Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, gisteren stonden de kranten er vol van: lachgas is niet echt om te lachen. We hebben dat allemaal kunnen zien. Blijkbaar gebruiken steeds meer jongeren, vooral in het Antwerpse, lachgas, dat bedoeld is voor het op druk houden van slagroom, als middel om in een korte roes te komen. Een bijkomend risico op korte termijn is dat je hierdoor in een comateuze toestand kunt geraken, maar op lange termijn kan het gebruik van lachgas neurologische schade veroorzaken. Dat is vrij vervelend.
Gisteren konden we via de media vernemen dat een aantal hulpverleners aan de alarmbel trokken. Ze deden twee vaststellingen. Ze gaan ervan uit dat in hun regio lachgas vaker en meer wordt gebruikt dan cannabis. Dat wil wel wat zeggen. Ze moeten ook ootmoedig toegeven dat een aantal actuele preventiestrategieën tekortschieten om die vernieuwde hype van het lachgas het hoofd te bieden. Typisch voor lachgas is dat het legaal is en bijzonder gemakkelijk te verkrijgen. Het is bovendien spotgoedkoop en vrij gemakkelijk te gebruiken.
Minister, ik kom tot mijn vraag met betrekking tot de preventiestrategieën. Op welke manier wilt u werk maken van een Vlaams preventief drugbeleid dat wel adequaat kan inspelen op die steeds wisselende omstandigheden, nieuwe producten en nieuwe hypes die opkomen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De cijfers waarover we beschikken, leren ons dat ongeveer twee procent van de jongeren in het jaar voor de bevraging bezig is geweest met vluchtige snuifmiddelen. Dat wordt dus ingeschat als een reële situatie, maar op dit ogenblik niet als een algemeen fenomeen. Het klopt dat het gaat over bestaande producten, die niet verboden zijn en waarvan de distributie niet gereglementeerd is. We moeten daar dus eerst een algemene strategie en daarna ook een specifieke product gerelateerde strategie kunnen voor opbouwen, zonder aan de andere kant een te grote ruchtbaarheid te geven aan het product. Dat is een dilemma waar we voortdurend mee te maken hebben. Hoe meer je daarmee bezig bent en daarover ook in de media wordt gesproken, hoe groter het risico dat meer jongeren dat oppikken.
U weet dat er in het Vlaams Parlement enkele weken geleden een bijeenkomst is geweest van de sector drughulpverlening. Dat gebeurde naar aanleiding van de vraag hoe Vlaanderen het beleid moet invullen voor de nieuwe onderdelen van de drughulpverlening, waarvoor het voortaan ook bevoegd is. Als je dat beleid van onderuit wilt opbouwen met een visie, blijkt al heel duidelijk dat een strikte scheiding tussen preventie en hulpverlening niet te maken is. Uit een document dat daar besproken is, komt ook duidelijk de overtuiging naar voren dat er in de toekomst een breder beleid moet worden gevoerd dan een beleid dat enkel gericht is op de bestaande, klassieke, legale en illegale drugs. Het gaat dan ook over gedragsverslaving en uiteraard ook over dit soort fenomenen.
In de aanloop naar de nieuwe gezondheidsconferentie van eind 2016, waarin de levensstijl aan de orde is, wordt onder meer aandacht besteed aan de gezondheidsdoelstelling middelengebruik, voeding en beweging. We zullen een bredere strategie moeten ontwikkelen in plaats van een strategie die enkel op specifieke producten is gericht. De realiteit is inderdaad dat je in een samenleving altijd wellicht een aantal dingen kunt vinden die risico’s op verslaving met zich meebrengen. Dat moeten we daarin meenemen. Wat nu specifiek aan de orde moet zijn, is de productanalyse . Er moet een stuk epidemiologie worden opgebouwd: hoe moeten we dat gebruik inschatten? De mediaberichten suggereren dat het geografisch of territoriaal te lokaliseren is.
Dan moet worden gekeken of men er met algemene preventieve maatregelen en boodschappen voldoende kan op antwoorden, dan wel of er specifieke zaken nodig zijn. Dat is ook de opbouw die we gaan hanteren. Als er meer nodig zou zijn, dan zijn er federale maatregelen vereist. Er is me verteld dat er ooit een federale werkgroep is samengesteld om het fenomeen te bestuderen en na te gaan of men misschien regelgevend moet optreden. Onze benadering is te proberen het drugpreventiebeleid ruimer te maken met het oog op de gezondheidsconferentie. Laat ons ook kijken naar de ernst en de omvang van het fenomeen op het terrein en nagaan of er algemene boodschappen, dan wel met specifieke boodschappen nodig zijn.
Minister, u begon uw antwoord met te zeggen dat we het fenomeen toch een beetje moeten plaatsen, want dat het bij een bevraging over 2 procent bleek te gaan. We mogen toch niet de indruk wekken dat we hier licht overgaan. De VAD heeft vandaag gezegd dat dit fenomeen, voor mensen die echt op zoek zijn naar een roes, ook een opstap is naar andere middelen. De gevolgen voor degenen die beginnen te experimenteren met lachgas zijn vaak niet min.
Minister, wat ik mis in uw antwoord is een pijnpunt dat we hier al eerder hebben aangekaart en waar u zich schoorvoetend hebt toe geëngageerd om er iets aan te doen. We kunnen het hebben over een preventieve brede strategie, maar het is nog altijd moeilijk om uit te maken wat werkt en wat niet werkt. U hebt zich geëngageerd werk te maken van indicatoren aan de hand waarvan een strategie op haar merites kan worden beoordeeld. Hoever staat het daarmee?
De heer Bertels heeft het woord.
Ik ben eveneens van oordeel dat we de vaststellingen op het terrein niet mogen negeren. Belangrijke actoren in het preventief beleid geven signalen, die moeten we oppikken en er iets mee doen. We moeten niet wachten op de gezondheidsconferentie. Minister, u bent bevoegd voor preventief gezondheidsbeleid, dus u kunt nu iets doen. Vandaar mijn concrete vraag: pak de signalen vast en neem ad hoc preventieve en/of sensibiliseringmaatregelen; wacht niet tot wanneer er een algemene strategie wordt bepaald in een gezondheidsconferentie die er nog moet komen.
Als er zich een fenomeen voordoet en er zijn signalen dat het verontrustend is, dan moet er natuurlijk worden ingegrepen. Laat ons eerst het fenomeen plaatsen en luisteren naar degenen die de signalen uitzenden en kijken of er inderdaad een specifieke maatregel of een preventie-initiatief moet worden genomen.
We gaan toch een algemeen kader moeten creëren om dit soort realiteiten van antwoord te kunnen dienen. Het is moeilijk een boodschap te geven die tot de juiste doelgroepen doordringt telkens als er zich een nieuw fenomeen voordoet. Er moet een consistente aanpak komen. Ik ben het volkomen eens met de heer Anseeuw, indicatoren zijn heel pertinent. We spreken af met de sector dat we tegen eind 2016 een wetenschappelijk onderbouwde conferentie houden. We zullen een instrumentarium ontwikkelen en de reeds genomen maatregelen en acties uit het vorige actieplan evalueren. Op die manier wordt een tijdspad gevolgd. Dat is ook logisch, er moeten mensen voor worden ingezet en de samenspraak moet worden georganiseerd. Wat mij betreft is dat niet met elkaar in tegenstrijd.
Laat ons toch heel duidelijk zijn, er is al heel wat informatie op de website van de VAD te vinden. Maar we kunnen ons ook niet overleveren aan de waan van de dag: nu is het lachgas, op een ander moment zal het een ander product zijn. Dat is de realiteit van onze samenleving en daar is een ruimer beleid voor nodig. Er komt een moment om dit te ijken en desnoods bij te sturen en te onderbouwen. Wat het concrete geval betreft, laat ons met de actoren kijken naar de ernst van het fenomeen en nagaan of er zich lokaal een aantal initiatieven opdringen.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik volg u als u zegt dat we werk moeten maken van een onderbouwd preventiebeleid. Ik volg collega Bertels niet wanneer hij tot ad hoc-maatregelen oproept, specifiek voor dit product. De waan van de dag? Wel, de waan van de dag moet ik altijd wel aangrijpen om dit nog eens onder de aandacht te brengen, want u hebt vandaag opnieuw niet geantwoord op een eenvoudige vraag, namelijk: wat is de stand van zaken in de ontwikkeling van die indicatoren? Daarmee wil ik niet zeggen dat ik me niet inschrijf in de timing, namelijk eind 2016, maar u had al een tipje van de sluier kunnen oplichten, op zijn minst over de manier van werken en dat soort zaken. Voor mij is het erg belangrijk dat we ook dit ernstig nemen, ook al noemt u dat de waan van de dag. Het gaat immers om de zorg van heel veel jongeren in onze samenleving, jongeren die heel veel talenten hebben. Die talenten mogen we echt niet laten verloren gaan, want het zijn die talenten die ook onze toekomst uitmaken. Vandaar mijn bezorgdheid en vandaar mijn vraag.
De actuele vraag is afgehandeld.