Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, stel dat u opvoeder of leerkracht bent, en u aanvaardt een job in een gemeenschapsinstelling. Daar krijgt u bijvoorbeeld te maken – ik citeer uit een rapport van de KU Leuven over de populatie in Everberg – met autistische jongeren met een fascinatie voor horrorfilms die dat in de praktijk omzetten, of met jongeren met een verstandelijke beperking die pedoseksuele feiten plegen en blijven plegen.
Minister, u weet dat 88 procent van de jongeren die in een gemeenschapsinstelling zitten, minstens één psychiatrische problematiek hebben. Dat komt omdat gemeenschapsinstellingen een opnameplicht hebben en dat die opnameplicht niet bestaat in de privéjeugd- en kinderpsychiatrie.
Dat is meteen de aanleiding voor het incident dat vrijdag plaatsvond in de gemeenschapsinstelling in Mol. Daar hebben personeelsleden een menselijke blokkade gemaakt om te verhinderen dat een beslissing van de jeugdrechter ook effectief werd uitgevoerd. Die beslissing was om een agressieve vijftienjarige jongere die voordien al in die instelling had gezeten, terug naar die instelling te brengen.
Minister, de opvoeders, de leerkrachten, de mensen die in de gemeenschapsinstelling werken, voelen zich er niet altijd veilig. De situatie vandaag is niet veilig voor hen, maar ook niet voor de jongeren die daar moeten worden opgenomen en verzorgd. We vragen hun eigenlijk om te roeien met de riemen die er vandaag niet zijn.
Deze situatie heeft een hele lange voorgeschiedenis. Sinds 2002 is er al meer dan tien keer gestaakt, waren er werkonderbrekingen of acties van het personeel, om telkens weer duidelijk te maken: ‘Wij kunnen de jongeren die we hier moeten opvangen, niet aan onder de gegeven omstandigheden.’
Minister, in september vorig jaar hebben we gevraagd om een high care, high securityfaciliteit of -eenheid op te richten om het hoofd te bieden aan dit soort problemen. Wat is er aan de hand in onze gemeenschapsinstellingen en wanneer kunnen we die high care, high riskeenheid verwachten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, die jongere verblijft momenteel in een gemeenschapsinstelling. Over wat er gebeurd is, moet je toch de context kennen om te kunnen inschatten waarom het personeel op dat moment zo heeft gereageerd.
Onze gemeenschapsinstellingen werken goed samen met de psychiatrische ziekenhuizen. Dat is de voorbije jaren sterk verbeterd. Daar is van meerdere kanten serieus in geïnvesteerd. Wat er is gebeurd, heeft natuurlijk te maken met de wijze waarop de kinderpsychiatrie op dat ogenblik tot een terugverwijzing naar de gemeenschapsinstelling is gekomen.
Ik wil nogmaals stellen dat ik mijn hoed afneem voor de mensen in onze gemeenschapsinstellingen. Zij worden geconfronteerd met complexe zorgvragen en met jongeren die heel wat hulp, zorg en ondersteuning nodig hebben. Ze doen dat met goede intenties.
Een tijdje geleden hebben we afspraken gemaakt met de syndicale vertegenwoordigers. We hebben de suggestie uitgevoerd om de realiteit van deze jongeren met een psychiatrische problematiek onder ogen te nemen binnen de beperkingen en de mogelijkheden van een gemeenschapsinstellingen. Zo hebben we, bijvoorbeeld, afgesproken de bezetting van eenheden waarin die jongeren terechtkomen, veel lager te houden dan de bezetting van de andere eenheden. Hierdoor kan het omkaderend personeel met dezelfde equipe voor een kleinere groep jongeren instaan. Ook in verband met opleidingen zijn een boel zaken gebeurd. We doen dit precies om ervoor te zorgen dat onze gemeenschapsinstellingen en hun medewerkers hun moeilijke taak kunnen uitoefenen.
We hebben net een debat over de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg gevoerd. Gisteren hebben we in de commissie gesproken over de zorg die we moeten verlenen aan jongeren met emotionele en gedragsstoornissen. Naar aanleiding van de bespreking van de beleidsbrief en de begroting heb ik nog eens aangekondigd dat we in het transitieproces naar een persoonsvolgende financiering voor minderjarigen uitdrukkelijk aandacht moeten schenken aan de ondersteuning die we dergelijke jongeren moeten kunnen bieden. Het gaat om jongeren met een complexe problematiek, waar gedragsproblemen, psychiatrische zorg en agressie deel van uitmaken. Het is geen heel grote groep, maar wel een groep dit uitzonderlijke ondersteuning nodig heeft. We moeten trachten aangepaste settings te organiseren.
Voor de slachtoffers van tienerpooiers hebben we het private aanbod versterkt en beveiligd. Door het aantal jongeren dat er verblijft te verminderen, hebben we de personeelsequipes van de gemeenschapsinstellingen versterkt. We hebben wel degelijk initiatieven genomen.
Ik ben me er echter goed van bewust dat we echt nog eens een grondige reflectie moeten houden over de vraag hoe we dergelijke jongeren in onze samenleving ondersteuning moeten bieden. Wat ons betreft, zal die reflectie, zoals ik gisteren heb aangekondigd, ook worden gestart.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Deze thematiek is breder dan de instelling in Mol. Toen de instelling in Everberg een Vlaamse instelling is geworden, hebt u beslist de federale penitentiaire ambtenaren naar huis te sturen en door opvoeders te vervangen. U hebt toen verklaard dat het aantal incidenten ten gevolge van die vervanging en die andere visie is gedaald.
Tijdens een plenaire vergadering in oktober 2016 hebt u het volgende verklaard: “We hebben het personeelsbestand vervangen door minder in te zetten op veiligheidsverantwoordelijken, maar meer op mensen die er vanuit het opvoedkundig perspectief aanwezig zijn. Men ziet dat het aantal gevallen van agressie daalt doordat we de organisatie volgens die andere visie hebben ingevuld.”
Ik heb de cijfers voor 2016 eens naast die voor 2015 gelegd. Ik kom tot de constatatie dat het aantal incidenten in 2016 bijna is verdubbeld. Het aantal afwezigheden vanwege ziekte is spectaculair gestegen en er zijn vorig jaar minstens vier interventies door de politie nodig geweest om de kalmte in Everberg te herstellen.
Volgens uw eigen redenering zouden we op basis van deze cijfers eerst op de veiligheid en dan op de opvoeding van deze jongeren moeten inzetten. Het is belangrijk voor de veiligheid van de jongeren en van de begeleiders die er werken dat we zorgen voor een veilige omgeving vooraleer we met die jongeren aan verbetering kunnen werken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat jongeren moeten kunnen worden opgenomen op de plaats waar ze het best kunnen worden geholpen. Dat is niet enkel belangrijk voor henzelf, maar ook voor de andere jongeren en de medewerkers in een bepaalde voorziening.
Het ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht houdt in dat de gemeenschapsinstellingen in de toekomst enkel nog jongeren zullen opnemen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Mijns inziens verhoogt dit de nood aan opnames in andere voorzieningen.
Minister, hoe zult u werk maken van een visie op gesloten alternatieven voor jongeren die geen als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd? Hoe zult u voorzien in meer garanties inzake opnames?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
In het verleden zijn er inderdaad nog stakingen geweest in de gemeenschapsinstellingen wanneer men geconfronteerd werd met jongeren met zware psychische en agressieproblemen. In vorige debatten daarover werd er dan gewezen naar een aantal trajecten om dat te kunnen oplossen. Ik noem er enkele: regionale proefprojecten, waarbij de link wordt gelegd tussen de jeugdhulp en de kind- en jeugdpsychiatrie, extra middelen voor jongeren met een complexe problematiek, modulering van de gemeenschapsinstellingen in uitvoering van de differentiatienota en het aanwerven van psychologen en orthopedagogen. Hoe moeten we dit incident kaderen, rekening houdend met al die initiatieven en trajecten?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Niemand mag onderschatten hoe moeilijk het is om dag na dag om te gaan met de problematiek van dubbeldiagnose, van heel complexe problematieken. De minister heeft daarnaar verwezen. We weten ook allemaal dat vandaag plaatsen vol zitten, dat crisisplaatsen ook vol zitten, en dat het eigenlijk heel weinig moeite is om, op het moment dat er zich een acuut probleem voordoet, daar even te evacueren en een andere plek te zoeken om dan nadien, als het misschien net weer wat ‘gemakkelijker’ – what’s in a name – gaat, er opnieuw met die jongere aan de slag te gaan. Minister, ik noteer dat u zich ervan bewust bent dat dit probleem reflectie verdient, en dat er iets kan opgestart worden. Sta me toe om te zeggen dat ik dat een bijzonder vaag antwoord vind op een heel concrete problematiek van jongeren die gewoon in acute omstandigheden opvang nodig hebben. Mijn vraag is eenvoudig: hoeveel middelen zet u daartegenover? Wanneer kunnen we op het terrein resultaat verwachten?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Eerst en vooral heb ik veel begrip voor het personeel dat voor de eigen veiligheid en die van de andere jongeren binnen Mol moet handelen. Ik heb ook heel veel begrip voor de reactie vanuit Jongerenwelzijn. Dat heeft gezegd dat het voor alle jongeren tot het uiterste zal gaan voor gepaste zorg.
Ik denk dat de oplossing ergens tussen beide ligt. Ik hoor hier pleidooien over hoe we in Mol eventueel meer veiligheidsambtenaren inzetten. Misschien moeten we ook de vraag stellen of Mol wel de juiste oplossing is voor dit kind, en of we niet moeten gaan kijken naar andere vormen van psychiatrische hulp. Ik lees in het decreet over jeugdsanctierecht dat er nog aan komt, dat u naar een soort internering wilt voor minderjarigen, maar er is momenteel nagenoeg geen aanbod. Hoe zult u daarop de komende jaren inzetten? Over twee jaar moet dat decreet immers ingaan, en ik vermoed dat we voor dit type profiel misschien daar een antwoord in kunnen vinden.
Wij versterken het aantal plaatsen voor jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen. We hebben daar een budget voor in de sector personen met een handicap. We gaan dat aanbod uitbreiden. We gaan ook de personeelsformaties daarvan versterken. Dat is al voor een stuk gebeurd en het zal in de volgende maanden nog verder worden uitgerold. We hebben in de gemeenschapsinstellingen echt wel maatregelen genomen, maatregelen die te maken hebben met een betere omkadering, met het aantal jongeren in een leefgroep, met de versterking van de personeelsformatie, met de vorming en de opleiding. Er gebeuren echt inspanningen. Nogmaals, ik onderschrijf alleszins de woorden van appreciatie voor de mensen die het daar allemaal moeten waar maken.
Wat er in dit concrete geval is gebeurd, heeft voor mij niet zozeer te maken met de vraag of men zijn opnameplicht al dan niet gehonoreerd heeft. Het heeft te maken met de manier waarop de terugverwijzing en de communicatie tussen de partners is verlopen. Die jongen zit op dit moment immers in de gemeenschapsinstelling, dus dat is toch niet echt het issue. Wat Everberg betreft, heb ik begrepen dat u die cijfers hebt opgevraagd. Men zegt mij dat die cijfers op zichzelf niet onmiddellijk een bepaalde evolutie aantonen, dat er altijd wel wat pieken en dalen in de cijfers zijn geweest. Uiteraard moet Everberg voorbereid worden. Het moet zijn plaats krijgen in het kader van het nieuwe jeugddelinquentierecht dat we aan het ontwikkelen zijn. Voor het jeugddelinquentierecht zal er ook moeten worden gekeken naar het flankerend beleid dat nodig is om het decreet en de uitvoering ervan in de loop der jaren mogelijk te maken.
Ik heb een aantal zaken gehoord waarover ik het absoluut eens ben met u. Uiteraard vind ik het belangrijk dat we ook de opvoeders en de mensen die in de gemeenschapsinstellingen werken, vandaag ondersteunen. Waar ik het niet eens mee ben, is uw uitspraak dat een verdubbeling van het aantal incidenten in Everberg in één jaar tijd, een schommeling is. Het is geen schommeling. Als die incidenten in één jaar tijd wel de reden waren om te zeggen dat het zacht veiligheidsbeleid werkte, dan zijn die cijfers volgens diezelfde redenering vandaag ook aanleiding om te zeggen dat het beleid niet werkt.
We hebben een experiment gedaan, maar we moeten het personeel en de jongeren daar op een andere manier ondersteunen. Ik pleit ervoor om in Everberg en misschien in nog een aantal andere gemeenschapsinstellingen die veiligheidsproblematiek opnieuw te bekijken.
Mijn tweede pleidooi is om zo snel mogelijk werk te maken van die high care, high security-eenheid waarmee we jongeren met een complexe psychiatrische problematiek, die niet thuishoren in die gemeenschapsinstellingen, wel een antwoord kunnen bieden.
De actuele vraag is afgehandeld.