Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, ik wil kort een aantal zaken zeggen over dit toch wel belangrijke decreet. Ik begin met te zeggen dat het ontwerp van decreet vertrekt van een aantal correcte uitgangspunten.
Ik som ze even op. Het principe van een uniforme basisregeling voor de uitoefening van het toezicht in het beleidsveld Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en de kwaliteitscontrole die daar gedaan wordt, is oké. De functiescheiding van het toezicht en het subsidiëren, erkennen, vergunnen en handhaven in het kader van de principes van goed bestuur, is ook een correct uitgangspunt. De begrippen proportionaliteit en finaliteit als basis voor de inspectie is ook een correct uitgangspunt. Er zijn dus een aantal correcte uitgangspunten die wij erkennen.
Maar er is ook een maar, en dat is wel spijtig. Er is hier een lang proces, een lang traject aan voorafgegaan en toch voelen sommige actoren en veel adviesorganen zich niet voldoende betrokken. Er is te weinig gedaan met de overlegmomenten waardoor er bij de adviesorganen en een deel van het werkveld onvoldoende draagvlak bestaat voor dit ontwerp van decreet. De kritische adviezen die opgesteld zijn door die organen liegen er niet om.
Dat is volgens ons een gemiste kans. Het is eigenlijk een dubbele gemiste kans want hoewel de meerderheid te elfder ure, letterlijk tijdens de laatste zitting, de datum van inwerkingtreding van dit ontwerp van decreet heeft uitgesteld tot 1 januari 2019, wil noch de minister noch de meerderheid nog een overleg organiseren om het broodnodige draagvlak te creëren voor dit ontwerp van decreet. Toezicht en kwaliteitscontrole zijn van fundamenteel belang. Men zegt nu dat men denkt dat er een draagvlak is, maar de adviezen tonen het tegenovergestelde. Volgens ons was het heel gemakkelijk om een beter draagvlak te creëren met de bijkomende periode, als het toch pas in werking treedt op 1 januari 2019.
Tot slot wil ik nog twee pijnpunten aanhalen die ons zwaar op de lever liggen. Dat is eerst de discussie die wij hebben gehad met betrekking tot artikel 7. Dat gaat onder meer over de inspectie van de zogenaamde bovenliggende entiteiten. We hebben de discussie hier al eens gevoerd over bijvoorbeeld beursgenoteerde holdings, multinationals die actief zijn in de residentiële ouderenzorg en waarvan sommigen zeker winst willen maken op zorg. Welnu, die bovenliggende entiteiten ontsnappen aan het toezichtsdecreet en zijn er geen voorwerp van, hoewel iedereen de nood voelt – dat wordt ook ruiterlijk erkend door de minister en de meerderheid – dat er een bestuurlijke en financiële transparantie nodig is onder meer op deze holdings. Maar ondanks de vragen die we hierover gesteld hebben en amendementen die we hebben ingediend, wordt daar niet op ingegaan. Dat is een derde gemiste kans voor ons.
Een vierde gemiste kans lijkt ons te zijn dat er geen beroepsorgaan is binnen de toezichtsprocedure voor geïnspecteerden die een inspectieverslag hebben gekregen. Het lijkt me dat in een geest van dialoog waar inspecties toch ook moeten aan meewerken voor het bevorderen van de kwaliteit, er binnen de eigen procedure een beroepsorgaan zou moeten zijn voor de geïnspecteerden. De drempel die nu wordt geschapen om onmiddellijk naar de Raad van State te gaan om de administratieve beslissing aan te vechten binnen een kwaliteitsvolle toetsingsprocedure die uitgaat van respect voor elkaar in dialoog en die kwaliteitsbevorderend werkt, is veel te hoog.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega's, wanneer je je kindje naar een crèche brengt of je ouders naar een woonzorgcentrum, dan wil je dat ze daar goede zorg krijgen en dat er een instantie is die erover waakt dat die zorg goed is. Dat is onze Zorginspectie, dat is hun taak. Dat is zoals we het vandaag doen.
Het ontwerp van decreet dat hier voorligt, geeft een nieuw kader voor de Zorginspectie. Op zich is dat een goede zaak omdat je een alomvattend kader krijgt, maar het is een heel atypisch decreet als je kijkt naar alle decreten binnen Welzijn. Wij zijn het gewoon om decreten te hebben waarbij er adviezen komen uit de sector, waar er wel kritiek is maar waar men toch gehoord is, men inspraak heeft kunnen hebben en heeft kunnen meewerken.
Rond het ontwerp van decreet dat vandaag voorligt, heerst ronduit een sfeer van vijandigheid. De adviezen stralen wantrouwen uit, zowel van de SERV als van de SAR als van de Raad van State. Ze voelen zich niet gehoord. Er waren wel overlegmomenten, maar hun opmerkingen werden niet meegenomen. Het zijn harde duidelijke adviezen in niet mis te verstane bewoordingen.
Toch gaat de meerderheid hiermee voort. Mocht het niet zo triestig zijn, dan zou het op sommige punten haast om te lachen zijn. Ik geef één voorbeeldje. De Raad van State wilde één woord toevoegen en wou van ‘termijn’ ‘oorspronkelijke termijn’ maken. Dat wordt niet gevolgd, dat zou de leesbaarheid van de tekst niet ten goede komen. Ik daag u uit om het document te lezen en te argumenteren waarom de toevoeging van één woord de leesbaarheid van de tekst fundamenteel zou veranderen. Het is een taaie tekst, en dat ene woord gaat dat niet veranderen. Maar dit toont aan hoe met de adviezen werd omgegaan. Ik herhaal het: dat zijn we niet gewoon binnen Welzijn, en dat betreuren we ook.
Dat voorbeeld is misschien eerder een detail en geen fundamentele zaak, maar er zijn wel fundamentele problemen. Het eerste is dat de rechtswaarborgen van degenen die worden geïnspecteerd, dus de voorzieningen zelf, onvoldoende worden gegarandeerd. Dit komt op verschillende manieren tot uiting. De heer Bertels zei het al: er is geen beroepsorgaan. Als men niet akkoord gaat, moet men direct naar de Raad van State of naar de rechtbank van eerste aanleg. Dat zijn dure en lange procedures. Dat is niet echt een procedure die zegt: hier staat men open voor dialoog. Dat is net wat de sector vraagt: dialoog en inspectie die gebaseerd is op samenwerking en dialoog.
Natuurlijk moeten de rotte appels eruit. Natuurlijk moet de kwaliteit van de zorg goed zijn. Maar het overgrote deel van de sector wil dat ook, wil daaraan meewerken, en vraagt een visie en een manier van werken die daaraan aangepast is.
Minister, u zei in de commissie letterlijk dat het geruststellend is dat de sector niet laaiend enthousiast is, want het gaat over toezicht. Dat is een zin die heel veel zegt. Daarmee toont u aan dat u vindt dat men bang moet zijn voor inspectie. Dat is niet de sfeer die in de sector heerst. In de sector is er een absolute bereidheid om hieraan mee te werken, wil men rond kwaliteit denken, wil men voortgaan. Vandaar de vele vragen om eerst een kwaliteitskader uit te werken, om eerst een kader te tekenen zoals in uw regeerakkoord staat, waarin men zegt wat kwaliteit van zorg is en dan een inspectie op die nieuwe visie te gaan doen. Helaas wordt hier de kar voor het paard gespannen. We hebben eerst een ontwerp van decreet op inspectie, en we moeten hopen dat de visie op kwaliteit een alomvattende visie is en dat er later geen sectorale aanpassingen meer gaan komen.
Dit zijn mijn opmerkingen. De meest fundamentele gaat over wie geïnspecteerd wordt. Met dit ontwerp van decreet kan iedere pleegouder of iedere persoon met een handicap die een eigen budget heeft om zijn zorg te hanteren, worden geïnspecteerd. Dat is nodig. Iedereen die subsidies krijgt, moet zich daarvoor verantwoorden. De manier waarop moet natuurlijk verschillen. De inspectie van een pleegouder is anders dan die van een woonzorgcentrum, hoewel dat in dit ontwerp van decreet nog niet van toepassing is. Dat moet dan met de uitvoeringsbesluiten.
Maar er is één actor die buiten schot blijft, en dat zijn de grote overkoepelende entiteiten, met andere woorden: de koepels erboven. Als we dan in onze herinnering houden dat er beursgenoteerde bedrijven zijn die rusthuizen opkopen als zijnde yoghurtpotjes en terug verkopen als ze middelen nodig hebben, als we weten dat die spelers momenteel steeds meer impact hebben op onze zorgsector, dan is het verontrustend dat de Zorginspectie niet de bevoegdheid krijgt om ook die entiteiten en koepels te gaan opvolgen, om te zorgen dat de financiële transparantie ook daar wordt gegarandeerd, om te zorgen dat de regels rond bijvoorbeeld winst maken in een aantal sectoren worden opgevolgd enzovoort.
Het ontwerp van decreet geeft de inspectie maar een halve vleugel in plaats volledige vleugels om hier aan de slag te gaan en heel die sector te kunnen aanpakken. We hebben daar een amendement op ingediend omdat we dit zo belangrijk vinden. We horen ook vanuit de meerderheid steunbetuigingen. Het was de heer Parys die zelf zei dat hij het belangrijk vond dat er op die vraag van mij duidelijkheid kwam. Hij dacht dat die te vinden was in artikel 10. De koepels zouden wel degelijk bevraagd kunnen worden, maar het was heel duidelijk in het antwoord van de minister: koepels zijn geen actor in dit ontwerp van decreet en vallen wel degelijk buiten de scope van het ontwerp van decreet. Toch kreeg het direct de steun van ook de N-VA. Ik betreur dat, collega’s, want ik denk dat we onze Zorginspectie zo sterk mogelijk moeten maken, niet enkel om pleegouders of kleine garnalen te vatten, maar ook om die grote vissen en grote structuren te inspecteren. Wachten tot zij vrijwillig willen meewerken aan een betere kwaliteit is niet de houding die ik van een Vlaamse Regering verwacht.
De heer Parys heeft het woord.
Het is een belangrijk ontwerp van decreet. Het is ook een goed ontwerp van decreet, omdat het toelaat dat de inspecties binnen het beleidsdomein WVG echt op één lijn komen te zitten. Voor ons, als fractie, zijn kwaliteit van de zorg, een gelijk speelveld en transparantie belangrijke principes, die we ook terugvinden in dit ontwerp van decreet. Er zijn een aantal stokken achter de deur, een aantal principes die worden uitgewerkt en duidelijke rechten en plichten.
Wat wij belangrijk vinden – er is daarnet al allusie op gemaakt – is dat een inspectie plaatsvindt in een geest van overleg en dialoog. Dat is ook wat er vandaag op het terrein gebeurt. Collega Van den Brandt, er is natuurlijk een verschil tussen de manier waarop je pleegouders gaat inspecteren over de maandelijkse vergoeding die zij ontvangen van de Vlaamse overheid, en de inspectie die wordt uitgevoerd in een woonzorgcentrum. Het ene gaat over individuen, het andere gaat over organisaties. Uiteraard zijn het ook verschillende settings en contexten.
Ik zou u willen oproepen, mevrouw Van den Brandt, om eens wat vertrouwen te hebben in de inspectiediensten. Ik denk niet dat wij alles tot in de puntjes moeten reguleren omdat we zo weinig vertrouwen hebben in hoe de ambtenaren van de administratie, de inspecteurs in dit geval, hun werk zullen doen. Ik denk dat we er daar van mogen uitgaan dat er genoeg gezond verstand aanwezig is om ervoor te zorgen dat het verschil wordt gemaakt tussen bijvoorbeeld pleegouders en woonzorgcentra die worden geïnspecteerd. Ik vind het ook goed dat er een uniforme set van toezichtrechten is, voor een slagvaardige inspectie. Er zit bescherming van de zorggebruiker in.
Ik wil nog even terugkomen op de discussie die u daarnet begonnen bent over gelieerde entiteiten die kunnen worden geïnspecteerd. Eerst en vooral staat in artikel 10 heel duidelijk dat de inspectie alle documenten kan opvragen die zij nodig heeft om haar inspectie te kunnen uitvoeren. Stel nu dat er bedragen zijn die vertrokken zijn vanuit één entiteit naar een bovenliggende entiteit. Dan is er natuurlijk ook een spoor van te vinden in de onderliggende entiteit. Dat vertrekt ergens, daar is ergens een spoor van. De inspecteurs – we hebben hen ook gezien in de commissie – doen hun werk goed vandaag. Zij zijn bekwaam om vanuit het vertrekkende organisme een aantal dingen op te sporen. Ten tweede hebben we er ook voor gezorgd dat in artikel 44 van dit ontwerp van decreet ex-postcontrole is ingebouwd.
Laat ons beginnen met wat hier vandaag voorligt. Laat ons kijken of artikel 10 afdoende is voor de doelstellingen die we willen bereiken met het ontwerp van decreet. En laat ons in die ex-postcontrole die over drie jaar voorzien is, de evaluatie maken en kijken of er aanpassingen moeten gebeuren.
Dat is wat ik over dit ontwerp van decreet wilde vertellen, voorzitter, en de reden waarom mijn fractie voor dit ontwerp van decreet zal stemmen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega’s, ook vanuit onze fractie zijn we heel tevreden met het ontwerp van decreet, omdat het een overkoepelend juridisch houvast biedt voor alle aspecten van toezicht binnen het gezondheids-, welzijns- en gezinsbeleid, en dit zowel voor gebruikers en voorzieningen als voor de Zorginspectie en de inspecteurs zelf. Momenteel is er maar sprake van een heel fragmentarische benadering door de verschillende sectorale regelgevingen, een probleem dat alle sectoren erkennen, denk ik. Er is vaak rechtsonzekerheid door het ontbreken van een duidelijk kader voor onder meer bevoegdheden van Zorginspectie, de mogelijkheden van Zorginspectie en ook de gevolgen die een inspectie nadien kan krijgen. De nood aan een geharmoniseerde juridische basis klinkt al heel lang, en die wordt met dit ontwerp van decreet ingevuld.
Voor ons is een slagvaardige en efficiënte inspectie natuurlijk ook van groot belang. En ook daar komt het ontwerp van decreet aan tegemoet, want het voorziet in een uniform pakket van toezichtrechten die onafhankelijk zijn van de materie die wordt geïnspecteerd. Dat duidelijk wordt afgelijnd wat mag en wat niet mag als inspectie, biedt heel wat meer zekerheid en natuurlijk ook rechten voor de geïnspecteerde. Die krijgt bovendien de mogelijkheid tot reageren en tot het formuleren van een klacht en kan in beroep gaan. Anderzijds wordt het verhinderen van toezicht strafbaar gesteld.
Het ontwerp van decreet biedt volgens ons absoluut een meerwaarde aan elkeen die bij zorg betrokken is: gebruikers, voorzieningen en inspecteurs zelf. Het toezicht zal zeker meer gestroomlijnd en uniform kunnen verlopen.
Daarnaast zijn van fundamenteel belang bij het uitoefenen van toezicht: proportionaliteit en finaliteit, net als privacyrechten, die terecht veel aandacht krijgen. Collega's, toezicht en controle zijn natuurlijk van belang, maar essentieel is natuurlijk dat dat gebeurt met de nodige rechtswaarborgen. Het ontwerp van decreet vult dat ook in.
Met betrekking tot de opmerking van mevrouw Van den Brandt over de gelieerde entiteiten, sluit ik me aan bij de reactie van collega Parys dat in artikel 10 wordt bepaald dat opvraging van documenten kan gebeuren. In de commissie hebben we het er toch over gehad dat de ouderenzorg voor een heel grote transitie staat. De minister heeft gezegd dat de Vlaamse Regering recent heeft beslist om werk te maken van nieuwe erkenningsnormen over bestuurlijke en financiële transparantie en over financiële weerbaarheid voor de residentiële ouderenzorg. Als die criteria een aanpassing nodig maken van dit ontwerp van decreet, dan zal dat in een volgende stap gebeuren. Laten we eerst de verdere uitwerking afwachten van de beslissing van de Vlaamse Regering met betrekking tot de nieuwe erkenningsnormen over bestuurlijke en financiële transparantie.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Vandaag is het toezicht in de welzijnssector geregeld in sectoriële regelgeving. Dat betekent dat er voor elke sector een eigen regeling werd uitgewerkt. Dit ontwerp van decreet heeft de absolute verdienste dat de inspectie voor de hele sector zal geregeld zijn in één decreet, dat de rechten en plichten van inspecteurs en geïnspecteerden vastlegt en dat dus een en ander uniform is geregeld.
Met dit ontwerp van decreet komen we ook tegemoet aan de opmerkingen die de Raad van State maakte bij heel wat sectorale regelgevingen over het feit dat het recht op toegang tot een gebouw veel te ruim was geregeld. Nu wordt de toegang tot gebouwen bepaald in uren, rekening houdend met de functie die een lokaal vervult.
Tijdens de bespreking heeft de minister verklaard dat hij wil gaan naar accreditering of certificering in de sector van de woonzorgcentra en de kinderopvang. Dat is een positieve evolutie. Die mogelijkheid staat ook ingeschreven in het decreet Kinderopvang van 20 april 2012. Ik ben dan ook blij dat de minister daar nu actief over nadenkt.
Ik heb vragen gesteld over wat geformaliseerde afspraken zijn. Ik ben blij met de verduidelijking van de minister in de commissie, met name dat het gaat over gestabiliseerde en ondubbelzinnige kwaliteitsverwachtingen die in overleg zijn bepaald en afgesproken. Zolang het voor de geïnspecteerde duidelijk is waarop hij kan worden geïnspecteerd, is er geen probleem.
Een item waarover binnen de commissie kort, maar zeer terecht is gediscussieerd, is dat een reactie van de geïnspecteerde, net zoals het verslag, openbaar zou kunnen worden gemaakt. Vandaag wordt enkel het verslag openbaar gemaakt, maar niet de reactie op dat verslag van de geïnspecteerde. Ik hoop dat we naar aanleiding van de discussie hierover in de commissie, toch nog stappen vooruit kunnen zetten, want het is iets dat heel wat geïnspecteerde voorzieningen stoort.
Na drie jaar kan het ontwerp van decreet worden geëvalueerd, en dat is een goede zaak. Ook tijdens de bespreking hebben we vragen gesteld over het inspecteren van geformaliseerde afspraken, over het gebruik van audiovisuele materialen en de verregaande bevoegdheid van de inspecteurs. Als we dit ontwerp van decreet drie jaar in werking hebben gezien, zullen we ons zeker een beter beeld kunnen vormen van hoe met een en ander is omgegaan.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil gewoon bevestigen dat wat zowel meerderheid als oppositie hier vandaag hebben gezegd, inderdaad de weergave is van het gesprek in de commissie. Het ontwerp van decreet heeft een hele weg afgelegd en vindt zijn oorsprong in de bezorgdheid van de administratie om toch te zorgen voor coherentie in ons toezicht voor heel het beleidsdomein. Dat heeft al een lange voorgeschiedenis. Het is duidelijk dat dit ontwerp van decreet heel wat evenwichten bevat en de rechtsbescherming op een heel behoorlijke manier regelt.
In die zin ben ik het niet eens met de kritiek dat in al die stappen in een procedure, die eigenlijk moet leiden tot een proces-verbaal of een verslag, dat dan kan worden gebruikt in een procedure ten gronde over een eventuele betwisting over een vergunning, een erkenning of noem maar op, nog eens een beroepsprocedure moet worden toegevoegd. U krijgt een vaststelling. U mag daarop reageren. De betrokken klager kan eventueel reageren. Zoals gezegd, zal dat ook transparant zijn. Dat is ook nieuw. Daarmee willigen we ook een vraag van de ombudsman in. Ik vind dus dat die rechtswaarborgen zeer behoorlijk geregeld zijn. Ook de interventie van de politierechtbank is er voor het betreden van bepaalde lokalen, en dat soort zaken meer. Ik vind dus dat dat globaal eigenlijk wel helemaal oké is.
Uiteraard is het ontwerp ook aangepast naar aanleiding van het advies van de strategische adviesraad. Er is dus wel degelijk getracht om rekening te houden met een aantal zaken. Uiteraard wordt dat toezicht ook uitgeoefend in het kader van het kwaliteitsbeleid, inderdaad aan de hand van geformaliseerde kaders inzake kwaliteit en bestaande normen. In die zin begrijp ik dus ook de redenering niet goed dat dat kwaliteitsbeleid, dat een zeer dynamisch proces is, eerst gestabiliseerd zou moeten zijn voor alle sectoren, van kinderopvang tot ziekenhuizen, voor men eigenlijk die toezichtsinstrumenten juridisch zou kunnen harmoniseren. Ik ben het daar ook niet mee eens.
Wat de geconsolideerde entiteiten betreft, is het wat mevrouw Schryvers zei: we gaan voor de residentiële ouderenzorg een aantal stappen zetten om die financiële transparantie ook om te zetten in datgene wat we normerend kunnen doen. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat we met het instrumentarium wel degelijk dat toezicht kunnen uitvoeren op de ‘outcome’ van onze voorzieningen en wat ze in het kader van onze regelgeving moeten doen.
Voorzitter, ik wil nog een opmerking maken, om een schijn die hier wordt gewekt, toch recht te zetten. De minister heeft ernaar verwezen: van de financiële en bestuurlijke transparantie van wat hij net de geconsolideerde entiteiten heeft genoemd, de bovenliggende entiteiten, moet nog werk worden gemaakt. Het is immers niet zo dat artikel 10 van dit ontwerp van decreet daarvoor kan worden gebruikt. Daarom heb ik in mijn inleiding ook verwezen naar artikel 7. Artikel 10 verwijst naar artikel 7, en artikel 7, paragraaf 2, stelt dat je die informatie enkel kunt opvragen bij actoren. De minister heeft in de commissie letterlijk gezegd dat je onder die actoren niet die bovenliggende entiteiten mag begrijpen. Men spuit dus mist als men zegt dat artikel 10 kan worden gebruikt voor die bovenliggende entiteiten. Het ontwerp van decreet verhindert dat juridisch. Dat wordt beperkt door artikel 7, paragraaf 2. Die discussie hebben we gehad. Men mag dus die mist ook niet spuien. Artikel 10 laat niet toe om informatie op te vragen rechtstreeks bij die bovenliggende entiteiten. Spui die mist dus ook niet. Dat gaat niet. Je hoeft niet te wachten op een evaluatie na drie jaar. Zoals de minister zegt, als we dat willen doen, dan moeten we iets bijkomends doen, en we laten die kans liggen om dat nu al te doen.
Ik wil me daar eerst bij aansluiten. Het is inderdaad in de commissie ook heel helder en expliciet door de minister gezegd dat artikel 10 daar niet voor bedoeld is, dus het verbaast me dat dat dan opnieuw als argument wordt aangehaald. Dat toont volgens mij alleen maar aan dat ook bij de meerderheid die vrees dat die bovenliggende structuren niet in het vizier komen, een probleem is. Mijnheer Parys, u zegt dat ik wat vertrouwen moet hebben in diensten. Het is net omdat ik vertrouwen heb in Zorginspectie dat ik die meer bevoegdheden wil geven. Dat is een teken van vertrouwen. Die mensen weten wat ze doen. Laat die dus ook daar gaan waar daadwerkelijk veel beslissingen worden genomen, waar er veel geldstromen zijn als het gaat over die sectoren. Laten we niet naïef wegkijken van het feit dat het in de zorgsector niet enkel de woonzorgvoorziening of de crèche zelf is: daar zijn bovenstructuren, die veel impact hebben en die ook onder onze inspectie moeten vallen. We zullen het over drie jaar zien, bij de evaluatie. Dat is jammer. Het kan vanaf nu al, dus wacht daar dan geen drie jaar mee.
Mevrouw Saeys, ik hoor u zeggen dat die reactie van die voorziening ook openbaar moet worden gemaakt. U hebt daar helemaal gelijk in, maar het verbaast me dan wel dat, toen ik in de commissie een amendement toevoegde om dat automatisch toe te voegen aan het verslag, u dat niet mee hebt goedgekeurd, terwijl u hier dan wel een oproep doet om dat toch te doen. Het voelt dus toch een beetje wrang aan dat u hier een oproep doet. Dat was ook recht te zetten. Het is een bewuste keuze om die reactie van de voorziening niet mee op te nemen in het verslag van de inspectie.
Minister, u hebt het over nog een beroepsorgaan instellen voor iedere stap. Het is niet zo dat we vragen om voor iedere stap die er is, iets te doen. Je hebt een relatie tussen Zorginspectie en wie wordt geïnspecteerd. Het is vandaag al zo dat er bijvoorbeeld een crèche wordt gesloten na een inspectiebezoek. Ik denk dat iedereen die mails krijgt.
Dat kan met recht en reden gebeuren. Indien het nodig is, hoop ik dat de Zorginspectie effectief tot sluiting overgaat. Indien de crèche het gevoel heeft door de Zorginspectie onterecht te worden behandeld, heeft ze geen orgaan waarbij ze terecht kan, behalve dan de Zorginspectie zelf. Daar zit een conflict.
Indien op dat ogenblik een beroepsorgaan zou kunnen bemiddelen, hier controle op zou kunnen uitoefenen en eventueel in dialoog zou kunnen treden, zoals de sector vraagt, zou dat een goede zaak zijn. Dit zou vermijden dat een individuele crèche naar de Raad van State moet stappen. Eens die dure en lange procedure is doorlopen, is de crèche wellicht al definitief gestopt met bestaan.
De vraag is niet om iedere stap die de Zorginspectie zet, bij een beroepsorgaan te kunnen aanklagen. Het is de vraag om een onafhankelijk orgaan waar de mensen terechtkunnen en dat dialoog en overleg mogelijk maakt. De sector vraagt absoluut om die sfeer. Hier wordt vaak gesteld dat we vertrouwen moeten hebben en dat we niet te veel in regeltjes mogen vastleggen. Indien het om de Zorginspectie gaat, hebben de voorzieningen dezelfde vraag. Iedere crèche en ieder rusthuis moet over een bepaald aantal vierkante meters aan ramen beschikken voor een bepaald aantal vierkante meters aan vloer. Voor alles bestaan de gekste regels. Als het om regels gaat, mag dit echter niet voor de Zorginspectie. Ik vind dat een vreemde houding. Die sfeer van vertrouwen moet er ook zijn ten aanzien van de voorzieningen en van de vele mensen die met hart en ziel zorg verlenen. Ik vind het jammer dat hier in een sfeer van wantrouwen een ontwerp van decreet wordt goedgekeurd waarover we weten dat verbeteringen nodig zijn.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 1242/5)
– De artikelen 1 tot en met 47 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.