Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Collega’s, minister, het onderzoek van socioloog Jelle Mampaey wijst uit dat te weinig studenten uit kansengroepen aanwezig zijn in ons Vlaamse hoger onderwijs, ondanks de lage drempels.
Ons inschrijvingsgeld is relatief laag, zeker voor beursstudenten, en de toelatingsvoorwaarden zijn bijzonder mild, met uitzondering van die ene artsenproef. De socioloog wijst de docenten met de vinger. Hij zegt dat ze te veel abstracte taal en te veel jargon gebruiken, of met andere woorden dat ze iets te moeilijk les geven.
Wat ons betreft, is de kwaliteit van ons hoger onderwijs ontzettend belangrijk. Het is met andere woorden ook nodig dat abstracte begrippen worden aangeleerd aan de studenten en dat ze jargon leren, want dat bepaalt hun kansen op de arbeidsmarkt en de kwaliteit van het diploma dat ze wensen te behalen.
Het doel mag niet zijn om meer studenten en meer diploma’s af te leveren, daarover zullen we het eens zijn met elkaar. Het doel moet zijn om de kwaliteit van de diploma’s te garanderen en om zo de toekomstkansen van die jongeren te waarborgen.
Minister, welke maatregelen acht u wenselijk om de ondervertegenwoordiging van kansengroepen in ons hoger onderwijs tegen te gaan?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Brusseel, het is een heel gevoelige vraag die u mij stelt. Laat me misschien starten met een positieve noot. Er is in Vlaanderen een positieve diplomamobiliteit. Dat betekent dat bijna de helft van de jongeren een hoger diploma haalt dan hun ouders. Op zich is dat een goede zaak.
Universiteiten en hogescholen nemen heel veel initiatieven om jongeren, ook uit kansengroepen, mee te bereiken. We hebben er hier vorige week nog over gediscussieerd. Ik denk echter dat de grootste knoop veel vroeger zit: in het secundair onderwijs en misschien zelfs al in de lagere school. Zeker bij de keuzes die worden gemaakt in het secundair onderwijs, zien we dat een goede oriëntering cruciaal is om jongeren te laten kiezen op basis van hun talenten, niet op basis van de achtergrond van de ouders of van keuzes die hun ouders niet willen maken.
Dat is de reden waarom ik wel een groot voorstander ben van een oriëntatieproef voor alle jongeren. We moeten hun kansen geven, we moeten hen laten proeven van de mogelijkheden die er zijn in het hoger onderwijs. Ook jongeren met een thuissituatie die het niet zo heeft voor verder studeren, moeten we toch zo ver krijgen. Maar dat veronderstelt natuurlijk dat de jongeren al een studierichting volgen in het secundair onderwijs waaruit ze kunnen doorstromen naar het hoger onderwijs. Dat betekent dat het in de beginjaren, in het eerste en tweede middelbaar, cruciaal is dat jongeren niet te vroeg worden vastgezet op een plaats waardoor ze al bijna geen hogere studies meer kunnen aanvatten door het traject dat ze doorlopen hebben.
Minister, ik dank u voor het antwoord. We zijn het eens over het belang van een goede oriëntering, maar we zijn het vooral eens over het belang van een goede basis.
Die basis begint in de kleuterklas. Wat mij betreft, is 220 dagen een minimum. Voor kinderen uit kansarme en anderstalige families is dat eigenlijk nog te weinig. Dat zijn niet alleen mijn woorden, maar ook die van professor Duyck – die u bij de vorige actuele vraag citeerde. Het is ontzettend belangrijk om te werken aan de taalvaardigheid en aan de rest van de cognitieve en persoonlijke ontwikkeling van de kinderen in het basisonderwijs, en om ze vervolgens beter te oriënteren in ons onderwijs. We moeten zeker alle vooroordelen ontmijnen en vermijden.
Een ander punt werd vandaag aangehaald door pedagoog Pedro De Bruyckere over de kwaliteit van het lesgeven in het hoger onderwijs, en dat wens ik nog even te onderstrepen: je kunt een perfecte expert zijn, een sterk onderzoeker, maar je moet het ook kunnen uitleggen aan de studenten.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik ben het er volledig mee eens dat een toestroom van kansengroepen in het hoger onderwijs nog voor het hoger onderwijs moet worden aangepakt. Het klopt dat we vanaf het moment dat kinderen op de school verschijnen, dus vanaf de kleuterschool, aandacht moeten hebben voor een gelijkekansenbeleid en een diversiteitsbeleid.
Collega’s, ik zou de minister willen vragen dat ze in de toekomst in haar beleid echt oog blijft houden voor een diversiteitsbeleid en een gelijkekansenbeleid, en dat ze daarvoor de nodige omkadering en werkingsmiddelen blijft toekennen. Dat is cruciaal om in de toekomst die doelstelling te realiseren, daar waar we nog een stap vooruit moeten zetten.
Ik weet dat de minister er stevig werk van maakt, maar ik hoop dat het masterplan dat we hebben goedgekeurd omtrent de modernisering en hervorming van het secundair onderwijs, echt wordt uitgevoerd, want er zitten cruciale elementen in die ertoe zullen bijdragen dat kansengroepen meer toegang krijgen tot het hoger onderwijs.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
De pijnlijke vaststelling van het beleid tot nu toe – dat van u en uw voorgangers – is dat jongeren met een vreemde thuistaal in het hoger onderwijs slechts slagen voor 23 studiepunten in het eerste jaar. ‘Vlaamse’ jongeren – geen GOK-leerlingen – slagen voor 33 studiepunten. De kloof is dus inderdaad groot.
Toch hebt u met deze regering beslist om het Aanmoedigingsfonds af te schaffen dat specifiek tot doelstelling had om instellingen te belonen als ze echt inzetten op dat gelijkekansenbeleid. Dat is een gemiste kans. De instellingen doen dat onvoldoende vanuit zichzelf. Ze doen het onvoldoende omdat het maatschappelijk nodig is. Er is een groot verschil tussen de hogeronderwijsinstellingen onderling. In Brussel heeft men daar veel meer aandacht voor dan in Leuven. Het beleid moet keuzes maken en moet in de basisfinanciering van alle studenten in het hoger onderwijs inzetten op gelijke onderwijskansen om de kloof te dichten die misschien vroeger is ontstaan maar die ook nog in het hoger onderwijs moet worden gedicht. Zo niet, is de democratisering een maat voor niets.
De heer Daniëls heeft het woord.
Mevrouw Gennez, wat betreft het Aanmoedigingsfonds ging het om 6 miljoen euro. De instellingen hebben zelf aangegeven dat het hun meer kostte aan planlast dan wat ze ermee konden doen. Bovendien zijn we te laat als we dan nog moeten remediëren. We moeten inzetten op het basis- en secundair onderwijs. Als we het in het hoger onderwijs nog moeten doen, zijn we hopeloos te laat.
Professor Duyck is vandaag driemaal geciteerd. Hij stelt over taal: “Eenvoudiger taalgebruik in de Vlaamse aula’s zal jongeren uit kansengroepen niet vlotter aan een diploma helpen. Excellentie aan onze universiteiten is geen hinderpaal maar een noodzaak voor maatschappelijke en sociaal rechtvaardige welvaart.” Laat ons blijven inzetten op kwaliteit en niet de kwantiteit laten primeren en het niveau laten dalen. We moeten in het basis- en secundair onderwijs inzetten op ambitieus taalgebruik zodat alle jongeren meekunnen aan onze instellingen hoger onderwijs.
Mevrouw Helsen, samen met de Koning Boudewijnstichting werken we aan een project met betrekking tot diversiteit in het kleuteronderwijs. Daaruit zullen we heel veel nuttige hefbomen kunnen halen. Ik ben het eens met iedereen die heeft opgemerkt dat een goede toeleiding naar het hoger onderwijs start in de kleuterklas, het lager en secundair onderwijs. We moeten ervoor zorgen dat voldoende jongeren die kansen krijgen.
Mevrouw Gennez, ik was een beetje verrast dat u sprak over jongeren van wie de thuistaal niet het Nederlands is en Vlaamse jongeren. U hebt het misschien niet zo bedoeld, maar dat zijn in hoge mate ook Vlaamse jongeren. Het gaat om kansengroepen van Vlaamse jongeren, jongeren die hoger onderwijs volgen maar van wie de thuistaal niet het Nederlands is. We hebben de discussie al vaak gevoerd en u weet dat ik het er niet mee eens ben dat het kansenbeleid staat of valt met de 6,5 miljoen euro van het Aanmoedigingsfonds op een totale enveloppe van 1,5 miljard euro.
Ik ben het er wel mee eens dat we ervoor moeten proberen te zorgen dat er meer jongeren dan vandaag kunnen afstuderen in het secundair onderwijs op zo’n manier dat ze de sprong kunnen maken naar het hoger onderwijs. Soms vraagt dat een stimulans bij de ouders, maar soms vraagt dat ook een veel betere oriëntering. Daaraan werken we nu volop.
Ik wil nog een laatste boodschap meegeven. Om een studiekeuze te kunnen maken in het hoger onderwijs moet je jezelf kennen, het hogeronderwijsveld kennen, wat aangemoedigd worden en voorbereid worden in de hele schoolloopbaan. Een cruciaal moment wordt het kiezen. We beslissen met deze meerderheid om een oriënteringstoets in te voeren en werken daar momenteel aan. Ik pleit ervoor om de enige gevalideerde toets die momenteel voorhanden is, namelijk deze van de UGent, in te zetten omdat duidelijk uit de wetenschappelijke opvolging blijkt dat deze de enige is die de sociaal zwakkeren niet benadeelt. We moeten daar absoluut aandacht voor hebben. Ik ben het eens dat de kwaliteit hoog moet worden gehouden. Jongeren moeten toekomstperspectieven krijgen. Laten we dat vooral op de juiste manier doen. (Applaus bij Open Vld)
De actuele vraag is afgehandeld.