Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Het is een ideale dag om vragen te stellen over het hoger onderwijs: de blok is begonnen en studenten willen zo goed mogelijke resultaten neerzetten. Namens onze fractie heb ik deze bezorgdheid al een aantal keren geuit.
Het thema staat ook in het regeerakkoord, maar ook de Universiteit Gent, bij monde van professor Martin Valcke, en de Thomas More Hogeschool luiden nu de alarmbel omdat studenten beginnen en proberen, maar vaak blijven proberen zonder resultaat. De flexibilisering zorgt ervoor dat er slachtoffers vallen doordat studenten kunnen blijven proberen.
De ouders zijn daarvan het slachtoffer. Hebt u al eens geprobeerd aan een student te vragen hoever hij zit in zijn hogere opleiding? Het antwoord daarop is een verhaal van verworven credits en uitgestelde opgenomen studiepunten en teruggekregen leerkrediet. Wie begrijpt daar nog iets van?
Ook de belastingbetaler is daarvan het slachtoffer: het zijn middelen die gebruikt worden, maar die niet renderen, want er komt geen diploma. Het derde slachtoffer is de student zelf: hij blijft proberen maar na drie, vier of vijf jaar eindigt hij zonder diploma. Het is niet evident om dan terug in een zevende jaar van het secundair onderwijs in te stromen. Tot slot is ook de docent hier slachtoffer van, want hij moet het maar georganiseerd krijgen voor al die verschillende studenten met een aangepast traject. In Onderwijsdecreet XXVI hebben we al een maatregel ingeschreven voor de instellingen zelf. Nu luiden ze zelf de alarmbel, en ik denk dat dit niet voldoende is.
Minister, welke verdere stappen kunnen er gezet worden na Onderwijsdecreet (OD) XXVI om die doorgeslagen flexibilisering en die problemen zo snel mogelijk aan te pakken?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega, voor deze vraag. Als ik op communiefeesten aan studenten vraag ‘waar zit je?’, dan zeggen ze: ‘in Gent’, ‘in Antwerpen’, ‘in Leuven’. Dat is wat nog collega’s meemaken. (Gelach)
Alle gekheid op een stokje: het is inderdaad mooi weer vandaag. Laat me misschien starten met enkele positieve zaken. U kent die ook. Als je wereldwijd gaat kijken naar het tempo waarin jongeren een diploma halen, dan zijn we bijna wereldkampioen. Wij hebben een zeer snelle looptijd om diploma’s hoger onderwijs te krijgen. In die zin scoren we helemaal niet slecht.
Er is lang geleden beslist om af te wijken van de standaardtrajecten en om een systeem uit te werken dat flexibiliteit geeft en jongeren toelaat op een rustiger of op een sneller tempo te gaan. Bij de eerstejaarsstudenten is het niet zo slecht, collega Daniëls. We zien dat daar gemiddeld 56 studiepunten werden opgenomen. Het aantal is een beetje gedaald naar 50 studiepunten. Je ziet dat de generatiestudenten die starten, relatief veel studiepunten opnemen. Het probleem zit in de verdere jaren. Dat is wat mij betreft zeker iets waar we aan moeten werken. Het zou te maken kunnen hebben met het feit dat men wat voorzichtiger wordt in de jaren nadien.
We hebben, zoals u terecht zegt, al maatregelen genomen. Voor mij is het niet oké dat hogeronderwijsinstellingen aan de alarmbel trekken, zeker niet als ik nog niet gezien heb dat ze zelf alle maatregelen nemen die ze kunnen nemen. U weet dat wij al in extra’s hebben voorzien. Je kunt na het eerste jaar al ingrijpen. Je kunt perfect zeggen dat men maar bepaalde vakken kan volgen als men al geslaagd is voor andere. Je kunt studievoortgangsbeslissingen nemen. Wij hebben gezegd dat wie een bepaald aantal punten niet haalt, niet meer wordt toegelaten. Universiteiten en hogescholen hebben dat ook al beslist, bijvoorbeeld Leuven. Wij hebben ook al de databank opengezet zodat studenten niet meer kunnen shoppen van de ene naar de andere universiteit om toch nog te kunnen starten op volle kracht. Ik zou ook wel eens willen horen, onder andere van Gent en van Thomas More, of ze voluit gebruikmaken van de instrumenten die ze hebben, ja of neen.
Waar we wel aan willen werken, zoals u weet, en waarvoor ik wacht op een advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), is de herziening van het leerkrediet en de in- en outputfinanciering die daaraan hangt. De Vlor heeft een maand extra tijd gevraagd om zijn advies aan mij te bezorgen, omdat het een heel technische kwestie is. Zodra dat advies bij mij is, zal ik kijken op welke manier wij gepast kunnen ingrijpen.
Dank u wel, minister. Ik stel me ook de vraag wanneer dat advies komt. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Dat lijkt me toch niet onbelangrijk te zijn. Afspraken maken is blijkbaar niet genoeg, want als ik vaststel dat instellingen twijfelen om dat te doen – ik vraag ernaar – dan komen we natuurlijk wel bij de financiering terecht. Als je aan studenten zegt te stoppen en hen gaat heroriënteren, en ergens anders doet men dat niet, dan begint de slag om de student. Aangezien het inderdaad een gesloten pot is, krijg je een heen en weer sleuren van de student, en wie wil er dan de sympathieke of de minder sympathieke zijn?
Minister, daarom denk ik dat we op drie vlakken moeten werken: op het leerkrediet, dat zijn de studiepunten die de student kan inzetten; financiële incentives geven aan instellingen die effectief heroriënteren; instellingen opnieuw rond de tafel zetten om aan de standaardtrajecten te werken om op die manier die onorganiseerbaarheid van flexibele individuele trajecten effectief te kunnen stopzetten. Dit staat uiteraard los van studenten met functiebeperkingen, want dat is een andere groep, waar het hier duidelijk niet om gaat.
De heer De Potter heeft het woord.
Voorzitter, ik wil toch nog even de positieve punten en de voordelen van het systeem van flexibilisering onderstrepen. Ik vind dat daar in de kritiek soms toch wel wat licht over wordt gegaan, zeker voor studenten van een bepaalde doelgroep die iets meer de tijd kunnen nemen of hun eigen tempo bepalen om hun diploma te halen. We hebben ook de cijfers gehoord: het aantal studenten stijgt, het aantal diploma’s stijgt, het studierendement stijgt. We moeten dus niet alleen focussen op die negatieve punten, maar ook wel eens de positieve punten van de flexibiliteit onderstrepen.
Dat er een bijsturing nodig was, dat spreekt voor zich, maar de minister heeft al een aantal maatregelen genomen, onder andere op het vlak van de studievoortgang en van de juiste oriëntering, wat toch ook zeer belangrijk is. Nu ligt er inderdaad nog een uitdaging te wachten, namelijk een mogelijke bijsturing van het leerkrediet. Daarvoor wachten we best het advies van de Vlor af en kijken we naar wat hun voorstellen zijn om daaraan tegemoet te komen. Ik had ook de vraag wanneer dat advies zou komen, maar ik heb begrepen dat de Vlor nog een beetje uitstel heeft gevraagd. Zodra dat advies binnen is, kunnen we mogelijk nog een aantal bijsturingen doen.
De heer De Ro heeft het woord.
Collega’s, in dit dossier is het niet denkbeeldig dat mensen onmiddellijk gaan grijpen naar allerlei verboden of allerlei reglementeringen om het studenten moeilijker te maken. We vinden het heel positief dat de minister benadrukt dat we, wereldwijd en internationaal vergeleken, op het vlak van de termijn die jongeren nodig hebben om een diploma hoger onderwijs te behalen, bij de besten van de klas zijn. Om het traject nog te verbeteren, gelooft onze fractie in een nog betere studiebegeleiding en oriëntatie. Minister, ziet u op dat terrein positieve evoluties in Vlaanderen? Zijn er dingen in beweging aan het komen of gekomen?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Collega’s, een van de maatregelen die wordt toegepast om te veel flexibilisering aan te pakken, is de 30 procentmaatregel, waarbij studenten die minder dan 30 procent van hun studiepunten halen, zich niet meer mogen inschrijven in dezelfde opleiding. Ik lees in het rapport van de cel Diversiteit van de KU Leuven het volgende: “Gegeven het feit dat studenten uit kansengroepen om diverse redenen gemiddeld een langere studieduur kennen vooraleer ze een diploma behalen, verdient het aanbeveling om voorzichtig om te springen met deze maatregel. We bevelen aan de cijfers grondig te analyseren en voldoende garanties in te bouwen zodat studenten uit kansengroepen een gelijke kans behouden om een diploma te behalen aan onze universiteit.”
Sp.a heeft hiervoor altijd gewaarschuwd. Minister, welke maatregelen zult u nemen zodat de meest kwetsbare groepen niet het hardst worden getroffen door al die maatregelen?
Mijnheer De Ro, u weet dat we al twee jaar de oriëntatieproef Columbus hebben. Ik zie het vooral als een democratiseringsinstrument omdat ook jongeren die, collega Soens, niet de kans hebben van thuis uit of thuis niet gestimuleerd worden om hoger onderwijs te volgen, op die manier misschien de sprong ook wagen of de zin krijgen. Een tweede voordeel is dat als je een oriënteringsinstrument hebt, je jongeren kunt begeleiden in de goede studiekeuze. Collega De Ro, als je kunt kiezen op basis van interesses en op basis van een goed overzicht van de studierichtingen die er bestaan, dan is de kans natuurlijk ook groter dat je iets kiest wat meer bij jou aansluit.
Het al of niet slagen in het hoger onderwijs en de tijd die jongeren nemen, heeft natuurlijk veel factoren. Er zijn jongeren, collega Daniëls, die er bewust voor kiezen om een langer traject te lopen. Als je hun opgenomen studiepunten afzet tegenover de studiepunten die ze halen, doen ze het eigenlijk zeer goed. Het is een bewuste keuze. Ik vind dat we dat mogelijk moeten blijven maken. Er zijn jongeren die het op een ander tempo doen, die dat ook beter vinden, en dat is ook niet mijn zorg.
Mijn grootste zorg zit bij die jongeren die studiepunten opnemen en nog eens een jaar studiepunten opnemen – ik denk dat het nu twee jaar is dat instellingen niet worden afgerekend op het feit dat men niets van de studiepunten haalt – en die dan later uitvallen en geen diploma halen. We moeten nagaan of we het leerkrediet en de financiering die eraan gekoppeld is, niet moeten herzien. Op die manier zullen we jongeren een beetje meer behoeden voor de valkuil van enkele jaren aan te modderen en zullen we toch ook de hogeronderwijsinstellingen korter op de bal kunnen laten spelen.
Collega Soens, ik heb met de universiteiten en hogescholen samengezeten om de maatregelen die bijvoorbeeld Leuven heeft genomen, af te zetten tegenover de maatregelen die Gent heeft genomen. Leuven zegt ‘30 procent na het eerste jaar’; in Gent wacht men een jaar en neemt men pas maatregelen in het volgende jaar. We hebben beslist om nu geen eenzijdige gelijke maatregelen voor alle universiteiten te nemen, maar om een evaluatie te maken van het effect van de wederzijdse maatregelen en dan na te gaan of we niet gelijk kunnen sporen. Na dit academiejaar zal deze evaluatie gebeuren en zullen we kunnen nagaan of de effecten zo verscheiden zijn. Zo ja, kunnen we proberen iets te maken dat gelijk is tussen alle universiteiten. Zo neen, kunnen we het systeem zoals het vandaag bestaat, behouden.
Collega De Potter, u hebt terecht een aantal positieve punten opgesomd, maar u hebt ook onderstreept dat we niet mogen vergeten dat het aantal diploma’s stijgt. Dat is goed. Of je er nu langer over doet om je diploma te behalen of minder lang, je bent evenveel waard. Het is niet omdat het iets langer duurt dat je plots slechter op de arbeidsmarkt terechtkomt. Die mogelijkheden wil ik dus zeker houden.
Voor de groep jongeren waar collega Daniëls het specifiek over heeft, de jongeren die uitvallen zonder diploma en die misschien het slachtoffer zijn van de grote flexibiliteit, moeten we proberen een maatregel op maat te vinden die ook de hogescholen en universiteiten helpt om het niet te laten aanslepen omdat ze er geen financieel belang bij hebben om kort op de bal te spelen. Dat is het maatwerk dat we nu samen met de Vlor proberen te bieden.
Ook ik kijk uit naar het advies. Eén: het gaat me natuurlijk niet om de studenten die individuele trajecten volgen of om mensen uit kansengroepen. Het gaat me om de grote groep van 270.000 studenten aan hogescholen en universiteiten. Twee: ze nemen minder studiepunten op. Collega Soens zegt dat ze slechts voor een gedeelte daarvan slagen. De vraag is dan wel of het diploma van iemand die na drie jaar een voldoening haalt en dat van iemand die zeven jaar nodig heeft om die opleiding af te werken en onderscheiding haalt, wel vergelijkbaar is. Dat is een niet onbelangrijke vraag.
Ik sluit af. Ik ben blij dat u zegt dat we het leerkrediet voor die groep zullen meenemen, en dat de financiering niet kan worden gestuurd om op dat vlak maatregelen te nemen. Dat is cruciaal. Het moet voor studenten en ouders duidelijk zijn. In de ene instelling zit het zus, in de andere zo – geraak er maar aan uit. We volgen het alleszins van zeer nabij op. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.