Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende het deeltijds kunstonderwijs.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Het voorliggende decreet rond het deeltijds kunstonderwijs (dko) is een mijlpaal voor het onderwijsniveau. Na 28 jaar van besluiten, omzendbrieven en onderwijsdecreten krijgt het deeltijds kunstonderwijs eindelijk waar het recht op heeft: een eigen niveaudecreet, een actualisering van het aanbod, een opheffing van de programmatiestop en een stevige verankering in het onderwijs.
Voor onze fractie moest deze hervorming steeds vertrekken vanuit die sterke traditie en het kwaliteitsvolle aanbod dat er vandaag al is om ons dko te optimaliseren te actualiseren en te versterken. De uitdagingen waren bekend: er was nood aan een vereenvoudiging, verduidelijking en vernieuwing en dit binnen een budgettair krap kader. Een hervorming van het dko moest daarom realistische en haalbare ambities bevatten om die noodzakelijke vernieuwing te bewerkstelligen.
In dit decreet zitten heel wat positieve elementen. Ik ben zeer tevreden dat we de minimale instapleeftijd van leerlingen voor alle domeinen op 6 jaar hebben gelegd. Hiermee komen we tegemoet aan de leervragen die bij heel wat leerlingen, maar ook bij leerkrachten uit de academies leven. Ik verwijs ook naar de toegenomen opportuniteiten om samen te werken met het leerplichtonderwijs, waardoor het bereik van het deeltijds kunstonderwijs aanzienlijk wordt uitgebreid en we nieuwe doelgroepen kunnen bereiken. Ook de opheffing van de programmatiestop, dat het veld al enkele jaren in zijn greep houdt, wordt via dit decreet een feit. Het mattheuseffect, waarbij sommige regio's in Vlaanderen en ook een aantal middelgrote gemeenten hun aanbod niet konden afstemmen naargelang de lokale behoeften, kunnen we nu remediëren zonder de begroting te laten ontsporen.
Zo creëren we voor deze gemeenten ook opnieuw ademruimte om hun aanbod af te stemmen op hun demografie.
Binnen de nieuwe opleidingsstructuur leggen we een relevant en consistent geheel van basiscompetenties vast voor de eerste drie graden. Hiermee geven we aan leerkrachten een duidelijk en concreet kader waarbinnen ze voldoende artistieke vrijheid krijgen om hun eigen accenten te leggen. Voor leerlingen die willen excelleren en doorstromen naar het hoger kunstonderwijs, voorzien we in specifieke einddoelen. Deze nieuwe uitdagingen gaan we aan met een vernieuwd financieel kader met een open-endfinanciering waarbij elke leerling ook de nodige middelen genereert.
Collega's, deze hervorming is er, zoals u weet, niet zonder slag of stoot gekomen en heeft altijd menig hart beroerd. Wie er tijdens de vorige legislatuur bij was, kan dat beamen. De vorige minister van Onderwijs beet met twee conceptnota's de tanden stuk op deze moeilijke oefening.
Ook dit ontwerp van decreet is pas kunnen landen na een intensief proces van overleg met het werkveld. Het veld formuleerde tijdens de opstelling van dit ontwerp van decreet verschillende bezorgdheden over de effecten van dit financieringsmechanisme en de verschuiving van de middelen. Ook nu hebben de mensen op de werkvloer nog heel wat vragen en heerst er nog ongerustheid. Het is daarom absoluut belangrijk dat we de uitrol van dit ontwerp van decreet van nabij blijven opvolgen en in overleg met het werkveld tijdig evalueren, en indien en waar nodig, bijsturen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, collega’s, zoals mevrouw Celis al zei: aan het ontwerp van decreet is, om het zacht uit te drukken, hard en lang gewerkt. Al in 2003 merkte het Rekenhof op dat de regelgeving over het deeltijds kunstonderwijs coherentie miste, te weinig rechtszekerheid bood en voor een aanzienlijk deel een decretale grondslag miste.
Nu, vijftien jaar later, ligt voor ons een ontwerp van decreet dat afstapt van verouderde juridische kaders die te gelijkvormige leertrajecten opleggen en die te weinig inspelen op de leervragen van leerlingen. Het ontwerp biedt ruimte voor nieuwe pedagogische inzichten en actuele ontwikkelingen in de kunsten. Het is tot stand gekomen door middel van overleg met het leerplichtonderwijs en de amateurkunstensector, die verschillen van gemeente tot gemeente.
Veel van de verwachtingen die leefden bij CD&V over een nieuw ontwerp van decreet over het dko werden ingelost. Dat doet ons uiteraard veel plezier. Zo is er nu sprake van een stevig decretaal kader en wordt de ambitie gevrijwaard en versterkt om kinderen en volwassenen bijkomende kansen te geven om zich, in een perspectief van levenslang en levensbreed leren, creatief te ontplooien. We weten allemaal welke verrijking dit kan geven en welk plezier.
Dit ontwerp bevestigt dat, om de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van het deeltijds kunstonderwijs te versterken, de maat ervan het best die van de gemeente blijft. We versterken de autonomie van academiebesturen om de middelen nog beter te kunnen inzetten waar ze nodig zijn, en vertrouwen op hun inzicht en hun bestuurlijk vermogen om, waar dat een meerwaarde betekent, over gemeentegrenzen heen samen te werken en de gepaste initiatieven te nemen om podiumkunsten, beeldende en audiovisuele kunsten dichter bij elkaar te brengen.
De relatief lage inschrijvingsgelden blijven behouden, alsook tegemoetkomingen daarin voor bepaalde doelgroepen.
Mee ingegeven door het inzicht dat nabijheid de participatie verhoogt, kan het opheffen van de programmatiestop en het zorgen voor minder strikte en heldere programmatieregeling voor een boost zorgen, in het bijzonder in die regio's waar we vandaag nog zogenaamde blinde vlekken hebben. Wij zijn daar zeker van.
Dit ontwerp van decreet slaagt erin om afstand te nemen van de te gelijkvormige leertrajecten van het verleden en om veel beter in te spelen op de leervragen van de leerlingen. Instappen in een initiatiegraad zal nu in elk domein kunnen vanaf de leeftijd van 6 jaar en ook een domeinoverschrijdende initiatieopleiding wordt mogelijk.
Met de mogelijkheden voor competentiegerichte in- en doorstroom houdt het ontwerp van decreet ook veel beter rekening met de leervragen van volwassenen. Vanuit CD&V spreken we ook graag onze steun uit voor de nieuwe einddoelen van en voor de 21e eeuw die ontwikkeld worden. De basiscompetenties zijn helder, uitdagend en realistisch. Belangrijk is dat ze het verschil in ambitieniveau, aanleg en talent van de leerlingen niet in de weg staan. Ook belangrijk is dat er voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften redelijke aanpassingen en individuele aangepaste curricula worden gegarandeerd. Hiervoor kan het voorzien in de mogelijkheid van alternatieve leercontexten een bijkomende stimulans zijn.
Tot slot, collega's, wil ik nog benadrukken dat dit ontwerp van decreet in uitvoering van het regeerakkoord de samenwerking tussen het dko, het basis- en het secundair onderwijs en de vrijetijdsactoren aanmoedigt en versterkt. Het doet ons ook veel plezier dat in budgettair niet evidente tijden er voor deze hervorming, waarbij in het verleden in een budgetneutrale benadering werd voorzien, toch extra middelen zijn gevonden. Dat en deze doordachte hervorming bewijzen de waarde die Vlaanderen hecht aan de creatieve ontplooiing van iedereen, aan levenslang en levensbreed leren.
Collega's, we zijn ons inderdaad ook bewust van een aantal concrete vragen die nog leven op het terrein, zelfs nadat het ontwerp via in de commissie Onderwijs voorgelegde en goedgekeurde amendementen, nog is versterkt. Momenteel worden er uitvoeringsbesluiten voorbereid en daarin zullen een aantal zaken verder worden verduidelijkt. Daarnaast zijn er een aantal punctuele opmerkingen die bij nauwkeurige lezing van het decreet al een antwoord kunnen krijgen. En zo nodig vragen we ook dat via OD XXVIII of OD XXIX nog verfijningen kunnen worden uitgevoerd indien dit nodig blijkt.
Samengevat, dit ontwerp van decreet biedt heel veel kansen en opportuniteiten om het deeltijds kunstonderwijs nog verder uit te bouwen en dieper te verankeren. Verandering is niet gemakkelijk, we zijn ons daar heel sterk van bewust. Maar laten we de kansen blijven zien en vooral, laten we die kansen die dit ontwerp van decreet geeft, met beide handen grijpen. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Collega's, dit is een heel erg belangrijk ontwerp van decreet, waarover ik zeer zeer blij ben. Collega Caron en ikzelf vonden eigenlijk dat we dat hier vooraan moesten komen bespreken, minister, omdat wij dat een heel erg belangrijk ontwerp van decreet vinden. Als cultuurminnende mensen vinden we dat dat hier op zijn minst aan het spreekgestoelte moet worden besproken.
Ik ben zeer verheugd, net als de minister trouwens, die breed zit te glimlachen. We hebben na heel lang werken, na heel wat gesprekken, vandaag eindelijk een ontwerp van decreet waar iedereen best wel tevreden over kan zijn, ook al is er nog wat ongerustheid zoals enkele collega's al aangaven. Maar ik wil jullie vertellen waarom ik dat deeltijds kunstonderwijs zo belangrijk vindt, collega's.
Creativiteit is ontzettend belangrijk in de samenleving. Het wordt soms een beetje onderschat. Cultuur wordt soms een beetje in het hoekje geplaatst van het niet noodzakelijke, gewoon leuk om te hebben. En dat is het niet, collega's. Het is een onderdeel van je persoonlijke ontwikkeling als kind, als jongere of als volwassene. Het is voor veel mensen een uitlaatklep. Het is een element van sociale mobiliteit, waar men niet vaak genoeg bij stilstaat. En het is ook een element van sociale cohesie. Er zijn dus ontzettend veel redenen om dat kunstonderwijs en het creatief leren in brede zin beter te gaan ondersteunen.
Deze morgen was ik zeer enthousiast over een column in De Tijd van de rector van de VUB Caroline Pauwels omdat ze ‘outside the box’ gaat nadenken over het leren in brede zin over een aantal zaken.
Rector Pauwels pleit voor interdisciplinariteit in tijden van technologische vooruitgang. In haar column in De Tijd heeft ze het over de lasten en de lusten van innovaties in de geschiedenis van de mensheid, gaande van de landbouwrevoluties tot de industriële revolutie en dergelijke. Ik citeer: “Niet alles wat technologisch mogelijk is, is dan ook sociaal wenselijk, economisch haalbaar, juridisch toelaatbaar en ethisch verantwoord.” Ze komt tot de conclusie dat ingenieurs en, althans volgens haar, ook andere techneuten, moeten worden samengebracht met menswetenschappers om samen vanuit een maatschappelijk, historisch en ethisch perspectief naar nieuwe ontwikkelingen te kijken. Het doel is niet alleen kennis, maar ook wijsheid.
Ik wil daar creativiteit aan toevoegen. Zeker voor wie nu jong is en voor de komende generaties is creativiteit meer dan ooit een noodzakelijke eigenschap voor mensen om zich ten volle te ontplooien in tijden van digitalisering en robotisering, ook op de arbeidsmarkt. Zo kunnen ze de innovatie rondom ons en op de arbeidsmarkt in de goede richting duwen. Zoals rector Pauwels stelt, kunnen we enkel optimistisch zijn over onze toekomst indien we voldoende ruimte laten aan de humane wetenschappen, maar ook aan de humane eigenschap die cultuur heet. Om die reden is het voor de jonge generatie essentieel dat we nog sterker dan nu op alle fronten in de cultuureducatie investeren.
Dit ontwerp van decreet is een eerste aanzet en een goed begin. Er is heel wat overleg geweest. We hebben twee hoorzittingen gehouden. Meestal plannen we in het Vlaams Parlement slechts een hoorzitting, maar vanwege de ongerustheid hebben we na de eerste goedkeuring door de Vlaamse Regering nog een hoorzitting georganiseerd om tegemoet te komen aan de verzuchtingen van het werkveld. Niemand kan zeggen dat de leden van de commissie Onderwijs niet vlijtig of niet immer van goede wil zijn. Met betrekking tot dit dossier zijn we dat zeker wel. (Opmerkingen van Caroline Gennez)
Mevrouw Gennez, dat geldt ook voor veel andere dossiers. Geloof me, u kunt er nog wat van opsteken.
We zijn ook blij met het brede draagvlak voor dit ontwerp van decreet. Het bewijs is dat er vooralsnog geen enkele tegenstem is. Zowel de politiek als de onderwijsverstrekkers en de vakbonden hebben het ontwerp van decreet eigenlijk positief onthaald.
Een ander positief aspect van het ontwerp van decreet dat voor mijn fractie ontzettend belangrijk is, is dat het flexibiliteit, vrijheid, autonomie en samenwerking omvat. In dit ontwerp van decreet worden een aantal zaken verbeterd en vastgelegd. Daarover zijn we als liberalen zeer tevreden. Ik geef even een paar voorbeelden.
De academies hebben nu zelf meer keuze met betrekking tot de trajecten die ze aanbieden en met betrekking tot de snelheden van die trajecten. Er kunnen alternatieven worden uitgewerkt voor een zeer zware hogere graad van acht of tien uur per week. Dat kan anders worden georganiseerd.
Minister, kinderen kunnen vanaf een jongere leeftijd in de academie terecht. U weet dat dit gedurende enkele jaren mijn stokpaardje is geweest. U mag me ervan verdenken dat ik blij ben dat mijn dochter vroeger zal kunnen beginnen dan kinderen de voorbije jaren konden beginnen. Dat klopt.
Voorlopig kan dit enkel bij wijze van uitzondering, zoals in de academies die de Suzuki-methode hanteren. Dat zal blijven bestaan, maar veel kinderen zullen vanaf de leeftijd van 6 jaar aan de academie met muziek of in andere domeinen kunnen beginnen.
De programmatiestop van in de vorige legislatuur is opgeheven. Ook is het zo dat de Vlaamse overheid de programmatieaanvragen niet langer op hun pedagogische en artistieke meerwaarde zal beoordelen. Dit wordt de autonomie van het schoolbestuur, en dat is een goede zaak. Enkel voor de opties en instrumenten zal het nog het geval zijn dat de aanvraag verder moet doorlopen.
We zijn ook verheugd over de nieuwe studierichtingen die mogelijk worden zoals schrijven, regisseur, choreograaf of dj. Wat ook een zeer goede zaak is, is de grotere vrijheid en autonomie inzake de leerdoelen en verplichte stof. Het Notenbüchlein van Bach of Guido Gezelle zijn geen verplichte examenstof meer, en ik denk dat veel mensen daarover verheugd zullen zijn. Tenslotte gaat muziek over creativiteit, gepaard gaande met een zekere subjectiviteit, en je kunt niet van elke leerling of student verlangen dat hij dol is op dat Notenbüchlein.
Er is momenteel hier en daar wat ongerustheid, zoals ik eerder al zei, maar dit is toch niet helemaal terecht. Het ontwerp van decreet laat meer toe dan voorheen, maar laat vooral voldoende autonomie aan de scholen om keuzes te maken op het vlak van studieaanbod en personeelsbeleid. Mochten er bijsturingen nodig zijn, dan is dat niet uitgesloten en dan zal onze fractie daar zeker voor openstaan. Wij zullen ook bij de implementatie op het terrein aandacht hebben voor wat in de praktijk gebeurt. Het is nu moeilijk te voorspellen welke nieuwe studierichtingen succes zullen hebben en hoeveel 6- of 7-jarigen er zullen opdagen. Dat kunnen we vandaag niet voorspellen. Het is ook zo dat, mochten we nog meer middelen voorhanden hebben, we graag zouden zien dat er nog wat meer naar het dko zouden gaan, maar zoals het voor heel wat beleidsdomeinen is, moeten we het stellen met de middelen die er zijn.
Een bijzonder aandachtspunt voor ons is ook de samenwerking met het leerplichtonderwijs, want daarmee slaan we twee vliegen in één klap. Collega Celis had het al over nieuw te bereiken doelgroepen en een groter bereik. Ik denk dat dat absoluut noodzakelijk is. We zien in een aantal steden dat lokale overheden daar al op inzetten, meer bepaald in Antwerpen. Het is een zeer goede zaak dat kinderen die in bepaalde wijken wonen waar tot voor kort zeer weinig vrijtijdsbeleving was, nu de kans zullen krijgen om kennis te maken met deeltijds kunstonderwijs in het kader van Brede School, in het kader van wat men in Antwerpen intussen het A’REA-project is gaan noemen. Het is absoluut noodzakelijk dat we verder kijken dan het publiek dat vandaag in de academies zit, hoofzakelijk Vlaamse middenklasse en weinig anderen.
Dit is alvast een zeer goed begin, maar ik wil toch nog wijzen op een ander punt waar ik de voorbije jaren ook al vaak op heb gewezen. Muzische vorming wordt in onze scholen niet altijd met heel veel passie of heel veel aandacht gegeven aan de leerlingen in het basisonderwijs. Door een samenwerking tussen de leerkrachten van het leerplichtonderwijs en van de academies zal ook daar een sterke impuls worden gegeven aan de kwaliteit van die muzische vorming, zowel in het lager onderwijs als in het secundair onderwijs, waar voor veel scholen cultuureducatie eigenlijk een blinde vlek is in hun aanpak en hun aanbod. Minister, daarom is die samenwerking een zeer goede zaak.
Wij zullen dus vanuit onze fractie met veel plezier dit ontwerp van decreet steunen. Wij willen ook twee mensen bedanken die hier heel hard aan hebben gewerkt: Lies en Jos, die al de hele namiddag reikhalzend uitkijken naar de goedkeuring van dit ontwerp van decreet. Dank voor jullie inzet. Jullie hebben hard gewerkt. Ook dank aan alle collega's die dit mee ondersteunen. (Applaus)
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Goede collega's, de ene is niet minder kunst- en cultuurminnend dan de andere. We bespreken dus graag het ontwerp van decreet betreffende het deeltijds kunstonderwijs ook voor u op deze tribune.
We zijn blij dat er een niveaudecreet deeltijds kunstonderwijs is, omdat het inderdaad een lange weg heeft afgelegd. Uiteindelijk, na jaren van bespreking en discussie met het veld, is het kunstonderwijs geland, geïntegreerd in de onderwijsregelgeving. Dat is een goede zaak voor de uniformiteit en voor het verankeren van het deeltijds kunstonderwijs in ons levenslang leren.
We denken dat kunst veredelt en dat het zuurstof geeft aan een gemeenschap. Het deeltijds kunstonderwijs neemt daarvoor natuurlijk een zeer belangrijke plaats in, om zowel alle jonge en minder jonge amateurkunstenaars te laten leren. Maar ook als voorbereiding op het hoger kunstonderwijs, voorzitter, speelt ons deeltijds kunstonderwijs een belangrijke rol.
De collega's hebben al de strekking van het ontwerp van decreet aangegeven. Ik zal u aangeven wat we er vanuit de sp.a-fractie goed aan vinden. We hebben ook een aantal bemerkingen of zorgen die we met heel wat mensen uit het werkveld delen.
De instapleeftijd wordt verlaagd, en dat vinden we niet meer dan logisch. We steunen dat uiteraard. Mevrouw Brusseel heeft al aangegeven dat ‘jong geleerd, oud gedaan’ is. Ook vanaf 6 jaar kan men creatief bezig zijn. Men kan daar eigenlijk niet vroeg genoeg mee starten.
De domeinoverschrijdende initiatie en het principe van de interdisciplinariteit vinden we een goede zaak. Dat bewijst vandaag ook al het leerplichtonderwijs, dat goede resultaten op dat vlak kan bieden. Het kunstonderwijs krijgt daar nu ook mogelijkheden. Ook bij de allerkleinsten kan dat vooral de goesting om te blijven participeren en de instap te doen uiteindelijk alleen maar bevorderen.
Wat we goed vinden, is dat er een rechtsbasis komt voor het flexibiliseren van het aanbod. We denken dat het nodig is dat in het kunstonderwijs, net als in het leerplichtonderwijs, de vraag ook wordt beantwoord met een voldoende kwaliteitsvol aanbod. Dat is vandaag in heel wat Vlaamse steden en gemeenten nog niet het geval. Ikzelf had vorig jaar de eer om ook te kamperen voor de schoolpoort, maar dan van het deeltijds kunstonderwijs, om een 7- en een 9-jarige – neen, een 8-jarige – te laten participeren aan druminitiatie enerzijds en piano anderzijds. En dat is voor de ene wel gelukt en voor de andere niet. Dus u ziet dat er nog ruimte is voor extra investeringen, voor extra aanbod, want dat niet in alle Vlaamse steden en gemeenten alle jongeren, maar ook niet alle volwassenen, voldoende aan hun trekken komen.
U weet ook dat heel wat ouders, die het heel belangrijk vinden dat jonge kinderen bijvoorbeeld een instrument leren spelen of de goesting kweken om effectief te leren tekenen of zich in de beeldende kunsten onder te dompelen, dan maar kiezen voor privéles in afwachting van een plekje op de kunstacademie. Dat kun je die ouders uiteraard niet verwijten. Maar dat is natuurlijk wel een uitsluitingscriterium, want in de privé zijn de inschrijvingsgelden of de participatieprijzen natuurlijk wel van een andere orde. En heel wat mensen kunnen zich dat dan ook niet permitteren.
Er zijn dus een aantal positieve elementen in het ontwerp van decreet. Maar toch willen we een aantal zorgen vertolken. We hebben dat ook gedaan in de commissie. Sinds de stemming in de commissie is de discussie toch nog wel een ‘ongoing process’ gebleven. Heel wat collega's zijn verder benaderd en aangeschreven door mensen uit het veld, zowel leerkrachten als koepels, om een aantal verbeteringen aan te brengen aan het ontwerp van decreet.
De eerste zorg is de vraag of het aanbod wel afdoend zal zijn, ook met dit nieuwe niveaudecreet, ook al lijkt men daar in principe wel aan tegemoet te komen door een programmatiestop op te heffen. Straks zal ik proberen aan te tonen dat die fictief dreigt te worden als er andere principes in het decreet blijven kamperen.
De tweede zorg is de kwaliteit van het bestaande aanbod. Als men ondanks een beperkt aantal investeringen op basis van het nieuwe ontwerp van decreet, nog onvoldoende blijkt te investeren, dan moet men meer doen met een te beperkt aantal middelen, en dat dreigt te wegen op het aanbod en de kwaliteit van het bestaande aanbod, en dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Er zijn twee zaken die in het ontwerp van decreet zijn ingeschreven, die wegen op de kwaliteit van het aanbod als mechanisme. Er staat een solidariteitsfactor in en een aanwendingspercentage. Sp.a is een heel sterk voorstander van de open-endfinanciering en van het volgen van het aanbod op de vraag. Iedereen die wil participeren aan dat kunstonderwijs, moet ook kunnen participeren. Die twee factoren, de solidariteitsfactor en het aanwendingspercentage, dreigen de opheffing van de programmatiestop te hypothekeren en dus ook voldoende nieuw aanbod tegen te gaan. Wij willen dan ook benadrukken dat als we het menen dat de vraag bepalend is en elke lerende die dat wil, zich moet kunnen bekwamen in het dko, dan zijn het solidariteitsmechanisme en het aanwendingspercentage nefast voor de programmatie.
Dat solidariteitsmechanisme draagt ook nog een pervers effect in zich. Stel dat een nieuw aanbod wordt gecreëerd, dat een nieuw initiatief uit de grond wordt gestampt, dan zou je kunnen zeggen dat dat een goede zaak is omdat er vraag naar is, en dat die bijkomende plekken dus snel vol zullen zitten. Maar volgens dit ontwerp van decreet – en dat is toch uitzonderlijk – moet het nieuwe aanbod worden gefinancierd door de bestaande voorzieningen. Dat is natuurlijk niet logisch. Als we het menen met die open end, dan moet de overheid natuurlijk elk nieuw plekje volwaardig subsidiëren. Dan kun je dat niet afwentelen op de collega's in andere academies. Dat is een misbegrepen vorm van solidariteit omdat dit de kwaliteit in het bestaande aanbod hypothekeert.
Kwaliteit dan. Ik kreeg een e-mail van leerkrachten, en die is ongetwijfeld ook gedeeld met de collega's. Daarin geven ze aan, vooral in het muziekonderwijs en in de muziekinitiatie, dat het voor 6- en 7-jarigen een lege doos dreigt te worden. Ze hebben een simulatie gemaakt voor het volgende schooljaar. Daarin wordt aangegeven dat het leren bespelen van een instrument niet kan met vijftien kinderen per lesuur. Je genereert een lesuur vanaf vijftien kinderen. Het is onmogelijk om met vijftien kinderen per uur een bepaald instrument te leren bespelen.
Muziek in de eerste graad heeft vandaag al een bezetting van vier leerlingen per uur. Dat is een kwartiertje per week als men individuele begeleiding beoogt. Dat is onvoldoende in de huidige stand van de regelgeving om kinderen kwaliteitsvol te begeleiden. Dat geeft een leerkracht gitaar aan. Als men in dit ontwerp van decreet de maximale groepsgrootte laat springen, dan is het hek misschien al van de dam en het einde in zicht. Dan dreigt die kwaliteitsvolle individuele begeleiding het kind van de rekening te worden.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mevrouw Gennez, het is een van de eerste misvattingen over dit ontwerp van decreet. Het is inderdaad de bedoeling dat 6- en 7-jarigen met muziek- en woordinitiaties kunnen beginnen.
Maar het is ook heel belangrijk om mee te nemen dat het niet per se nodig is om deze leerlingen individueel les te geven. Wij denken dat het heel belangrijk is dat kinderen op die leeftijd ook de mogelijkheid hebben om initiaties te krijgen van verschillende instrumenten, om in aanraking te komen met verschillende instrumenten. Zulke initiatielessen kunnen evengoed in groep gebeuren. Het is dus niet zo dat leerkrachten nu verplicht worden om individuele lessen te organiseren. Als zij dat binnen hun organisatie kunnen en als dat mogelijk is qua aantal leerkrachten en leerlingen, dan mogen zij dat zeker doen, maar het is zeker niet de bedoeling om dat sowieso te doen. Zij hebben daar de keuze in. Ook de kunstenbaden van vroeger, het aanbod van verschillende kunstvormen in de eerste graad, blijft een mogelijkheid, die ook zeer belangrijk is.
Het is vooral belangrijk om voor de initiatie te gaan en de kinderen zoveel mogelijk in aanraking te brengen met verschillende instrumenten, om hun keuze op 8-jarige leeftijd dan ook veel bewuster te kunnen maken.
Dat is inderdaad wat de leerkracht aangeeft: ‘In onze academie leidt dat tot het oprichten van een kinderkoortje voor de zesjarigen, omdat er onvoldoende ruimte en omkadering is om effectief met instrumenten te gaan werken.” En daar is de vrees dat die instrumenteninitiatie, zelfs met meerdere instrumenten, niet gegarandeerd zal zijn, althans niet in haar academie of althans niet met de voorstellen voor inrichting van aanbod die haar directeur heeft uitgewerkt voor het volgende jaar. Ik denk dat dat risico op nog wel meer plekken bestaat, vandaar dat we dat punt hier toch willen maken.
Een volgend punt is ook weer een bezorgdheid van diezelfde muziekleerkrachten. Ik vertel hier niets nieuws aan de collega’s. Zij geven aan dat het lesuur van 60 minuten, in vergelijking met de collega’s van de beeldende kunsten, die het op 50 minuten kunnen, voor hen een zware dobber is. Ook daar: niets nieuws onder de zon. Maar de Raad van State geeft wel aan dat de motivatie, de verantwoording die daarvoor in het ontwerp van decreet is aangegeven, onvoldoende is en dat ‘als vanouds’ als motivatie waarschijnlijk niet volstaat. En dus stellen we ook daar de vraag om dat in de toekomst zeker mee te nemen. Ik hoor hier de bereidheid van de collega’s om nog bij te sturen.
Tot slot wil ik aangeven dat wij zelf nog twee amendementen hebben ingediend. We zouden graag het solidariteitsmechanisme – een verkeerd begrepen solidariteit, naar onze mening – uit het ontwerp van decreet willen schrappen, net als het aanwendingspercentage. We hebben begrip voor een aantal budgettaire contraintes, maar die mechanismen in een ontwerp van decreet van bij de start invoegen, lijkt ons niet de juiste keuze, ook al worden ze geëvalueerd. Als we het menen met voldoende aanbod, dan moet men geen remmende factoren van bij de goedkeuring van het ontwerp van decreet invoeren.
Een vraag die ook nog vanuit het veld is gekomen, is of het mogelijk is om het decreet gefaseerd in te voeren, omdat er nog wel wat uitvoeringsbesluiten te nemen zijn. En de algemene reden waarom wij ons ook onthouden, is uiteraard dat wij, samen met heel wat mensen in het onderwijsveld, denken dat er in onvoldoende financiering voorzien is om de ambities waar te maken. Met nog een kleine extra opstap van 2,8 miljoen euro zou er heel wat meer mogelijk zijn. Dat geven ook heel wat verenigingen op het veld aan. We zouden hen daar graag in willen steunen. Onze sp.a-fractie zal zich onthouden bij de stemming over het geheel, tenzij u natuurlijk de wijsheid hebt, collega’s, om onze amendementen alsnog mee goed te keuren. (Applaus bij sp.a)
De heer Caron heeft het woord.
Goedemiddag, collega’s, minister en voorzitter. Ik zal positief zijn, mijnheer Van Dijck, maar ik zal mezelf ook niet helemaal verraden, natuurlijk.
We zijn vijftien jaar na het rapport van Anne Bramford, voor wie zich dat herinnert. We zijn iets minder jaren na de rapporten Gedeeld/Verbeeld, over cultuureducatie, en het rapport Verdieping-Verbreding, specifiek over cultuureducatie in het dko.
Vijftien jaar lang werd een traject gereden om ons dko te vernieuwen, nog te verbeteren – het was niet zo slecht, verre van – en vooral hedendaagser te maken. Zo zou je het kunnen formuleren. Vandaag hebben we dit ontwerp van decreet. Het is, mevrouw Celis, inderdaad een mijlpaal. Het is overigens geen klein bier: 186.000 leerlingen in een onderwijsvorm die niet verplicht is, ongeveer 3500 leerkrachten en een budget van 239 miljoen euro. Dat is meer dan de helft van het cultuurbudget. Dat kan dus tellen, dat is buitengewoon belangrijk.
Misschien is het wat bizar dat iemand uit de commissie Cultuur hierover vandaag spreekt, maar het thema is mij natuurlijk niet zo vreemd. Het is wel een bakbeest van een decreet. Ik moet eerlijk zeggen: ik kom uit de cultuurwereld en daar hebben de decreten een wat andere gedaante en vorm. Ze zijn vooral veel minder gedetailleerd dan de onderwijsdecreten. Voor mij was het heel hevig wennen aan deze zeer technische aanpak van een visie.
Die visie ligt aan de basis van heel dit verhaal. Laat ons de zaken zeggen zoals ze zijn: het dko-decreet is de uiting van een soort denken dat wij in Vlaanderen hebben over het belang van culturele opvoeding, over het belang van cultuureducatie en van ons menselijk-zijn, dat veel meer is dan enkel van brood leven. Het schenkt ons vooral veel immateriële vormen van kennis, beleving en genoegen. Niet alleen voor ons individueel, als persoon, maar ook collectief, als gemeenschap. Wat is er bijvoorbeeld mooier dan samen musiceren? In plaats van het alleen op je zolderkamer te moeten doen, in de bittere vrieskou. Het samenzijn en het beleven, dat zijn buitengewoon belangrijke elementen. Het draagt ontzettend bij aan het soort beschavingsniveau dat wij hebben. Een volk dat zich van jongs af aan cultureel vormt, is een volk dat ook op andere domeinen in de samenleving kan excelleren. Dat is een kenmerk van onze menszijn. Ik zou het met een simpele uitspraak kunnen zeggen: een samenleving zonder cultuur is een primitieve samenleving, een dierenrijk misschien zelfs. Dat markeert het verschil. Daar mogen we in Vlaanderen fier op zijn.
Je ziet het niet alleen in de breedte, doorheen het dko, maar ook in de top van de piramide: we hebben enkele van de beste kunstenaars in de wereld, we excelleren in de dans, in de klassieke muziek, in de hedendaagse muziek, in de beeldende kunst. Onze kunstenaars zijn aanwezig in de musea over heel de wereld. Dat is het gevolg van een doorgedreven, jarenlang beleid. Dit ontwerp van decreet is een bouwsteen van dat jarenlang doorgedreven beleid, en het sluit nauw aan bij het cultuurbeleid in Vlaanderen, dat de laatste kwarteeuw zeer volwassen is geworden.
Zover zijn we. Natuurlijk zal niet iedereen een kunstbeoefenaar worden. Niet iedereen heeft het talent of de goesting of de zin om dat te doen, maar iedereen kan wel een cultuurparticipant worden. Iedereen kan de emotie ervaren, het genoegen smaken om een voorstelling bij te wonen, naar een tentoonstelling te gaan, naar een film te kijken, wat het ook moge zijn, een fantastisch boek te lezen. Het dko beoogt dus niet alleen de beoefening, maar ook het sterk verhogen van de cultuurparticipatiegraad. Het is de beste leerschool die we kunnen hebben.
In die zin is het buitengewoon belangrijk dat er een link wordt gelegd naar het leerplichtonderwijs. Daar bereik je iedereen, en daar kun je net de talenten van jonge mensen ontdekken, daar kun je goesting kweken bij hen en je kunt hen ertoe aanzetten om zich in het cultuurleven te verdiepen en om eventueel zelf kunstenaar te worden en dat talent niet verloren te laten gaan. Niet iedereen heeft het talent om politicus of bedrijfsleider te worden, maar misschien wel kunstenaar. Fantastisch toch! Of het nu in de vrije tijd is of als job, het is evenwaardig.
Tot hier mijn wat filosofische inleiding. Maar ik wil even naar het terrein, naar het ontwerp van decreet gaan. Minister, ik zei al dat het in het kader van de cultuureducatie een belangrijke bouwsteen is. Laat ons daar in de toekomst prioritair aandacht aan besteden. Niet alleen bij de hoge kunstenaars zijn we de top van Europa, maar ook in de breedte. Ik denk dat er geen enkel Europees land is dat zoveel middelen investeert om zoveel jonge mensen kansen te bieden om kunst te leren en kunst te smaken. Daar mogen we fier op zijn. Dit ontwerp van decreet is inderdaad een mijlpaal, ik zou bijna zeggen het orgelpunt, om het een muzikale termen te zeggen, van die ontwikkeling.
We bereiken veel mensen, maar er mogen er nog veel meer zijn. Voor wie zich nog het rapport van Anne Bamford herinnert, weet u nog wat de sleutelzin was van haar rapport? Ons dko is te elitair. Nietwaar, minister? Er zijn ondertussen al belangrijke stappen gezet, bijvoorbeeld het feit dat het inschrijvingsgeld voor mensen met een lagere financiële draagkracht geen drempel meer is. Dit is in dit ontwerp van decreet ook weer verankerd, met minstens een lage toegangsdrempel, maar het financieel argument is maar een kleintje. Ik denk dat het samenwerken met het leerplichtonderwijs een veel belangrijkere stap is om die drempel verder te verlagen.
Dat is één dimensie. Die andere dimensie is het belang van die kunstbeoefening, de koppeling met de samenleving, met de lokale gemeenschappen, met harmonieorkesten, met toneelverenigingen, met dansorganisaties te lande. Die band met dat lokaal cultuurbeleid wordt ook veel sterker. Je hoeft niet per se 8 uur naar de muziekschool te gaan en dan nog eens in een harmonieorkest te spelen, of in een rockband, wat het ook moge zijn, die dan niet meetelt in je urenpakketten. Neen, er is een duidelijke wisselwerking tussen de twee in dit ontwerp van decreet verankerd, en daar ben ik persoonlijk heel blij om. Er zijn ook heel veel gediplomeerde en bekwame mensen die toneelgezelschappen, harmonieën, fanfares of wat dan ook ter plekke leiden en die ook jonge mensen kunnen onderwijzen en vervolmaken in het samen musiceren, of samen toneelspelen, over welke kunstvorm het ook moge gaan.
Ik ben ook heel positief over de artistieke vernieuwingen die hier worden verankerd en nog verder gaan. Ik wil dat wel onderstrepen. Toen ik naar het dko ging, was jazz spelen of rockmuziek beoefenen nog vloeken in de kerk. Dat deden wij niet. We hielden het inderdaad bij het Notenbüchlein. Dat is overigens fantastische muziek, laat daar ook geen twijfel over bestaan, zoals “krinklende winklende waterding” nog altijd relevante poëzie is. Het is niet of-of, het is en-en. We verbreden ons cultuurbegrip en we appreciëren veel meer culturele disciplines en uitingen dan ooit tevoren, en dat wordt nu ook in dat dko verankerd. De dj-opleiding of de choreografen zijn genoemd. Er zijn zoveel voorbeelden te geven. Ik kan dat alleen toejuichen. Een dergelijke dimensie maakt dat het ook voor mij en voor Groen een heel interessant en zeer waardevol ontwerp van decreet is, met die ‘verhedendaagsing’, als ik dat zo mag zeggen, met die verbreding die er is, en tegelijk ook de verdieping, want er worden ook specialisatieopleidingen georganiseerd, ofwel preprofessioneel ofwel voor mensen die niet professioneel worden, maar toch een heel hoog artistiek niveau willen bereiken. Ik kan dat alleen toejuichen.
Idem voor de 6- en 7-jarigen. Mevrouw Krekels, met die initiatie kunnen ze nu op een goede manier verkennen waar ze misschien goed in zijn, en moeten ze niet dat ene jaar solfège doorstaan, zoals velen van ons hebben meegemaakt. Dat ene jaar was misschien al te lang om nog verder door te zetten. Op die manier gaan we dus ook aan drempelverlaging werken. Minister, als dat echt werkt, dan voorspel ik dat uw openendfinanciering de komende jaren wel onder druk zal komen te staan. Ik denk immers dat de instroom groter zal zijn omdat de drempels lager zijn, en dat is heel goed. Pedagogische vernieuwing, inhoudelijke vernieuwing en lagere drempels. Die hedendaagse pedagogische aanpak daarvan kunnen we alleen maar toejuichen.
Is het allemaal zo goed? Moest er toch een ‘maar’ achter mijn betoog komen? Neen, niets is perfect, en ook dit ontwerp van decreet is natuurlijk niet perfect, waarde collega’s. Hoe hadden we dat ook gedacht? The sky is not the limit. Zeker in het kunstonderwijs gaan we niet bouwen naar Gods beeld, en de hemel is niet het absoluut bereikbare in dezen. Ja, er zijn historische besparingen geweest in het dko de voorbije jaren. Die zijn niet teruggedraaid. Dat is jammer. Ik stel vast dat de 92 procentaanwending opnieuw als 100 procent wordt ingeschreven. Het is zo.
Er zijn regels over aanwendingspercentages. Ik weet wel dat dat in alle decreten staat. Dat stond vroeger in de cultuurdecreten onder de noemer “binnen de perken van de begroting”. Dat was zo’n cryptisch zinnetje om te zeggen ‘als we geen geld genoeg hebben, moet iedereen x procent inleveren’. Het is jammer dat we dat moeten inschrijven. Minister, ik hoop dat, als het nodig is om in de budgetten te knippen of wat dan ook, als er door het succes van dit decreet meer kosten komen in die openendfinanciering, er ook over kan worden nagedacht om die aanwendingspercentages in een andere richting te gebruiken en, zeg maar, de middelen te laten toenemen.
Ik hoop dat het een noodrem is, maar ook niet meer dan een noodrem voor als er paniek is. Zeker in deze goede economisch-financiële tijden mogen we dit niet negatief inzetten.
En hetzelfde geldt – mevrouw Gennez heeft eigenlijk gelijk – voor de solidariteitsfactor. Het is eigenlijk een beetje bizar dat als je een nieuwe opleiding wilt organiseren, die de eerste vier jaar wordt gefinancierd door ons allemaal, door alle dko-scholen samen. Ik weet wel dat het een beheersingsmechanisme is, u wilt het niet laten ontploffen en dat begrijp ik, maar ook dat moeten we bij een eerste evaluatie bekijken. Dat hebben we ook in het ontwerp van decreet opgenomen: na twee jaar toepassing zal het effect van dat solidariteitsmechanisme worden bekeken, onderzocht, geëvalueerd en zo nodig, hoop ik dan, bijgesteld. Wat ik vraag, zijn niet de oneindige middelen maar toch de groei die logisch is door meer participatie waardoor meer noden kunnen worden ingevuld.
Liever een mechanisme dat op dat soort technieken is gebaseerd, op noodwendigheden, en dat eventueel zelfs – ik ga even dromen – in de toekomst regionaal streeksgewijs, door scholen kan worden afgesproken. Daardoor ontstaat er geen concurrentie, het zijn allemaal openbare voorzieningen die voor 100 procent met publieke middelen worden gefinancierd. Laat ons ook afspraken maken dat men een bepaalde opleiding in de ene school kan doen. Als iedereen die opleiding wil volgen, kan niemand een volwaardig aanbod doen. Laat ons dus goede afspraken voor de toepassing en uitvoering van dit ontwerp van decreet.
Er zijn nog allerlei kleine zaken die zijn genoemd zoals omkaderingspercentages, bepaalde graden die iets beter kunnen, ontoereikende middelen voor het middenkader. Er is geen onderwijsvorm met een dergelijk klein middenkader als het dko. En verder is er vooral ook nood aan specifieke begeleiding van kinderen met een beperking. Er is het voorbeeld gegeven van kinderen met een autismespectrumstoornis. Die kun je niet zomaar onderbrengen in een klas van 20 of 25 andere kinderen. Het vergt een wat specifieke aanpak in kleinere klasgroepen. Minister, ik hoop dat die ruimte voor die specifieke noden straks wordt ingevuld. Ik heb begrepen dat er een bereidheid is om in het kader van OD XXVII kleine correctiemechanismen in te bouwen. Het gaat hier niet over vele miljoenen euro’s, maar vaak over kleine bedragen die de noden om iedereen te laten participeren kunnen invullen. In die zin is ook de aandacht voor de klasgroepen belangrijk. Het is niet helemaal voorspelbaar hoe groot die groepen worden. De mechanismen van samenstelling van groepen zijn anders dan in het oude decreet, dat wordt wat wennen maar ook daar is enige gevoeligheid op zijn plaats.
Ik heb gezien dat er al wat voorontwerpen zijn gepasseerd op de ministerraad. Ik hoop dat dit snel kan worden afgerond zodat directies snel duidelijkheid krijgen om in de gefaseerde implementatie van dit ontwerp van decreet op tijd en stond en goed georganiseerd de uitdagingen te kunnen aangaan.
Dit waren een aantal noden waarvoor enige gevoeligheid aan de dag moet worden gelegd.
Minister, ik wil afsluiten met twee opmerkingen. Er zijn nog een aantal mensen die de ongelijkheid tussen beeldend onderwijs en muziek- en podiumkunsten aanhalen, 50 minuten versus een uur. Dit is een historische kwestie die wij wellicht niet zomaar kunnen oplossen. Ik denk niet dat iedereen met een lesuur van 55 minuten even gelukkig zou zijn, ik laat het dan ook even liggen.
Het is een goed ontwerp van decreet, er zijn nog wat kleine zorgen maar geen grote. Ik wil u, minister, en de collega’s van de meerderheid en ook de belangenbehartigers die een heel positieve rol hebben gespeeld in dit verhaal, van harte danken voor de samenwerking. Groen zal dit ontwerp goedkeuren omdat we wat hier gerealiseerd wordt een grote stap vooruit vinden. Ik wil dat dankwoord uiten omdat ik mede door u allemaal een aantal zaken heb kunnen corrigeren in amendementen. Zo hebben we de afstandsregels afgeschaft om de nabijheid van het kunstonderwijs voor jonge kinderen te kunnen garanderen. We hebben flexibele trajecten mogelijk gemaakt en er is een band met het lokaal cultuurbeleid. Ik ben blij dat ik daar mee heb kunnen aan bouwen. Het ultieme doel met zijn: een maximale cultuurbeoefening voor zoveel mogelijk Vlamingen en een maximale cultuurbeleving en -participatie. (Applaus bij Groen en bij de meerderheid)
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, de grootste verdienste van dit ontwerp van decreet is dat het inderdaad na heel veel voorbereidingstijd op tafel ligt en ter stemming voorligt. Ik kan me trouwens aansluiten bij een aantal positieve elementen die door de collega's zijn opgenoemd. Tegelijkertijd heb ik bij de verschillende sprekers ook een aantal keren de woorden ‘ongerustheid in de sector’ horen terugkomen.
Zowel u als een heel aantal van ons hebben de voorbije dagen, sinds de behandeling van het ontwerp van decreet in de commissie, heel wat mails gekregen. Mails waarin een aantal bedenkingen worden geformuleerd, waarbij voorbehoud wordt gemaakt onder andere inzake de ongelijkheid. Men heeft het dan over de ongelijkheid inzake werktijden en verloning, waarbij zelfs met de optie wordt gegoocheld om na de stemming van dit ontwerp van decreet naar het Grondwettelijk Hof te stappen. Men voelt zich daarbij gesterkt door een advies van de Raad van State. Men heeft het in een aantal deelsectoren over structurele onderfinanciering en dergelijke meer.
In de commissie bent u de bespreking begonnen met een citaat van Guido Gezelle: “Denkt aleer gij doende zijt, en doende denkt dan nog.” Minister, als we al die mails bekijken en de ongerustheid in de sector horen, dan vraag ik u om daar toch mee aan de slag te gaan. Op welke manier wilt u omgaan met de ongerustheid die in vele gesprekken en in vele mails is verwoord? U mag uiteraard de pluim op uw hoed steken voor dit ontwerp van decreet dat er uiteindelijk ligt. Hoe zult u communiceren met de leerkrachten die nog altijd veel vragen en bedenkingen hebben bij dit ontwerp van decreet en de uiteindelijke realisatie ervan? Het zijn uiteindelijk nog altijd zij die met dit ontwerp van decreet in de praktijk aan de slag moeten gaan.
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, u zult het mij niet kwalijk nemen dat ik zeer gelukkig en trots ben vandaag. Ik ben gelukkig en trots omdat we na 28 jaar gediscussieer en gesprekken over de eigen plaats die ons eigen deeltijds kunstonderwijs moet verdienen, er eindelijk door zijn. Na heel veel overleg keuren we hier hopelijk straks het ontwerp van decreet goed. Ondertussen hebben we met de Vlaamse Regering eigen einddoelen voor ons deeltijds kunstonderwijs goedgekeurd. Op deze wijze krijgt ons deeltijds kunstonderwijs de plaats die het verdient, een eigen plaats gebetonneerd in ons Vlaams onderwijs.
Het is uiteraard de bedoeling dat heel veel kinderen in de toekomst kunnen genieten van ons deeltijds kunstonderwijs. Als oud-leerling van de muziekschool heb ik zelf gezien wat deeltijds kunstonderwijs doet met een mens. Ik heb bij mijn kinderen gezien hoe participatie aan deeltijds kunstonderwijs een nieuwe taalbeleving is die niet alleen in goede tijden maar zeker in tijden van verdriet, een grote rol kan spelen om de emoties te uiten. Je kunt dat doen door de kunstbeleving, in eender welke vorm. Dat is een zeer grote meerwaarde.
Ik ben tevreden dat het ontwerp van decreet er is en dat de eigen doelen er zijn. Ik besef ook zeer goed – veel leden hebben dat ook geuit – dat er nog wat zorgen zijn. Elke verandering in de samenleving, wat die ook moge zijn, brengt ongerustheid met zich mee. Je kunt niet hervormen, zeker niet in onderwijs, en tegelijk alles regelen van het nieuwe dat voor de mensen staat.
Om die reden neem ik vandaag een dubbel engagement. Ten eerste, bij het uitvoeringsbesluit dat we nu aan het opmaken zijn, wordt de sector heel nauw betrokken.
We doen dat samen met leerkrachten, samen met directies en met de vertegenwoordigers, die een zeer constructieve rol hebben gespeeld tot vandaag. Als wij de komende maanden zien dat er onduidelijkheden zijn of dat er interpretaties worden gehuldigd die niet stroken met wat we willen – een aantal collega’s hebben daar al een paar voorbeelden van gegeven – zal dat hetzij bij omzendbrief, maar indien nodig in OD XXVIII opgehelderd worden. Ik heb dat engagement ook genomen ten aanzien van de sector en we zullen dat gestand doen.
Je moet durven kijken of het glas halfvol of halfleeg is. Ik heb gisteren of eergisteren geluisterd naar de verzuchtingen van de mensen van VerDi, de vereniging van Directeurs Podiumkunsten en Kunstacademies. Ze willen heel graag starten. Ze vragen om ze mee te nemen in het traject en om hun zorgen mee op te volgen. Ze beseffen ook dat de hemel niet hoog genoeg kan zijn in wensen, maar dat we binnen bepaalde budgettaire contouren moeten werken.
Eén zaak raakt mij in het bijzonder. Vandaag stond er een artikel in de krant over kinderen met een beperking die nu ook naar het dko gaan. Dat is een van mijn prioritaire gevoeligheden. Als we wat extra middelen hebben, moeten we ervoor zorgen dat daar wat extra zuurstof naartoe gaat.
Beste collega’s, die dit decreet zullen goedkeuren of die zich zullen onthouden, – mevrouw Gennez, u kunt het nog altijd goedkeuren als u dat wilt, want ik heb in uw kritiek ook veel positieve zaken gehoord en u hebt mijn engagement gehoord om op een zo positief mogelijke wijze verder om te gaan met de zorgen – ik wil alle parlementsleden danken die meegewerkt hebben, alsook de kabinetten en de verenigingen en dan vooral de mensen van Codibel en VerDi, die ik heb leren kennen als kritisch en bij wijlen zeer kritisch, maar toch opbouwend en bereid om oplossingen te zoeken.
Ik wil ook Jos van onze administratie bedanken, die vandaag ouderschapsverlof heeft maar hier toch aanwezig is bij de bespreking van dit ontwerp van decreet, voor al zijn inspanningen. (Applaus)
Tot slot wil ik Lies bedanken, die nog geen 24 was toen ze op het kabinet aankwam, vers van de banken van de universiteit. Ze had dko gevolgd en piano gespeeld. Haar grote frustratie was dat, ondanks het feit dat het Notenbüchlein für Anna Magdalena, de tweede vrouw van Bach, een prachtig werk is, ze daar toch niet zo op verzot was. Ze vond het raar dat iedere leerling dat als verplichte lectuur meekreeg. Op het kabinet kreeg ze van mij dus de kans om een nieuw decreet te schrijven samen met de mensen van de administratie. Vandaag, precies op haar 26e verjaardag, wordt het ontwerp van decreet hopelijk goedgekeurd. Bedankt en proficiat, Lies! (Applaus)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1439/3)
– De artikelen 1 tot en met 70 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er zijn amendementen tot schrapping van de artikelen 71 en 72. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1439/4)
De stemmingen over de artikelen worden aangehouden.
– De artikelen 73 tot en met 162 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.