Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, op 30 juni 2017 verscheen in het Nieuwsblad een artikel van Kind en Gezin waarin stond dat ruim een kwart van de nieuwgeboren baby’s, de nieuwgeboren Vlamingen, niet het Nederlands als thuistaal heeft. Concreet gaat het om 18.000 pasgeborenen. Uiteindelijk is dit geen nieuw gegeven. Naar aanleiding van een aantal vragen om uitleg en actuele vragen hebben we de kennis van het Nederlands al regelmatig in de commissie en tijdens plenaire vergaderingen behandeld.
Ook het PISA-onderzoek (Programme for International Student Assessment) en de TIMMS-onderzoeken (Trends in International Mathematics and Science Study) geven geregeld weer dat de kennis van het Nederlands zo fundamenteel is voor de kennis van de taal, maar zeker ook om de hypotheek op de schoolcarrière absoluut te minimaliseren. Het is zo belangrijk dat een kind heel vroeg kan worden meegenomen in de kennis van de onderwijstaal. Later kan het eventueel ook nog parten spelen op de arbeidsmarkt, maar ik wil mij vandaag beperken tot het onderwijs.
Minister, kennis van het Nederlands is zo fundamenteel belangrijk om een diploma te verwerven, om die plaats te vinden op de arbeidsmarkt. En daarom is mijn vraag: welke inspanningen kunt u nog leveren om die cruciale kennis van het Nederlands bij kinderen en jongeren toch nog te versterken?
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt voor uw vraag, collega Celis. U weet dat wij met deze regering in deze legislatuur heel hard inzetten op de kennis van het Nederlands. Dat is de reden waarom we onder andere aan de kleuterscholen die anderstalige kleutertjes krijgen, 950 euro extra werkingsmiddelen geven. Dat is nu het tweede schooljaar dat dat gebeurd is. Het biedt een kader voor kleuterscholen, het biedt extra mogelijkheden om rond die taal effectief te gaan werken.
U weet dat wij ook in het kader van de hervorming van de kinderbijslag die ouders die hun kindjes naar school sturen, een duwtje in de rug willen geven, als je op tijd je kindje naar de eerste en vervolgens naar de tweede kleuterklas laat gaan. Ik zie nog heel veel opportuniteiten in de lerarenopleiding, omdat het Nederlands aanleren aan kinderen die thuis Nederlands spreken, iets helemaal anders is dan Nederlands aanleren aan kinderen die thuis geen Nederlands spreken. Die meertaligheid die kinderen hebben, kunnen we perfect heel positief gebruiken. Het zou goed zijn dat leerkrachten in opleiding ook didactiek meekrijgen om met die anderstaligheid om te gaan, en er zo mee te helpen voor zorgen dat kinderen sneller Nederlands kennen.
Een maatregel die voor mij bijzonder cruciaal is, mevrouw Celis, is wat de parlementsleden aan het bediscussiëren zijn rond de basisgeletterdheid. We mogen er niet van uitgaan dat kinderen na de lagere school allemaal voldoende Nederlands kennen. Ook in het secundair onderwijs moet men volop blijven gaan voor die voldoende beheersing van die basis in het Nederlands, vandaar dat die term ‘basisgeletterdheid’ ook voor het Nederlands in het secundair onderwijs er wat mij betreft heel snel moet komen, en dat we moeten zorgen dat alle jongeren over die lat raken.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Het verhaal begint inderdaad zeker bij de kleuters en bij de kleuterparticipatie. We hebben al enorm ingezet om die kleuterparticipatie, die goed zit, toch nog te maximaliseren. Ik weet dat u daar ook financiële middelen tegenover hebt gesteld om de kleuterparticipatie nogmaals te bevorderen. Als we naar de cijfers kijken, Vlaanderenbreed, dan zien we dat ‘thuistaal niet Nederlands’ in een aantal centrumsteden de laatste tien jaar is verdubbeld. De inspanning die geleverd wordt, is oké, maar ik denk dat we daar toch nog een stukje zullen moeten versterken.
Het is ook zeer belangrijk dat het gemonitord en opgevolgd wordt. Er worden heel wat inspanningen geleverd, maar wat dat op het terrein met zich meebrengt als resultaat, is niet altijd heel goed gekend. Sommige scholen weten daar heel goed weg mee – ik denk aan taalbaden en aan taalscreening – maar voor sommige blijft dat toch nog problematisch. Dus zeker eens nakijken wat dat effectief op het terrein betekent, dat moeten we meenemen.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, het punt dat u terecht maakt, is dat er al heel veel werk gedaan is in dit huis, maar dat er misschien de komende weken of maanden nog een sluitstuk kan komen. Het is heel belangrijk dat u gezegd hebt dat in het akkoord over het secundair onderwijs voor het eerst de term ‘basisgeletterdheid’ zit. En zeer specifiek rond het Nederlands hebben we daar grote ambities in Vlaanderen.
Midden in de besprekingen zittende, denk ik dat we die basisgeletterdheid effectief ook vroeger mogen leggen, niet de eindbasisgeletterdheid, maar de stappen ernaartoe. Dat is belangrijk, omdat wij ons uitspreken over wat er bereikt moet worden. Maar hoe het bereikt wordt, ligt bij de inrichters van onderwijs. Het zou voor de modernisering van een aantal pedagogische methoden misschien voor een extra duw in de rug kunnen zorgen, dat wij die ambitie als Vlaams Parlement hoger leggen.
Want een kind in eender welke stad in Vlaanderen dat in een anderstalig gezin opgroeit, heeft er alle baat bij om zo snel mogelijk Nederlands te leren en zo goed mogelijk Nederlands te leren, niet vanuit een superioriteitsgevoel, maar wel omdat het zo belangrijk is voor elke kans die kinderen kunnen nemen via onderwijs.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, evident dat het aanleren van Nederlands op school een prioriteit is. Daarom wil ik twee suggesties doen. Enerzijds is het belangrijk dat leerlingen ook thuis Nederlands proberen te gebruiken naast de vreemde moedertaal. Ik denk dat het decreet Volwassenenonderwijs voor de ouders zeker een opportuniteit is. Anderzijds is het belangrijk om op school meertaligheid te benutten om gemakkelijker Nederlands aan te leren.
Minister, hoe kan de thuistaal ondersteunend werken voor het aanleren van het Nederlands op school zonder de functie van het Nederlands op school zelf in vraag te stellen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, u hebt nuttige aanvullingen gedaan. Collega De Meyer, de rol van het volwassenenonderwijs is niet te onderschatten. U weet dat er ook centra voor basiseducatie zijn die nu ook naar de kleuterschool gaan om na schooltijd samen met de ouders Nederlands te leren. Kleutertjes die anderstalig zijn en hun ouders leren op dezelfde cadans Nederlands, en leren met elkaar te spreken. Er liggen inderdaad ongekende mogelijkheden die ik daarnet niet had vermeld in de besloten tijdspanne die mij wordt gegeven bij het beantwoorden van de actuele vragen.
Collega Celis, u hebt een zeer terechte vraag gesteld. Ik denk dat we vandaag voldoende benadrukken hoe belangrijk taal is. Ik wil uiteraard ook monitoren, maar ik wil vooral dat we niet permanent rapporteren maar dat scholen actief gebruikmaken van alle mogelijkheden die er zijn. Ik heb al schitterend werk gezien in kleuterklassen waar kinderen die zeer goed Nederlands spreken en kinderen die minder goed Nederlands spreken met elkaar knutselactiviteiten doen en zo snel van elkaar leren. Er zijn echt enorm veel dingen bezig. Ik denk dat alle scholen good practices moeten delen met elkaar. Het Rekenhof heeft er ook op gewezen dat er extra middelen worden gegeven aan scholen die meer anderstalige kinderen hebben, maar in de ene school leidt dat tot veel betere resultaten dan in de andere. We moeten dus echt die goede praktijken delen en we moeten ervoor zorgen dat de middelen maximaal op de terrein worden ingezet.
Collega De Ro, u maakte een niet oninteressante opmerking: moeten we die basisgeletterdheid niet vroeger invoeren? Waar ik mij een beetje zorgen over maak, is dat we weer met een oefening bezig zijn waardoor we pas binnen 12 jaar de leerlingen die nu in het secundair onderwijs zitten, die basisgeletterdheid laten krijgen. We hebben in de nota modernisering ingeschreven – en dat is voor mij zeer interessant – dat in het eerste en tweede middelbaar alle jongeren de drie V’s moeten kunnen hebben: verdiepen, verkennen en versterken. Versterken betekent dat scholen tijdens de lesuren moeten remediëren. Vandaar dat het voor mij zo belangrijk is dat de basisgeletterdheid in het secundair onderwijs – en wat mij betreft, dat staat ook in de conceptnota, na de eerste graad – wordt gedefinieerd omdat we in die twee jaar zo snel mogelijk moeten kunnen overgaan tot dat versterken. Ik ben dus per definitie niet tegen het vroeger plaatsen, maar ik wil vermijden dat we in een traject geraken waardoor we pas binnen zes, acht, tien jaar effectief maatregelen kunnen nemen. We hebben aan de hand van de PISA-testen gezien dat er nu dringend moet worden ingegrepen, dat jongeren die 15 jaar zijn en de taal totaal niet beheersen, vogels voor de kat zijn om een diploma te halen of om aan werk te geraken. Vandaar dat het voor mij zo cruciaal is dat we starten met de uitvoering van datgene waarover we het eigenlijk eens waren binnen de regering: de basislettergeletterdheid eerste graad.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik denk dat we inderdaad de krachten moeten bundelen. De bezorgdheid wordt door iedereen gedeeld. Een goede kennis van het Nederlands is fundamenteel voor een goede schoolcarrière en opent of versterkt de toegangspoort tot de arbeidsmarkt.
We moeten de krachten bundelen. Er is een taak weggelegd zeker voor het onderwijs, absoluut ook voor de aspirant-leerkrachten die moeten leren hoe ze daarmee moeten omgaan. Maar vergeet zeker ook niet de verantwoordelijkheid van de ouders: Nederlands spreken met de kinderen zonder afbreuk te doen aan de eigen taal, Nederlands met hen oefenen om die maximale kennis die ze nodig hebben om het eerste leerjaar goed te kunnen aanvatten, te versterken en te bereiken.
De actuele vraag is afgehandeld.