Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de jobtevredenheid van Vlaamse werknemers
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, sinds 2004 is er een goede traditie om driejaarlijks de temperatuur te meten van hoe werkbaar onze Vlaamse werknemers hun werk vinden. Dat gebeurt op basis van vier criteria: motivatie, stress, de combinatie werk-gezin en de leermogelijkheden. Die thermometer toont voor de eerste keer sinds het ontstaan ervan een daling van de mate waarin Vlamingen hun werk werkbaar vinden.
Als ik een slecht rapport kreeg, minister, ging ik naar mijn moeder en zei ik nooit het totaal, maar zei ik: kijk eens hoeveel meer ik heb voor lichamelijke opvoeding. En ik verdook de mindere punten. Dan wees zij er onmiddellijk op dat mijn geschiedenis toch op niets trok.
Ik zal die tactiek van vroeger hier ook toepassen. Wat de leermogelijkheden betreft, zien we dat nooit minder Vlamingen de leermogelijkheden problematisch vonden. Dat betekent dat men echt wel ziet dat er geïnvesteerd wordt in werknemers op de werkvloer. Slechts 17,2 procent vindt het problematisch.
Het grootste pijnpunt is dat nooit meer mensen stress op de werkvloer problematisch vonden. Het is natuurlijk een thermometer. Verklaringen worden niet meegegeven. Er zijn uiteraard veel verklaringen mogelijk. Denkt u maar, collega’s, dat het plafond op uw werkvloer instort. Dan zou u ook aangeven dat u wat gestresseerd bent op de werkvloer. Maar er zijn uiteraard nog andere mogelijkheden. Ik denk daarbij in het bijzonder aan het feit dat er een extreme arbeidskrapte is en dat het zeer moeilijk is om mensen te vinden. Minister, wat zult u doen om die verklaringen te bekijken en daar een actieplan rond op te stellen?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, reeds in 2001 engageerden de Vlaamse Regering en de sociale partners zich ertoe om tegen 2020 een werkbaarheidsgraad van 60 procent te halen. Werkbaarheid is niet alleen welbevinden op het werk, maar ook motivatie, leermogelijkheden, psychische gezondheid. Het ultieme doel is om mensen langer aan het werk te houden en hen vooral ook gelukkiger aan het werk te houden.
Nu blijkt uit het driejaarlijkse rapport van de Stichting Innovatie & Arbeid dat die werkbaarheidsfactor niet stijgt, maar daalt. Tien jaar terug vond nog 54 procent van de Vlaamse werknemers dat zijn werk werkbaar was, terwijl we vandaag met een cijfer van 51 procent zitten. Willen we die 60 procent halen tegen 2020, dan hebben we nog 9 procentpunten te gaan, en dat is best een heel lange weg.
Eind vorig jaar zagen we ook dat er bij de zelfstandigen een zekere dalende tendens was inzake werkbaarheid. Ook daar waren er een aantal indicaties dat stress een belangrijk pijnpunt is. Bijna 800.000 Vlamingen vinden dat ze te veel stress ervaren op het werk. Dat is ongeveer een vijfde meer dan drie jaar terug. Dat zijn cijfers die we zeker in rekening moeten nemen. Ook het aantal burn-outs stijgt opmerkelijk.
Een ander opmerkelijk onderzoek was dat van radiozender Joe FM, in januari. Joe FM heeft, in samenwerking met het onderzoeksbureau iVOX, duizend 35- tot 54-jarigen ondervraagd. Daaruit bleek dat een op de drie veertigers een andere job zou willen doen. Een op de twee zegt zelfs: mocht ik opnieuw kunnen beginnen, dan deed ik iets volledig anders.
Minister, in een arbeidsmarktcontext waar we allen langer aan de slag moeten en waarbij we dus maximaal inzetten op activering, maar ook een arbeidsmarkt waar de economie heropleeft en waar de vacatures pieken, zijn deze rapporten een wake-upcall om in een hogere versnelling te gaan. Welke conclusies trekt u uit deze rapporten? Welke initiatieven zult u nemen om de target van 60 procent te halen tegen 2020?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega Ronse, ik heb nooit een slecht rapport gehad, dus ik weet niet wat je dan doet. In elk geval ben ik niet tevreden met de resultaten. Jullie hebben het beiden ook gezegd; we gaan achteruit op drie parameters: werkstress, balans privé-werk, demotivatie. In het kader van langer werken en met goesting gaan werken – wat ik toch al jaren promoot – is dat geen goede zaak.
Als je het meer in detail onderzoekt, zijn er een aantal opvallende vaststellingen. De negatieve resultaten zijn sterk sectorgebonden. In de ene sector zijn die resultaten compleet verschillend van de andere sector. Dat moeten we in gedachten houden. Wat ook opvalt – en dat hadden waarschijnlijk weinigen vermoed –, is dat bij 50-plussers de werkbaarheid fundamenteel verbeterd is, wat ergens ook doet vermoeden dat ook andere aspecten dan het werk zelf meespelen. Het feit dat het werk snel verandert, dat de nodige competenties snel veranderen, kan een stressfactor zijn. Maar het gegeven van de 50-plussers geeft aan dat het zou kunnen dat de stress van buiten het werk komt.
Daarom ben ik ook tevreden dat de Vlaamse sociale partners hebben gezegd dat ze een bijkomend onderzoek gaan vragen aan de onderzoekers. Dat is niet het enige: ze gaan ook een actieplan opstellen. Deze voormiddag heb ik al een kort gesprek gehad met de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Een aantal bevoegdheden zitten niet bij ons, maar misschien kunnen we het sectorconvenant gebruiken om op korte termijn een aantal zaken te doen. We hebben afgesproken om op 13 februari samen te komen met het dagelijks bestuur van de SERV en mezelf, om na te gaan hoe we samen maximaal en op de beste manier hierop zouden kunnen reageren.
De sociale partners en het Vlaams beleid zullen dus samen nagaan hoe we het best een antwoord kunnen geven op de slechte resultaten en hoe we vooruit kunnen geraken.
Minister, goed dat de opening wordt gemaakt om ook aspecten buiten de werkvloer mee in rekening te nemen in het onderzoeksgebied van waarom die stress zo verhoogt. Ik kijk uit naar de resultaten.
Als ik kijk naar het beleidsdomein Werk, zijn er voor mij twee dingen. Als ik luister naar mensen rondom mij, speelt de arbeidskrapte mee. Vorig jaar zijn een recordaantal vacatures bij VDAB gedeponeerd. Het is zeer moeilijk om een collega die vertrekt, te vervangen. Dat brengt stress teweeg. Bovendien zijn de preventiediensten, die vooral federaal worden gestuurd, zeer controlerend en betuttelend. Mijn broer heeft een start-up en hij zegt dat ze weer eens zijn komen controleren op de grootte van het muismatje en de hardheid van de stoelen. Hier ligt een mogelijkheid om te screenen en veel meer preventief te werken in plaats van te controleren en te betuttelen.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat we het erover eens zijn dat werkbaar werk betekent dat men meer plezier heeft in zijn werk, dat men ook langer wil werken, dat men meer leert, dat men minder ziek is. De federale overheid heeft hieraan een zeer grote kluif, maar ook Vlaanderen heeft een aantal belangrijke sleutels. Ik denk dan aan opleiding, aan maatgerichte heroriëntering, aan de loopbaanopleiding. Er zijn heel wat instrumenten, maar we moeten de Vlaamse werkgevers daar ook warm voor maken, wat geen evidentie is. Uit het onderzoek van Joe FM bleek dat een op de drie mensen graag van jobs zou willen veranderen, maar uiteindelijk zocht maar een op tien effectief een andere job. Dat is toch wel frappant. Er is dus een groot verschil tussen dromen en daden, tussen hart en verstand. Durf, maar vooral geld en leeftijd zijn factoren die tegenwerken.
Minister, hoe kan Vlaanderen Vlaamse werknemers sneller en gerichter aanmoedigen om, indien het voor hen toepasselijk is, te heroriënteren of een andere job bij dezelfde werkgever of een andere, aan te nemen?
Mevrouw Claes heeft het woord.
Een belangrijk element is toch ook dat op 4 januari de federale minister Peeters een wetsontwerp heeft ingediend rond werkbaar en wendbaar werk. Dat wetsontwerp werd deze voormiddag goedgekeurd in de bevoegde commissie. Ook daarmee moeten de sectoren aan de slag. Ik vind het belangrijk om die elementen die vooral te maken hebben met de privé, met de werknemer op zich en de mogelijkheden die hij heeft in zijn loopbaan, in te passen in de globale bevoegdheid die wij hebben in verband met de wijze waarop bedrijven en organisaties zich kunnen aanpassen aan die nieuwe feiten. Daartoe is er in het verleden een ESF-oproep (Europees Sociaal Fonds) gebeurd. Daarbij werd er vooral gefocust op hoe de bedrijven zich kunnen aanpassen aan die nieuwe manier van werken. Ik weet niet of u die resultaten in beeld hebt. Maar het lijkt mij belangrijk om die elementen mee in te brengen in de hele discussie.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik ben het eens met de minister wat betreft de analyse dat de resultaten sterk sectorgebonden zijn. Als je in detail gaat kijken, stel je vast dat de grootste stijging van de werkdruk, die ook doorweegt in het geheel van de resultaten, te noteren valt in de zorg- en welzijnssector en in onderwijs. Collega’s, misschien is dat ook goed nieuws. Want wij kunnen hier zelf de normen en de financiële middelen vastleggen om iets te doen aan de werkdruk in die sectoren. We hoeven niet naar het federale niveau te kijken, we kunnen voor de eigen deur vegen. De vraag kan worden gesteld in hoeverre de aangehouden besparingsinspanningen op werkingsmiddelen in die sectoren ook bijdragen aan die gestegen werkdruk.
Minister, bent u bereid om, in het kader van het sociaal overleg – en er zijn goede aanleidingen, bijvoorbeeld de ViA-onderhandelingen in de non-profitsectoren –, effectief iets doen aan die werkdruk en er mee uw schouders onder te zetten zodat de centen op tafel komen om een gedegen akkoord te maken dat concreet iets doet aan de werkdruk in die belangrijke sectoren waarvan we zelf normen en financiële middelen vastleggen?
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, uit de werkbaarheidsmonitor komt naar voren dat slechts 51 procent van de werknemers zijn of haar job werkbaar vindt. Het is niet de eerste keer dat dat cijfer daalt, het is zelfs een ‘alltime low’, het is nog nooit zo laag geweest sinds het begin van de metingen.
Mevrouw Talpe, in tijden waarvan we van iedereen verwachten dat ze langer werken, is dit inderdaad vooral het bewijs dat het beleid rond werkbaar werk vandaag onvoldoende is en niet werkt en dat er meer ambitie nodig is.
Minister, toon die ambitie! Herneem hier vandaag de ambitie van het Pact 2020 om er inderdaad voor te zorgen dat er een werkbaarheidsgraad is van 60 procent voor de werknemers en van 55 procent voor de zelfstandigen. Zorg ervoor dat u tegen 2019, niet alleen in woorden maar ook in daden, duizend bedrijven ondersteunt in hun arbeidsorganisatie en ervoor zorgt dat zij stappen vooruit zetten in het geven van werkbaar werk aan werknemers. Zet daartegenover een beleid, niet alleen van woorden, maar ook van daden en financieringen. Want op dit moment, als we zo verder blijven doen, zullen de rapporten zich verder blijven opstapelen, en vrees ik dat u in 2019 een C-attest zult krijgen.
Ik heb geen schrik van een C-attest, helemaal niet. Je kunt evoluties in de markt niet decretaal stoppen. Dat er vandaag krapte is, is op zich een positieve zaak. Als je met krapte zit, kun je daarvoor oplossingen zoeken. Ik heb daarover vanmorgen met de raad van bestuur van VDAB nog een lang gesprek gevoerd. We willen samen bekijken wat we kunnen doen om nog meer die match te maken tussen de werkzoekenden en de openstaande betrekkingen, met de werkgevers en de werkgeversvertegenwoordigers. Dat is een heel belangrijke zaak.
Mijnheer Annouri, de meeste invloed die ik rechtstreeks kan uitoefenen, betreft de opleidingen. Mevrouw Talpe heeft dat aangehaald. Dat is rechtstreeks mijn bevoegdheid. Ik ben blij om te zien dat dat tot die vier parameters behoort. Het beleid dat we vanuit Vlaanderen voeren, bewijst dat dat een effect heeft. Dat is een belangrijk aspect.
Collega’s, voor de rest zien we dat er grote sectorale verschillen zijn. De heer Van Malderen heeft dat ook naar voren gebracht. Ik ben blij dat de SERV daar meer op wil focussen en wil zoeken naar de oorzaken. Mijnheer Van Malderen, u moet het tweede deel ook wel meenemen. Die 50-plussers hebben minder problemen met de werkbaarheid. De sociale akkoorden zullen waarschijnlijk toch niet de enige zaligmakende zaak zijn om tot een oplossing te komen.
Met vorige VIA-akkoorden hebben we geprobeerd om vooral in te zetten, niet op loonsverhoging, maar op de verbetering van de kwaliteit van de mensen die er werken. Daar zijn we al jaren mee bezig. Blijkbaar heeft het nog geen echt effect gehad. Opnieuw, we moeten met de sectoren gaan kijken op welke manier we dat kunnen aanpakken. We moeten ons bewust zijn van de sectorale veranderingen. We moeten samen met de sociale partners en met mijn collega-ministers bekijken wat we moeten aanpakken, en waar een gedifferentieerd beleid nodig zal zijn.
Mevrouw Claes, de sectoren moeten zich aanpassen aan de continue veranderingen. De minister-president heeft in Visie 2050 de industrie 4.0 naar voren gebracht. Die industrie 4.0 is typisch het voorbeeld voor de toekomst. Welk effect – dat wil ik zeker meepakken – gaat dit hebben op de verwachtingen die men heeft ten opzichte van de mensen in die verschillende jobs? Ik ben het helemaal met u eens dat we daar oog voor moeten hebben. Wie vandaag begint aan een job, kan over 20 jaar niet nog steeds dezelfde job doen. Wie hetzelfde kan blijven doen, is een uitzondering. Hoe kunnen we daarop inspelen? Dat is de uitdaging voor de toekomst.
Mevrouw Talpe, veranderen van job is niet evident. Ik heb het al een paar keer gedaan, en je laat heel wat achter. Ons arbeidsrecht en de afspraken tussen werkgever en werknemer moedigen een verandering van job niet aan. Men bouwt rechten op in een job. Was ik in een vroegere job ontslagen, dan zou ik een ontslagvergoeding gekregen hebben. Wie verandert van job, is dat recht kwijt. Wie een groepsverzekering had en bij een nieuwe werkgever terechtkomt waar geen groepsverzekering bestaat, is dat recht kwijt. Zeker in het arbeidsrecht, maar dat is federale materie, zijn er stimulansen om te blijven bij de huidige werkgever en de loopbaanswitch net niet te gaan doen. Ons arbeidsrecht dateert al van een hele tijd terug, we moeten dat eens tegen het licht houden. Ik heb dat al aan mijn federale collega gezegd, maar dat is niet gemakkelijk. Ik denk dat iedereen dat beseft. Iedereen wil de rechten die hij heeft, behouden. Hoe gaan we daarmee om zonder dat dit kostenverhoging met zich meebrengt?
Wat ik kan doen, doe ik, en dat heeft een enorm succes, en dat is de loopbaancheque. Daarmee stimuleren we mensen voor de eerste keer om na te denken over hun loopbaan. Met de cheque van 40 euro die men twee keer in zes jaar kan kopen, kan men advies inwinnen van vier uur – waarde 500 euro – om samen met een specialist na te denken over: wat kan ik, wat ken ik, en wat kan ik daarmee doen op de arbeidsmarkt? De stijging van de loopbaancheques sinds de invoering is enorm. Ik ben daar blij om, want dat is de essentie van de zaak. Als men vandaag en morgen met goesting wil werken, moet men iets doen wat men graag doet. Men moet naar een job kunnen gaan waar de capaciteiten aan beantwoorden. Dat is de essentie. Ik denk dat ik daar met de loopbaancheques een mooi antwoord op heb binnen mijn bevoegdheden.
Ik ben graag bereid om samen met de sociale partners, en samen met mijn collega’s in de Vlaamse Regering te kijken hoe wij hier een antwoord kunnen geven om op korte termijn naar een actieplan te komen dat ervoor zorgt dat de cijfers die nu negatief zijn, in de toekomst kunnen worden omgebogen.
De goede reacties zijn gegeven op de verlaging van de thermometer. We gaan niet doorslaan en de redenen zoeken in zaken die werkgerelateerd zijn. We gaan de verklaringen in brede domeinen zoeken.
We gaan ervoor zorgen dat voor de extra workload – vorig jaar 300 miljard euro aan export in Vlaanderen, die orderboekjes stijgen – meer collega’s geactiveerd worden.
We gaan ook effectief de weg inslaan om meer leermogelijkheden en opleidingen, want dat hebben we echt zelf in handen, te creëren. Een maand geleden gaven de sociale partners nog een advies rond de opleidingsincentives, educatief verlof dat wordt geoptimaliseerd en zo. Ik denk dat we op de juiste koers zitten en dat de juiste reactie hier is gegeven over de werkbaarheidsbarometer die trouwens een interessant instrument is om effectief beleid op te voeren.
Minister, werkbaar werk is ver van alleen maar een zaak van ouderen. Twintigers, dertigers, veertigers hebben nog een lange loopbaan voor de boeg en moeten zich goed in hun vel voelen op de werkvloer, ze moeten hun competenties kunnen versterken en de balans tussen werk en privéleven is zeker belangrijk. Bij de spitsuurgeneratie zien we dat de werkbaarheidsfactor over de 80 procent gaat. Die mensen ervaren toch heel veel stress. De heroriëntering is niet voor iedereen een zaligmakend middel. Ook de bedrijven zullen anders moeten werken. Er wordt meer flexibiliteit, resultaatgerichtheid en betrokkenheid van de werknemers gevraagd. Daar moeten we op inzetten. Het aanbod van werk neemt toe. De werkbaarheid moeten we verbeteren. Het is niet mijn bedoeling uw werkstress in verontrustende mate te verhogen, maar als we die target van 60 procent willen halen, dan vraag ik u toch om daarvoor alles uit de kast te halen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.