Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de toegenomen wachtlijsten bij de justitiehuizen
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, 2100 is het aantal dossiers dat stof ligt te vergaren, alleszins op het einde van vorig jaar, bij onze Vlaamse justitiehuizen. Achter elk van die dossiers zit een verhaal van burgers die recht zoeken.
Stel u voor, minister – en ik wens het u uiteraard niet toe –, dat u scheidt en dat het een vechtscheiding wordt, en dat u net vader bent geworden van een baby. Als u er met uw vrouw niet uit geraakt over wat de bezoekregeling moet zijn in de gezinssituatie, dan moet u naar de rechter en die vraagt dan een advies aan de justitieassistent. Welnu, het duurt vandaag meer dan een jaar vooraleer u dat advies kunt krijgen. Dat betekent dat u misschien meer dan een jaar geen recht hebt op het zien van uw kind zoals u het graag zou hebben en zoals de rechter het uiteindelijk zal uitspreken.
Dat zijn toestanden die niet kunnen, maar ze gebeuren vandaag. Net zoals het gebeurt dat er geïnterneerden, dus mensen die ontoerekeningsvatbaar zijn maar ernstige feiten hebben gepleegd, vrijkomen op proefverlof en dat die niet worden opgevolgd door justitieassistenten. Of dat er werkstraffen zijn die binnen het jaar moeten worden uitgevoerd en nog niet eens aanvangen binnen dat jaar waardoor die opnieuw naar de rechter moeten gaan.
Minister, ik heb de woordvoerder van de justitiehuizen vanmorgen op de radio horen vertellen dat er nieuwe aanwervingen aankomen in de justitiehuizen. Mijn vraag is heel concreet: wanneer gaan wij alle Vlamingen recht in de ogen kunnen kijken en zeker zij die bijvoorbeeld te maken hebben met een vechtscheiding en een nieuwe bezoekregeling willen, en hen kunnen zeggen dat ze niet langer een jaar moeten wachten op het advies van een justitieassistent om recht te zien gedaan worden?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, we worden vandaag inderdaad opnieuw geconfronteerd met wachtlijsten. Die wachtlijsten grijpen voor sommige mensen, zoals collega Parys al gezegd heeft, wel echt heel diep in in hun persoonlijke situatie. Het gaat om kinderen die na een jaar nog geen uitspraak krijgen van de rechter en niet weten wat de bezoekregeling kan zijn, het gaat om ouders die hun kinderen niet kunnen zien, het gaat om geïnterneerden die op proef vrij zijn en niet worden opgevolgd, en het gaat ook om werkstraffen, waarbij we allemaal voorstander zijn van een lik-op-stukbeleid, maar die blijven liggen en lang niet worden uitgevoerd.
Nochtans konden we lezen in het jaarverslag van 2014, toen de justitiehuizen nog federale materie waren, dat er geen problematische wachtlijsten meer waren binnen de Nederlandstalige justitiehuizen. Zij zeiden op dat moment dat dat volledig te danken was aan de inspanningen van het personeel om de opdrachten waar te nemen. Spijtig genoeg moeten we vandaag vaststellen dat nu het een Vlaamse materie is, we opnieuw worden geconfronteerd met wachtlijsten. Daarom, minister, heb ik dezelfde vraag als de heer Parys: welke maatregelen zult u nemen om die wachtlijsten zo snel mogelijk weg te werken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de cijfers van de justitiehuizen tonen dat er een grote stijging was in de jaren 2013-2014. De woordvoerder heeft terecht gezegd dat dit ook te maken had met het feit dat het federale niveau op een bepaald moment een wervingsstop heeft ingevoerd. Dat heeft zich vertaald in het niet kunnen aanstellen van mensen ter opvolging of vervanging, onder meer in onze Vlaamse justitiehuizen.
Wat de vrijheid onder voorwaarden en de bemiddeling in strafzaken betreft, denk ik dat in 2015 een kentering werd ingezet en dat de wachtlijsten aan het verkleinen zijn. Maar het is juist dat er een belangrijke beweging moet gebeuren in het invullen van de personeelskaders. Het eerste wat in Vlaanderen is gebeurd, is het opmaken van een personeelsplan. Daarvoor moet je uiteraard een kader creëren. Ondertussen is men begonnen met het aanwerven van de justitie-assistenten die nodig zijn om dat kader maximaal in te vullen. Dat betekent dat heel wat vervangingscontracten werden omgezet in contracten voor onbepaalde duur, en dat er nieuwe vervangingscontracten en benoemingen moeten kunnen worden gerealiseerd. Uiteindelijk liepen er eind 2015 46 wervingsdossiers voor de Vlaamse justitiehuizen, dat wil zeggen: justitiehuizen slash Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht. Deze dingen moeten gebeuren om een aantal behoeften in de Vlaamse justitiehuizen in te vullen en zijn nu in volle uitvoering.
Collega’s, dit zal een belangrijke oplossing bieden en een duidelijke progressie mogelijk maken, maar het is duidelijk dat de behoefte aan bijkomende justitie-assistenten ook wordt veroorzaakt door de manier waarop vanuit de actoren van justitie mandaten worden geformuleerd. Dat is geen bevoegdheid van de Vlaamse overheid. Het zijn de magistraten die dat doen. Het is heel duidelijk dat we op dat vlak uiteraard geleidelijk zullen moeten evolueren naar een situatie waarbij we een kader hebben dat compatibel is met wat aan mandaten en nieuwe mandaten wordt verwacht. We zien wellicht voor een aantal sectoren dat die mandaten zullen kunnen stijgen.
Dat betekent dat we ons personeelskader blijvend moeten evalueren. We gaan nu toch een belangrijk aantal aanwervingen doen. We zullen dat kader zeker moeten blijven bijsturen in functie van de externe signalen en kostendrijvers.
Het is belangrijk om weten dat de bijzondere wet bepaalt dat er na drie jaar een herijking gebeurt. We hebben uiteraard met de federale bevoegde minister onderhandeld over de telling die moet gebeuren. Die moet vanaf het eerste moment correct gebeuren. Dit moet ook met de Franse Gemeenschap worden besproken. Dat is ook gebeurd. Het Rekenhof heeft daar een opdracht. Dat wordt allemaal in de steigers gezet.
Dan nog een laatste punt en, mijnheer Parys, ik heb begrepen dat u daar in uw persbericht een beetje naar verwijst: er moet een debat komen over de taakstelling van onze justitiehuizen en de werkprocessen. U merkt zeer goed op dat de situatie in de justitiehuizen zeer uiteenlopend kan zijn. Dat betekent dat er met de magistraten in kwestie en met onze eigen directie Justitiehuizen moet worden gesproken over de wijze waarop men een en ander kan standaardiseren, uiteraard met respect voor ieders bevoegdheden. We zullen nu aan de hand van het congres dat werd gehouden over de taakstelling van de justitiehuizen naar een concept gaan, een nota waarin we de toekomst van de Vlaamse justitiehuizen zullen uittekenen. Op dat moment zullen we ook moeten bekijken welke taakstelling, prioriteiten en standaardiseringen efficiëntiewinsten kunnen opleveren en ervoor zorgen dat we onze taak behoorlijk kunnen uitvoeren.
Minister, dank u voor uw antwoord. U schrijft in uw beleidsbrief: “We bouwen de bevoegdheden die Vlaanderen heeft omtrent de justitiehuizen uit zodat wij een geloofwaardige partner worden in functie van de justitiële bevoegdheden die wij dan in Vlaanderen hebben.” Dat iets Vlaams wordt, is uiteraard geen voldoende voorwaarde om eigen accenten te kunnen leggen en om beter te doen, maar het is wel een noodzakelijke voorwaarde. Als we die voorwaarde dan vervuld hebben, zoals vandaag het geval is, moeten we ervoor zorgen dat we snel genoeg ageren, zodat het vertrouwen van de burger niet wegebt. De burger vertrouwt de rechtsstaat maar voor zover hij denkt dat hem recht gedaan zal worden. Dit is iets wat vandaag in het gedrang komt. Dat vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Minister, wij willen u absoluut aansporen om snel werk te maken van die personeelsinvulling.
Mijn concrete vraag aan u is: wanneer zal het volledige kader – die plusminus vijftig personen waar u over spreekt – ingevuld zijn? Zullen de huidige problemen dan opgelost zijn? Kunnen wij dan aan de burger zeggen dat hij van de Vlaamse justitiehuizen de dienstverlening zal krijgen waar hij recht op heeft?
Minister, omwille van besparingen is eind 2014 op federaal vlak een aanwervingsstop gebeurd. Dit heeft repercussies gehad op de werklast en -achterstand. Die zijn toen opnieuw gecreëerd. De wachtlijsten bij de justitiehuizen zijn toen gecreëerd. Eind november 2014 waren er geen wachtlijsten meer. Ik zie u ‘neen’ schudden. Ik lees op bladzijde 16 van het jaarverslag 2014 en op bladzijde 101: “Wachtlijsten werden het voorbije jaar weggewerkt. De dossiers worden snel opgenomen door een justitieassistent.” Ik vind dat niet uit.
Daarom is het spijtig dat we op het moment dat het een Vlaamse bevoegdheid wordt, opnieuw met wachtlijsten geconfronteerd worden. We kunnen ons dat inderdaad niet permitteren; de burger verwacht van Vlaanderen dat we hem de diensten bieden die hij nodig heeft.
Dat geldt zeker voor de bevoegdheden en de taken van de justitiehuizen. Dat zijn geen faits divers. Dat gaat over ouders die hun kinderen moeten zien, over enkelbanden, over straffen. Als Vlaanderen op justitieel vlak iets wil betekenen, moeten we geloofwaardig zijn en niet alle heil verwachten van meer aanwervingen. Maar we moeten ook snel werk maken van een debat over de taken, de taakverdeling en de uitzuivering van de taken. Ik hoop dat we dit debat snel kunnen voeren en dat we de burger kunnen geven waar hij recht op heeft.
De heer Landuyt heeft het woord.
Voorzitter, ik begrijp dat de minister inspanningen doet om genoeg aanwervingen te krijgen en de realiteit achternaloopt samen met de justitiehuizen.
Het grootste probleem – u hebt de analyse al gemaakt, de oplossing baart me nu al zorgen – is dat de magistratuur op het vlak van burgerlijke materie veel taken geeft aan de justitiehuizen. Daar zitten dan zeer jonge mensen die over oudere mensen een oordeel moeten vellen. Tegelijk wordt men geconfronteerd met een federale regeringspolitiek die erop gericht is om enorm veel strafuitvoering af te schuiven, veel meer dan vroeger. Misschien is dat wel terecht, maar in elk geval wil men veel meer afschuiven op de justitiehuizen.
We hebben een debat nodig over de taken en de toekomst van de justitiehuizen. Ik maak me zorgen als ik zie wat er uit het congres komt. We gaan zeer veel intensief welzijnswerk op onze schoot krijgen, terwijl we zouden moeten beginnen denken over een eigen Vlaamse strafuitvoering en een eigen Vlaamse politiek inzake echtscheidingsbemiddeling die richting minder ‘welzijnsbetutteling’ gaat. Als ik dat zeg, vindt men dat een beetje misplaatst, maar het is onrechtvaardig dat men vandaag zoveel tijd steekt in individuele zaken, terwijl er zoveel werk is in algemene zin. Men wil de mensen veel te veel betuttelen in plaats van voor correcte maatregelen te zorgen.
Ik ben zeker vragende partij om u te ondersteunen in een echte Vlaamse strafuitvoeringsvisie. Ik vrees dat we richting welzijnsbetutteling gaan, en op dat vlak gaan we nooit volk genoeg hebben.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik vermoed dat we allemaal onderschrijven dat de dienstverlening vanuit de justitiehuizen zo kort en zo correct mogelijk moet zijn. We hebben in de commissie al vaker besproken dat die overdracht niet probleemloos is besproken, dat er heel wat plaatsen niet waren opgevuld door de wervingsstop, dat er heel wat kortlopende aflopende contracten waren en dat er daardoor examens moesten worden georganiseerd, ook om tijdelijke krachten een contract van onbepaalde duur te kunnen geven en om open plaatsen in te vullen.
U zegt nu, minister, dat er momenteel ruim veertig mensen worden aangeworven. Is daarmee heel de personeelsformatie ingevuld? Is er dan nog een marge om ook een eventueel bijkomende nood op korte of middellange termijn, wegens de uitstroom van medewerkers of bijkomende taken, nog in te vullen? En wordt daarbij rekening gehouden met regionale verschillen?
Mevrouw Van den Brandt, mijn excuses dat ik u niet zag. Ik heb slecht gekeken. Ik heb drie keer gekeken: van links naar rechts, van links naar rechts, van links naar rechts, maar ik had u niet gezien.
Het is moeilijk om nog te weten wie links en wie rechts is, voorzitter. (Gelach)
Dat is genoteerd in het verslag.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik denk dat ik vandaag toch duidelijk genoeg ben.
Mocht het niet zo ironisch zijn, dan zou het misschien grappig zijn dat zodra er een bevoegdheid naar Vlaanderen overkomt, er meteen ook een lange wachtlijst ontstaat. ‘Wat we zelf doen, doen we met een wachtlijst’, lijkt het motto binnen Welzijn.
U zegt, minister, dat u het probleem zult oplossen met extra aanwervingen en zo meer. Dat moet dringend gebeuren. Er moet ook duidelijkheid komen over het statuut van de mensen, want ook daarover zijn er nog veel vragen.
U hebt zelf het kerntakendebat aangehaald. De grote vraag is natuurlijk wat een justitiehuis moet doen. Zoals de heer Landuyt opmerkt, is er een conferentie geweest waar een aantal conclusies werden getrokken, maar er is nog geen beslissing genomen. Er is nog heel veel onduidelijkheid in de sector. Men vraagt zich af wat hun taak dan wel is. Men vraagt zich ook af wie de taken op zich zal nemen die afgestoten moeten worden.
Op welke manier zal het proces verlopen om de essentie van de justitiehuizen te vatten? En hoe wordt er samengewerkt met de andere actoren in het welzijnsveld om ervoor te zorgen dat het werk dat nu gebeurt en dat wel degelijk relevant is, niet verdwijnt?
Dames en heren, u stelt heel pertinente vragen. Ik heb een aantal elementen van antwoord.
Mijnheer Landuyt, ik kan uw redenering goed volgen, maar er is ook een andere evolutie bezig. Als ik naar de drugbehandelingskamer in Gent ga en ik hoor wat magistraten zeggen over de relatie tussen de hulpverlening en de strafrechtelijke keten waarin mensen zitten die verslaafd zijn, een welzijnsproblematiek hebben en een hulpverleningsvraag stellen, dan zijn er veel magistraten die vragende partij zijn voor een grotere interactie tussen hulpverlening en het openbaar ministerie – zelfs de zetelende magistraat.
Het is een beetje een nieuw fenomeen. Dit is nu rond de drughulpverleningskamer in Gent opgebouwd, maar we voelen heel duidelijk, trouwens ook in uw regio, dat gevraagd wordt om een grotere interactie te hebben met de sector van de hulpverlening. Het uitgangspunt is dat mensen beter gediend zijn met een beetje druk van het parket of de zetel als externe motivator om toch het leven in eigen handen te nemen en om in een begeleidingstraject te stappen. In die zin zijn er dus ook trends die misschien een groter appel doen op een welbegrepen afspraak tussen Welzijn en de actoren van Justitie.
Mevrouw Van den Brandt, het congres heeft inderdaad plaatsgevonden. De grote vraag daar was om niet te snel conclusies te trekken. Er is meer tijd nodig om de zaken uit te diepen. We zullen inderdaad relatief snel een soort discussietekst moeten hebben om over kerntaken te kunnen spreken. Het is mijn overtuiging dat we er, voor we een decreet maken, echt een lijn in moeten proberen te trekken.
Ik heb de justitiehuizen in Vlaanderen allemaal bezocht. Daar is me opgevallen dat de verschillen in manier van werken vrij groot zijn. Vaak heeft dat te maken met goede afspraken die men heeft met de lokale verantwoordelijke magistraat van het parket, de zetel, de voorzitter van de rechtbank enzovoort. Dat heeft wel tot gevolg dat het vaak niet gemakkelijk is om zaken met elkaar te vergelijken. In de burgerlijke opdrachten zien we bijvoorbeeld dat de ene dit in overleg met de actoren van justitie geprioriteerd heeft, en de andere dat, gegeven de impact op de werklast, net wat minder doet.
Ik volg in die zin wat de heer Parys zegt. We moeten trachten er een grotere uniformiteit in te krijgen. Zo niet, zullen we die grote verscheidenheid nooit in een ordentelijk beeld krijgen en dan kunnen we die verschillen ook niet voldoende verklaren.
Natuurlijk zijn er alle gevoeligheden. Magistraten zeggen natuurlijk ook dat ze autonoom zijn met betrekking tot de manier waarop ze hun beoordeling maken. Ook dat is uiteraard een stuk van het verhaal.
Collega’s, we kunnen daar een geweldig debat over voeren, men kan daar tegen of voor zijn geweest, maar door de zesde staatshervorming is de Vlaamse Gemeenschap een actor geworden in de strafuitvoering. Dat betekent dat we ter zake onze verantwoordelijkheid zullen moeten aanvaarden, dat we inderdaad onze capaciteiten zullen moeten afstemmen op wat magistraten vragen. We trachten dit nu meester te worden, zoals u heel goed weet. We proberen opnieuw bij te benen als het gaat over een aantal zaken die in het verleden misschien een tijdje on hold zijn gezet. Er komt echter nog een nieuw debat aan, want federaal zijn er nog een aantal wetgevende initiatieven op komst. Het is heel duidelijk dat, als men verwacht van de Vlaamse Gemeenschap dat dit wordt gehonoreerd en opgevolgd, we op ons niveau qua personeelsformatie en qua budgettaire consequenties daarvan ook een aantal dingen op ons zullen moeten nemen. Het is het ene of het andere. In die zin voel ik me erg gesterkt door het feit dat de leden die vragen stellen, want we zullen dat in de volgende jaren toch wel moeten meenemen, ook in de manier waarop we onze budgettaire prioriteiten leggen.
Voorzitter, er zijn interessante dingen gezegd. Minister, u zegt dat Vlaanderen nu een actor is geworden in de strafuitvoering. Dat klopt, maar ik stel deze vraag net omdat ik er zo bezorgd over ben dat we nu die ene kans die we hebben om een eerste indruk te maken, aan het verkwanselen zijn. Wat mevrouw Taelman daarnet zei, is immers maar gedeeltelijk juist. Eind 2013 waren er wel degelijk nog een aantal wachtlijsten die zijn overgekomen van het federale niveau. 2013 was het beste jaar van de vijf voorbije jaren. Ik meen dus dat we moeten zeggen dat er nog altijd wachtlijsten waren. Die groeien aan nu Vlaanderen bevoegd is. Er wordt gezegd dat dat allemaal te maken heeft met de zesde staatshervorming. Goed, u zult me hier niet veel andere dingen horen zeggen dat wat ik hier al veel keren heb gezegd. We zijn nu echter al bijna twee jaar bevoegd. Dat betekent ook dat we ons moeten haasten om ervoor te zorgen dat dat vertrouwen in Vlaanderen als een actor in de strafuitvoering er ook daadwerkelijk blijft. Dát is mijn pleidooi.
Natuurlijk kan niet alles worden opgelost met meer geld. Minister, we hopen dat die vijftig of die veertig mensen die u gaat aanwerven, een grote oplossing zullen zijn voor de problemen die vandaag rijzen, maar er is niet alleen de capaciteit in termen van het aantal mensen, het gaat ook over de capaciteiten van de mensen die u aanwerft. Ik zie immers dat er bijvoorbeeld een aantal arbeidsauditeurs zijn die heel moeilijke zaken doorverwijzen naar strafbemiddeling en die na één vergadering eigenlijk opnieuw van het kastje naar de muur worden gestuurd, gewoon omdat de mensen in de justitiehuizen zeggen zulke moeilijke kwesties niet aan te kunnen. Ik hoop dus dat men bij de invulling van die vijftig mensen niet alleen rekening houdt met het aantal, maar ook met hun profiel en met wat ze kunnen, zodat we deze bevoegdheid niet verkwanselen.
Bijkomende aanwervingen kunnen soms inderdaad een oplossing zijn, op voorwaarde dat die aanwervingen kaderen in een objectieve werklastmeting en dat daardoor een oplossing wordt geboden voor de problemen. We kunnen inderdaad niet altijd meer mensen blijven zetten indien er problemen rijzen. Minister, daarom reikt Open Vld u de hand om dringend het debat te voeren van een uitgezuiverde taakstelling voor de justitiehuizen en meer uniformiteit, zodat de Vlaamse burger inderdaad datgene krijgt waarop hij recht heeft, namelijk duidelijkheid op korte termijn, bijvoorbeeld over de vraag wanneer hij zijn kinderen mag zien.
De actuele vragen zijn afgehandeld.