Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende de subsidiëring en erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Caron heeft het woord.
Dit is een belangrijk ontwerp van decreet, een van de weinige grote sectordecreten in de cultuursector: de kunsten, het cultureel erfgoed en nu het sociaal-cultureel werk. Een wat cryptische naam voor de verzameling van wat heet verenigingen, bewegingen, vormingsinstellingen uit de non-profitsector en niet met professionele bedoeling.
Het is de bouwsteen van wat we de sociale cohesie van onze Vlaamse samenleving zouden kunnen noemen. Onze kwaliteit van leven wordt in sterke mate door dat sociaal-cultureel gebeuren ondersteund en mogelijk gemaakt. Het brengt mensen bij elkaar in plaats van mensen te verdelen. Het heeft in de geschiedenis een immense emancipatorische betekenis gehad. Collega’s, denk maar eens na over wat de vrouwenbeweging, de arbeidersbeweging, de landbouwersgildes hebben betekend voor die beroepsgroepen. Niet voor hun beroep, maar voor hun persoonlijke ontwikkeling. Voor wie ze nog kent, verwijs ik naar de oude termen van volksverheffing, volksopvoeding en volksontwikkeling. Vooral volksverheffing vind ik nog altijd een heel relevante, omdat die zegt waar het echt om gaat. We gaan het volk verheffen. We gaan mensen kansen bieden om zich, naast het onderwijs, ook in hun vrije tijd verder te vormen en te ontwikkelen en om met elkaar zinvolle zaken te doen in het leven.
Ik zal geen filosofisch betoog houden, maar wilde toch even het belang ervan onderstrepen. We zijn behoorlijk uniek in Europa met de ondersteuning van die sector. Niet lokaal, want dat doet men overal, maar ook landelijk, op het Vlaamse niveau, met het ondersteunen van die landelijke koepelvorming. Ze hebben er vaak negatief over gedaan, collega’s, want zoals u weet, is het in belangrijke mate een verzuilde sector, althans delen ervan, andere delen allang niet meer – gelukkig hebben we al die stappen gezet. Maar dit soort verzuiling heeft ook in het verleden heel wat emancipatorische betekenis gehad. Daarvan gaan we langzaam weg. We hebben vormingsinstellingen die allang niet meer verzuild zijn. Bewegingen zijn dat allang niet meer. We hebben dus al belangrijke stappen gezet. We hebben de kleurenkoepels lang geleden al afgeschaft. We hebben goede stappen vooruit gezet.
En dus komt er nu een nieuw decreet, omdat het oude decreet, zoals dat met een paar schoenen gebeurt die je vijf jaar hebt gedragen, tot op de draad versleten was. Dat decreet heeft zijn functie gehad. Ik heb er indertijd in 2002-2003 aan meegewerkt. Het is dus vijftien jaar oud. Het is versleten. We hebben het tal van keren bijgewerkt. Op de duur ziet het eruit zoals een Vlaams landschap, met name een rij woningen met vanachter bijzonder veel koterijen.
We moesten dus absoluut een betonstop toepassen in de sociaal-culturele sector en het landschap opkuisen. Dat is ook de bedoeling van de minister en van vele collega’s met dit decreet. Ik stel namelijk vast dat de heer Meremans, de minister, ikzelf, maar ook mevrouw Idrissi in de loop van het voorbije jaar conceptnota’s hebben gemaakt, vrij uitgebreid en diepgaand, over de toekomst van het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Dat toont aan dat er veel ideeën over bestaan, dat er ook meningsverschillen zijn, hoewel die relatief goed meevallen, zeker in de conceptnota’s. We delen samen alvast één ding, namelijk dat we een toekomst willen geven aan dat sociaal-cultureel volwassenenwerk in Vlaanderen. Voor wie het wat minder goed kent, denk aan de KWB, Femma, het Davidsfonds, de Vormingplus in uw omgeving, maar ook bewegingen als Pax Christi en zovele andere, die heel veel mentaliteitsbeïnvloeding of beter bewustzijnsverruiming, want dat is een betere term, hebben gedaan, die vormingen hebben gedaan bij mensen. Denk ook aan de etnisch-culturele federaties, al die verenigingen van migranten die kort of lang bij ons aanwezig zijn en die, net als die arbeidersbewegingen, historisch via een verenigingsleven een emancipatie doormaken en zich op die manier steeds beter integreren in de Vlaamse samenleving, maar tegelijk ook hun eigen cultuur blijven dragen, uitoefenen en uitdragen.
Dat zijn allemaal waardevolle dingen, waarvoor een decreet meer dan ooit zinvol is. Ik kom straks nog even terug op de financiën, want dat is het nevralgieke punt van dat decreet.
Minister, ik zeg vooraf dat we ons zullen onthouden op dat decreet, omdat er toch nog een aantal punten zijn – ik citeer even mijn collega – “waar we op onze honger blijven zitten”. Een aantal zaken zijn niet voldoende uitgewerkt of het ambitieniveau ervan is te laag. Ik heb het ook in de commissie vergeleken. Als we de gezamenlijke conceptnota’s van ons allen zouden samenleggen, wel, dan begint het decreet daar toch wel ver van af te geraken, af te dwalen. Niet helemaal, want het bouwt voort op een aantal basisprincipes, maar het laat er ook heel erg veel los. En dat is jammer.
Er zijn een aantal positieve punten. Daarover moeten we niet twijfelen. Ik zei het al: een versleten paar schoenen kun je beter vervangen door een paar nieuwe en goede. We kunnen discussiëren over de kwaliteit, maar we hebben wel bouwstenen die oké zijn. Zo is er het feit dat de werksoorten niet meer strak worden gescheiden. Verenigingen, bewegingen, vormingsinstellingen, we noemen ze nu allemaal sociaal-culturele organisaties.
Dat is ook logisch, ze ontwikkelen zich in verschillende richtingen. Ze hebben soms leden, ze hebben soms afdelingen, soms ook niet. Ze werken soms op een heel brede schaal en soms in een brede regio. Diversiteit moet er kunnen zijn.
De functies schuiven we naar voren als de dragers en de rollen van dat sociaal-cultureel werk: een culturele functie, een maatschappelijkbewustzijnsfunctie, een educatieve functie enzovoort. De termen zijn opgefrist en breder en hernieuwd gedefinieerd. Dat is positief, geen twijfel daarover.
We hebben een betere beoordelingsprocedure dan in het verleden. Ze is ver van volmaakt, minister, ik kom er nog op terug, maar toch al beter. De kwaliteitsbeoordeling is in heel de sector de sleutel voor de subsidiëring, met alle creativiteit erbij. Er wordt een foto gemaakt van het veld en dan gaan we kijken wie er goed werkt en wie er zijn best voor doet. Wie hard werkt en visie heeft op de ontwikkeling van zijn organisatie, kan een betere beoordeling krijgen dan een andere, en dat is de sleutel voor de subsidie.
Daarmee eindigen mijn pluspunten. Ik zou hier kunnen stoppen, maar ik heb nog veel tijd over, helaas voor u. Het zal niet lang meer duren, collega’s.
Er zijn ook een aantal negatieve punten. Dat is jammer. Er wordt een kans gemist – en ik vind dat niet zelf uit – voor een verregaande vernieuwing van de sector en van het beleid ten aanzien van die sector. De Strategische Adviesraad voor Cultuur (SARC) noemt dit ontwerp van decreet een overgangsdecreet. Dat is eigenlijk jammer. Je maakt niet elke legislatuur zo’n nieuw ontwerp van decreet, en dit is een gemiste kans. Ik zal een paar voorbeelden geven van gemiste kansen.
Waar ik het zwaarst aan til, is dat dit ontwerp van decreet onwaarschijnlijk dik is. Het bevat onwaarschijnlijk veel artikelen en regels, regels en nog eens regels. Mocht dit ontwerp van decreet twintig jaar geleden gemaakt zijn, dan zou het nog gekund hebben, maar in de voorbije twintig jaar is het meest uitgesproken woord in dit halfrond volgens mij: regulitis of regelzucht. Dit ontwerp van decreet heeft voor alle stapjes in de procedure allerlei regels bepaald, allerlei uitzonderingen, omwegen, remediëringstrajecten en noem maar op. Minister, dat staat haaks op uw regeerakkoord waarin de v van vertrouwen een centrale term is. Dit ontwerp van decreet straalt helemaal geen vertrouwen uit in het sociaal-cultureel volwassenenwerk, integendeel, het wordt behoorlijk gecontroleerd, vastgehouden enzovoort.
Nog een pijnpunt is dat dit ontwerp van decreet natuurlijk geen financieel perspectief in zich draagt. Het zal pas worden toegepast in de volgende legislatuur. Ik kijk eens rond: wie zou dan eventueel over die budgetten mogen beslissen? Het is natuurlijk buitengewoon belangrijk dat de sociaal-culturele sector ook toekomst heeft. Laat ons eerlijk zijn, in de voorbije vijftien jaar zijn er geen budgetten bij gekomen. Er is bespaard, er is alleen budget bij gekomen – ik zie de minister nu even niet – recentelijk, voor etnisch-culturele federaties. Ik heb het al gezegd en ik wil het nog eens herhalen, minister: mijn felicitaties daarvoor, dat is een heel goede keuze. Maar dit toont aan dat er hier en daar ook noden zijn en dat we daaraan moeten kunnen tegemoetkomen.
Ik denk dat de grootste noden veeleer zitten, niet in de stijging van de budgetten van de subsidies zelf, soms wel natuurlijk, maar in een interessante instroom en vernieuwing van de sector. We leven in een andere samenleving dan pakweg een halve eeuw geleden of zelfs 25 jaar geleden. Ook het sociaal-culturele werk moet zich vernieuwen en er ontstaan ook nieuwe organisaties. Die instroom van nieuwe organisaties wordt bemoeilijkt door de vele regels en door de financiële beperking, ik zou zeggen: door die vrij hoge muren die rond de sector zijn opgetrokken. Dat is jammer, want we pleiten allemaal voor de integratie van veel sectoren en meer samenwerking. Wel, die muren tussen het sociaal-cultureel werk, de amateurkunsten, de kunsten zelf, het erfgoed, die muren zijn reuzegroot. Er kan zeer weinig of geen interactie bestaan. De instroom zal zeer moeilijk zijn. Men geraakt er niet zomaar in, meer zelfs, zou ik met enig cynisme durven zeggen: men geraakt er nog moeilijker uit dan in. In die zin: er zijn veel beschermende mechanismen, prima, maar tegelijk is dat een rem voor nieuwe mensen. Dus, ik pleit eigenlijk voor meer openheid en meer durf, zodat er meer instroom mogelijk wordt.
En die instroom wordt ook bemoeilijkt omdat er twee bouwstenen, bijna drie bouwstenen, voor een breed sociaal-cultureel beleid ontbreken. Dat is het regeldecreet voor cultuur waar we het zo vaak over gehad hebben: al die financiële middelen die van de provincies komen, een aantal instellingen die van de provincies komen waar ook heel wat innovatieve projecten op de vloer mee werden ondersteund. Laat ons ook even de verdienste van de provincies in ogenschouw nemen, want het is niet allemaal stof wat we moeten wegblazen. Er is geen enkel perspectief hoe ze worden voortgezet, behalve dat ze twee jaar worden verlengd. Ik had graag dat die vernieuwing via een regeldecreet en een decreet Sociaal-cultureel Werk in één keer vorm had gekregen. Idem dito voor de bovenbouw van het sociaal-cultureel werk, maar ook voor het Participatiedecreet en hoe we daar in de toekomst mee moeten omgaan. Er ontbreken dus een aantal bouwstenen voor vernieuwing en voor doorgroei. In die zin is het behoorlijk onvoldragen.
Het moet me in die zin ook van het hart dat ik oproep om uw steun voor die sector ook uit te spreken. Ik zag deze week een schriftelijke vraag passeren van collega Meremans over de financiële reserves die het sociaal-cultureel werk vandaag al dan niet bezit. Ja, het zijn geen vetpotten, dat is wel duidelijk uit het antwoord. Ik zou zeggen: draai de pagina maar om, maar ik herinner me dat collega Lorin Parys dat ook eens heeft gedaan voor de welzijnssector en nu dus voor de cultuursector, maar het gebeurt ook voor de kunsten- en erfgoedsector trouwens. Dat soort vragen, collega Meremans, spreekt niet meteen van een groot vertrouwen in de sector en nog minder in het beleid van de overheid ten aanzien van de sector. Je zou kunnen zeggen dat reservevorming een vorm is van goed beleid. Als je bijvoorbeeld mensen moet ontslaan omdat je subsidies verminderen, heb je buffers om de loonkost en de opzeggingstermijn van die mensen te financieren.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik wou normaal niets zeggen, maar mijn naam is gevallen. Ik heb altijd gehoord dat als je goed parlementair werk wilt leveren, je een dossier moet opbouwen, en dat doet door schriftelijke vragen te stellen. Met andere woorden, je stelt schriftelijke vragen om na te gaan hoe iets werkt, wat er is enzovoort. Dat zijn schriftelijke vragen, maar u verbindt daar onmiddellijk een aantal zaken aan die niet in die schriftelijke vraag staan noch in de antwoorden. Dat is uw vrije interpretatie, dat is uw dichterlijke vrijheid – waarschijnlijk bij de contrabas uitgevonden –, maar u verbindt daar dingen aan die ik niet heb gezegd. U legt me woorden in de mond van ‘geen vertrouwen’. Ik stel schriftelijke vragen om te weten hoe de sector ervoor staat. Het is uit bekommernis en uit interesse, mijnheer Caron, dat ik die vragen stel. (Applaus bij de N-VA)
Ik kan het alleen maar hopen, mijnheer Meremans.
Overigens is het uw taak als parlementslid om de minister te controleren en niet het veld, maar dat geheel terzijde. Daar gaat het echt over. Het is niet de eerste keer dat dat gebeurt, en ik vind het niet fijn, dat is alles. Ik wil er ook niet zwaarder aan tillen dan nodig, maar ik vind het niet fijn.
Minister, ik wil afronden.
De heer Vandaele heeft het woord.
Ik vind het toch wel vreemd dat collega Caron bepaalt welke vragen een parlementslid mag stellen en wat binnen de perken valt van het oorbare en wat niet. Collega, dat verwacht ik echt niet van u. Ik steun in dezen collega Meremans, die informatie verzamelt en daar iets mee doet. Je moet toch niets zoeken achter een vraag. (Applaus bij de N-VA)
Ik moet eerlijk zeggen dat ik er niet aan zou denken om zulke vragen te stellen. Ik zou vragen stellen naar de potentie, de mogelijkheden, de problemen die de sector heeft, de zorgen die ze hebben.
Dat is een vraag om uitleg, geen schriftelijke vraag.
Sorry collega’s, ik vind het een beetje jammer dat uw betoog een beetje aan het afglijden is naar populisme, eerlijk gezegd. U moest weten – en u weet het verdomme wel – hoe vaak we met de sector hebben gesproken. Ik heb voor mijn conceptnota overlegd met de raad van bestuur van Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV). Ik heb het daar voorgelegd en naar hen geluisterd. Nu komen zeggen dat ik niet naar de sector luister, is dikke groene zever, mijnheer Caron. Neem me niet kwalijk. (Applaus bij de N-VA)
Ik dank u wel voor uw antwoord op een vraag die ik niet gesteld heb. Ik denk niet dat ik gezegd heb dat u niet naar de sector moet luisteren, u bent ook aanwezig geweest op de vergadering van de raad van bestuur. Wat dat betreft, hebben we een gelijkaardig pad. Maar goed, bij dezen heb ik dan toch uw steun voor het sociaal-culturele werk als brede sector mogen aanhoren, daar ben ik heel gelukkig om.
Minister, ik hoop afrondend dat nog een aantal anomalieën van dit ontwerp van decreet –vooral technische, onwaarschijnlijk lange procedures – kunnen verdwijnen. En ook nog van die kleine kantjes: als u een positief advies krijgt van een visitatiecommissie, dan zal de regering eerst nog eens overwegen of ze uw dossier zal voorleggen aan een beoordelingscommissie. In het ontwerp van decreet zitten heel veel ingangsdeuren, uitgangsdeuren en nooduitgangen, met heel veel procedures. Wij hebben een aantal amendementen ingediend – ik kom daar straks bij de artikelsgewijze bespreking op terug – maar de complexiteit van regels ontgaat me helemaal. Ook daaruit blijkt helemaal geen vertrouwen in de sector. Niettemin bevat het ontwerp van decreet ook een aantal positieve punten, daarom gaan we ook niet tegenstemmen. Het is een stap vooruit, maar ook een beetje een gemiste kans: in plaats van een grote stap vooruit is het eigenlijk maar een klein voetje vooruit en bij momenten lijkt het zelfs op de processie van Echternach.
De heer Meremans heeft het woord.
Collega’s, het sociaal-cultureel werk is divers, dus mensen die achteruit stappen en dan weer vooruit, zijn zeker welkom: van ons mag het allemaal, dat is een rijke diversiteit.
Met de eerste vijftien zinnen van de heer Caron ging ik akkoord: het landschap is inderdaad belangrijk. Het is rijk gediversifieerd, dat is typisch voor Vlaanderen. Dat is deel van onze identiteit. Sommigen horen dat woord identiteit niet graag, maar wij wel. En inderdaad, het gaat heel ver: er is de Kristelijke Werknemersbeweging (KWB), er is Femma, er is de Vlaamse Volksbeweging (VVB), het Davidsfonds, het Willemsfonds, het Rodenbachfonds – en zo kan ik nog een tijdje doorgaan. Er zijn ook nieuwe bewegingen zoals De Wakkere Burger en Climaxi.
Wij vinden dit ontwerp van decreet belangrijk, en daarom hebben we voluit mee gewerkt om dat oude decreet, dat inderdaad zijn beste tijd had gehad, te updaten met een nieuw decreet. En we zijn inderdaad zelf met een conceptnota de boer op gegaan en hebben met heel veel organisaties en mensen op het veld gesproken, zowel voor als na het indienen van de conceptnota. De uitgangspunten in onze conceptnota waren: verlaten van opdeling in werksoorten, functiegerichte benadering, dynamisch financieel kader, meer flexibiliteit inzake in- en uitstroom en betere en heldere beoordelingsprocedure.
In de krant stond op een bepaald moment dat wij de sociaal-culturele wereld flink wilden opschudden. Dat klopt. Wat doe je immers in je bed? Laat maar, ik wil het niet weten, maar ik ga ervan uit dat u af en toe uw hoofdkussen opschudt. Mensen doen dat – de voorzitter ongetwijfeld ook – omdat ze daarna des te beter kunnen slapen. Dat hebben we dus ook willen doen met dit ontwerp van decreet, ik kon het niet mooier verwoorden dan hoe het in De Standaard stond. We hebben dat gedaan met veel en sterk overleg met de sector – ik wil dat nog eens benadrukken.
Ik wil graag op een aantal punten ingaan, waarbij ik een aantal punten van de collega’s zal tegenspreken of ook aanvullen. We waren het er allemaal over eens om een functiegerichte benadering te doen, en organisaties krijgen zelf ook meer vrijheid en meer ruimte. Men kiest dus de functie die men wil nastreven.
We verlaten dus het opdelen in verenigingen, bewegingen en vormingsinstellingen. Dat geeft organisaties ook de mogelijkheid om te evolueren, zichzelf te ontwikkelen, zich te herpositioneren enzovoort.
De collega van Groen heeft het gehad over de in- en uitstroom. Onder het huidige decreet konden slechts een beperkt aantal verenigingen en bewegingen per beleidsperiode instromen. Het decreet had ook allemaal grendels die ervoor zorgden dat uitstromen vrijwel onmogelijk was, zelfs als je meerdere beleidsperiodes eigenlijk minder goed werk leverde volgens de beoordeling. In het nieuwe decreet is er geen begrenzing meer van de mogelijke instroom. Dat is een goede zaak. Er beweegt veel in Vlaanderen. Mensen krijgen ideeën. Mensen zijn met maatschappelijke thema’s bezig. We willen hun ook maximaal kansen geven voor subsidiëring. Die nieuwkomers moeten echter inderdaad wel voldoen aan strengere spelregels dan voorheen het geval was. De lat ligt dus hoog. Ik haak dan opnieuw in op uw betoog. Indien in een bepaalde stad of regio – het zijn meestal steden, want daar gebeurt heel wat – nieuwe ideeën of nieuwe vormen ontstaan, dan zouden die inderdaad eerst daar moeten groeien, om dan uiteindelijk naar een nationaal niveau te kunnen doorgroeien. Dat is eigenlijk het idee daarachter. Daaraan moet het Regiodecreet eigenlijk voor een stuk tegemoetkomen.
We zijn strenger wat de uitstroom betreft. Een heel aantal grendels zijn dus weggewerkt. Een organisatie kan stijgen, gelijk blijven, dalen, of de subsidiëring kan doodeenvoudig worden stopgezet. Dat is een optie die in het vorige decreet niet vervat zat. Wat de instroom betreft, wil ik er ook nog naar verwijzen dat er projectsubsidies zullen kunnen komen en dat er inderdaad opnieuw het Regiodecreet is voor meer kleinschalige initiatieven.
Ik wil toch eventjes stilstaan bij de doelstelling. Die wordt scherper en duidelijker geformuleerd tegenover het decreet van 2003, in artikel 3: “Dit decreet heeft tot doel om in het domein van het sociaal-cultureel volwassenenwerk organisaties te subsidiëren die, vanuit een civiel perspectief en met respect voor de gemeenschappelijke sokkel van waarden, fundamentele rechten en vrijheden, een betekenisvolle bijdrage leveren aan de emancipatie en dialoog van mensen en groepen én aan de versterking van een duurzame, inclusieve, solidaire en democratische samenleving door sociaal-culturele participatie en gedeeld burgerschap van volwassenen te bevorderen en gedeelde samenlevingsvraagstukken tot publieke zaak te maken.”
Voilà. Dat is een hele boterham, maar dat is heel duidelijk, denk ik. Ik verwijs naar mijn betoog van een tijd terug. Ik zei dat we dat ook zouden vatten in een decreet. Dat hebben we ook gedaan. Ik verwijs ook naar de resolutie die unaniem door het Vlaams Parlement is aangenomen over de bestrijding van gewelddadige radicalisering en waarin we hebben gesteld dat er een rol voor ons allen is weggelegd om onze inclusieve en diverse samenleving en de gemeenschappelijke sokkel van waarden en beginselen veilig te stellen. Die resolutie hebben we nu in een ontwerp van decreet vervat.
Dan het financiële kader. In het huidige decreet werd de subsidie van de verenigingen nog steeds bepaald door een foto uit het jaar 2000-2001. Ondertussen is de verhouding in het aantal afdelingen tussen organisaties al danig veranderd. Ook binnen de sector heeft men dat probleem durven te benoemen en heeft men ook durven aan te geven dat er een onevenwicht is gegroeid tussen diverse organisaties. De grote bleven groot en de kleintjes bleven klein. Er is nog steeds voor gekozen om het bedrag uit een beleidsperiode voorop te stellen als startbedrag van waaruit de subsidie kan dalen of stijgen.
Ik zeg in alle eerlijkheid dat we daar verder in wilden gaan. We wilden gaan voor het witte blad, maar de mensen van de sector hebben met ons gesproken. Mevrouw Idrissi zei dat we niet te snel mochten gaan, dat we vooral overleg moesten plegen, en wat mevrouw Idrissi zegt, neem ik altijd als waar aan, dus ik heb dat ook gedaan. Men zei dat we toch moesten oppassen voor de continuïteit van de sector. Ik heb dat ter harte genomen.
We zijn tot de conclusie gekomen van de begrenzing van 25 procent. Dat is er gekomen in overleg met de sector. Alle subsidies zullen echter in beschouwing worden genomen, dus de reguliere middelen, DAC (derde arbeidscircuit) en gesco (gesubsidieerde contractueel). 25 procent van de totale beschikbare subsidie-enveloppe komt dus in beweging. Dat is veel meer dan onder het huidige decreet het geval was. Bepaalde scheeftrekkingen zullen dus worden gecorrigeerd, zij het geleidelijk aan. Kleinere organisaties, die vallen onder de 260.000 euro, kunnen sneller stijgen dan de 25 procent.
Als we alles optellen, biedt dit ontwerp van decreet volgens mij meer dynamiek en meer mogelijkheden om scheeftrekkingen bij te sturen.
Wat evaluatie en beoordeling betreft, hanteert het huidige decreet vooral de kwantitatieve norm als erkennings- en subsidiecriterium. In het nieuwe ontwerp van decreet werken we meer met een kwalitatieve evaluatie en beoordeling. Dat betekent dat er visitaties komen. We zullen het beoordelingskader verduidelijken en verscherpen.
Volgens sommigen is dit eigenlijk maar een afvinkdecreet. Iemand gaat de regels af en vinkt zaken aan. Uiteindelijk komen we dan tot een bedrag. Het steunpunt heeft dit zelf tegengesproken. Het steunpunt heeft verklaard dat dit niet klopt en dat er nog voldoende mogelijkheden zijn om dit te bepalen. Het is verre van een boekhoudkundig instrument. We weten allemaal dat er beoordelingsruimte is.
Ik zal het kort houden, maar ik wil duidelijk zijn. Mijn fractie is ervan overtuigd dat dit een goed ontwerp van decreet is. Ik herhaal dat we lang en veel overleg hebben gepleegd. Volgens mij kan ik hier in naam van iedereen stellen dat we blij zijn dat er eindelijk een nieuw kader komt. Dit kader is aangepast aan de noden van 2017. We maken ruimte voor nieuwe zaken. We beseffen dat de maatschappij verandert en we proberen dit te omarmen. Ik vraag dan ook namens mijn fractie dit ontwerp van decreet goed te keuren. Wij staan er alleszins voor 100 procent achter.
Mijnheer Meremans, ik wil nog twee elementen aanhalen. Het eerste heeft betrekking op de doelstelling van het ontwerp van decreet. Ik verwijs naar twee onderdelen van artikel 3. We hebben daar al over gediscussieerd, maar ik wil dit nog even naar boven halen.
Het eerste begrip is het respect voor de gemeenschappelijke sokkel van waarden, normen, vrijheden en rechten. Het tweede begrip is het gedeeld burgerschap. Op zich zijn dat uitgangspunten die ik kan delen. Ik heb er echter veel moeite mee dat in artikel 10 staat dat een organisatie die doelstellingen moet onderschrijven. Op die manier ontstaat immers een brede interpretatieruimte in beoordelingscommissies, bij de minister, in de administratie of waar dan ook over dossiers wordt geoordeeld. Afhankelijk van de kleur, geur of smaak kan dit tot verschillende resultaten leiden. Dit maakt me zeer ongerust.
Ons sociaal-cultureel werk is traditioneel niet enkel emanciperend, maar ook kritisch. Het durft over de samenleving na te denken en het kritisch vermogen van de burger aan te scherpen. Dat moet overeind blijven. Een smalle interpretatie kan tot problemen leiden.
Mijnheer Meremans, u bent daar eigenlijk zelf een illustratie van. Ik heb het dan niet over smalle interpretaties, maar over de mogelijke toepassingsproblemen. We hebben hierover al gediscussieerd. Past wat KifKif doet in het decreet? Past wat Apache doet in het decreet? Gelukkig heeft de plaatsvervanger van de minister daar toen in mijn ogen goed op geantwoord.
Ik wil niet dat begrippen die zo geladen zijn en die we intrinsiek met elkaar kunnen delen als uitsluitingscriteria kunnen worden gehanteerd. Ik heb indertijd in de commissie amendementen ingediend. Ik zal dat nu niet opnieuw doen. Ik wil het aspect van het kritisch vermogen wel bij wijze van spreken tot de dood blijven verdedigen. We subsidiëren met het sociaal-cultureel werk het kritisch vermogen van de Vlaamse samenleving. Heel vaak gaat het om onze tegenstanders en onze critici, van welke kleur, ideologie of filosofie ze ook mogen zin. Dit is een immense verrijking voor de samenleving en voor de democratie. Dat principe mag niet verdwijnen.
Een tweede element dat ik wil aanhalen, betreft de beoordelingscriteria. Ik heb het woord ‘afvinkdecreet’ niet gebruikt, maar aangezien u het zelf hebt gebruikt, blijf ik uiteraard niet achterwege.
De beoordelingen vormen een immens complex verhaal. In het ontwerp van decreet staan negen beoordelingselementen die nog eens worden geëxpliciteerd in een aantal beoordelingscriteria in een uitvoeringsbesluit. Daar zal effectief een vinkje worden bijgezet. Ik vind dat geen gezond principe voor de culturele sector. Dat is niet hetzelfde als het aanleggen van een weg, waarbij het mogelijk is perfect te bepalen hoeveel grind er moet zijn en hoeveel centimeter asfalt moet worden gelegd.
Hier beoordeel je een organisatie in de breedte. Ze kan op bepaalde terreinen beter of slechter zijn, maar dat doe je niet met vinkjes. Daarom heb ik daarover een amendement ingediend.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik had het over de gemeenschappelijke sokkel van normen en waarden. Ik som ze even op: respecteren van het recht op vrije meningsuiting; gelijkheid man en vrouw; scheiding kerk en staat; het bieden van gelijke kansen; het uitsluiten van discriminatie; het bestrijden van racisme. Elke burger in dit land wordt geacht dat na te leven. Is het dan niet logisch – en dat heb ik de vorige keer ook gezegd – dat als wij met belastinggeld van de burger dat geld geven aan een organisatie, dat wij dan mogen verwachten dat zij zich aan die minimale regels kan houden? Het spijt me, subsidies aan wie de gelijkheid van man en vrouw ter discussie stelt, en zegt dat vrouwen achtergesteld moeten worden, dat kan ik niet verkopen. Misschien kan Groen dat wel, maar ik kan dat niet.
Het is niet zo dat als je die normen en waarden hanteert, er plotseling geen kritisch middenveld meer zou zijn. Dat is nu wel het geval. 99,99 procent van het middenveld, van de organisaties die wij subsidiëren, volgt dit. Het gaat over die enkelingen. Daar moeten we op toezien. Dat is de rol van de democratie, om te bekijken of de organisaties de regels en criteria volgen waarvoor ze worden gesubsidieerd. Dan heb ik het ook over die organisatie waarover ik nog steeds mijn vragen stel. Dat moeten we blijven doen. Zeggen dat het ene het andere zal uitsluiten, daar ben ik het niet mee eens.
We moeten een kritisch middenveld hebben. Dat is logisch. Ik wil niet vervallen in de denkwijze van bepaalde regimes op de grens tussen Europa en Azië, waar dat niet meer het geval is. Daar ben ik mij terdege van bewust. Ik denk dat uw bezorgdheid niet nodig is. Maar langs de andere kant heb ik wel een andere bezorgdheid: dat er bij ons mensen zijn die zeggen dat zij de gelijkheid van man en vrouw niet belangrijk vinden, of dat zij van andersgeaardheid niets moeten weten. We hadden het deze voormiddag nog over de eindtermen. De heer Daniëls had het over de opkomst van het creationisme. Dat heeft nu te maken met het onderwijs, maar ik wil niet dat dergelijke zaken ook meespelen in het sociaal-culturele veld. Nogmaals, ik denk dat daar garanties nodig zijn. Het is nodig in onze samenleving om daar nog eens duidelijk op te wijzen.
Voorzitter, ik sluit mijn betoog af. Wij steunen het ontwerp van decreet. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Collega’s, de twee voorgaande collega’s zeiden het al: we bespreken vandaag een belangrijk ontwerp van decreet. Meestal zijn we ervan overtuigd dat dat geldt voor de meeste decreten die wij hier bespreken en ter stemming voorleggen. Maar in dit geval heeft het – zonder enige overdrijving – impact op het DNA van onze samenleving. Het belang en de uniciteit van de sociaal-culturele sector voor onze Vlaamse samenleving kan immers niet worden overschat. Waarschijnlijk staan we er meestal niet bij stil of vinden we het evident dat er elk jaar opnieuw een stevig aanbod aan activiteiten wordt georganiseerd door – ik zeg maar – Femma, KWB, OKRA of Markant in onze stad of onze gemeente. Maar sociaal-cultureel volwassenenwerk gaat ook over de activiteiten en acties van Vluchtelingenwerk Vlaanderen, Mobiel 21, het Netwerk Bewust Verbruiken of een vormingsinitiatief van een van de dertien Vormingplus-centra in Vlaanderen. Die vele activiteiten die door sociaal-culturele organisaties, hun plaatselijke afdelingen en duizenden vrijwilligers die hierin actief en geëngageerd zijn, dagelijks worden georganiseerd, zijn geen abstracte bezigheden: ze vormen wat mij betreft de kern en de desem van onze samenleving.
Dit ontwerp van decreet definieert wat sociaal-cultureel volwassenenwerk vandaag en morgen kan zijn, en regelt dan ook hoe we deze organisaties in de toekomst verder willen ondersteunen.
Daarbij werden inderdaad een aantal zekerheden die in het vorige decreet zaten, afgeschaft. Zo verdwijnt het onderscheid tussen de verschillende werksoorten – de verenigingen, de bewegingen en de vormingsinstellingen – met het bijhorende, veeleer rigide kader van verplichtingen. Alle sociaal-culturele organisaties worden voortaan op hun eigen merites en vooral op hun toekomstige beleidsplan beoordeeld. We blijven er daarbij uitdrukkelijk voor kiezen om de sector niet te instrumentaliseren en garanderen op die manier de vrijheid van vereniging. Zodoende kan elke organisatie zelf kiezen hoe ze de doelstellingen die in dit ontwerp van decreet geformuleerd worden, wil bereiken.
Voor mij is het enorm belangrijk dat er drie essentiële rollen werden aangeduid waartoe sociaal-culturele organisaties zich moeten verhouden, drie essentiële rollen die kracht zullen geven aan het sociaal-culturele werk van vandaag, maar zeker ook van morgen. Die rollen zijn: de verbindende rol, de kritische rol en de laboratoriumrol. Een verbindende rol opnemen in onze diverse samenleving is zo noodzakelijk en bovendien toekomstgericht, dat ze wat mij betreft ook als prioritair mag worden gezien. De kritische rol zorgt voor peper en vuur. En dat de laboratoriumrol in de picture wordt geplaatst in dit ontwerp van decreet, zal er ook voor zorgen dat het sociaal-culturele werk actueel blijft en misschien ook wel wat meer vooruitziend kan worden ten aanzien van de uitdagingen die zich morgen zullen voordoen. Er moet geëxperimenteerd kunnen worden, en dat wil natuurlijk ook zeggen dat er af en toe mislukkingen zullen zijn, zonder dat die onmiddellijk worden afgestraft.
Centraal voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk blijft het civiel perspectief. En dat stemt mijn fractie meer dan tevreden. Het was voor ons bij de vele debatten die we gevoerd hebben in aanloop naar dit ontwerp van decreet, minstens een van de uitgangspunten. Civiel perspectief klinkt misschien als wetstratees, maar het werd, zoals daarnet ook aangehaald door collega Caron, ooit omschreven als het subsidiëren van de eigen oppositie. Positiever geformuleerd, zijn het wat mij betreft die krachten in onze samenleving die mee zorgen voor evolutie en dynamiek, die maatschappelijke tendensen en uitdagingen capteren en zoeken naar antwoorden, manieren om iedereen hieraan te laten deelnemen, veranderingen mogelijk te maken en te begeleiden, en dat voor iedereen in onze samenleving.
Dit ontwerp van decreet wil ook een heel concrete plek geven aan de sociaal-culturele organisaties voor personen met een handicap. Voor personen met een beperking zijn sociaal-culturele organisaties immers nog crucialer om volwaardig te kunnen participeren aan onze samenleving. Ik hoop oprecht dat die organisaties de opportuniteiten die ook in dit ontwerp van decreet vervat zitten, zullen aangrijpen om ook hun beleidsplannen ten volle te kunnen realiseren. Maar nog veel belangrijker dan beleidsplannen realiseren, is ervoor zorgen dat personen met een beperking kunnen deelnemen aan onze samenleving, vandaag en morgen.
CD&V is ervan overtuigd dat het essentiële belang van de sociaal-culturele sector voor onze superdiverse samenleving in transitie vooropstaat. We zullen dit ontwerp van decreet dan ook met heel veel overtuiging goedkeuren.
Ik wil van deze gelegenheid ook nog eens gebruik maken om de minister te bedanken om niet gewacht te hebben op dit ontwerp van decreet om de etnisch-culturele federaties nu al bijkomend te ondersteunen en te financieren.
Collega’s, dit ontwerp van decreet is het laatste dat ik in deze zittingstijd als parlementslid mag bespreken en goedkeuren. Het was voor mij ontzettend boeiend en een heel leerzaam proces, dat we bovendien in fijn overleg met de sector en de collega’s, zowel van meerderheid als van oppositie, hebben kunnen doen. Ik ben dan ook heel tevreden met het resultaat van dit kaderdecreet. Ik reken erop, minister en collega’s, dat ook de uitvoeringsbesluiten die nog moeten komen, op hetzelfde draagvlak van de sector zullen kunnen rekenen als dit ontwerp van decreet.
Ten slotte hoop ik ook dat de collega’s nauwlettend blijven toekijken op de uitvoering van dit ontwerp van decreet, want ‘the proof of the pudding is in the eating’. Hopelijk zal die pudding lekker zijn voor iedereen, en zorgen deze en de volgende regering voor voldoende ingrediënten, misschien zelfs extra ingrediënten, of een kers op de pudding. (Applaus)
De heer Caron heeft het woord.
Ik dank collega Bastiaens voor haar betoog, waar ik het overigens helemaal mee eens ben. Ze heeft een aantal dimensies belicht die ik niet heb belicht en die ook kwaliteiten zijn van dit ontwerp van decreet.
Ik wil collega Bastiaens, ondervoorzitter van de commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media waar ik voorzitter van ben, bedanken voor de fijne samenwerking. Ze verlaat ons volgende week. Het was een fijne en positieve samenwerking, en dat meen ik. Tot later. (Applaus)
Mijnheer Caron, ik zal straks een gepast afscheidswoord richten tot mevrouw Bastiaens. Maar het is uw goed recht om dat hier te zeggen.
Mijnheer Caron, dat was met warmte gezegd en het is inderdaad bijzonder jammer dat onze collega ons zal verlaten. Maar ze gaat naar een van de mooiere steden van Vlaanderen waar ze de cultuur… (Rumoer)
Toch een mooie stad… (Applaus)
… waar ze de cultuur volop gaat verdedigen.
Beste collega's, de bedoeling van sociaal-cultureel werk is de cohesie in onze samenleving te versterken. Cultuur heeft dat unieke dat het mensen van verschillende oorsprong kan samenbrengen en bruggen kan slaan tussen mensen. Eigenlijk zijn wij uniek, aangezien we dit op een landelijke manier ondersteunen. Daar mogen we trots op zijn. Het sociaal-cultureel werk neemt in een steeds sneller veranderende samenleving, die uitdagingen met zich meebrengt waar de politiek niet noodzakelijk altijd een rechtstreeks antwoord op heeft of zelfs niet altijd de vinger aan de pols heeft, een belangrijke positie in. Het is dan ook belangrijk dat we dit op een juiste manier waarderen.
Voor dit ontwerp van decreet waren er verschillende uitdagingen. Hoe kunnen we in die veranderende samenleving het sociaal-cultureel werk versterken? Hoe moeten we omgaan met de economische druk? Hoe kunnen we een traditionele werkvorm in vraag stellen en hoe moeten we inspelen op die veranderende maatschappelijke omgeving? Hoe kan het sociaal-cultureel werk nieuwe actuele vragen aanreiken en aanknopen met de veranderende dynamiek en bevolking in onze maatschappij? Hoe moeten we de dynamiek en de maatschappelijke waarden zichtbaar krijgen via de verschillende initiatieven?
We zijn erin geslaagd in dit ontwerp van decreet de volgende accenten te leggen: sociaal-cultureel werk nadrukkelijk als een civiele actor erkennen, de organisaties ondersteunen om de sociaal-culturele praktijk in de vrije tijd verder uit te bouwen, een open benadering door een functiegerichte benadering, een grotere in- en uitstroom en een dynamisch en evenwichtig financieel kader, en sterke kwalitatieve benadering met zorg voor continuïteit.
Als je naar die hervorming kijkt, dan komen daaruit verschillende zaken naar voren. We zijn erin geslaagd een actualisatie te doen van de vier functies – de cultuurfunctie, de leerfunctie, de maatschappelijke bewegingsfunctie en de gemeenschapsvormende functie. Er wordt ook afgestapt van de vaste werkvormen. Behoudens de regionaal gebonden organisaties, de volkshogescholen – want zij moeten inderdaad alle functies opnemen –, is elke organisatie vrij een mix van twee van de vier functies op te nemen. Op die manier zijn ze ‘future-proof’, doordat ze zelf hun vorm en inhoud kunnen bepalen, met andere woorden echt de vinger aan de pols kunnen houden. Er komt een vlottere in- en uitstroom doordat we de kwantitatieve benadering verlaten en kiezen voor een kwalitatieve benadering. Dat zorgt ervoor dat er nieuw bloed kan instromen.
Tegelijkertijd zorgen we voor continuïteit. Er komt een cyclische evaluatie, een blik op het verleden door een evaluatiecommissie en een blik op de toekomst door een beoordelingscommissie: van de foto naar een film, zoals ook in de commissie werd naar voor gebracht, waarbij het plan opvolgen, bijsturen en evalueren continu zal gebeuren. De combinatie van beide bepaalt de subsidie-enveloppe die zal worden uitgekeerd.
Er komt meer flexibiliteit inzake organisatievorm, de rechtspersoon met niet-commercieel karakter, naar analogie met het Kunstendecreet. Daarin liggen mogelijkheden voor – we hebben het er ook op andere vlakken al verschillende keren over gehad in de commissie – de aanvullende financiering. Dat is zeker en vast niet onbelangrijk.
De samenwerking wordt ondersteund maar niet opgelegd. Ze wordt ook niet gebruikt als beoordelingscriterium, maar er wordt inderdaad wel op een sympathieke manier met aandrang verzocht om samen te werken. Er is een mogelijkheid om de projectsubsidies via oormerken over te hevelen van de DAC-middelen. Er is een open benadering, zodat ook niet-erkende organisaties kunnen inspelen op deze projectsubsidies.
Tot slot komt in dit ontwerp van decreet duidelijk de vrijheid van vereniging naar voor, en dat maakt dat het, voor mij als liberaal, een goed ontwerp van decreet is, niet alleen door de verschillende punten die ik reeds heb aangehaald. Een zekere vrijheid die we in dit decreet hebben ingeschreven, een zekere vlottere samenwerking, kan ertoe bijdragen dat dit decreet ‘future-proof’ voor de volgende vijftien jaar het sociaal-cultureel werk op een goede manier kan ondersteunen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik zal kort zijn, want er is al veel gezegd. Sociaal-cultureel werk is er natuurlijk niet voor enkelingen, maar voor zoveel mogelijk mensen. Twee miljoen leden kiezen voor de verbondenheid van hun sociaal-cultureel werk en ze hebben een groeiend belang in onze veranderende samenleving. Ze bouwen mee aan sociaal kapitaal, ze verrijken mensen, ze hebben een sterk sensibiliserende kracht, ze geven kansen aan mensen om zich te ontwikkelen, om samen plezier te beleven en om ze een stem te geven. Dat zijn de belangrijkste redenen waarom het sociaal-cultureel werk zijn plaats en zijn middelen verdient. Het zal u niet verbazen dat we als sp.a natuurlijk heel veel belang hechten aan een sterke ondersteuning van het sociaal-cultureel werk, want zonder dat zouden Vlaanderen en Brussel er vandaag eigenlijk heel anders uitzien. Er zijn een aantal heel belangrijke mijlpalen in de geschiedenis geplaatst die tot op de dag van vandaag nog altijd onze samenleving bepalen. We hebben dat in de commissie ook al aangehaald. Omdat het sociaal-cultureel werk zo een belangrijke rol speelt in ons gemeenschapsleven en in onze maatschappij, waren wij er vorig jaar, tijdens de bespreking in juni, heel erg voorstander van om het nieuwe decreet niet snel snel door het parlement te jagen, want er was nog veel werk en er waren ook nog heel veel onopgeloste vragen. In de hoorzitting daarover hoorden we van verschillende organisaties dat ze nog steeds bezorgdheden hebben en dat er vandaag nog steeds belangrijke knelpunten overblijven. De organisaties gaven onder andere aan dat de overgangsfase een heel complex gegeven is en dat we absolute rechtszekerheid voor ogen moeten houden. Uiteraard speelt ook de financiering een zeer belangrijke rol. Als de besparingen op sociaal-cultureel werk blijven doorgaan, dan is dit decreet eigenlijk niets waard.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik zal kort zijn, want het is vandaag aan het parlement om nog een laatste woord over dit ontwerp van decreet te kunnen zeggen. Ik dank in elk geval de parlementsleden die actief aan het debat hebben deelgenomen en zeker hen die ook een conceptnota hebben ingediend. Dat heeft mee het huidige ontwerp kunnen schragen. Ik dank ook om de uitgangspunten van het ontwerp nog even in herinnering te brengen, over meerderheid en oppositie heen. Het was ook goed om mevrouw Bastiaens een interessante en coherente invulling te horen geven aan het begrip civiel perspectief, dat, zoals u weet, ik eerder aan de vrijheid van vereniging link, maar als dat inhoudelijk op een aantal pijlers moet rusten, dan zijn het verbindende, het kritische en het karakter van de verenigingen en ook hun laboratoriumfunctie zeker interessante ijkpunten.
De schotten zullen inderdaad minder zichtbaar en voelbaar zijn in dit nieuwe ontwerp van decreet, ze worden zelfs weggewerkt. En hoewel daar bij enkele parlementsleden – getuige hun laatste amendementen – nog twijfel over bestaat, is het wel degelijk zo dat het nieuwe ontwerp van decreet rust op een kwalitatieve beoordeling van wat de actoren in het sociaal-cultureel werk doen.
Ook de in- en uitstroom die door een aantal mensen in herinnering is gebracht, is wel degelijk ook een element dat duidelijk in het ontwerp van decreet is ingebouwd. Het zou voor iets sneller stromend water kunnen zorgen in deze belangrijke rivier voor de samenleving.
Sommigen hebben wat kritisch gezegd – en dan in het bijzonder de SAR, vertolkt door de stem van de heer Caron – dat dit een overgangsdecreet zou kunnen zijn. Wie zal het zeggen? Wanneer dit een goed decreet is, en men noemt dat vooraf een overgangsdecreet, en dat is goed voor de sector – in die optiek is het toch gemaakt – dan mag men dat van mij noemen zoals men dat wil. Noch de parlementsleden, noch ikzelf hebben een glazen bol. Ook de SAR heeft dat niet. Dit lijkt me dan ook nogal voorbarig.
Dit is inderdaad een nieuw kader waarin het sociaal-cultureel werk aan zijn trekken moet kunnen komen. Er is het financiële perspectief, maar zoals u weet, geeft een decreet zelf nooit een financieel perspectief an sich. Het neemt ook geen financieel perspectief weg. Dat vindt men in de begroting. We hebben daar in de commissie al uitvoerig over van gedachten gewisseld. Het zal inderdaad bij de volgende ronde de verantwoordelijkheid zijn van de volgende regering om dat decreet vleugels te geven. Dat zijn nu eenmaal de regels die wij hier vormen. De decreten geven een inhoudelijk kader, de begroting een financieel kader.
Ik dank u voor het enthousiasme en voor het – soms gematigd – vertrouwen. Ik zal straks, indien dat nodig zou blijken, nog wat korte bedenkingen wijden aan de laatste amendementen die op uw tafel liggen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 1163/6)
– De artikelen 1 tot en met 4 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Amendement nr. 38, van Bart Caron, op artikel 5, wordt ingetrokken.
Er is een amendement nr. 41 op artikel 5. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 1163/8)
De heer Caron heeft het woord.
Minister, u zegt dat sommigen amendementen indienen omdat ze twijfelen aan de uitkomst van de beoordelingsprocedure. Dat suggereert u.
In onze amendementen is de vraag waarom wie in de eerste fase positief wordt beoordeeld, zou moeten twijfelen om in de tweede fase in aanmerking te komen voor een nieuwe procedure van beoordeling. Daar komen de amendementen nrs. 41 en 43 op neer. Wanneer u die twijfel graag helemaal wegneemt, dan stel ik voor dat we die amendementen gewoon goedkeuren. Ze zullen aan de essentie van het ontwerp van decreet niets veranderen.
Iets anders is het amendement nr. 42 bij artikel 22. Een kwalitatieve beoordeling mag volgens mij niet meteen boekhoudkundig worden opgemaakt. Beoordelingselementen, beoordelingscriteria, op de duur heb je een heel schema, zoals een belastingbrief, waar niemand nog de betekenis begrijpt van alle codes enzovoort.
Ik denk dat een kwalitatief globale beoordeling van een organisatie waardevoller is in het licht van een subsidieprocedure dan een soort van boekhoudkundig rekenrapport.
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
– De artikelen 6 tot en met 21 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Amendement nr. 39, van Bart Caron, op artikel 22, wordt ingetrokken.
Er is een amendement nr. 42 op artikel 22. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 1163/8)
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
– Artikel 23 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
Amendement nr. 40, van Bart Caron, op artikel 24, wordt ingetrokken.
Er is een amendement nr. 43 op artikel 24. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 1163/8)
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
– De artikelen 25 tot en met 68 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Minister Gatz heeft het woord.
We hebben in de commissie een lange discussie gevoerd, waarin toch duidelijk gebleken is dat heel de visitatie en de beoordelingsprocedure in een soort cyclisch geheel aan elkaar hangen en verbonden zijn. Het is eigenlijk een bijna permanente dialoog, wel met planlastvermindering, want men moet minder schrijven. Er zal misschien minder worden geschreven, maar er zal nog altijd veel worden gepraat. Dat wel. Maar ik denk dat dat niet verkeerd is in het sociaal-cultureel werk.
Het amendement nr. 41, dat enkel de visitatie beoogt, is maar een deel van de gehele beoordelingsprocedure. Met andere woorden, ik begrijp wel de strekking van het amendement, maar we zijn in het decreet nu eenmaal overeengekomen dat visitatie en beoordeling één groot geheel vormen. Het kan dus niet uit elkaar worden getrokken, niet in de ene, noch in de andere manier.
Sommigen zwaaien met de afvinklijst en zouden die eerder willen vervangen door de globale beoordeling. Wel, zij zullen de facto op hun wenken worden bediend, want het zal ook een globale beoordeling zijn. Alleen hebben wij een aantal handvatten, criteria wel degelijk samen met de sector opgemaakt, aan de hand waarvan zij kunnen worden beoordeeld. Maar het zal geen afvinklijst zijn. Als dat zo zou zijn, dan schiet het decreet inderdaad zijn doel qua beoordelingsprocedure voorbij. De beoordeling zal in elk geval globaal gebeuren.
Wat betreft het laatste amendement, begrijp ik dat er daarrond enige vraagtekens zouden kunnen zijn. Ik denk dat de hypothese waarover het artikel spreekt, nogal vrij onwaarschijnlijk is. Maar tegelijkertijd ligt de mogelijkheid om de finale beslissing globaal te nemen, wel degelijk in handen van de regering, en is het niet een soort mechanisch automatisme, voortvloeiend uit de visitatie en de beoordeling.
Maar nogmaals, het zal een heel brede beoordeling en visitatie zijn, die duidelijk aan elkaar hangt. Ik probeer enig begrip op te brengen voor de vrees van de laatste amendementen van de oppositie. Maar ik meen dat het totale evenwicht in het decreet die vrees kan wegnemen.
De heer Caron heeft het woord.
We zullen de discussie niet opnieuw voeren. Maar ik wil nog iets zeggen over het laatste amendement. Als er een samenhang is in de hele procedure, minister, en die is er inderdaad, tussen visitatie en beoordeling door commissies en finale beslissing door de regering in twee stappen, dan is het toch niet logisch dat als een organisatie in de eerste stap, dus na een visitatie, een positief rapport krijgt, er door de regering de mogelijkheid wordt gecreëerd om de tweede stap niet te mogen zetten.
En wij vervangen dus de woorden ‘indien de Vlaamse Regering beslist om het positief advies te volgen’ door ‘bij positief advies heb je de facto recht op een beoordeling door een commissie’. Dat is toch logisch? Als je voor samenhang pleit, dan moet je ook de logica van de besluitvormingslijnen volgen. En hier kun je dan plotseling een interruptie doen. Dat is totaal onbegrijpelijk voor mij.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.