Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, vorig jaar rond deze tijd stelde ik u ook een vraag. Ik vroeg u toen om de praktijken waarbij kinderen in een cel worden gestopt, helemaal alleen, op een moment van crisis, te bannen, of om minstens te starten met een afbouw ervan. U beloofde in 2016 een jaar van actie. U zou een nieuw model ontwikkelen. Dat heb ik nog niet gezien. Wel weet ik dat vorige week de Zorginspectie is gestart met een inspectieronde naar de praktijken op het terrein.
Recente gepubliceerde cijfers baren mij toch zorgen. Daaruit blijkt dat in gemeenschapsinstellingen de praktijk erg courant is. Maar niet alleen dat, er is ook geen kentering in positieve zin merkbaar. Wel is er een negatieve evolutie. In Beernem werden in 2014 nog 27 procent van de kinderen geïsoleerd. Nu is dat 48 procent. Dat zijn waanzinnige cijfers. Het gaat om een praktijk die vaak voorkomt, niet om een uitzondering.
Als uitleg lees ik dan immers in de krant dat men dat soms een paar uurtjes doet, en soms ook wat langer, bijvoorbeeld negen dagen, maar dat er dan sprake is van een psychiatrische problematiek. Minister, mijn vraag is heel eenvoudig: wat gaat u daaraan doen? Vindt u het normaal dat een kind dat ziek, ontredderd, emotioneel in de war is, op dat moment helemaal alleen wordt gelaten in een cel, zonder hulpverlening?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Geachte leden, wat de gemeenschapsinstellingen betreft, en breder de sectoren die onder de Vlaamse bevoegdheid ressorteren en deel uitmaken van de integrale jeugdhulp, is er een decreet van 2004 dat de rechtspositie van de minderjarigen regelt. Dat decreet zegt heel duidelijk dat men uiteraard zeer terughoudend moet zijn wat vrijheidsberovende maatregelen betreft. Dat lijkt me ook de algemene lijn die moet worden gevolgd: zo min mogelijk, dat moet gebeuren aan de hand van transparante randvoorwaarden, regels en beleidslijnen en daar moet toezicht op zijn. Wat dat toezicht betreft, in het parlement is er een voorstel van decreet om het externe toezicht te regelen. Op zich zou dat a priori ook een goede zaak kunnen zijn.
Wat de gemeenschapsinstellingen specifiek betreft, er zijn een aantal vragen gesteld met betrekking tot standaardisolaties in een aantal instellingen. Ik heb daarvan toen gezegd dat dat moest stoppen. Wel, dat zal stoppen. Die infrastructuurwerken zijn zo goed als rond. Begin 2017 zal die praktijk in Beernem en Ruiselede worden afgebouwd. Wat de overige maatregelen in de gemeenschapsinstellingen betreft, er is een analyse gemaakt in 2012. Men heeft in 2015 tot ongeveer voor de zomer met Zorginspectie nagekeken of wat toen aan werkpunten naar voren was gebracht, ook daadwerkelijk is uitgevoerd. Als u dat verslag zult lezen, dan zult u zien dat die maatregelen met betrekking tot het recht op bezoek, de registratie, waardoor er transparantie is, het opleiden van personeel om om te kunnen gaan met geweld, zodat we die isolaties of die vrijheidsbenemingen zo veel mogelijk kunnen beperken, ook allemaal zijn genomen. Ik denk dat dat het traject is waarop we moeten doorgaan.
Ook in de gehandicaptensector bestaan er richtlijnen. Men heeft onlangs een instrument van zelfevaluatie met een vijftigtal organisaties doorgenomen. Daaruit is gebleken dat in een achttal gevallen de registratie van grensoverschrijdend gedrag of vrijheidsbeneming beter moest gebeuren. We hebben inspecties in de jeugdzorg. Die verslagen zijn ook beschikbaar. Telkens opnieuw wordt dat thema meegenomen. In die zin is het issue pertinent, maar denk ik ook dat er eigenlijk op een vrij systematische manier aan wordt gewerkt door de gemeenschapsinstellingen. Ook de ambitie om dit zo veel mogelijk uniform te maken wordt ook daadwerkelijk op de werkvloer waargemaakt. Zoals gezegd, zullen een aantal infrastructuurwerken daar trouwens ook een belangrijke rol in spelen.
Misschien nog iets over de vrijheidsbeperkende maatregelen in het algemeen. Zoals we toen ook hebben gezegd, is Zorginspectie aan een traject begonnen, met de psychiatrische ziekenhuizen, om te bekijken hoe men eerst en vooral de praktijken kan inventariseren en dan een model van inspectie kan opzetten, dat dan in de hele sector zal plaatsvinden. Dat zal dan uiteraard gebaseerd zijn op dezelfde principes: zo weinig mogelijk, aan de hand van duidelijke randvoorwaarden en met het toezicht dat daarop moet zijn, om te waarborgen dat dat alles gebeurt in functie van wat natuurlijk de essentie is, de veiligheid van de betrokkene of van zijn omgeving. Ik verwijs wat dat betreft graag nog eens naar het decreet houdend de rechtspositieregeling, waarin dat voor ons en onze bevoegdheden eigenlijk vrij expliciet is geregeld.
Minister, u hebt het over de veiligheid garanderen en zo. Ik begrijp dat de veiligheid van de andere kinderen in een leefgroep, de veiligheid ook van de hulpverlener op een moment van totale ontreddering, die zeker ook kan uitmonden in een vorm van agressie, een werkelijk argument is. Er zijn echter landen waar ze niet mogen isoleren, waar kinderen gewoon niet alleen mogen worden gelaten in een cel, in een aantal gevallen zelfs vastgebonden. Wat doen ze? Ze nemen dat kind wel apart, maar er zijn hulpverleners mee. Er is iemand mee om met dat kind te praten, om voor dat kind te zorgen op een moment van totale ontreddering, om het tot rust te brengen.
Wat is er ook? Ik ben blij dat u het hebt over architecturale maatregelen. Het gaat om kamers waar die kinderen naartoe kunnen gaan, waar ze rustig kunnen worden, zonder dat de deur in het slot gaat en ze in kale, enge ruimte belanden zonder enig besef van tijd en plaats.
Minister, er zijn alternatieven. In het buitenland doet men het anders. U kunt de veiligheid van die kinderen garanderen zonder hun mentale welzijn op die manier in gevaar te brengen. Doe dat, waar wacht u op?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Isolatie is nooit de juiste keuze, zeker niet bij kinderen en jongeren. Dat moet worden afgebouwd.
Jeugdhulp is een diverse sector. Men kan de kinderpsychiatrie niet vergelijken met de instelling van het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) of met Jongerenwelzijn. Men moet nagaan welk maatwerk nodig is.
Er is wel iets nodig bij al die voorzieningen. Voor alle duidelijkheid, de mensen die daar werken, willen niet isoleren. Voor hen is het vaak een noodmaatregel omdat ze geen andere oplossing zien. Er is een grote bereidheid op het terrein, in de sector om die isolaties af te bouwen. Maar wat echt nodig is, is voldoende personeel om dat waar te maken. Want een kind niet isoleren, betekent dat het op een andere manier moet worden opgevangen, dat het personeel ervoor getraind is, dat de juiste infrastructuur voorhanden is. Het gaat om belangrijke randvoorwaarden om het mogelijk te maken.
Minister, wat is het tijdpad en bent u bereid om te zorgen dat voldaan wordt aan die randvoorwaarden zodat de instellingen kunnen stoppen met isolaties?
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, in januari 2015 heb ik al gevraagd om die standaardisolaties wanneer kinderen en jongeren in een gemeenschapsinstelling aankomen, af te schaffen. Ik ben blij te horen dat daar ook effectief werk van wordt gemaakt.
Mevrouw Van den Bossche stelt dat er een stijgende trend is. Als we naar de cijfers kijken, is het minste wat we kunnen zeggen dat het beeld niet eenduidig is. Er zijn gemeenschapsinstellingen waar het aantal isolaties stijgt en andere waar het daalt. Dat moeten we ook durven te zeggen.
Minister, waarin ik geïnteresseerd ben, is de vraag hoe het komt dat bijvoorbeeld in De Grubbe in 2012 maar voor 3,57 procent van de opgenomen jongeren een isolatiemaatregel werd genomen, terwijl in Beernem dat cijfer in 2015 oploopt tot bijna 50 procent. Als de Zorginspectie dat opvolgt, gaat ze dan ook na welke maatregelen gecorreleerd kunnen worden aan welke populatie en hoe het komt dat één instelling een andere politiek lijkt te voeren als die gecorreleerd is aan de jongere en het soort jongeren, als ik dat zo onbehouwen mag zeggen, die daar zitten? Hebben we daarover informatie? Wordt gemonitord of de politiek tussen de instellingen zo verschillend is en wat de reden daarvoor is?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, vanzelfsprekend zijn wij ook van mening dat afzondering zo weinig mogelijk moet worden toegepast, enkel wanneer het absoluut noodzakelijk is, conform de bepalingen in het decreet rechtspositieregeling. Dat betekent wanneer er een risico is op de eigen integriteit van de jongere of die van anderen, of ingeval van materiële vernieling. Soms kan het echter niet anders.
Mevrouw Van den Bossche, u zegt dat het aantal stijgt. Maar als we Beernem buiten beschouwing laten, dan daalt het gemiddeld aantal afzonderingen per jongere en daalt ook de gemiddelde verblijfsduur van de afzondering. Van Beernem en Ruiselede weten we dat die standaardisolatie bij het onthaal wordt afgebouwd. Minister, ik hoop dat dat effectief in de loop van 2017 waarheid kan worden.
Collega’s, volgende week staat het voorstel van decreet houdende extern toezicht op de agenda, dat, als u het goedkeurt, van kracht kan worden op 1 september 2017. Daarin wordt toch gezorgd voor meer garanties.
Minister, er zijn inderdaad heel wat verschillen tussen de gemeenschapsinstellingen. Een van de redenen kan zijn het verschil in populatie. Zult u dat blijven monitoren en zult u maatregelen nemen om dat te verklaren en om bij te sturen?
Het is natuurlijk de bedoeling om kritisch toe te zien op wat met deze materie gebeurt. Het gaat over zeer ingrijpende zaken, daarover zijn we het allen eens.
De afspraak is dat alle instellingen dezelfde beleidslijnen moeten ontwikkelen, dat er meer synergieën moeten zijn. Dat is ondertussen ook effectief het geval.
Het is natuurlijk mogelijk dat er in een leefgroep een aantal uitzonderlijke omstandigheden bestaan. Als u heel punctueel wilt weten wat de achtergrond is achter een cijfer, dan moeten we die informatie opvragen bij de gemeenschapsinstellingen. Ik begrijp principieel dat het parlement regelgeving zou maken die extern toezicht zou installeren, want het gaat over vrijheidsbeperkingen. Internationaal is het zo dat daar toezicht op is. Zorginspectie is natuurlijk ook een vorm van toezicht. Ik heb begrepen dat u daar volgende week over zult spreken.
Mevrouw Van den Brandt, er is in elke instelling een huishoudelijk reglement. Dat is transparant, consulteerbaar en nodig omdat in het decreet over de rechtspositie van de minderjarige ook expliciet vermeld staat dat maar in zeer subsidiaire orde tot dit soort maatregelen kan worden overgegaan. Dat moet bovendien gebeuren aan de hand van duidelijke, transparante procedures en regels.
Mevrouw Van den Bossche, als men in Noorwegen een bepaalde manier van werken heeft ontwikkeld, wie ben ik dan om te zeggen dat je niet naar goede praktijken mag kijken. We doen dat trouwens in meerdere sectoren, bijvoorbeeld in de residentiële ouderenzorg waar wordt nagegaan hoe zoveel mogelijk fixaties kunnen worden vermeden. Wat kan, moet bekeken worden. Alleen heb ik begrepen dat het niet zo is dat het daar niet kan, maar het klopt wel dat er ofwel iemand van de staf aanwezig moet zijn in de kamer, ofwel dat iemand minstens in de nabijheid van de andere kant van de deur moet zijn. Als er goede methodes en methodieken bestaan, wie zijn wij dan om te zeggen dat je daar niet mag naar kijken om er goede praktijken uit af te leiden?
Wat we doen, is gebaseerd op een wettelijke basis. Die basis is op dit moment het decreet van 2004. In die context wordt gewerkt in de gemeenschapsinstellingen.
Minister, u hebt het over subsidiariteit, synergieën, uniformiteit, transparantie en het decreet Rechtspositie Minderjarigen. In de praktijk is het simpel. Het gaat om kinderen die in een cel worden gestopt en soms ook worden vastgebonden, kinderen die angstig en ziek zijn en daar enkel nog angstiger en zieker door worden. Het helpt die kinderen niet. Wat die kinderen nodig hebben op dat moment, is nabijheid.
In het Noors model kan een kind worden afgezonderd van de groep, maar in de nabijheid van een andere mens die het kind bijstaat en helpt. U zegt dat we het alleen willen als het echt nodig is. Wanneer is het echt nodig? Daar is het nooit nodig dat een kind helemaal alleen blijft. Nooit. Hulpverleners geven aan blij te zijn dat het daar niet meer kan. Kinderen zijn er beter mee.
U moet niet bang zijn, minister. Doe het gewoon. Het kan. Zorg dat kinderen in nabijheid van een hulpverlener weer beter kunnen worden. Ik weet dat dit uw doel is, maar durf dan ook een maatregel te nemen die garandeert dat het in de praktijk ook zo wordt. (Applaus bij s.pa en Groen)
De actuele vraag is afgehandeld.