Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Van Campenhout heeft het woord.
De G-sport is een belangrijk thema. Laat me beginnen met een positieve noot. G-sport Vlaanderen levert goed werk. Het wordt uitstekend geleid. Er zijn lokaal ook bijzonder veel goede initiatieven. Voetbal heeft het voortouw genomen, waarvoor lof. Maar ook in moeilijkere, niet evidente sporten zoals ijshockey is er het sledgehockeyinitiatief van Antwerp Phantoms. In karate is er het rolstoelproject Lenny, maar ook in basket, turnen en dergelijke krijgt G-sport veel aandacht. Ook in de infrastructuur zorgen lokale overheden ervoor dat sporthallen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Dat is het goede nieuws.
Uit een enquête van G-sport Vlaanderen blijkt dat 80 procent van de mensen met een beperking hun beperking ziet als een hindernis en een drempel om aan sport te doen. Er is nogal wat reliëf. Werkende mensen met een beperking sporten meer dan niet-werkende mensen met een beperking. Mensen met een verstandelijke beperking sporten veel meer dan mensen met een fysische beperking. Mensen met een beperking doen veel meer aan G-sport dan mensen met een beperking individueel aan sport doen. Op zich is dat positief omdat het sociaal is, maar dat betekent vaak dat mensen die niet in groep willen sporten, individueel niet aan het sporten toe komen.
Minister, welke inspanningen ziet u samen met G-sport Vlaanderen om mensen met een beperking, met een zeer diverse problematiek meer aan het sporten en het bewegen te krijgen?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Van Campenhout, ik denk dat u weet dat G-sport me na aan het hart ligt. Het rare is dat daar eigenlijk heel weinig cijfers over waren, dat er ook heel weinig wetenschappelijk onderzoek naar was. Toen G-sport Vlaanderen, dat inderdaad schitterend wordt geleid, bij mij kwam om een wetenschappelijke studie te vragen, ben ik daar dus meteen op ingegaan, en heb ik ook in de nodige extra subsidies voorzien om de studie te laten maken, die ik nota bene gisteren heb gekregen. Zoals u kunt zien, is ze vrij lijvig. Ze hebben ook een heel prachtige samenvattende brochure gemaakt.
Dit is eigenlijk een nulmeting, en dat is wel raar. Dat betekent dat we vanaf nu ook evoluties zullen kunnen zien als we over drie jaar – ik zeg maar wat – die studie opnieuw zouden doen. We zullen dan ook beter kunnen inschatten wat het effect is van beleid dat we voeren.
Het G-sportbeleid dat we voeren, lijkt me nogal duidelijk. Ik ga twee voorbeelden geven. Dankzij het Federatiedecreet is er nu één G-sportfederatie, en die heeft eigenlijk een dubbele rol. Zij werken verticaal voor een aantal sporten, ik denk aan boccia of zo, waarvoor zij dé federatie zijn, die ook op internationaal niveau de zaken doet en dergelijke meer, maar ze gaan ook horizontaal werken. Ze gaan immers de andere federaties die met G-sport bezig zijn, zoals – ik zeg maar wat – het zwemmen, ondersteunen als het gaat over de G-sporters in die federaties. Ze hebben dus een complexe taak, maar we hebben er nu één en geen verschillende meer. Datzelfde Federatiedecreet verplicht ook die andere federaties om iets te doen voor G-sport. U weet immers dat er een aanbod van a tot z moet zijn. Die samenwerking die er nu kan zijn met de G-sportfederatie, is dus ook positief.
Een tweede voorbeeld is dat we de provinciale sportbevoegdheden hebben overgenomen, waardoor we een aantal positieve zaken die bestaan, kunnen uitrollen. Ik denk aan het G-sportfonds. Daarbij proberen we met crowdfunding en Vlaamse ondersteuning meer mogelijkheden te krijgen qua sportmateriaal, ook qua uitleen en dergelijke meer. Dat is ook heel positief.
U hebt al wat cijfers genoemd. Alles bij elkaar blijkt 51,8 procent van de mensen met een handicap te sporten. Op zich is dat een mooi cijfer. Ik ga nu die studie grondig bekijken en dan ga ik samenzitten met alle stakeholders. Samen met hen zal ik bekijken of en op welke manier we het beleid nog kunnen en moeten bijsturen om in de toekomst nog meer G-sporters te krijgen.
Ik bedank u voor uw inspanningen. De studie is inderdaad belangrijk, want nu hebben we een nulmeting. Nu, 50 procent is op zich wel positief. Dat is de helft. Dat betekent natuurlijk dat de helft niet sport. Dat is minder dan het algemene gemiddelde. In Antwerpen doet ongeveer 70 procent van de mensen aan sport. Het Federatiedecreet is een belangrijke stap om de federaties te verplichten in een G-sportwerking te voorzien. Ik reken natuurlijk ook op de ondersteuning van specifieke G-sportclubs, zoals Wapper in Antwerpen, dat in 2013 nog het EK rolstoelrugby met succes organiseerde. Ik vraag toch nog eens bijzondere aandacht voor de niet-georganiseerde sporter. Dat zijn mensen die drempels ervaren om in groep te sporten. Zwemmen, fietsen en dergelijke kan je perfect individueel doen, maar ook die mensen moeten een duwtje in de rug krijgen.
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Van Campenhout, dank u wel voor de vraag. Het is de mantra van CD&V om zo veel mogelijk Vlamingen en Brusselaars met of zonder beperking zo lang mogelijk op een gezonde manier aan het sporten te krijgen of te houden. Minister, dat weet u. Daarvoor is een structurele ondersteuning van de sportverenigingen, zowel de G-sportverenigingen als de andere sportverenigingen, die inderdaad in een a-tot-z-aanbod moeten voorzien, inderdaad van groot belang. Daarbij kunnen evenementen echter ook een rol spelen. Ik heb u onlangs een schriftelijke vraag gesteld over uw steun aan de Special Olympics. Ik kan die nu eventueel mondeling stellen. Dat is een jaarlijks grootschalig evenement dat roteert tussen de drie gewesten van ons land. Het is een prachtig initiatief, dat bottom-up werkt en een grote steun krijgt vanuit de private sector, en dat ook wordt aangegrepen om een hele dienstverlening aan te bieden, zoals gratis gezondheidsonderzoeken. Een bekend brillenspecialist biedt daar ook gratis brillen aan. Minister, op welke manier ondersteunt u dit en soortgelijke initiatieven?
De heer Moyaers heeft het woord.
Dank u, voorzitter, en ook dank aan de vraagsteller. De vraag is eigenlijk vooral hoe je mensen met een beperking meer aan het sporten krijgt. Drie jaar geleden heeft men bij onze noorderburen, in Nederland, baanbrekend werk gedaan. Daar heeft de minister van Volksgezondheid meer dan 6 miljoen euro geïnvesteerd in een project ‘Grenzeloos actief’. Daarbij werden sportclubs en verenigingen opgeroepen om meer mogelijkheden te creëren om mensen met een beperking toch te kunnen laten sporten.
U weet, minister, dat ik al heel dikwijls heb gepleit voor meer inclusie, om mensen samen te laten sporten, op zijn minst naast elkaar. In Nederland heeft men dat geld vooral gebruikt om een app te ontwikkelen om te laten zien wat er allemaal is aan aanbod en aan vervoer, wat ook heel vaak een groot probleem blijkt te zijn.
Wij hebben in Vlaanderen het project ‘Supporters voor G-sporters’, maar hoe staat u tegenover het creëren van meer inclusie en het ontwikkelen van zo’n app?
De heer Annouri heeft het woord.
Bedankt, collega Van Campenhout, om de vraag te stellen. Het is een heel belangrijke vraag. Iedereen heeft het recht om te sporten. Ook mensen met een beperking denken soms dat zij niet in aanmerking komen om te sporten, of dat het iets is dat te moeilijk is voor hen, terwijl niets minder waar is. Het plezier van competitiviteit, winnen, verliezen, de spanning van een wedstrijd, dat is overal te voelen, zowel bij de laagste regionen als op het hoogste niveau, zowel bij mensen met een beperking als in de reguliere sportcompetitie.
Minister, ik heb het onderzoek zelf nog niet gelezen. U geeft aan dat het een nulmeting is. Dat is een goede zaak. U gaat samenzitten met de betrokken actoren. Dat is ook goed. Als ik u een advies mag geven: in Nederland, waar collega Moyaers al naar verwees, zijn de beleidsmakers er niet voor teruggedeinsd om af en toe tussentijdse extra ‘pushen’ te zetten. Bijvoorbeeld: we willen het komende halfjaar drieduizend mensen met een beperking extra bereiken om ze aan het sporten te krijgen. Zorg er misschien ook voor dat we tussentijdse turbo’s kunnen installeren. Spreek dat uit in cijfers. En zorg er inderdaad voor dat er ook een extra ondersteuning komt met bepaalde actoren, om ervoor te zorgen dat we dat kunnen doen. Op die manier kunnen we extra initiatieven nemen om meer mensen met een beperking aan het sporten te krijgen.
Ik wil in de eerste plaats de collega’s bedanken voor de suggesties die ze doen. Ik zal ze meenemen in de dialoog die ik wil starten met de stakeholders. Ik denk dat dat het beste is. Zij weten nog beter dan wij wat er het meeste effect zou kunnen hebben. Ik neem die ideeën van jullie en de ideeën die in Nederland al geprobeerd zijn, mee in het overleg dat ik verder met hen zal plegen.
Collega Poschet, het is goed geprobeerd, maar een schriftelijke vraag houd ik bij de schriftelijke vragen. Ik zal daar dan ook schriftelijk op antwoorden. Ik ben ook blij om te horen dat het mantra van CD&V eigenlijk helemaal mijn beleidsnota en mijn beleidsbrief ondersteunt. Want wat zeggen wij eigenlijk? Dat wij als minister van Sport en als Vlaamse Regering absoluut zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk aan het sporten willen houden. Dat jullie dat nu overnemen als jullie mantra, is leuk meegenomen voor ons. Ik denk dat dat goed is. Dat is positief. (Applaus bij de N-VA)
Mijnheer Moyaers, dat van die app en zo, dat zijn zeker goede ideeën. We nemen dat mee en bekijken het wat en het hoe.
Mijnheer Annouri, de top drie van de motieven van de regelmatige G-sporters is dezelfde als bij anderen. ‘Ik beleef er plezier aan’: 77,7 procent. ‘Sport is goed voor mijn gezondheid’: 56,5 procent. ‘Ik kan samen met mijn vrienden sporten’: 28,7 procent.
Collega Van Campenhout, een belangrijk cijfer vind ik die 51,8 procent G-sporters die elke week sporten. Dat is toch wel vrij intens dat die mensen het aanpakken. Er zullen er zeker nog meer zijn die sporten, maar dan wat minder regelmatig en dergelijke meer.
G-sportclubs ondersteunen, dat is een ander initiatief dat we hebben opgenomen, dankzij de overkomst van de bevoegdheden van de provincie naar Vlaanderen. Een aantal provincies hadden G-sportcoördinatoren. Die mensen gaan specifiek ondersteuning bieden aan lokale initiatieven. Dat kunnen clubs zijn, dat kunnen gemeenten zijn en dergelijke meer. Op die manier kun je de kennis die er is ook overdragen naar die clubs en die plaatselijke initiatieven. Dat is zeker ook iets dat we meenemen.
U vraagt dan nog specifiek aandacht voor niet-groepssporten, voor het individueel sporten. Ook daar ben ik het helemaal mee eens. Maar opnieuw: laat mij dat meenemen in het overleg dat we gaan plannen. Ik ben graag bereid om verder te kijken op welke manier we nog bijkomende initiatieven kunnen nemen. Laat ons die mensen zeker niet in de kou laten staan. Laat ons hen helpen om dat leuke van sport mee te mogen beleven.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en de uitgesproken, duidelijke ambitie. We hebben een nulmeting. We gaan dat dus kunnen volgen. Maar ik heb er alle vertrouwen in.
Om af te sluiten, zou ik aandacht willen vragen voor het unified sporten, wat betekent dat mensen met een beperking samen met mensen zonder beperking sporten, voor het diverse aanbod van G-sport Vlaanderen, voor de bijzondere opleiding van de trainers en voor de infrastructuur. Minister, ik heb er alle vertrouwen in dat G-sport Vlaanderen mensen met een beperking verder aan het sporten zal krijgen en dat G-sport Vlaanderen een instelling zal zijn waarop we allemaal zeer fier kunnen zijn. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.