappen vooruit hebben gezet, is het net met betrekking tot de aansluiting van onze jeugdhulp en onze crisismeldpunten op de psychiatrische zorg.
Dat is een pluim die ik niet enkel op mijn hoed steek. Gelukkig hebben we in de Federale Regering aan minister De Block een bondgenote gehad. Toen de capaciteit in de kinder- en jeugdpsychiatrie is uitgebreid, heeft ze met ons een akkoord gemaakt om toe te laten die middelen ook in te zetten in de crisishulpverlening en achter de meldpunten.
De gesprekken die we daarover met iedereen hebben moeten voeren om het zo ver te krijgen, zijn allemaal vergeten en niet relevant, maar u geeft hier voorbeelden waaruit blijkt waarom we met betrekking tot de integrale jeugdhulp moeten doorgaan. Als jongeren in nood zijn, kunnen we het niet maken dat de persoon die de vraag stelt een heleboel besognes heeft om te achterhalen of dit nu bij de psychiatrie, de bijzondere jeugdzorg, de gehandicaptensector enzovoort hoort.
In het verslag van het Rekenhof – en ik heb daar in mijn korte toelichting expliciet naar verwezen – staat dat we in 2017 en 2018 zeer grote stappen vooruit hebben gezet in het geven van capaciteit en zorg in de geestelijke gezondheidszorg, aansluitend op de meldpunten uit de crisishulpverlening. De volgende jaren moet we daar nog veel meer op inzetten. U bent zeer goed op de hoogte van hoe de zaken reilen en zeilen. En u zit op een plaats waar u ook heel goed kunt inschatten wat dat betekent in termen van erkenning en alle jargon dat wij daarvoor hebben.
Wij kunnen maar een goede integrale jeugdhulp maken als ook de geestelijke gezondheidszorg daar een groot deel van kan innemen. En als wij nu met die middelen rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, maar ook met de circuits vroegdetectie en -interventie en dergelijke, meer proberen te doen om die psychologische bijstand, die psychische bijstand voor jongeren sneller beschikbaar te maken, dan is het precies om beter te kunnen reageren op wat u hier als concrete situatie aanhaalt. En dat is toch belangrijk, dat we dat ook durven te zien. We hebben een actieplan geestelijke gezondheid opgesteld, en we hebben dat in de commissie besproken. We moeten veel meer geïntegreerd kunnen aanbieden. En soms zitten die vragen rond de betaalbaarheid, toegankelijkheid en beschikbaarheid ook op het federale niveau. Dat moeten we er dan ook wel bij zeggen. Maar hier durf ik zeggen dat we in 2016, 2017 en 2018 daarin grote stappen vooruit hebben gezet.
Minister, ik hoor u niets zeggen waarmee ik het niet eens ben of dat mijn inleiding – die nog maar halverwege was – tegenspreekt. Het klopt dat we die psychiatrie en die psychologische hulp samen moeten brengen. Het klopt dat het moeilijk is, want er zit inderdaad een stuk op het federale niveau en een stuk op het Vlaamse niveau. Maar deze regering hier bestaat uit CD&V, N-VA en Open Vld. Op het federale niveau zie ik net dezelfde partijen. Ik hoor die partijen zeggen dat we die psychologische hulp zullen terugbetalen en dat we daarvoor geld zullen uittrekken. Maar tot op vandaag – en binnen één jaar is de legislatuur om – zien we die niet.
Dus ik hoor goede engagementen en ik ben het daar heel vaak mee eens. Maar in de praktijk zie ik dat een meisje, dat psychologische hulp nodig heeft omdat ze donkere gedachten heeft, vandaag langer wacht dan vorig jaar, langer dan het jaar daarvoor en het jaar daarvoor, tot gemiddeld vier maanden. En iedereen weet dat de cijfers redelijk optimistisch worden ingeschat: tot gemiddeld vier maanden wachttijd. Het zal maar je dochter zijn die suïcidaal is en die op een wachtlijst komt van vier maanden vooraleer ze geestelijke gezondheidszorg krijgt. Minister, dat is gewoon niet aanvaardbaar.
De centra geestelijke gezondheidszorg zijn één deel van het aanbod in de geestelijke gezondheidszorg. Bij het inzetten van onze middelen – die inderdaad beperkt zijn – hebben we de laatste jaren systematisch ingezet op de aanwezigheid van een eerstelijns psychologische functie voor kinderen en jongeren, voor volwassenen. En ik heb er heel goede hoop in dat we, als mevrouw De Block haar plannen kan uitvoeren rond de terugbetaling van de psychotherapie, dat landschap van toegankelijke ambulante geestelijke gezondheidszorg ook met de Vlaamse middelen echt wel grote stappen vooruit kunnen laten zetten. Dat is de doelstelling als het gaat over geestelijke gezondheidszorg.
We hebben een geestelijke gezondheidszorg in dit land die om historische redenen veel te veel intramuraal is, achter de poorten van de ziekenhuizen. Wij moeten die shift maken. En dat doen we niet door te zeggen: iedereen moet maar wat bij doen. Dat moet je doen met respect voor de bevoegdheden. Maar we moeten die shift maken. En we zijn die aan het maken. Op de interministeriële conferentie hebben we daarover regelmatig overleg. Als Vlaamse Gemeenschap doen wij daar een stuk bij, namelijk wat nog laagdrempeliger moet, de nullijn, de eerste lijn, wat gratis psychologische bijstand kan betekenen op dat vlak: korte interventies, op vier à vijf momenten. Wij subsidiëren Therapeuten voor Jongeren (TEJO) en alle mogelijke dingen die in dat veld worden ontwikkeld, met alles wat er aan engagement aanwezig is. We zetten in op de beeldvorming. Ik denk dat we op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg binnen onze bevoegdheid echt een aantal stappen vooruit zetten en dat men dat op het terrein ook effectief merkt.
En ik ben natuurlijk ook op het terrein, met de rugzakfinanciering die wij op dit moment doen, tot 75.000 euro per jaar voor één kwetsbare jongere, bovenop de reguliere hulpverlening. Dat zijn de budgetten waarover we spreken. Ik heb overlegmomenten meegemaakt rond een casus waarin er perfecte afspraken kunnen worden gemaakt, waarin de kinderpsychiatrie zegt: ‘Die jongen verblijft in een centrum voor personen met een beperking. Dat centrum kan erop rekenen: als er een crisis is, dan komt de jongen terecht in de kinderpsychiatrie in de buurt.’ Er moet geen overdracht van dossiers meer gebeuren. Er moeten geen nieuwe mensen worden geïnformeerd. De ouders kennen iedereen waarover het gaat. Er worden naadloze trajecten gemaakt om de jongeren in een gehandicaptenvoorziening goed te ondersteunen. Er is outreachende support vanuit de geestelijke gezondheidszorg. En er is de afspraak dat als het niet gaat, je erop kunt rekenen dat de kinderpsychiatrie die crisis dan ook zal opvangen.
Die modellen bestaan ook op het terrein. Daar zetten wij heel wat geld op in. Dat gaat over weinig jongeren, gelukkig, maar het zijn zeer intensieve budgettaire trajecten die we daarvoor mobiliseren. Dat hebben we ook gerealiseerd in de laatste jaren.
U verwijst naar TEJO. U financiert dat. TEJO, collega's, is een organisatie die werkt met psychologen en hulpverleners die vrijwillig na hun uren psychologische bijstand verlenen aan jongeren omdat ze het niet meer kunnen aanzien dat deze zo lang op een wachtlijst staan omdat het aanbod ontoereikend is. Ik geef het u mee.
Wat zegt u nu? Natuurlijk is dat een initiatief dat op het terrein gegroeid is en waar wij ontzaglijk dankbaar voor zijn. We moeten daar als samenleving eigenlijk fier op zijn. Natuurlijk is dat ook omdat er op het terrein lacunes zijn.
Vindt u het dan niet oké dat die mensen minimale steun vragen voor hun backoffice, voor de structuur die ze nodig hebben om vorming te geven, om alles uit te bouwen en die dynamiek gestalte te geven? Als ze mij dan komen vragen om wat mogelijkheden te creëren, dan vind ik dat een ontzettend knap idee. Uiteraard zouden die mensen beter met professionele hulp, met alle toeters en bellen, met het RIZIV, worden opgevangen. Maar als die mensen dat doen, en wij willen dat ondersteunen, vindt u dat dan geen goed idee van de Vlaamse overheid?
Ik vind het fantastisch wat die mensen doen. Ik wil het gewoon aanhalen omdat dit zo symbool staat voor de gigantische tekorten. Met subsidies en cadeautjes aan de Rode Neuzen Dag gaan we er niet komen om de geestelijke gezondheidszorg in ons land structureel uit te bouwen. U bent trots op wat u gedaan hebt. Op ieder stapje dat u zet, mag u trots zijn, maar de weg is nog gigantisch lang. Het langst van al is de weg op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg.
Minister, u verwijst naar x miljoen euro hier, x miljoen euro daar, maar ik wil kijken naar de realiteit. Dat is, zo staat in het rapport van het Rekenhof, dat een op de vier van de Vlaamse jongeren met een hulpvraag in crisis geen antwoord krijgt. De vraag blijft onbeantwoord, zo luidt de term, voor u mij van populisme beschuldigt. Een op de vier, dat is een kwart, en dat stijgt elk jaar.
Ik weet wat u gaat zeggen, minister. Ik weet dat er op het terrein steenhard wordt gezocht door jongerenwelzijn, door de administratie, door de mensen op het terrein, door de omgeving om toch een oplossing te vinden. Dit is bikkelhard. De hulpverleners zetten alle zeilen bij om die jongeren op te vangen.
In de krant lezen we dat jonge meisjes met psychologische problemen moeten overnachten in de cel, dat ze in de volwassenenpsychiatrie terechtkomen, dat ze op spoedafdelingen terechtkomen. Er worden noodoplossingen toegepast die absoluut niet de juiste zijn. Dat zijn geen plekken waar jongeren thuishoren. Er wordt willens nillens gezocht om het zo goed en zo kwaad mogelijk op te lossen, maar dat is niet de juiste plek voor die jongeren. Dat is ook de realiteit van vandaag.
Collega, ik ga dat blijven zeggen. Aan de ene kant wil ik uitdrukkelijk bevestigen dat we daar zeker nog inspanningen moeten doen. Zoals gezegd, ben ik bereid om te bekijken wat we dit jaar en volgend jaar zullen doen. Aan de andere kant is het geen correcte weergave van de feiten. Als u een vraag stelt aan de crisishulpverlening, en er is een ander antwoord dan de specifieke hulp die u vraagt, dan wordt dat beschouwd als niet beantwoord. Iedereen weet dat dat niet juist is. Bovendien, als het over zeer complexe vragen gaat, wordt die vraag niet losgelaten, maar wordt die verder opgenomen in de toegangspoort. Dat is de realiteit van de dingen.
Dat is wat het Rekenhof doet. Ik geef het maar mee als een soort analyse van het document. Ik probeer daarmee het probleem niet onder de mat te vegen.
Stel dat er 8000 jongeren een vraag stellen, of er worden 8000 vragen gesteld, en u zegt dat de eerste 4000 worden beantwoord, dus die houden we buiten de categorie. Van de andere 4000 nemen we één vierde, dat is natuurlijk een heel eigenaardige manier van redeneren. Dat moet u toch toegeven?
Van die 8000 zijn er minstens 4000 die een vraag stellen naar een advies. Die vragen worden allemaal ingelost.
Het Rekenhof is een onafhankelijk objectief orgaan. U kunt hen van van alles betichten, dat ze misschien soms moeilijk leesbare teksten maken, dat het soms zoeken is, maar ze doen degelijk werk, betrouwbaar en onafhankelijk. En dan probeert u gelijk te halen op de methodologie.
Minister, u hebt het daarstraks intellectueel oneerlijk genoemd. Ik vind dat frappant. U kunt wel zeggen dat ze er een deel uit halen. Ze onderzoeken ook niet hoe het zit met de jongeren waar geen vraag wordt gesteld. Al die jongeren die niet gedetecteerd worden, die opgepikt worden, die zouden er ook kunnen doen, want dan gaan uw statistieken nog meer stijgen. Die zeggen zelf: we kunnen niet onderzoeken wat de impact is van de gigantische wachtlijsten in de reguliere zorg. Dus u mag ze van mij gerust de opdracht geven om heel de sector door te lichten en alle aspecten te doen. Maar proberen uw gelijk te halen door het Rekenhof aan te vallen, vind ik niet correct.
Ik heb tijd hoor, voorzitter. Ik heb dat niet gedaan. Ik doe dat niet.
Dat rapport van het Rekenhof is bij onze administratie aangekomen. Ons agentschap heeft daar op een correcte manier op kunnen reageren, en onze mensen hebben dat beschouwd als een aansporing om op een aantal adviezen in te gaan. Dat is zeker iets dat ons moet aanmoedigen om een aantal inspanningen extra te doen. Dat is zonder enige twijfel zo. Ik heb nooit de indruk gewekt dat dat rapport alleen maar bestaat uit verkeerd begrepen, sibillijnse woorden. Dat is niet waar, maar ik heb ook iets tegen de framing als zouden daar dingen in staan die daar niet in staan, en dat moet ook kunnen worden gezegd. Als ik dat dan zeg, dan is het precies alsof ik de problemen wil minimaliseren. Dat is echt een soort verhaal waar ik niet aan meedoe, en ik zal dat blijven herhalen.
Dan beticht u mij ervan dingen te zeggen die daar niet in staan. Ik wil het u letterlijk voorlezen. Er staat: “28,5% van die hulpvragen bleef onbeantwoord.” Ik wil hier nog een half uur over discussiëren. Ik vertrouw dit rapport en ik wil heel graag naar de kern van de zaak gaan.
Inderdaad. Nogmaals, dat doet niks af van het inhoudelijke debat, maar de analyse van het Rekenhof is de volgende, en ik rond nu af, die cijfers zijn uiteraard specifieker. Er zijn achtduizend vragen gesteld, en dat gaat over negenduizend kinderen of jongeren. Van die achtduizend waren er vierduizend vragen aan de functie advies of consult van de crisishulp. De crisishulpverlening heeft vier functies. Ik neem aan dat u dat weet. Advies is er een van, en dan heb je de crisisbegeleiding, de korte interventie en de opvang. Het Rekenhof heeft dus niet gekeken naar één van die vier functies: die vierduizend telt het niet mee, en het heeft het over die vierduizend andere. Ik zeg dat, als er achtduizend vragen zijn gesteld en er zevenduizend zijn beantwoord, dat natuurlijk geen 24 procent is van het totale aantal vragen. Dat is echter een cijferdiscussie. Ik ben het daarmee eens, maar u moet wel de intellectuele eerlijkheid hebben om te zeggen dat die vragen inzake crisishulp wel dégelijk zijn beantwoord.
Ik wil de intellectuele eerlijkheid hebben om te zeggen dat er in ons land veel hulp wel wordt gegeven. Mijn kritiek is vooral dat er ook veel hulp niet wordt gegeven en dat men dat ook moet doen.
Maar goed, ik wil eigenlijk naar een volgende stap gaan, en dat is de essentie, het waarom. U zult immers niet tegenspreken dat het aantal jongeren in crisis toeneemt. Er zijn meer jongeren in crisis. De centrale vraag vandaag hier is: hoe komt dat? We mogen immers niet in de val trappen dat we nu alleen naar die crisishulp kijken en daar de oplossingen zoeken. Ik denk dat u daarmee eens bent. U hebt dat gezegd. De oorzaak ligt immers dieper. Dat blijkt ook uit het rapport.
De eerste belangrijke reden, misschien de belangrijkste, is dat de reguliere zorg bomvol zit. Overal zijn er wachttijden. Volgens het jaarverslag van Jongerenwelzijn zijn er zevenduizend jongeren die in een wachtkamer voor gepaste zorg zitten. Als een jongere in een wachtkamer zit, dan verdwijnt die hulpvraag natuurlijk niet. Integendeel, voor veel jongeren wordt die daar erger. Een kind met autisme dat niet wordt begeleid, jongeren met agressieproblemen, een kind dat werd misbruikt: die problemen worden erger. Dan krijg je een vicieuze cirkel, want die zitten in die wachtkamer, die krijgen daardoor meer crisissen, om die crisissen op te lossen, hebben we tijd nodig. Dat is tijd die er niet is. Daar wordt dan wel tijd aan besteed, noodgedwongen, maar die is er dan ook niet meer om nieuwe jongeren op te vangen, zodat dus nog meer jongeren in die wachtkamer eindigen. We zitten dus in die vicieuze cirkel en moeten daaruit. Voor u me ervan beticht het fout te lezen, het Rekenhof stelt het in de volgende termen. Het Rekenhof noemt het risico reëel dat de wachtlijstproblematiek bijdraagt tot de verdere escalatie van de onderliggende problematieken, en dus ook tot de toename van de crisisvragen en de onbeantwoorde crisisvragen.
Minister, wachtlijsten zijn dus een probleem. U hebt dit weekend in wat voor u wellicht de belangrijkste krant van het land is, Het Belang van Limburg, een interview gegeven. Op de voorpagina daarvan stond: “Wachtlijsten zullen nooit verdwijnen”. Ik denk dat ik weet wat u bedoelt, maar daar schuilt een berusting in, en berusting is nefast voor die jongeren. Berusting is voor Groen onaanvaardbaar. Voor alle duidelijkheid, ik vraag u niet om al die tellers van de wachtlijsten op nul te zetten. Ik wil realistische vragen op tafel leggen. Ik vraag u echter wel dat we een kentering krijgen, dat de wachttijden zouden dalen in plaats van ieder jaar toe te nemen. Zolang die jongeren in die wachtkamers zitten, zolang die daar blijven steken, gaan wij daar met Groen op blijven hameren, want dat gaat niet. We moeten af van die wachtlijsten, we moeten daarop inzetten en we moeten die kentering teweegbrengen.
Die wachtlijsten, dat is één element. Er zijn nog andere elementen. Een andere reden voor het toenemen van die crisissen is dat we niet voldoende preventief werken. We hebben veel expertise. We hebben hulpverleners die weten hoe je met jongeren moet omgaan die autisme hebben, met jongeren die worden geronseld voor prostitutie, met jongeren die agressief zijn. We hebben expertise wat al die zaken betreft. Die mensen geraken echter vaak niet op tijd bij die jongeren.
Waarom? Omdat het landschap zo is georganiseerd dat, om toegang te hebben tot bepaalde gespecialiseerde zorg, er eerst iets moet gebeuren. Het meisje moet zich eerst geprostitueerd hebben voor ze in een hulpverleningstraject kan komen, want ze moet via de jeugdrechter. De jongere met agressie moet eerst al iets doen, vooraleer hij in gespecialiseerde zorg komt. Preventief werken, betekent inzetten op rechtstreeks toegankelijke hulp, maar betekent ook dat gespecialiseerde hulp toegang moet geven en ook preventief moet kunnen werken.
Hoewel er een heel grondige hervorming is geweest, blijven er hokjes in de jeugdhulp. Het zijn niet meer dezelfde hokjes als vroeger, maar er blijven hokjes. Het zijn hokjes en ze remmen een goede zorg nog steeds af. Het betekent niet dat je, omdat je toevallig een korte hulpvraag hebt, geen gespecialiseerde vraag kunt hebben, of dat er voor de poort geen langdurige projecten kunnen zijn. Er moet veel meer flexibiliteit komen, veel meer innovatie, er moeten veel meer nieuwe manieren van denken komen. Er moet veel meer zuurstof in die sector komen, veel meer weg van de hokjes.
Minister, we hebben het nu gehad over de reguliere zorg, maar ik wil het ook hebben over de crisiszorg, want ook daar zijn nog problemen. Het is daarstraks al aan bod gekomen, maar eigenlijk is die heel erg afhankelijk van de medewerking in de sector. Een plaats in de crisissector betekent eigenlijk een plaats in een gewone voorziening die wordt vrijgehouden of wordt vrijgemaakt. Die welwillendheid is cruciaal en die is er. In de sector wil men keihard meewerken, maar men wordt geconfronteerd met het feit dat er heel veel aanvragen zijn en tegelijkertijd komt dan de vraag voor meer crisiszorg. Iedere vierkante meter, iedere verzorger, iedere begeleider wordt al ingezet om zoveel mogelijk jongeren uit die wachtkamers te halen. Het crisisaanbod kan dus ook maar slagen als daar fundamenteel op wordt ingezet.
Minister, dat betekent dat u iedere jongere, waar dan ook, de zorg moet geven die hij verdient. Dat kan. Er zijn miljoenen euro begroot. U zegt dat er deze begrotingscontrole alleen maar eenmalige uitgaven waren, wat ook een politieke keuze is. Het is een politieke keuze hoe u een begroting opmaakt. We hebben met Groen de intellectuele eerlijkheid gehad om in het begin van de legislatuur een alternatief op tafel te leggen, om aan te tonen dat je ook andere investeringen kunt doen, andere keuzes kunt maken zodat er 1,2 miljard euro vrijkomt om te investeren in de zorg. Dan kun je effectief de wachtlijsten aanpakken.
Minister, dat is voor mij een warme oproep aan u. Stop met projecten. Stop met hier en daar zaken bij te doen. Investeer fundamenteel en structureel in de jeugdhulp, want het zal nu en in de toekomst een ongelooflijk verschil maken voor de kwaliteit van onze samenleving. (Applaus bij Groen en sp.a)
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het rapport van het Rekenhof dat aanleiding is voor het actualiteitsdebat, legt een aantal knelpunten bloot na een evaluatie van de crisisjeugdhulp in de periode half 2015 tot juni 2016. Ik wil dat laatste toch even beklemtonen.
Het leidt inderdaad geen twijfel dat onze crisisjeugdhulpverlening onder druk staat. De redenen daarvoor zijn divers. De minister heeft er daarstraks al een aantal opgesomd. De problematieken zijn ernstiger, de bekendheid van de crisismeldpunten en de toegankelijkheid van de jeugdhulp zijn verhoogd. Drempels zijn verlaagd. Meer instanties kunnen aanmelden enzovoort. Naarmate dat proces verder evolueert, worden de mazen van het net weliswaar fijner, het zorgt er ook voor dat het vraagvolume stijgt.
Deze problematiek mag onder geen beding worden geminimaliseerd, collega’s, maar dit toont aan dat dit debat meer nuance verdient dan wat sommigen in dit parlement al te graag en met grote emotie willen laten uitschijnen, namelijk dat deze regering, en minister Vandeurzen in het bijzonder, niet zou investeren in jeugdhulp en jongeren in een problematische situatie in de kou laat. Daarbij wordt al eens vergeten dat het aantal aanmeldingen in de crisisjeugdhulp tussen 2012 en 2016 exponentieel steeg. De oorzaken daarvan zijn daarstraks door de minister opgelijst.
Intussen, collega’s, zijn we echter ook twee jaar verder. We zijn bijna midden 2018. Er zijn heel wat maatregelen genomen om de jeugdhulp te versterken, in lijn ook met de resolutie voor een verbeterde organisatie van de werking van de integrale jeugdhulp, die in 2015 door dit parlement werd goedgekeurd.
Ik noem er enkele met betrekking tot de crisismeldpunten en de crisisnetwerken. Er is een anders georganiseerde rapporteringsprocedure sinds 2017, via Insisto. Daardoor is er een beter zicht op de beschikbare capaciteit en worden de mogelijkheden voor monitoring van het aanbod aanzienlijk uitgebreid. Er werden negen voltijdse medewerkers aangeworven om de crisismeldpunten te versterken. Er wordt gewerkt aan een programmatienorm voor crisismodules per regio, om de kloof tussen vraag en aanbod te monitoren en tijdig het aanbod te kunnen uitbreiden. De integratie van de crisisprogramma’s in de jeugdhulp en de geestelijke gezondheidszorg loopt. Er kwamen bijkomende plaatsen in de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra (OOOC’s). De crisispleegzorg werd geïntegreerd in regionale netwerken sinds begin dit jaar.
Collega’s, dit veranderings- en uitbreidingstraject in uitvoering maakt dat het rapport van het Rekenhof intussen dus enige nuancering vraagt, zonder dat ik daarmee de uitdagingen waar we voor staan binnen de crisisjeugdhulp en de jeugdhulp in het algemeen op enige wijze zou willen minimaliseren. Maar met ingrepen aan de aanbodzijde crisisinterventie alleen redden we het niet. Het probleem zit ook aan de vraagzijde. Preventie en eerstelijnsopvang maken onlosmakelijk deel uit van een sluitend jeugdhulpnetwerk. Daarvoor wordt 25 miljoen euro extra geïnvesteerd, dit jaar en volgend jaar. 250 extra jeugdhulpverleners worden aangeworven. Ze worden ingezet voor eerstelijns psychologische begeleiding en gezinsbegeleiding. Ruim 3000 gezinnen worden daar dit jaar extra mee geholpen. Intussen zijn ook de kandidaturen voor 84 extra plaatsen voor jongvolwassenen binnen en zit de zorggarantie voor 0- tot 3-jarigen in een eindfase.
Collega’s, vroegdetectie en het vermijden van instroom zijn essentieel. En zoals ik daarnet al zei: ingrepen op diverse beleidsdomeinen, om ervoor te zorgen dat minder kinderen en jongeren in de problemen terechtkomen, zijn de verantwoordelijkheid van iedereen.
Elk kind en elke jongere die hulp nodig heeft, moet geholpen kunnen worden, en zo snel mogelijk. Als dat niet lukt, laat dat niemand onberoerd. Het komt er dus op aan alert te blijven en verdere structurele inspanningen te leveren om het aanbod en de aanmeldings- en hulpverleningsprocedures verder te stroomlijnen. Concreet betekent dat onder meer: de beschikbare capaciteit verder structureel uitbreiden en monitoren, de regionale verschillen wegwerken, en bijkomende residentiële capaciteit creëren in een nieuw model. Het transitieproces dat door minister Vandeurzen werd geïnitieerd, loopt verder en voorziet in een evaluatie in 2019, zoals decretaal door dit parlement is vastgelegd.
Collega’s, het is gemakkelijk om met een beschuldigende vinger te wijzen naar diegenen die bouwen aan structurele oplossingen. Dat doet ook afbreuk aan het schitterende werk dat zoveel jeugdhulpverleners dag in, dag uit leveren om tientallen jongeren elke dag opnieuw te omkaderen en te begeleiden. Het doet ook afbreuk aan de grote stappen voorwaarts die al zijn gezet voor uitbreiding en stroomlijning van de jeugdhulpverlening en de sector crisisjeugdhulp in het bijzonder. Collega’s, er is veel in beweging. Er is veel in uitrol. Laat ons dat voortzetten. (Applaus bij CD&V)
De heer Depoortere heeft het woord.
Als laatste spreker zal ik proberen om niet te veel in herhaling te vallen en vooral tot de essentie te komen van wat het Rekenhof heeft bedoeld met zijn analyse, zijn rapport, zeker als we vaststellen hoe verontrustend het rapport van het Rekenhof op bepaalde punten is. Ten eerste: de afhankelijkheid van de andere spelers op het veld.
Dit is hier nog niet door zoveel sprekers aangehaald. De crisisjeugdhulp in Vlaanderen is wel degelijk georganiseerd op basis van een intersectorale samenwerking tussen voorzieningen om een gelijke toegang tot die crisisjeugdhulp te kunnen garanderen. Maar het Rekenhof stelt terecht dat er ook een keerzijde is aan deze methode, namelijk dat de crisismeldpunten zeer sterk afhankelijk zijn van de bereidwilligheid en de mogelijkheden van de betrokken sectoren en voorzieningen.
Minister, ik wil daar twee voorbeelden van geven. Een eerste voorbeeld is het sterk regionale karakter van de crisisjeugdhulp. We merken in de praktijk, en ook het Rekenhof zet dit in het rapport, dat dit van regio tot regio zeer sterk verschilt, zelfs in die mate dat de invulling van het takenpakket door de crisismeldpunten ertoe leidt dat de crisisjeugdhulp niet in elke regio op dezelfde wijze is gewaarborgd. Dat is een problematiek waar men oog voor moet hebben.
U hebt daar echt een punt. In Vlaanderen, en dat geldt voor vele sectoren in de welzijnswereld, hebben we de heel sterke cultuur om zeer van onderuit dingen te laten ontwikkelen, te stimuleren en te ondersteunen. Dat is een geweldige troef, want het geeft een veelheid aan innovatieve dingen. Dat is zeker een pluspunt.
Na een bepaald aantal jaren is dat echter ook een verhaal met limieten. Wat het Rekenhof hier heeft geobserveerd, wordt ook door de administratie bevestigd. Er is een hele historische uitleg waarom het hier zo is en daar zo is, maar ik vind dat op een bepaald moment niet meer kunnen. We gaan in Vlaanderen naar een zorggarantieplan voor kinderen tussen 0 en 3 jaar. Overal waar een kind geboren wordt in de materniteit en blijkt dat het niet naar huis kan om een of andere reden, dan moet dit in goeie samenwerking tussen de verschillende mogelijke spelers kunnen worden opgelost. Ik ben ervan overtuigd dat we niet meer kunnen aanvaarden dat historische verschillen – wie kent wie, wie werkt graag samen met wie, hoe is het vroeger begonnen enzovoort – een excuus zijn. Ik ben het er dus helemaal mee eens dat we na zoveel jaren en met de registratie waarover we nu beschikken, op dat vlak nieuwe stappen vooruitzetten.
Ik kan de minister bijtreden. Ik zou u enkel nog meer aanmoedigen om daar de ambitie en de lat hoger te leggen. Het zorggarantieplan dat u uitrolt van 0 tot 3 jaar en waarbij elk geboren kind de nodige zorg krijgt waar het recht op heeft, zou ik durven uitbreiden naar oudere jongeren, naar leerlingen, naar kleuters, naar lagereschoolkinderen maar ook naar pubers en tieners. Dat is een eerste punt.
Ten tweede, waar de crisisjeugdhulp in Vlaanderen afhankelijk is van andere spelers, raakt de Vlaamse bevoegdheid met betrekking tot jeugdhulp – het zal u niet verbazen dat ik als Vlaams-nationalist en als Vlaams Belanger daar toch even op wil wijzen – aan federale bevoegdheden, zoals de kind- en jeugdpsychiatrie, de bevoegdheden van de jeugdmagistratuur die maatregelen oplegt en waaraan u dan maar de nodige oplossingen moet geven. Het is geen geheim dat mijn partij en ik dacht ook de N-VA als Vlaams-nationalistische partij – of zo bestempelt zij zichzelf toch – de restbevoegdheden die nu federaal zijn, wil proberen over te hevelen naar het Vlaamse niveau zodat we ook daar een consistent geheel kunnen vormen in het zorgaanbod.
Een ander punt is het tekort aan hulp. Ik wil niet de cijferfetisjdiscussie herhalen die hier al een paar keren is gevoerd tussen oppositie en meerderheid. We moeten er wel van uitgaan en bij stilstaan dat het Rekenhof spreekt van een structureel tekort aan inzetbare hulp. Ik verwijs in dit verband naar de directeur van de Wingerdbloei die deze morgen op Radio 1 zijn mening mocht geven over het rapport en een oproep deed naar aanleiding van dit debat in deze plenaire vergadering om niet te vervallen in nutteloos gekibbel.
Eigenlijk hebben alle hier aanwezige partijen, van sp.a en Groen tot de N-VA, Open Vld en CD&V, in een regering gezeten. Dus moet men hier niet beginnen met zwartepieten door te spelen. Directeur Geert Bots stelt heel terecht dat dit geen probleem is van gisteren en ook niet van eergisteren, maar dat het al decennia lang bestaat. Hij roept op om naar aanleiding van structurele problemen ook structurele oplossingen te bieden. Daar moet het echte debat over gaan.
Minister, u hebt in uw inleiding al een aantal zaken geantwoord op de aanbevelingen van het Rekenhof. Ik wil ze toch nog even in herinnering brengen.
De registraties van de gevraagde hulp en van het beschikbare aanbod moeten beter op elkaar worden afgestemd. De overheid dient minstens te waarborgen dat de financiering en de personeelsomkadering van de crisismeldpunten steeds gelijk zijn. Het is ook aangewezen dat de verschillende verwachtingen van de jeugdmagistratuur en de crisismeldpunten op het vlak van in te zetten hulp meer met elkaar in overeenstemming worden gebracht. De overheid dient de integratie van de geestelijkegezondheidszorgnetwerken van nabij op te volgen. En men moet op regelmatige basis en per regio de kloof tussen het nodige en het aanwezige aanbod in kaart te brengen.
Ik zal op mijn beurt niet ontkennen dat deze regering financiële inspanningen levert om te verhelpen aan de groeiende vraag om hulp. De vraag die wel mag worden gesteld, is of die financiële middelen voldoende zijn om de opvang en begeleiding in crisissituaties te verzekeren. Als men spreekt over bijvoorbeeld de integratie van de geestelijke gezondheidszorgnetwerken binnen de jeugdhulp, vraag ik mij af, wetende welke wachtlijsten er nu al bestaan, of die nog intenser kunnen worden ingeschakeld bij de crisisjeugdhulp, zonder ook daar in bijkomende middelen te investeren. In tegenstelling tot anderen vandaag pleit ik dus niet voor aparte budgetten voor deze categorie. Ik denk inderdaad dat we moeten komen tot een globaal beleid, waarbij een zorggarantie kan worden geboden zowel in crisissituaties als in de algemene zorg. Ik pleit er niet voor om enkel de jeugdhulp te viseren. Ik pleit er wel voor om de middelen zeer gericht in te zetten en om vooral te kijken naar de regionale verschillen, en om, zoals u ook bij de ouderenzorg doet, te komen tot een regionale invulling en een vraaggestuurd aanbod, waarbij de middelen efficiënter kunnen worden ingezet dan vandaag het geval is.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, uiteraard is een debat over de crisishulpverlening meteen ook een debat over de jeugdhulpverlening in het algemeen. Dat beseffen we natuurlijk allemaal. Ik beschouw het rapport van het Rekenhof als een aansporing om op een aantal hervormingen door te gaan en om ook onverkort te blijven gaan voor de budgetten die daarvoor moeten worden gemobiliseerd. Ik zei het al in mijn inleiding: een aantal noodzakelijke prioriteiten, ook in termen van de financiële inspanningen die nodig zijn in het licht van de evolutie van onze crisisjeugdhulpverlening, zijn genomen. Daarvoor zijn de budgetten in de begroting ingeschreven, precies naar aanleiding van de vaststellingen die werden gedaan naar aanleiding van het jaarverslag Jeugdhulp 2016.
Mevrouw Van den Brandt, er komt geen eelt op de ziel. We moeten ons elke dag opnieuw realiseren dat er nog heel belangrijke zorgvragen en zorgnoden zijn waarvoor we moeten knokken. U moet absoluut niet denken dat ik denk dat wanneer we een budget hebben binnengehaald, de zaak opnieuw in orde is. Ik ben mij zeer goed bewust – en het is voor mij een persoonlijk engagement – van het feit dat elke zorgvraag die wij niet kunnen beantwoorden, voor het beleid een aansporing moet zijn om het in de volgende jaren beter te doen. Als er iets is wat mij al die jaren in de welzijnssector enorm heeft gedreven, dan wel de vaststelling dat daarin enorm veel geweldig geëngageerde mensen actief zijn, dat de noden waarmee heel kwetsbare mensen te maken hebben ons soms naar de keel grijpen, en dat we als politicus de absolute plicht hebben om te bekijken hoe we de samenleving beter en de ondersteuning voor kwetsbare mensen toegankelijker kunnen maken. Ik wil dat niet doen vanuit een soort van prekerigheid want dat helpt dit debat absoluut niet vooruit.
Zorggarantie, mevrouw Van den Brandt, gaat inderdaad over meer hulp, meer zorg, meer budgettaire mogelijkheden maar ook over een samenleving die tijd en ruimte wil maken voor kwetsbare mensen. En soms heb ik de indruk dat iedereen met heel veel verwachtingen kijkt naar alles wat hulpverleners en zorgverstrekkers kunnen doen en telkens denk ik bij mezelf dat daar zeer terechte vragen in zitten. Maar een samenleving die met een enorme hectiek vooruitsnelt en waar men zich als kwetsbare moet haasten om die samenleving te kunnen volgen en daaraan te participeren, is volgens mij als minister van Welzijn ook geen samenleving die ons zorggarantie zal brengen. Maar ik herhaal nogmaals dat het zeker niet mijn bedoeling om prekerig over te komen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Wenst iemand tot besluit van dit actualiteitsdebat een motie of een motie van wantrouwen in te dienen?
– Groen en sp.a kondigen aan een motie te zullen indienen.
De moties moeten uiterlijk om 16.30 uur zijn ingediend.
Het parlement zal zich daarover straks uitspreken.
Het debat is gesloten.