Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, Awel is de vroegere Kinder- en jongerentelefoon en fungeert als een aanspreekpunt waar kinderen en jongeren met allerlei vragen over allerlei thema’s terecht kunnen. Ze kunnen er elke werkdag terecht van 16 uur tot 22 uur.
Awel is ondertussen zeer goed bekend bij kinderen en jongeren. Het is zelfs zo bekend dat er zo veel naar Awel wordt gebeld en gemaild dat niet langer alle oproepen beantwoord geraken. Deze ochtend konden we lezen dat niet minder dan een op acht oproepen eigenlijk niet kan worden beantwoord. Die mensen krijgen dan niet meer dan een bezettoon te horen en moeten gewoon proberen terug te bellen tot ze bij Awel terecht kunnen.
Ik vind dit een frappant aantal. Op een totaal van bijna 35.000 contacten per jaar ligt het immers zeer hoog. Die contacten worden verzorgd door enkele professionele krachten, maar vooral door vrijwilligers. En ik wil toch wel zeggen: de vrijwilligers die mee die oproepwijze van Awel bemannen, zijn bijna met 300.
Men slaagt er dus niet in – zelfs niet bijna – om de oproepen te beantwoorden.
Minister, ik weet dat de landelijke jeugdorganisaties recent beleidsplannen hebben ingediend en dat heel die procedure bezig is. Ik wil daar absoluut niet in interfereren of vragen over stellen. Dat moet zijn gang gaan, vanzelfsprekend. Maar dat cijfer van maar een op acht frappeerde mij toch wel. Het lijkt mij belangrijk dat de vragen van kinderen en jongeren kunnen worden beantwoord.
Minister, wat is uw reactie op die cijfers? Op welke manier zult u initiatief nemen om toch een heel laagdrempelig aanspreekpunt voor kinderen en jongeren te garanderen?
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, ik deel zeker de tonaliteit van uw vraag. Ik wil ook mijn appreciatie uitdrukken voor de manier waarop Awel zijn werk probeert te doen.
Ik heb begrepen dat zij vanochtend hebben aangekondigd dat zij, in de zoektocht naar vrijwilligers, een tandje bij willen steken, zoals dat heet. Mijn allergrootste respect daarvoor. We proberen ook – dat weet u – vanuit de Vlaamse Regering, minister-president Bourgeois en ik, dat gecoördineerd vrijwilligersbeleid op die manier te ondersteunen dat het voor hen ook wat makkelijker zou moeten worden.
Maar daarmee is de kous nog niet af. We hebben gezien in de cijfers dat te veel kinderen moeten wachten om in contact te komen en een antwoord te krijgen op hun vraag.
Het scherpste cijfer dat u hebt aangegeven, klopt voor het telefonische aspect. Gelukkig zijn er nog andere manieren om Awel te bereiken, via allerlei apps of online, via e-mail en dergelijke. En dan komt er gelukkig een iets beter beeld, maar niet goed genoeg. Er worden te weinig vragen onmiddellijk beantwoord, ondanks de grote equipe van mensen, en dan vooral van vrijwilligers – het is een indrukwekkend aantal – om daaraan tegemoet te komen.
Op dit ogenblik heeft de organisatie een bepaald budget. En u weet, zolang deze beleidsperiode loopt – dus nog een jaar of in elk geval een aantal maanden – kan ik daar niet op ingrijpen. Maar zij hebben inderdaad een nieuw beleidsplan ingediend voor de volgende beleidsperiode. Dat is nu in tegensprekelijke procedure met de administratie. Ik kan u daar toch wel het goede nieuws meegeven dat het voorlopige advies aan de administratie zeker positief is, ook wat de beoordelingscommissie betreft, om het budget van deze organisatie te verhogen met een percentage dat in verhouding staat tot het percentage van de stijging van de vragen van kinderen en jongeren in het algemeen.
Een, ik ga ervan uit dat hun crowdfundingactie om extra vrijwilligers te kunnen opleiden en vormen, wel wat zoden aan de dijk kan zetten.
Twee, ik ga ervan uit dat de verhoging van de subsidies binnen enkele maanden mogelijk moet zijn. Ik wil ook nog andere mogelijkheden bekijken, maar die liggen momenteel niet zo voor de hand.
Maar ik denk dat er een aantal perspectieven zijn waarmee we hun als organisatie, en ook alle kinderen en jongeren die vragen hebben, toch wel soelaas kunnen geven.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik deel alleszins de bekommernis dat kinderen en jongeren een aanspreekpunt hebben. Ze vinden er goed hun weg naartoe, dat bewijzen de cijfers.
Waarom ik de vraag zeker stel, minister, is omdat, als je de analyse maakt van het aantal oproepen naar Awel, toch wel een heel groot aantal van die oproepen gebeurt over de relatie met ouders, pestgedrag, enzovoort. 17 procent gaat over de relatie tot ouders, 10 procent over niet goed in zijn vel zitten, 9 procent over ruzie met vrienden, 7 procent over angst en spanning en 6 procent over zelfdodingsgedachten. Alles bij elkaar gaat een heel groot gedeelte van die oproepen niet over een gewone informatieve vraag, maar over jongeren die mogelijk toch wel met een groot probleem zitten. Het is dan ook belangrijk dat zij wel ergens terechtkunnen.
Misschien kunt u – en dat is mijn vraag aan u – afspraken maken met betrekking tot een doorverwijzing of het opnemen van contact, om te vermijden dat jongeren zomaar op een bezettoon botsen? Zo kunnen de jongeren die, ondanks het feit dat er misschien – en hopelijk – uitbreiding zal zijn van het aantal vrijwilligers en dus van de bereikbaarheid, toch niet meteen Awel kunnen bereiken, op een of andere manier verder worden geholpen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Er is een recent advies van de Vlaamse Jeugdraad, van begin deze maand, over het psychische welzijn van jongeren. Een van de punten was de toegang tot die chatlijnen en die telefoonlijnen. Het is eigenlijk onaanvaardbaar dat jongeren die met een hulpvraag zitten en die hulp gaan zoeken, een bezettoon krijgen of dagen moeten wachten op het antwoord op een mail. Ik steun dan ook de campagne van Awel ‘Ik geef tijd’, om extra middelen in te zamelen voor al die vrijwilligers. Maar eigenlijk kan het toch niet dat jongeren met een hulpvraag die op zoek zijn naar een antwoord, afhankelijk zijn van fundraising om al dan niet een bezettoon te krijgen als ze die hulp zoeken.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Als het over jongerenwelzijn gaat, hebben we het er in de commissie Welzijn heel vaak over – mevrouw Schryvers ook – dat we meer moeten inzetten op preventie en vroegdetectie. Dat is wat Awel doet. Awel gaat heel snel en heel laagdrempelig met jongeren aan de slag. Dat is een plekje waar ze terechtkunnen, zoals uit de cijfers blijkt, als ze problemen hebben met hun ouders, met vrienden, met verliefdheid, maar ook met zich somber voelen, zelfmoordgevoelens, depressie. Dat is de eerste lijn die we aanbieden aan jongeren. Als zij letterlijk niet gehoord worden en op die bezettoon botsen, dan missen we een kans, want dat probleem van de jongeren zal niet weggaan. De kans is heel groot dat het zelfs erger wordt.
Ik hoor u zeggen, minister, dat u hun een warm hart toedraagt. Dat delen wij. Ik hoor u ook zeggen dat u budget wilt vrijmaken voor de volgende periode. Dat is zeer positief. Maar ik hoor u ook zeggen dat dat budget pas kan worden vrijgemaakt over enkele maanden, omdat we met een aantal administratieve regels en procedures zitten. Dan wil ik u toch vragen of er geen manier is om te vermijden dat we nu nog enkele maanden moeten overbruggen, terwijl u nu al weet dat u bereid bent er extra op in te zetten, om dat toch nu al te doen en nu al engagementen aan te gaan. Want iedere euro die u hier uitgeeft, garandeer ik u dat minister Vandeurzen die op zijn budget zal besparen door latere, verdere problemen met jongeren niet te moeten aanpakken.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, ik heb u vorig jaar ook ondervraagd over het stijgend aantal oproepen bij de vzw Awel. We hebben daar toen ook over van gedachten gewisseld. Ik wil eerst en vooral nog eens het vele en goede werk van alle vrijwilligers benadrukken die zich bij Awel inzetten. Dat mag toch ook wel echt eens onderstreept worden.
Natuurlijk zit Awel bij een decretaal kader. Op zich vinden wij dat ook geen slechte zaak dat er ook gekeken wordt naar hoe een dergelijke organisatie bijkomende middelen kan aantrekken. Maar het blijft wel een zeer grote bezorgdheid die leeft bij de organisatie.
Minister, Awel zou ook een niet onbelangrijke plaats krijgen binnen het aangekondigde unieke en eenduidige communicatieplatform, maar we stellen vast dat dat proces slechts mondjesmaat vooruitgang boekt. Op welke wijze wordt er in dit toekomstige communicatieplatform rekening gehouden met de signalen van de overbevraging van Awel?
Ik dacht ook op die laatste vraagstelling in te gaan. Dat is een pertinente vraag. Ik zeg niet dat we met het installeren van een performant en goed werkend communicatieplatform voor de jeugd de problematiek van Awel helemaal zullen kunnen oplossen, maar het zou toch wel wat verlichting kunnen brengen. Daar zitten we nu in de laatste fase, alvorens daar met de regering een beslissing over te nemen met welke partner we gaan werken.
Ik moet ootmoedig toegeven dat de weg naar dat communicatieplatform niet supersnel verlopen is. Dat klopt. Daar kan ik misschien op korte termijn al wel een aantal bijkomende antwoorden op geven, zodat we niet alleen maar moeten wachten tot de inwerkingtreding van de volgende beleidsperiode in 2018.
Daarnaast is het natuurlijk zonneklaar, ook voor degenen die mij de vraag gesteld hebben – en ik heb u goed gehoord, want ik ga u zeker niet tegenspreken met betrekking tot de bezorgdheden – dat ik decretaal natuurlijk niet kan inbreken in een lopende beleidstermijn in decreten die u zelf goedgekeurd hebt. Ik denk dat het niet wenselijk is om dat te doen, omdat we anders elke week – zie ook varianten op het vorige debat – vragen kunnen krijgen waarom een decreet gevolgd wordt en waarom ervan wordt afgeweken. Dat is een ongemakkelijke administratieve, maar ook juridische situatie. Dat weet ik.
Ik wil met betrekking tot het communicatieplatform bekijken of er op korte termijn misschien toch een aantal hulplijnen, letterlijk en figuurlijk, bij kunnen komen. Maar verder ga ik daar eerlijk in zijn: ik zal de bijkomende middelen op advies van de administratie maar kunnen vrijmaken in 2018.
Ik denk dat we ons voor de rest, los van de taak die collega Vandeurzen en ik hebben om die vragen van die jongeren te kunnen beantwoorden en in goede banen te leiden, met zijn allen wel eens moeten afvragen waarom dat aantal vragen zo geweldig stijgt.
Daarmee heb ik geen antwoord gegeven, maar een goede zaak is dat natuurlijk niet, dit bij wijze van beschouwing.
Minister, wat dat laatste betreft, zijn er natuurlijk verschillende facetten. Enerzijds denk ik dat we het allemaal goed vinden dat er een heel laagdrempelig aanspreekpunt is voor kinderen en jongeren en dat kinderen en jongeren dat steeds meer leren kennen. Dat is positief. Anderzijds moeten we er dan ook voor zorgen dat het voldoende toegankelijk en bereikbaar is zodat jongeren ook antwoorden krijgen op de vragen die ze hebben.
De actuele vraag is afgehandeld.