Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Cordy heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister-president, onlangs stelde u de Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) voor. Daarin stonden een aantal cijfers waarbij je als politicus toch wel even slikt. Gebrek aan vertrouwen in de politiek die te veel beloftes doet die ze niet waarmaakt, lage interesse, politiek zit blijkbaar niet in de leefwereld van de modale Vlaming, Vlamingen zijn weinig actief bezig met politiek. Anderzijds zien we evengoed dat er bijzonder groot animo is om met allerhande nieuwe vormen van democratische besluitvorming en democratische participatie aan de slag te gaan. Op lokaal vlak zien we dat, maar evengoed maakt dat deel uit van heel wat debatten die we hier in huis voeren.
Minister-president, hoe kunnen we het vertrouwen in de politiek, dat laag is als we op deze cijfers verdergaan, verbeteren, waarbij we er vooral moeten naar kijken om zowel de burgers te betrekken maar evengoed de representatieve democratie te versterken, en vooral deze beide samen kunnen laten werken om een beter bestuur te kunnen bewerkstelligen.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, collega Cordy, VRIND levert een aantal gegevens op waarvan het nuttig is om erbij stil te staan en erover na te denken.
Ik moet het ook wel nuanceren. Als je kijkt naar de politieke participatie, blijkt dat in Vlaanderen slechts een minderheid van de mensen zich politiek engageert. Inzake politieke interesse dan weer zitten we op de Europese middenmoot. Als het erop aankomt om te evalueren hoeveel je stem telt, scoren we bovengemiddeld. Alleen Nederland, Zweden en Denemarken gaan ons voor. 55 procent van de Vlamingen zegt: ‘Mijn stem doet ertoe, telt mee.’ Dat is wel heel belangrijk. Of er een correlatie is tussen de politieke participatie en het gevoelen dat als men zijn stem uitbrengt in de representatieve democratie, er iets mee wordt gedaan, dat laat ik in het midden. We stellen vast dat dit het resultaat is.
Als we dan kijken naar de deliberatieve democratie, zegt ook daar 50 procent: ‘We zijn niet geïnteresseerd.’ Slechts een minderheid is geïnteresseerd.
Wat is ons antwoord daarop? Ik denk dat we moeten blijven gaan voor de representatieve democratie. U weet dat wij met deze regering volop werk maken van actieve openbaarheid van bestuur, en ook van deugdelijk bestuur. Dan komen wij met het witboek dat al is besproken in het parlement, waarin we heel belangrijke lijnen trekken. Om te beginnen zeggen we daarin dat we bij mogelijke discussies, conflicten – of dat nu met individuen is of met groepen of verenigingen – eerst sterk inzetten op bemiddeling door internen of door externen. We gaan ruimte maken en mogelijkheden scheppen voor cocreatie en coproductie. We gaan ook ruimte scheppen om te experimenteren. We gaan de mogelijkheid geven voor burgerinitiatieven. Tot slot gaan we, naar het voorbeeld van Oosterweel en het Toekomstverbond, op een zeer positieve wijze omgaan met burgerinitiatieven. We gaan dus die deliberatieve, participatieve democratie proberen te versterken op die manier. Het moet natuurlijk van onderuit komen. Je kunt de mensen niet dwingen om interesse te hebben. Je kunt wel heel veel mogelijkheden daartoe creëren.
Het is inderdaad zo dat in het witboek dat u aanhaalt en in andere documenten grote stappen vooruit worden gezet. Heel belangrijk blijft dat je burgers kunt betrekken, enthousiasmeren en dat je ze dus ook vooral van heel goede informatie voorziet zodat men op een heel goede manier aan die participatie kan deelnemen. Je moet ze daarvoor natuurlijk ook triggeren. Zoals u bij de voorstelling ook zei: ‘Democratie moet je verdienen, elke dag.’ Misschien moeten er ook een aantal oudere vormen, ik denk daarbij aan opkomstplicht en aan andere zaken, in vraag worden gesteld.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Minister-president, ik ben er als lokale bestuurder, samen met ongetwijfeld veel anderen, van overtuigd dat het lokale niveau het niveau bij uitstek is om bijkomende betrokkenheid te organiseren. Toch geeft slechts 8 procent van de Vlamingen aan zich ooit echt betrokken te hebben gevoeld of overlegd te hebben in zijn dorp of stad.
Mijn vraag is op welke manier u bijkomende impulsen wilt geven. Er bestaat al heel wat op lokaal niveau, maar op welke manier kunt u bijkomende impulsen geven om die lokale betrokkenheid, die lokale participatie te verhogen?
Collega's, om te beginnen met de laatste vraag van collega Partyka: we hebben dat ook overlopen. We hebben niet direct vastgesteld dat er nieuwe mogelijkheden moeten worden gecreëerd in het decreet Lokaal Bestuur omdat er op dat vlak heel veel autonomie is. Er gebeurt ook heel wat inzake inspraak, participatie, cocreatie, mensen die het recht om uit te dagen, in handen nemen. Er zijn legio voorbeelden: jeugdbewegingen en verenigingen die zelf een lokaal bouwen, groepen mensen die een bepaald onderhoud doen en die iets in beheer nemen, tot en met burgerbegrotingen. Er lopen allerlei experimenten. We zijn van mening dat de lokale autonomie dermate groot is – en dat blijkt ook uit de praktijk – dat er nu al heel veel op het terrein gebeurt en wellicht in de toekomst nog meer zal gebeuren.
Wat betreft de opkomstplicht, kan ik heel duidelijk zijn. Het regeerakkoord wijkt niet af van de opkomstplicht. Het regeerakkoord zegt dat wij de opkomstplicht behouden. Ik weet dat er ook uit VRIND een genuanceerd oordeel naar buiten komt.
Collega's, u hebt gisteren allemaal gezien dat het zevende Europese cohesierapport inzake kwaliteit van bestuur gepubliceerd is. Ik ben toch wel blij te kunnen zeggen dat Vlaanderen daarin zeer goed scoort, dat we echt dicht bij de top zitten. De kwaliteit van het bestuur draagt natuurlijk bij aan het vertrouwen van de mensen, van de burger, van de ondernemingen, van de lokale besturen.
Kwaliteit van de overheid is voor twee zaken goed. Ten eerste voor de concurrentiekracht, daar zijn alle economen het over eens. Ten tweede, een burger die ziet dat, in dit geval, deelstaat Vlaanderen goed scoort op die Europese ranking, vlak onder de Scandinavische top, krijgt vertrouwen.
Ik denk dat we vooral vertrouwen moeten geven aan de lokale besturen en aan de burgers, evengoed aan lokale politici en nationale politici, zelfs aan federale politici.
We hadden het hier zonet over het ‘internet of things’ en over hoe je een smart city creëert door overal sensoren in zaken te steken. Misschien moeten onze voorstellen of de projecten waar we hier in huis mee bezig zijn, een soort van spreekwoordelijke sensoren bij de burgers en de politici inplanten zodat ze elkaar op een goede manier kunnen verstaan en op een goede manier, in versterking van elkaar, kunnen samenwerken, zowel de verkozen politicus als de niet-gebonden burger en de burger die in allerhande middenveldgroepen betrokken is, om een versterking van de democratie tot stand te brengen.
De actuele vraag is afgehandeld.