Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de vragen van hogeronderwijsinstellingen betreffende verplichte niet-bindende toelatingsproeven en de reactie van de minister
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Collega's, minister, we konden via de krant vernemen dat u het principe van de ijkingstoetsen aan de universiteiten zeer genegen was. Uiteraard zijn er al afspraken over gemaakt. Het is evident dat er over het concept op zich al afspraken gemaakt zijn omdat die ijkingstoetsen bestaan voor alle STEM-opleidingen (Science, Technology, Engineering and Mathematics) aan de universiteiten. Ook de instapproef, de niet-bindende toelatingsproef voor de lerarenopleiding, is zo’n toets. Ten gronde is dat een zeer goede zaak. Met zo’n toets kan een student voor de aanvang van de opleiding vaststellen of hij of zij klaar is voor de opleiding.
Blijkt dat de tekorten te groot zijn, dan kan de student alsnog kiezen voor een andere opleiding. Wanneer blijkt dat er een aantal tekorten zijn die kunnen worden bijgewerkt, dan kan de student zich daar meteen op voorbereiden en op die manier zijn of haar slaagkansen verhogen. Dat is een zeer goede zaak.
Minister, wat de veralgemening betreft, merken wij dat er nog een aantal zaken moeten worden uitgeklaard. Voorzitter, het is hier heel erg druk, kunt u daar nog eens op wijzen vooraleer ik verdere seconden verlies door concentratieproblemen?
Dames en heren, het Koffiehuis is open. Als u besprekingen wilt houden, kunt u dat daar doen met een kopje koffie en een koekje. Mevrouw Brusseel wil graag dat het rustig is om haar vraag te kunnen stellen.
Mooi gedaan hé, mevrouw Brusseel?
Dat is heel mooi.
Maar als u aan het praten bent wanneer een andere spreker aan het woord is, zal ik u ook op uw plicht wijzen.
Dat is zeer wel. Ik reken op u, voorzitter.
Er is nog geen overleg geweest tussen de universiteiten. Het werd in de krant aangekondigd als een beslissing, als een vaststaand feit, maar we weten nog niet over welke studierichtingen het zou gaan. Minister, over welke studierichtingen gaat het en in hoeverre werd dit al overeengekomen?
De heer Daniëls heeft het woord.
Mevrouw Brusseel heeft al een aantal belangrijke zaken geschetst.
Wanneer we spreken over het hoger onderwijs, zijn er een aantal zaken waarover jongeren zich vragen stellen: zal ik het wel halen in de studierichting die ik kies? Heb ik daar de goede vooropleiding voor gedaan? Maar ook omgekeerd, binnenkort is het weer Nieuwjaar en u zult dan wellicht aan uw kinderen, neven en nichten vragen waar ze nu zitten in het hoger onderwijs. En dan komt het verhaal dat ze al credits hebben verworven en dat ze een aantal credits uitstellen. Als je dan vraagt in welk jaar ze zitten, bekijken ze je met een blik van ‘Waar heb je het over? Een jaar bestaat immers niet meer.’ En dat blijkt ook uit de opname van studiepunten.
Een volledig jaar bedraagt 60 studiepunten en dat daalt momenteel qua opname naar starten met 52 studiepunten. De studieduur verlengt ook, en dus zijn er allerlei nieuwe technieken om ervoor te zorgen dat een student in de juiste studierichting komt. Ik bespaar u de details, maar het gaat over instaptoetsen, ijkingsproeven, niet-bindende toelatingsproeven, de Columbustest en oriënteringstrajecten. Veel succes om daaraan uit te geraken.
Nu stellen we vast dat in de pers plots twee rectoren van twee niet onbelangrijke universiteiten zeggen dat ze bindende ijkingsproeven willen. Een andere rector zegt dat hij geen bindende toelatingsproeven wil. Ze zijn over iets anders bezig en dus, collega’s, hebben wij vanuit de N-VA altijd gesteld dat we duidelijke terminologie moeten gebruiken.
We hebben vandaag ijkingsproeven in de STEM-opleidingen en wij vragen niet-bindende toelatingsproeven. De proeven moeten niet-bindende proeven zijn omdat die een indicatie geven of het wel of niet zal lukken. We moeten dat voor zoveel mogelijk opleidingen doen.
Minister, zult u ervoor ijveren om deze verplichte maar niet-bindende toelatingsproeven zo snel mogelijk voor alle opleidingen in heel Vlaanderen uit te rollen?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik was eerst een beetje verbaasd over deze vraag omdat we een aantal weken geleden nog een discussie hebben gevoerd in het parlement over deze zeer interessante problematiek. Er is natuurlijk ook het regeerakkoord, en morgen staat in de commissie Onderwijs het decreet Hoger Onderwijs op de agenda waar het principe wordt ingevoerd dat de verplichte edoch niet-bindende toelatingsproef kan worden ingebed in regelgeving en dat we die ook kunnen verplichten voor eender welke richting. Wanneer het parlement dit goedkeurt, dan wordt dit een algemeen principe.
Mijn persoonlijke mening daarover heb ik al verteld. Ik ben, en dat staat trouwens ook in het regeerakkoord, er voorstander van om niet-bindende toelatingsproeven te organiseren voor studenten die een opleiding starten in het hoger onderwijs. Mijnheer Daniëls, ik ben het met u eens dat het beter is om één term te gebruiken in plaats van vijf verschillende. In het secundair onderwijs hebben we Columbus, in het hoger onderwijs hebben we toelatingsproeven.
Wat voor mij wel belangrijk is in de uitrol, is de kwaliteit. Ik heb u al verteld dat er een toelatingsproef zou moeten worden georganiseerd voor de diergeneeskunde. We hebben een eerste test gedaan en de resultaten waren niet goed. De proef moet ook nog wat verbeterd worden.
Als we dus het traject kunnen volgen zoals dat vandaag loopt, waarbij de hogescholen en de universiteiten zich gezamenlijk buigen over de proef zoals die wordt georganiseerd, en die proef gelijk is in alle instellingen, zodat je niet in Brussel een andere proef hebt dan in Antwerpen, want dan zijn we weer ver van ons uiteindelijk doel, dan kunnen we daar heel snel verder werk van maken.
De afspraak die we wel hebben gemaakt, is dat de hogeronderwijsinstellingen zelf ook de proef mee maken en daarover onderling overeenstemming moeten vinden. Dat is gelukt voor de lerarenopleiding, dat is ook gelukt voor de opleiding tot burgerlijk ingenieur, en dat is in principe ook gelukt voor de diergeneeskunde, maar daar moet de proef natuurlijk nog wat worden bijgewerkt. Ik zal me inspannen om deze trajecten in de toekomst ook voor andere studierichtingen mogelijk te maken. We moeten er, zoals ik zei, wel voor zorgen dat de proeven kwalitatief zijn, dat ze een goed beeld geven van wat de competenties zijn die jongeren nodig hebben. Voor mij is het wel van belang dat het niet-bindende proeven zijn. Dat betekent dat jongeren wel kunnen starten in de opleiding, en dat was ook wat de rectoren van Gent en Leuven precies voorstelden. Ze vroegen ook niet om ze bindend te maken. Ze vroegen wel om er remediëringstrajecten aan te kunnen koppelen. Ik vind het op zich ook een goede zaak dat studenten worden geconfronteerd met zowel hun sterktes als hun tekorten en zo hogere slaagkansen krijgen in ons hoger onderwijs, want dat is de bedoeling, dat minder jongeren uiteindelijk afhaken zonder diploma hoger onderwijs.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad een zeer nuttige tool, want we hebben te maken met studieduurverlenging, en daar wordt eigenlijk niemand echt beter van. U was er verbaasd over dat de vragen werden ingediend. Wel, wij zijn ook al eens verbaasd als er wordt gecommuniceerd voor de zaken helemaal zijn doorgesproken met het werkveld en met het parlement. Ik hoop dus dat het begrip dan wederzijds is.
Een belangrijk punt is inderdaad de kwaliteit van de proeven. Ik heb noch in de communicatie, noch in wat we morgen zullen bespreken in de commissie een woord gelezen over validatie. Ik ben absoluut vragende partij voor het valideren van dergelijke toetsen. Opnieuw, we zijn, net als de goede collega’s van de N-VA, absoluut vragende partij voor goede testen, om die studenten beter op pad te helpen, maar zeker voor de validatie. Als immers blijkt dat de test te moeilijk is en dus studenten ontmoedigt die wel goed zouden zijn, die wel de eindmeet zouden halen, dan hebben we een probleem. Haast en spoed is dus zelden goed. Een goede toets, dat is waar we aan moeten werken.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er is één ding dat wel opvallend is. De universiteiten nemen hier heel dikwijls het woord, maar de hogescholen, die natuurlijk ook mee in het bad zitten, hoor ik veel minder.
Die hebben er wel al een.
Die hebben er wel al een voor de lerarenopleiding, maar voor de rest zijn er eigenlijk nog geen. Voor maatschappelijk assistent is er geen. Moeten we hogescholen ook niet veel nauwer betrekken hierbij?
Een andere kwestie is toch niet onbelangrijk. Ik hoor zeggen dat men de proef moet verbeteren. Ze moet beter worden, maar wat is beter worden? Als beter worden wil zeggen dat we ervoor moeten zorgen dat er meer studenten kunnen komen, dat er minder zijn die we heroriënteren, dan ben je eigenlijk niet aan het oriënteren. Dan ben je er eigenlijk voor aan het zorgen dat de studenten er blijven. Dan komen we dus inderdaad bij het punt van de validatie. Dat wil zeggen dat dat een juist beeld moet geven. De cesuur die wordt gelegd, moet juist liggen.
De heer De Potter heeft het woord.
Voorzitter, het standpunt van onze fractie is uiteraard al een tijdje duidelijk. We hebben altijd gezegd dat we gewonnen zijn voor verplichte, niet-bindende toelatingsproeven. We zullen dat ook morgen bij de behandeling van het ontwerp van decreet verder uiteenzetten. Een dergelijke proef moet een voorwaarde worden voor een bacheloropleiding. Ik wil toch nogmaals onderstrepen dat het moet gaan om een niet-bindende proef, wat betekent dat dat geen drempel kan worden voor het inschrijven van de student. Het mag dus niet gaan om een instroombeperking. De bedoeling moet zijn om die student een beetje een spiegel voor te houden, om aan te geven wat mogelijk is, waar hij of zij nog moet bijsturen, en om het hem of haar mogelijk te maken om meer studiesucces te boeken.
Aan de kant van de instelling moet het ook een tool zijn om de student te helpen om van bij de aanvang en tijdens de opleiding te remediëren.
Ik sluit aan bij de opmerking van de andere sprekers dat het moet gaan om een valide proef, die juist oriënteert.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Net als de rectoren Van Goethem en De Schepper en heel wat professoren wil ik pleiten voor enige voorzichtigheid met die verplichte niet-bindende toelatingsproeven. Meer en meer heb ik het gevoel dat een toelatingsproef beschouwd wordt als de oplossing voor een probleem dat zich eigenlijk op een ander vlak situeert. Vandaag zien we dat ons secundair onderwijs niet goed genoeg voorbereidt op het hoger onderwijs, en dat zou met de hervorming van het secundair onderwijs, met inbegrip van de eindtermen, eigenlijk opgelost kunnen worden, maar helaas gebeurt dan niet. Met een goed oriënteringstraject en een goede voorbereiding vanuit het secundair onderwijs is het creëren van een extra drempel voor de toegang tot ons hoger onderwijs eigenlijk niet nodig, en dan zijn die verplichte niet-bindende proeven ook overbodig.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Bij Groen delen wij die bezorgdheid dat sommige kinderen of jongeren niet op de juiste plaats zitten in de juiste opleiding. De vraag is wat we daaraan gaan doen. Het probleem met zo’n toelatings- of ijkingsproef is dat we een momentopname gaan maken en dat we ons heel sterk op kennis en cognitieve vaardigheden gaan toespitsen en dat we het groeipotentieel van jongeren veel te weinig in rekening nemen. Bij Groen pleiten we ervoor om veel vroeger te starten. We noemen het een studiekompas, dat je vanaf het vijfde middelbaar gaat inzetten om jongeren inzicht te geven in wat hun kennis en cognitieve vaardigheden zijn, maar ook in hun motivatie en in hun interesses. Ook dat is immers cruciaal om al dan niet te slagen. Op die manier kun je jongeren helpen navigeren en inzicht krijgen in zichzelf en kun je wezenlijk een verschil maken.
We vrezen dat met zo’n toelatingsproef anders een extra drempel wordt ingevoerd, en we weten dat het nu al zo is dat kinderen uit minder gegoede gezinnen, waar de ouders minder gestudeerd hebben, zelf minder gaan studeren, en dat is een gemiste kans voor de democratisering van ons onderwijs.
Ik zal starten met de vragen van Groen en sp.a. Ik ken de bezorgdheden: we hebben het er al vaak over gehad. Mevrouw Van den Brandt, ik ben het niet helemaal eens met uw analyse. We hebben namelijk voor het secundair onderwijs een bijzondere oriënteringstest ontwikkeld met de naam Columbus. Als het van mij afhangt, zullen alle jongeren in het laatste jaar van het secundair onderwijs de kans krijgen om deze test af te leggen. Hij wordt digitaal afgelegd en er wordt gekeken wat de talenten van jongeren zijn; hij peilt naar hun studiehouding en motivatie en naar de kennis. Ik zie er net een democratiserend element in, omdat jongeren die in een thuissituatie verkeren waar misschien niet veel sprake is van studeren, toch misschien door de test gemotiveerd kunnen worden om een passende beschikbare opleiding te volgen. Veel hangt inderdaad af van de studierichting die je volgt in het secundair onderwijs, en daarom willen we ook op dat stuk hervormingen doen. De oriënteringsproef in het secundair onderwijs moet net dat spectrum breed opentrekken voor jongeren om een goed gemotiveerde studiekeuze te maken.
Daarnaast willen we inderdaad bij het opstarten van het traject in het hoger onderwijs ook nog eens een test doen, omdat studierichtingen ook sterk van elkaar verschillen en je in het secundair onderwijs jongeren niet op dezelfde manier kunt voorbereiden op alle opleidingen. Daarom vinden we het een goede zaak om die niet-bindende toelatingsproef bij de start van het hoger onderwijs te doen.
Wat betreft de opmerking van mevrouw Soens over de momentopname, is dat voor die proef natuurlijk wel zo, maar het is van belang dat je dan onmiddellijk kunt kijken hoe je je kunt bijspijkeren en aan je zwakkere punten kunt werken als je toch die opleiding wilt volgen. Zelf heb ik rechten gestudeerd, en bij ons was het nog zo dat de rechtsvakken pas aan bod kwamen in het derde jaar. In het eerste jaar kreeg je veel geschiedenis en filosofie, en dan kwam je plots in het derde jaar met een hoop rechtsvakken, en dan merkten jongeren pas dat het niet de richting was die ze wensten te volgen. Intussen is er veel veranderd, maar we willen toch vermijden dat jongeren een keuze maken om een bepaalde reden en pas later merken dat ze daar niet op hun plaats zitten. Vandaar dat zo’n niet-bindende toelatingsproef een heel goed instrument kan zijn om mee te helpen oriënteren, maar ook om mee te helpen remediëren voor de tekorten die er zouden kunnen ontstaan.
Mijnheer Daniëls, uw zorg om de hogescholen deel ik. Anderzijds wil ik de hogescholen ook wel feliciteren. In ons regeerakkoord stond dat er een niet-bindende toelatingsproef moest komen voor de lerarenopleiding. Hij is er. Ze hebben hem samen gemaakt en ze zijn snel gegaan in vergelijking met de universiteiten, want 8700 jongeren leggen die proef af. Moeten ze nu op hun lauweren gaan rusten en zeggen: ‘Voilà, dat was het. We hebben aan alles voldaan.’? Neen, rekening houdend met wat we nu weten over de lerarenopleiding, moet het zeker mogelijk zijn om daarin verder te gaan. We hebben het er met hen over gehad, dat ze daar verder actief werk van moeten maken. Jullie hebben hen ook gesproken, heb ik begrepen.
Wat de universiteiten betreft, ben ik het eens met de opmerkingen die door mevrouw Brusseel gemaakt werden over de validatie. Ook de toelatingsproef lerarenopleiding moeten we nog gaan valideren. Uiteraard moeten we het niveau niet laten zakken als er te weinig slagen, maar we moeten wel kijken wat het traject is dat de jongeren doorlopen, wie er afstudeert. Als blijkt dat er een totale mismatch is tussen de test en wie afstudeert, dan moeten we bijsturen. We moeten in de komende jaren dus nog verder gaan bijsturen.
Tot slot merk ik nog op dat de hogescholen en de universiteiten middelen krijgen voor het ontwikkelen en de opvolging. Ze kunnen zich dus niet verschuilen achter het feit dat ze niet worden gesteund. Ze doen dat ook niet, maar ik weet dat er bij jullie ook vragen waren of er voldoende ruimte is om de validiteit op te volgen. Die ruimte is er. Het is belangrijk dat ze kijken om dat breder te gaan uitrollen over de diverse richtingen. Hoeft het voor elke studierichting een andere toelatingsproef te zijn? Helemaal niet, wat mij betreft. Een aantal richtingen kunnen worden samengenomen. In de humane wetenschappen is dat misschien iets moeilijker dan in de exacte wetenschappen.
Het belangrijkste is toch dat het een goed instrument is, niet om uit te sluiten, maar om aan de start beter zijn vaardigheden te kennen en zo te kunnen bijspijkeren als dat nodig is, op een veel snellere wijze dan we dat vandaag doen.
Dat is inderdaad het besluit: dat een goede toets een goede zaak kan zijn voor de studenten. Geen drempel. Als het een drempel is, dan is het geen goede toets, mevrouw Van den Brandt, zo eenvoudig is het. Daarom pleiten wij voor een validering. We kunnen rekenen op de groep experten waarvan er een aantal ook betrokken zijn bij de ontwikkeling van Columbus, die voorheen de SIMON-test beoordeeld en gevalideerd hebben. Het is inderdaad nodig goed na te gaan of die groep experten voldoende middelen hebben om alle komende toetsen in de ontwikkeling en in de validering te begeleiden. Dat lijkt me absoluut noodzakelijk. Dan zullen we dat de komende jaren met de nodige aandacht opvolgen. Mevrouw Crevits, ik denk niet dat er eenvoudigweg één toets voor x-aantal studierichtingen kan worden gemaakt, want dan zult u nalaten te doen wat we daarnet aan de collega’s van sp.a en Groen hebben uitgelegd, namelijk dat de toets ook zal peilen naar motivatie en vaardigheden die echt aansluiten bij de studierichting waarvoor men zou kiezen.
Ik denk dus dat er nog een grondig debat over gevoerd kan worden, vooral door de experten zelf.
Ik wil nog vier zaken meegeven. Ten eerste, democratisering is niet iedereen zomaar in het hoger onderwijs loslaten. Dat is geen democratisering, maar dat is zeggen: doe maar en trek uw plan. Dan eindig je zonder diploma. Democratisering is wel de jongeren begeleiden en zorgen dat ze in de juiste studierichting terechtkomen.
Ten tweede, de bedenking dat we bij alle studierichtingen een niet-bindende toelatingsproef moeten doen, is goed. Stel dat we het maar bij een aantal doen, dan zouden jongeren kunnen zeggen: ik ga niet naar die studierichting want daarvoor moet je een niet-bindende toelatingsproef doen. Daarvoor moeten we opletten, want dat is wel degelijk een hellend vlak. Als N-VA zijn wij voorstander van een traject. Het klopt, het mag niet ‘one moment’, één moment, zijn. Daar hangt alles van af. Neen, het begint in het secundair met het advies van de klassenraad, de oriënteringsproef, de niet-bindende toelatingsproef en de eventuele heroriëntering.
Afsluitend, uiteraard, om een secundair ambitieus onderwijs waar te maken in de toekomst, vindt u in de N-VA zeker en vast een partner.
De actuele vragen zijn afgehandeld.