Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het loskoppelen van de lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs van het lestijdenpakket
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, na alle belangrijke beslissingen van de voorbije dagen komen we weer wat tot de orde van de dag. Deze keer zijn dat de leerkrachten lichamelijke opvoeding. Eén op de acht scholen kiest ervoor om het vak lichamelijke opvoeding niet te laten geven door een leerkracht lichamelijke opvoeding maar door de klasleerkracht. Dat heeft de bezorgdheid gewekt van sportpedagogen over de kwaliteit van die lessen lichamelijke opvoeding. Tegelijk komt dit als extra boven op de dagelijkse taken van de klasleerkracht.
Lichamelijke opvoeding is heel belangrijk voor onze hele ontwikkeling, niet alleen voor de fijne en grove motoriek, ook voor de ontwikkeling van de zintuigen, onze auditieve en visuele vaardigheden, voor de ontwikkeling van onze perceptie van lichaam, geest, tijd en ruimte. We hebben voldoende achtergrond nodig om die lessen in te vullen.
Ik volg uw idee dat beweging meer is dan de les lichamelijke opvoeding, en de leerkrachten krijgen een brede opleiding waar het vak lichamelijke opvoeding in zit. Ik ben wel bezorgd of er in die brede opleiding voldoende tijd en detail kan worden gegeven aan de invulling van de lessen lichamelijke opvoeding; of een leerkracht wel voldoende achtergrond heeft om al die facetten van de bewegingsopvoeding voldoende te vatten en uit te drukken in de lessen die zij dan moet verzorgen.
Minister, hoe kunt u de kwaliteit van de bewegingslessen blijven garanderen?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, collega’s, een op de twee jongens en slechts een op de drie meisjes behalen de aanbeveling van zestig minuten sport en beweging per dag in Vlaanderen. Als u weet dat ook heel wat jongeren met overgewicht worden geconfronteerd, dan denk ik dat we met een groot probleem zitten. Het grootste deel van de dag zitten kinderen op school, die ter zake vijf dagen op zeven een grote verantwoordelijkheid heeft. Twee uur lichamelijke opvoeding is al niet veel. Minister, daarom vraagt de sp.a-fractie dat u net als in de kleuterklassen ook in het lager onderwijs in de nodige uren zou voorzien voor een vakleerkracht lichamelijke opvoeding.
Mijn aanvulling ter zake is heel simpel. Twee uur lichamelijke opvoeding is erg weinig. Het is onvoldoende. Ik denk dat iedereen het daarmee eens is. Het is ook in tegenstrijd met wat de inspectie wil. Die zegt immers dat elk domein even belangrijk is, maar erkent ook dat het voorbereiden van een les lichamelijke opvoeding een andere manier, andere kennis, andere vaardigheden vergt dan pakweg Frans, wiskunde of Nederlands geven. Bent u bereid om dit item te herbekijken en ervoor te zorgen dat ook in elke klas van het lager onderwijs, net als bij de kleuters, een vakleerkracht lichamelijke opvoeding kan geven?
Minister, bent u bereid?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben altijd bereid, om te luisteren en te antwoorden op vragen.
Geachte leden, het thema lijkt me zeer actueel. Toen ik de schriftelijke vraag van de heer Vandenberghe zag en mijn antwoord erop, wist ik sowieso dat ik een dezer weken hier in het parlement een vraag zou mogen beantwoorden.
De twee uur lichamelijke opvoeding waarin nu is voorzien, is absoluut veel te weinig. Ik onderschrijf ook de uitgangspunten van de beide vraagstellers. Lichamelijke opvoeding is één ding, maar onze jongeren brengen heel veel tijd op school door, en veel van die tijd wordt zittend doorgebracht. De school is dus niet altijd een stimulerende omgeving om een actief leven te leiden. Daaruit echter afleiden dat onze lessen lichamelijke opvoeding sowieso slecht worden gegeven in de scholen, is voor mij een brug te ver.
Mevrouw Krekels, u hebt terecht een vraag gesteld over de kwaliteit. Zowel voor het kleuteronderwijs als voor het lager onderwijs zijn er ontwikkelingsdoelen en eindtermen beschreven. Onze inspectie moet ook de toetsing daarvan controleren. De heer Vandenberghe heeft daar ook naar verwezen. Bovendien is in onze opleiding tot kleuteronderwijzer of onderwijzer expliciet mee geïntegreerd dat men bewegingsopvoeding, lichamelijke opvoeding moet kunnen geven. Als we dus het pad inslaan dat de heer Vandenberghe bewandelt, namelijk dat we scholen zouden verplichten om sowieso altijd te kiezen voor een leermeester, dan zeggen we eigenlijk ook dat de opleiding zoals die vandaag bestaat, niet volstaat, dat die er niet voor zorgt dat onderwijzers en kleuterleiders in staat zijn om lessen lichamelijke opvoeding te geven. Ik durf vandaag die conclusie niet te trekken. Meer nog, ik vind het substantieel en elementair dat men de vaardigheden zou meekrijgen om lichamelijke opvoeding te geven. Als men geïntegreerd lesgeeft, dan kan men die immers natuurlijk ook gebruiken in andere lessen.
Mijnheer Vandenberghe, u zei daarnet dat dit in het kleuteronderwijs al verplicht is. We moeten het daar echter later nog eens over hebben. We hebben dat echter niet teruggevonden, tenzij we andere regelgeving hebben gelezen. In het kleuteronderwijs is men vrij om al dan niet een leermeester aan te stellen. In het lager onderwijs is men ook vrij om dat al dan niet te doen. Er zijn tot op vandaag 3283 leermeesters actief in onze lagere scholen of kleuterscholen, maar er zijn ook 1610 onderwijzers of kleuterleiders die specifiek met betrekking tot lichamelijke opvoeding en sport een aanvullende opleiding hebben genoten. Die zijn niet terug te vinden in de schriftelijke vraag. Dat kan een bachelor-na-bacheloropleiding (banaba) zijn, dat kan lichamelijke opvoeding zijn, dat kan kinesitherapie zijn.
Ik kan vandaag niet zeggen dat ik het zal verbieden. Ik vind het belangrijk dat het geïntegreerd gegeven wordt, maar het is wel mijn bezorgdheid dat de kwaliteitseisen gehaald worden en dat de kwaliteit die we in de opleiding geacht worden opgenomen te hebben, ook gehaald wordt. Als dat niet zo is, moeten we daarop ingrijpen.
Ik zie wel dat er een heel groot verschil is tussen de netten en de koepels als het gaat over het aanstellen van leermeesters, wat wellicht ook te maken heeft, zeker in het gemeenschapsonderwijs, met de afzonderlijke leermeesters die aangesteld worden voor de godsdienstlessen. Maar daar zit een heel groot verschil, dat ook dieper bekeken moet worden.
Bedankt, minister. Ik wil nog op twee puntjes terugkomen. Het klopt dat het een geïntegreerd gegeven is. Momenteel is er binnen de opleiding een mogelijkheid voor de studenten, zowel voor kleuter als voor lagere school, om een verdiepingsopleiding te volgen rond bewegingslessen. Dat is momenteel een keuzemodule. Hebt u er zicht op hoeveel van de leerkrachten op dit moment die keuzemodule kiezen om in hun lessenpakket op te nemen?
Een tweede aspect is de inspectie. In de Onderwijsspiegel stonden cijfers van de inspectie die aangaven dat in 2014 een kwart van de scholen niet voldeed aan het kwaliteitslabel van de lessen. In 2015 is dat nog gestegen naar een derde van de lagere scholen en een vijfde van de kleuterscholen. Hoe zult u dat meenemen in het toekomstige verhaal? Hebt u er zicht op of die scholen die eventueel uitvallen in kwaliteit, al dan niet een leerkracht lichamelijke opvoeding in hun team hadden?
Minister, ik wil toch een aantal zaken duiden. In het kleuteronderwijs is men decretaal wel verplicht om twee lestijden per klas uit het lestijdenpakket te halen. In het lager onderwijs is dat niet zo. Dat is het onderscheid tussen kleuter- en lager onderwijs.
Ik ben er niet van overtuigd dat leerkrachten zo zeker zijn, want in een bacheloropleiding wordt maar heel beperkt aandacht besteed aan het domein lichamelijke opvoeding. En wat doe je dan met leerkrachten die twintig jaar of langer voor de klas staan, met mensen die al wat ouder zijn of fysieke ongemakken hebben? Die mensen zien dat absoluut niet zitten om zelf lichamelijke opvoeding te geven.
Mijn school is daar een schoolvoorbeeld van. Dit is het eerste jaar dat mijn school zelf een leerkracht les lichamelijke opvoeding moet laten geven, omdat wij alle uren nodig hebben om grote klassen te ontdubbelen, en ook in het kader van de problematiek van het M-decreet. In mei, toen het lestijdenpakket bekend werd, gaf een derde van de leerkrachten mij aan ten eerste onvoldoende gevormd te zijn om die lessen lichamelijke opvoeding te geven en ten tweede zeer onzeker te zijn om dat te doen. De reden is heel eenvoudig: het voorbereiden en het geven van die les vragen een heel aparte aanpak.
De collega zei het daarnet al: de kwaliteit van het lesgeven lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs is er de laatste jaren op achteruitgaan. Wat zult u daar concreet aan doen, minister? Ik vraag u om u niet van die problematiek weg te draaien.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, kwaliteitsvolle lessen lichamelijke opvoeding en bewegingsopvoeding zijn heel belangrijk, ook voor onze fractie. Vandaag is er een vrij grote vrijheid in wie die lessen geeft, een specifieke vakleraar of een onderwijzer. Dat is mijns inziens terecht een pedagogische invulling die de scholen zelf doen.
Ik denk ook, minister, dat functiedifferentiatie een aantal kansen kan bieden. Collega A kan perfect lichamelijke opvoeding in twee of drie klassen geven, collega B kan perfect technologische opvoeding in andere klassen geven, een derde collega kan nog Frans in een of meerdere klassen geven. Ik wil u er trouwens op wijzen dat in kleine scholen met vakleerkrachten werken niet zo eenvoudig is.
Minister, u hebt gezegd dat er grote verschillen zijn tussen de netten. In welk net wordt er het minst met specifieke vakleerkrachten lo gewerkt?
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, bewegen is uiteraard belangrijk voor de gezondheid. Ik laat in het midden wat nu het beste is: een aparte leermeester of een goed opgeleide onderwijzer of kleuterjuf. Kwaliteit en een goede opleiding moeten er zijn. Wij stellen een ander aspect vast: beweging en motorische ontwikkeling hebben een zeer grote impact op de intelligentie en het presteren van leerlingen. Zeker in scholen met veel kansarme kinderen investeren de inrichtende machten om zowel de leermeesters lichamelijke opvoeding als de onderwijzers en kleuteronderwijzers bij te scholen, om met dat aspect rekening te houden. Waar de leerkracht lichamelijke opvoeding vaak diegene was die een beetje buiten de groep stond, zie je dat hij of zij nu vaak door zijn of haar expertise mee in de groep wordt getrokken. Niet alleen het aspect van de lichamelijke ontwikkeling, obesitas en gezondheid is belangrijk, maar ook de impact van motorische ontwikkeling op studieprestaties.
Collega’s, dank u wel voor de aanvullende opmerkingen.
Mijnheer Vandenberghe, u hebt gelijk met die twee uur. Maar men is vrij om te kiezen of men het laat invullen door een leermeester dan wel door de onderwijzer of kleuterleider. Dat was een beetje het vreemde van uw vraag. U mag niets zeggen, maar ik weet wat u bedoelt. Ook als u zo doet, versta ik wat u zegt. (Minister Crevits houdt duim en wijsvinger enkele centimeter van elkaar)
Het is geen lengtemaat, maar de uitleg.
De opdracht is al gegeven. Mevrouw Krekels, we kennen die vragen. We kennen de inspectieverslagen. Het is inderdaad heel interessant om te weten of er een verband bestaat tussen het al of niet inzetten van een vakleerkracht en de kwaliteitseisen die worden behaald. Als blijkt dat dit helemaal gelijk loopt, moeten we toch eens durven te kijken naar de manier waarop er lichamelijke opvoeding wordt gegeven in de scholen. Als dat mogelijk is, proberen we dat te achterhalen.
Ik verwijs hier naar de opmerking van de heer De Meyer en maak graag de vergelijking met Science, Technology, Engineering and Mathematics (STEM). De eindtermen wereldoriëntatie zijn nu gesplitst in wetenschappen en techniek enerzijds, en mens en maatschappij anderzijds. Velen zeggen dat het een vakleerkracht moet zijn die wetenschap en techniek geeft. Wij zeggen dat het perfect mogelijk is dat de onderwijzer in kwestie dat vak geeft. Het kan eventueel in andere klassen gebeuren.
Mijnheer Vandenberghe, u hebt een punt: niet elke onderwijzer of kleuterleider is even geschikt om lichamelijke opvoeding te geven. Maar misschien zijn er anderen die wel dat talent hebben. Scholen kunnen daarover afspraken maken.
Mijnheer De Meyer, uw vraag waar dat het meest voorkomt, had ik al beantwoord. Ik heb verwezen naar de zeer lage cijfers in het gemeenschapsonderwijs. U vindt dat antwoord trouwens in de schriftelijke vraag. Dat heeft te maken met de vakleerkracht godsdienst die daar onder andere voor wordt aangesteld, en met het splitsen.
Deze discussie is niet afgesloten voor mij. Het belangrijkste is de kwaliteitsdoelstelling halen. Daarover zijn we het allemaal eens. Dat wordt nog verder onderzocht.
Wat ten slotte de heer De Ro stelde, is heel juist. Je hebt twee uur lichamelijke opvoeding, maar er is ook het hele beleid dat een school ontwikkelt met betrekking tot bewegen en motorische vaardigheden. Daarin kan een vakleerkracht een schitterende rol spelen en een grote toegevoegde waarde zijn, ook voor het hele onderwijssysteem. Daar moeten we in de toekomst zeker rekening mee houden. We mogen bewegingsopvoeding niet herleiden tot die twee uur waartoe elke school verplicht is. We moeten dat veel meer integreren. Er zijn nu al scholen die ervoor zorgen dat de leerlingen kunnen bewegen tussen de uren of aan het eind van een uur, zodat ze niet twee uur na elkaar moeten stilzitten op een stoel, want dat is geen goede zaak. Ik kan dat nog altijd niet, al heb ik hier en daar af en toe eens wat last van mijn gewrichten. Het is heel belangrijk om voldoende te bewegen. Dat zal, gezien de obesitascijfers waarnaar u, mijnheer Vandenberghe, hebt verwezen, in de toekomst nog veel belangrijker worden.
Ik wil in mijn slotopmerking het belang van beweging benadrukken. Mijnheer De Ro, dat geldt inderdaad over alle ontwikkelingen heen. Het is belangrijk in elke fase die het kind doormaakt. De ouders spelen hier ook een belangrijke rol in. In ons digitale tijdperk zitten de kinderen veel meer. De ouders moeten voldoende de tijd nemen om te spelen met de kinderen. Zij moeten hun kinderen voldoende mogelijkheid bieden om te bewegen en te spelen.
De discussie is nog open. Zullen we de keuzemodule bewaren of moeten we dit toch opnemen als een verplicht vak? Moeten we toch overwegen of een vakleerkracht in dezen niet het meest aangewezen is?
Het is duidelijk dat het debat hier niemand onberoerd laat. Als voormalig schooldirecteur merk ik toch dat de kloof tussen het politieke debat en de praktijk te groot is. Ik vraag aan de minister – ik ben daar zelf al mee begonnen in West-Vlaanderen – om een rondetafel te organiseren met directies en leerkrachten en te luisteren naar hoe zij het ervaren in de praktijk en de zaken daarna op elkaar af te stemmen. Dat kan alleen maar de kwaliteit van de lichamelijke opvoeding in de scholen ten goede komen, in het belang van de kinderen én de ouders die hun kinderen dan met een gerust hart kunnen sturen naar een school waar lichamelijke opvoeding even belangrijk is als de andere domeinen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.