Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, enkele weken terug vroeg ik hier aandacht voor de diversiteit in ons hoger onderwijs. Ik had het toen niet alleen over studenten met een migratieachtergrond, maar ook over mensen met een handicap en beursstudenten. Onlangs heeft sp.a cijfers opgevraagd over die beursstudenten. En wat blijkt? 52 procent van de studenten zonder beurs haalt binnen de vier jaar het diploma, maar dat is slechts voor 38 procent van de beursstudenten het geval. Dat baart mij zorgen. Onderwijs is immers een van de belangrijkste hefbomen om jongeren uit kansengroepen vooruit te helpen. Vandaag gebeurt dat onvoldoende. Jongeren uit armere gezinnen hebben minder kansen om een diploma te behalen. We moeten daar absoluut iets aan doen. Welke initiatieven zult u nemen om de kloof tussen beursstudenten en niet-beursstudenten te dichten?
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ik las wat u daarover denkt in de krant. Ik was bijzonder blij dat een professor daarover wat duiding gaf. Ik hoop dat het niet zo is, maar u neigt ernaar om een causaal verband te zien tussen het krijgen van een studiebeurs en de studieresultaten. Dat zou erg gevaarlijk zijn, want zo zou u stigmatiseren. Wel is het zo dat dankzij de steun die we mensen uit kansengroepen geven – aan jongeren die SES-kenmerken (socio-economische status) hebben – meer jongeren de stap kunnen zetten naar hogescholen en universiteiten. Op zich is dat een uitstekende zaak. Voorts is het inderdaad zo dat sommige groepen kwetsbaar blijven. Dat heeft met veel factoren te maken. Zoals het sociaal milieu: als de thuissituatie totaal niet is geïnteresseerd in hoger onderwijs, dan heeft men het in vergelijking met iemand waarvan de thuissituatie veel aandacht voor het hoger onderwijs opbrengt, iets moeilijker.
Het begint allemaal in de kleuterklas. Als de Vlaamse Regering extra maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat kleuters meer naar school gaan, dan is het precies om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk jongeren overstappen naar het eerste leerjaar, en nadien, dat er zo veel mogelijk jongeren, volgens eenieders kwaliteiten, naar het secundair onderwijs overstappen. Het doel is de verschillen zo veel mogelijk weg te vlakken. Voorts zijn er budgettaire incentives. Hogeronderwijsinstellingen krijgen vele miljoenen euro om een sociaal beleid te voeren. Het is echt cruciaal dat alle middelen die we daarvoor vrijmaken, ook worden ingezet om jongeren sterker te maken, zodat zen het gevolgde traject beter kunnen afwerken.
Bij het presenteren van de cijfers hebt u geen rekening gehouden met het feit dat jongeren zich na één jaar kunnen heroriënteren. Als u daar rekening mee houdt en één jaar extra incalculeert, dan stelt men vast dat de kloof tussen beursstudenten en niet-beursstudenten kleiner wordt. Maar er is geen causaal verband, wat u ook leek te erkennen. We moeten inderdaad oppassen en niet veralgemenen.
Dank voor het antwoord, minister. De cijfers zijn er wel: de beursstudenten hebben het, zoals andere kansengroepen, moeilijker in het hoger onderwijs dan andere studenten.
Als we dan bijvoorbeeld kijken naar de hogescholen, dan zien we dat die kloof daar ook bestaat tussen beursstudenten en niet-beursstudenten maar dat ze wel kleiner is. Het lijkt me ook wel goed om na te gaan welke aanpak de hogescholen hebben om die kloof te dichten. We kunnen daar misschien uit leren om ook bij de universiteiten de kloof te dichten. Ik denk dan aan meer contacturen met de docenten. Dat kan misschien een van de oplossingen zijn om daaraan te werken.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Dankzij de studietoelage staat Vlaanderen wereldwijd op de vierde plaats wanneer het gaat over sociale mobiliteit. We zien dat jongvolwassenen een hoger diploma hebben dan hun ouders. Dat betekent dat we dankzij de studietoelage enorm veel financiële barrières hebben weggewerkt, en dat is heel positief. Maar er zijn natuurlijk nog andere factoren die het studiesucces mee bepalen – de minister heeft ze ook genoemd – waaronder achtergrond, motivatie, goede oriëntering enzovoort.
Minister, ik hoor hier een oproep voor meer contacturen of andere maatregelen. Ik wil echter waarschuwen, collega’s, dat gelijke kansen bieden niet gelijkstaat met gelijke uitkomsten. Daar zijn verschillen in. Die barrières werken we weg met de studiefinanciering. Daarnaast is er ook het statuut van werkstudenten, waar niet naar verwezen wordt. Minister, ziet u heil in het anders aanpakken van studenten op basis van hun sociale achtergrond, want daar wordt hier wel naar gevraagd?
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, een aantal mensen in het hoger onderwijs verwachten veel heil voor jongeren uit sociale doelgroepen bij het inkantelen van hbo5 (hoger beroepsonderwijs) in onze hogescholen. Wat is uw mening daarover? Zou dat kunnen helpen om voor een deel een sprong te kunnen maken naar een aantal groepen die het moeilijker hebben in het hoger onderwijs, om onze positie die op internationaal vlak voor het hoger onderwijs niet slecht is, zoals de heer Van Dijck heeft gezegd, nog te verbeteren?
Mijnheer Van Dijck, ik pas echt voor apartheid op hogescholen of universiteiten. Ik had het ook zo niet begrepen van mevrouw Soens.
We moeten ons hoeden voor twee zaken. Ten eerste hebben hogescholen en universiteiten hun eigenheid. Ik wil niet dat universiteiten hogescholen worden en hogescholen universiteiten. De sfeer is anders. De manier van studeren is anders. De manier waarop de zaken worden aangepakt, is anders. En dat wil ik koesteren.
Ten tweede is het goed dat jongeren die het nodig hebben, extra begeleiding kunnen krijgen. Het is dan ook een goede zaak dat die niet-bindende toelatingsproeven er zijn. Jongeren worden geconfronteerd met de vraag waar ze staan. Die proeven zijn ook neutraal wat achtergrondkenmerken betreft. Dat betekent dat wie het nodig heeft, een eigen remediëringstraject kan volgen.
Ten derde, mevrouw Soens, vind ik tutoring een goede zaak. Op die manier geeft men jongeren die al aan het studeren zijn, de kans om een goed traject te volgen. Heel veel hogescholen werken trouwens met meter- en peterschappen. Eenmaal men echter de sprong maakt naar het hoger onderwijs, moet men kunnen inschakelen in een dergelijke cultuur. Dat mag niet het verlengde zijn van het secundair onderwijs. Dat mag ook geen copy-paste zijn ten opzichte van elkaar.
Mijnheer De Ro, wat hbo5 betreft, opent u een deur voor mij, en dat kan ik alleen met graagte aannemen, want we hebben natuurlijk net gekozen om hbo5 volwaardig in te kantelen in het hoger onderwijs om jongeren, en dat zijn niet alleen jongeren uit kansengroepen, die beroepsonderwijs hebben gevolgd, de kans te geven om de sprong te maken naar het hoger onderwijs. En wie weet wordt dat dan weer een springplank naar de professionele bachelor, of wie weet zelfs de academische bachelor. Het antwoord op deze vraag is dus zeker ‘ja’.
Mevrouw Soens, van alle jongeren die vandaag hoger onderwijs volgen, krijgt een kwart een studiebeurs. Ik vind dat wel bijzonder hoge cijfers. Een op de vier jongeren krijgt financiële ondersteuning.
Dat betekent dus, mevrouw Soens, dat de jongeren uit kwetsbare gezinnen vandaag veel meer dan tien, vijftien jaar geleden de sprong maken naar het hoger onderwijs. We moeten inderdaad op een aantal punten nog wat bijsturen, maar hogescholen en universiteiten krijgen daar middelen voor. Zij krijgen ook middelen om in goede begeleiding te voorzien. Ik ga er echt van uit dat dat gebeurt op maat van de individuele noden van de jongeren. U weet dat we gisteren ook de sprong hebben gemaakt naar jongeren met zorgnoden. Dat zijn niet noodzakelijk jongeren uit kwetsbare gezinnen. Men moet daar in volle autonomie het nodige kunnen doen. Ik ben zeker niet van plan – maar dat hebt u ook niet gezegd – om speciale opleidingstrajecten te maken voor jongeren. Het moet begeleiding zijn op maat van hun behoeften.
Minister, je afkomst mag natuurlijk nooit je toekomst bepalen. De conclusie van vandaag moet zijn dat we grondig in kaart moeten brengen wat de oorzaken zijn van die kloof tussen beursstudenten en niet-beursstudenten, en dat we dan op zoek moeten gaan naar manieren om die kloof zo veel mogelijk te dichten. We moeten daarbij rekening houden met het financiële aspect. Voor beursstudenten is er een verlaagd inschrijvingsgeld. Maar dat is natuurlijk voor de bijkomende studiekosten niet zo. Voor sp.a kan het absoluut niet dat het inkomen van je ouders al dan niet zal bepalen of je succes hebt in het hoger onderwijs of niet. (Applaus bij sp.a)
De actuele vraag is afgehandeld.