Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 11/03/2014
Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het nieuwe inkomensattest van Kind en Gezin
- 1063 (2013-2014)
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Van der Borght tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het nieuwe decreet Kinderopvang
- 1096 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Voorzitter, minister, collegas, intussen is het maart en normaal gezien zouden alle ouders nu een nieuw inkomensattest van Kind en Gezin moeten hebben. Minister, wat is vandaag de stand van zaken?
De manier waarop dit attest moest worden aangevraagd, is een voorbeeld van een ivorentorenbeleid van een administratie die heel ver van de praktijk staat en die een voorstel uitschrijft dat op het lijf van de gegoede middenklasse is geschreven die e-mail en computer heeft en die mee is met het digitale tijdperk.
Ik ga niet het verhaal dat in De Morgen van 31 januari 2014 stond, voorlezen. Journaliste Tine Peeters doet er haar verhaal over hoe ze erin is geslaagd een inkomensattest te verwerven. Tine Peeters is een hoogopgeleide, professionele en ondernemende journalist die Nederlands spreekt en een scherpe pen heeft. Minister, u kunt zich de lijdensweg niet voorstellen van ouders die minder opgeleid zijn, die niet overweg kunnen met computers, die geen Nederlands spreken, die in een meer precaire situatie leven. De verhalen die ik daarover heb gehoord, vooral van verantwoordelijken van kinderdagverblijven, zijn kafkaiaans. Ik geef drie voorbeelden.
Er zijn drie groepen van ouders in de kinderdagverblijven. De eerste groep zijn ouders die Kind en Gezin in het hoofd had, namelijk ouders met een Belgische identiteitskaart. Om zich te kunnen aanmelden, hebben ze hun identiteitskaart en pincode nodig. Ik weet niet of u de pincode van uw identiteitskaart nog weet liggen. Ik heb thuis een doos met allerlei papieren; als ik ga zoeken, vind ik ze misschien. Onwaarschijnlijk veel mensen kennen die pincode niet meer. Ze hebben ook een identiteitskaartlezer en een mailadres nodig. U kunt zich niet voorstellen hoeveel mailadressen er de voorbije maanden zijn aangemaakt. Dat is waanzin, want er zijn nog zoveel kansarme mensen die geen computer hebben, die geen mailadres hebben, en als ze al een Belgische identiteitskaart hebben, de pincode niet meer hebben. Het aantal uren dat er is geïnvesteerd door verantwoordelijke onthaalouders of kinderdagverblijven om uit te leggen wat er moet gebeuren en om e-mailadressen aan te maken, is ontelbaar.
Een tweede groep ouders heeft een tijdelijke verblijfsvergunning of geen identiteitskaart, maar wel papieren. Deze ouders kunnen niet aanmelden via een e-ID-lezer, maar moeten een token aanvragen. De meeste van deze ouders horen het in Keulen donderen als ze het woord token horen, zeker wanneer ze het Nederlands niet zo goed machtig zijn. Minister, we hebben natuurlijk een schitterend inburgeringsbeleid, maar ik kan u meenemen naar kinderdagverblijven in mijn stad waar de overgrote meerderheid van de ouders geen Nederlands spreken. Het is nochtans heel belangrijk dat hun kinderen naar de kinderopvang gaan omdat ze daar Nederlands leren en op die manier meer kansen hebben als ze doorstromen naar het onderwijs. Het is echt niet leuk voor onthaalouders of voor kinderdagverblijven om ouders te ontvangen en te zeggen dat ze een token moeten aanvragen. Het lukt niet via de website van de federale overheid. Er komt immers steeds een foutmelding. Blijkbaar moeten deze mensen een afspraak maken met een registratiekantoor. In mijn eigen stad zijn omwille van besparingen een aantal registratiekantoren gesloten en gecentraliseerd. Daar moeten die mensen heel lang aanschuiven. Als ze werken, moeten ze een halve dag verlof nemen. Het is onwaarschijnlijk hoeveel moeilijkheden er zijn. Om helemaal gek te worden, blijkt dat vanaf 1 maart de tokens niet meer bestaan. Het heeft iets te maken met SIS-kaarten en Kind en Gezin heeft laten weten dat de tokens niet meer werken. De chaos is compleet.
De derde groep ouders heeft geen verblijfspapieren en is dus illegaal in het land via onder andere mensenhandel en prostitutie, en de toestand van de kinderen is vaak heel precair. Verblijven zoals OKiDO zijn eigenlijk gespecialiseerd in de opvang van zulke kinderen. Het is heel belangrijk dat die kinderen een opvang hebben. Die mensen hebben geen papieren en kunnen dus ook niet aan een attest geraken. Ze worden eigenlijk veroordeeld om het maximumbedrag te betalen. Vroeger kon men in een kinderdagverblijf beslissen om het sociaal tarief toe te passen: de helft vragen van het laagste bedrag. Wat blijkt nu? Het sociaal tarief moet vanaf 1 april worden aangevraagd bij de OCMWs. Ook dat is de uitvoering van het nieuwe decreet. Hoe is het in godsnaam mogelijk dat men het OCMW hierbij betrekt? Zijn de OCMWs op de hoogte van die nieuwe taak die er nog maar eens bijkomt? Het eerste wat een OCMW zal doen om ouders te helpen, is vragen naar hun papieren. We draaien in een cirkeltje. Waarom wordt het allemaal op die manier gereglementeerd waardoor het op het terrein steeds moeilijker wordt om pedagogisch met kinderen en met ouders om te gaan? Men moet steeds maar meer formulieren aanvragen, via het OCMW, via registratiekantoren enzovoort.
Minister, wat is het nut van het invoeren van de ingewikkelde procedure voor het verkrijgen van het nieuwe inkomensattest? Hoe rijmt u dit met de filosofie van de automatische rechtentoekenning? Kansarme mensen moeten steeds meer inspanningen doen om hun rechten te krijgen, in plaats van het omgekeerde. Eind januari communiceerde u via Twitter dat er al 84.000 mensen een inkomensattest hadden. Weet u ook hoeveel mensen er niet in zijn geslaagd zon inkomensattest te bemachtigen? Hoeveel ouders hebben vandaag nog steeds geen inkomensattest? Zullen deze mensen vanaf 1 maart de maximumouderbijdrage moeten betalen?
Hoe moeten mensen die niet terechtkunnen in een registratiekantoor en die geen scanner tot hun beschikking hebben, aan een token geraken? Klopt het dat die tokens vanaf 1 maart niet meer gelden, dat dit systeem is gewijzigd? Wat zult u doen om de algemene procedure te vereenvoudigen? Waarom naast een digitale indiening ook niet voorzien in een papieren indiening van de inkomensgegevens, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt voor de studiebeurzen in het onderwijs?
Aanvullend en enigszins al een brugje makend naar de vraag van mevrouw Van der Borght, zou ik toch ook willen wijzen op de gebrekkige communicatie door Kind en Gezin. Verantwoordelijken van kinderdagverblijven die midden in de storm belden naar Kind en Gezin, kregen een antwoordapparaat aan de lijn, met de boodschap dat ze wegens de overmatige aandacht in de pers geen tijd hadden om op hun vraag te antwoorden. Echt waar. Het was dus de schuld van de pers dat er niet kon worden geantwoord.
Ik had een vraag ingediend in dat verband. Ik snap dat de voorzitter die heeft geweigerd: dat was een te individueel geval. U moet echter weten dat ik en niet alleen ik bijna dagelijks mails krijg van zelfstandige kinderdagverblijven die het echt niet meer zien zitten, bij wie het water aan de lippen staat. Ze bellen naar Kind en Gezin. Ze worden van het kastje naar de muur gestuurd, ook vandaag weer, of gisteren. Ik verwijs naar het kinderdagverblijf Fien en Miel. Ik denk dat ook anderen dat bericht hebben gekregen. Zij komen niet meer rond. Ze zitten aan alle kanten in de problemen. Ze worden begeleid door het Agentschap Ondernemen. Daar zegt men dat ze alleen het hoofd boven water kunnen houden als ze erin slagen het aantal plaatsen op te trekken van dertien naar vijftien. Het is echter een kinderdagverblijf in het inkomensgerelateerde systeem (IKG). Dat is dus alleen mogelijk als er sprake is van twee bijkomende IKG-plaatsen. Ze bellen naar Kind en Gezin, waar men zegt dat dit niet kan voor dit jaar. Het water staat hen aan de lippen. Ze kunnen niet meer betalen. Ze hebben problemen met de personeelsadministratie van het sociaal kantoor, die zegt dat ze in een ander paritair comité moeten. Hup, ze telefoneren weer.
Minister, het is verschrikkelijk. Ik heb het hier over een maatschappelijk werker die onwaarschijnlijk veel heeft geïnvesteerd in een kinderdagverblijf, die positieve reacties en evaluaties krijgt van ouders en van de inspectie en die zal moeten sluiten. Zij zullen overkop gaan. Ze worden van het kastje naar de muur gestuurd. Overal krijgen ze hetzelfde, administratieve antwoord: Sorry, dat kan niet gaan. Ze worden dan verwezen naar het Agentschap Ondernemen of elders. Het minste dat je kunt zeggen, is dat er geen medeleven is, en geen actief zoeken naar oplossingen door Kind en Gezin voor kinderdagverblijven in de problemen. U weet dat ze steeds meer in de problemen zullen komen. Hoe meer uitvoeringsbesluiten, hoe meer er in de problemen zullen komen. Ik weet niet wat uw beleid ter zake is, maar ik zie de ene na de andere stilaan de handdoek in de ring gooien, en dan gaat het zowel over onthaalouders als over kinderdagverblijven. Ik zie niet hoe u op deze manier het aantal plaatsen in de kinderopvang in de toekomst verder zult verhogen.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, geachte leden, minister, we hebben het hier de jongste maanden en weken inderdaad al vele keren gehad over het fameuze decreet Kinderopvang, dat op 1 april in werking treedt. Er was steeds gesteld dat dit decreet dé oplossing zou bieden voor de problematiek die er is in de kinderopvang. Dit zou dus eigenlijk het antwoord zijn op alle vragen die er waren. Alle problemen zouden de wereld uit zijn.
Zoals mevrouw Vogels op het einde van haar betoog schetst, is niets minder waar. We worden inderdaad allemaal, denk ik, overstelpt met mails en met vragen waarop maar geen duidelijk antwoord wordt gegeven. Ja, er wordt gecommuniceerd door Kind en Gezin, maar er wordt geantwoord op een dermate chaotische manier dat die mensen inderdaad de tijd niet vinden om dat allemaal te analyseren, en dan maar moeten beginnen te bellen naar links en rechts, zoals mevrouw Vogels dat daarnet schetste.
Het decreet heeft tot gevolg dat, jammer genoeg, heel wat zelfstandige initiatieven opnieuw zullen worden geconfronteerd met nieuwe voorwaarden, met alle gevolgen van dien. Heel veel zaken blijven onduidelijk voor de mensen die actief zijn in deze sector, en dat zorgt inderdaad voor onrust, zeker amper een maand voor de inwerkingtreding van het decreet.
De voorbije weken ben ook ik regelmatig gecontacteerd door kinderopvanginitiatieven over hun onzekerheden en vragen. Minister, enkele weken geleden was ik ook aanwezig op een vergadering van het Lokaal Overleg Kinderopvang in Aalst. Heel wat initiatiefnemers wierpen daar tal van vragen op waarop geen antwoord kon worden gegeven.
Vorige week werden inderdaad door Kind en Gezin documenten doorgestuurd die heel wat vragen zouden moeten wegnemen en duidelijkheid zouden moeten creëren. Ik zeg wel degelijk documenten. Dit gaf echter opnieuw aanleiding tot een aantal nieuwe kritische vaststellingen. Voorzitter, ik ben blij dat u deze vraag wel hebt aanvaard, want ik was eerlijk gezegd enigszins bang dat men zou zeggen dat we hier over een aantal weken de veranderingsmanager voor de kinderopvang zullen zien. Minister, ik vind het onze plicht als parlementslid om de bekommernissen van ouders en kinderopvanginitiatiefnemers ernstig te nemen en u hierover te ondervragen, zodat er klaarheid kan worden geschapen.
Bij zelfstandige kinderopvanginitiatieven die met het IKG-systeem werken, die in de tweede trap zitten, moet 20 procent van de opgevangen kinderen uit kwetsbare gezinnen komen of moet 20 procent van de opgevangen kinderen voldoen aan twee kenmerken van de voorrangsregels, zoals een laag inkomen, pleegkinderen enzovoort. Ik had me dat ook niet gerealiseerd tot op het moment dat ik daarmee werd geconfronteerd, maar een aantal kinderopvanginitiatieven die niet in de stad gelokaliseerd zijn, maar op het platteland of in een kleinere gemeente, hebben het heel moeilijk om dat percentage te bereiken. Omdat hun financiële situatie kritiek is, kunnen ze niet zomaar een of meer plaatsen openlaten tot er zich eens zo iemand aanbiedt. Zij maken zich nu zorgen, want ze vragen zich af wat er zal gebeuren als ze inspectie krijgen en de inspectie vaststelt dat ze dat niet halen. Ze willen wel, maar ze halen het niet, omdat er geen vraag is. Minister, bent u bereid om na te gaan of er voor dergelijke opvanginitiatieven geen andere regeling kan worden uitgewerkt? Zult u die opvanginitiatieven die, buiten hun wil om, niet altijd aan deze voorwaarde kunnen voldoen, financieel afstraffen bij controlebezoeken? Ik hoop oprecht van niet.
Voor de erkende kinderdagverblijven die in de derde trap zitten, is eveneens die regeling van toepassing van 20 procent van de opgevangen kinderen uit kwetsbare gezinnen. Daar staat bijkomende financiële ondersteuning tegenover, maar ook in die sector vragen velen zich af waarom men niet afstapt van het concentreren van kwetsbare kinderen in één type van kinderdagverblijf, dus die in de derde trap. In de praktijk zien we immers dat er ook heel wat kwetsbare kinderen zitten in kinderdagverblijven in de tweede trap. Qua werking is er tussen deze kinderdagverblijven nochtans geen verschil. Zou het dus niet beter zijn om in een aparte algemene subsidiepot te voorzien voor al die kinderen, ongeacht in welk kinderdagverblijf ze zitten? Minister, zoiets is gemakkelijk in te voeren op basis van de kindcode die nu voor alle kinderen van toepassing is. Met andere woorden, Kind en Gezin weet perfect in welke opvang deze kinderen zitten.
In die fameuze documenten die onlangs door Kind en Gezin werden verspreid, kunnen we lezen dat de flexibele uren en dagen die de zelfstandige opvanginitiatieven in het IKG-systeem dus de tweede trap aanbieden, niet meer in rekening worden gebracht voor de berekening van de subsidiëring door Kind en Gezin. Hetzelfde geldt voor het buitenschools opvangen van kinderen in de overgang naar de school. Dan gaat het dus over peuters die voor het eerst naar school gaan en beginnen met een halve dag op school en een halve dag in de opvangverblijven. Deze initiatieven zullen hiervoor nu zelf een vrije prijs moeten bepalen en vragen. De facto betekent dit dus dat door het wegvallen van deze subsidie de ouders een hogere of bijkomende prijs zullen moeten betalen voor de opvang, of dat de kinderopvanginitiatieven deze dienstverlening zullen stopzetten. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Minister, graag enige toelichting bij de reden voor deze beslissing. Waarom wordt deze subsidiëring wel behouden voor de erkende, gesubsidieerde opvanginitiatieven en niet voor de zelfstandigen die met IKG werken?
Het decreet had toch de bedoeling om de schotten tussen de diverse opvangvormen weg te nemen en werk te maken van een uniform vergunnings- en subsidiëringskader. Dergelijke divergerende regeling gaat daar toch volledig tegenin. Dit maakt het voor ouders ook totaal niet transparant meer.
Aan zelfstandige IKG-voorzieningen van trap 2 wordt de mogelijkheid gegeven om bij ongerechtvaardigde afwezigheden een bijdrage te vragen aan de ouders die maximaal 27 euro bedraagt het maximale inkomenstarief. Vanuit Kind en Gezin komt er voor die dagen geen compensatie via de subsidiëring, want er is geen prestatie geweest. Bij de erkende en gesubsidieerde sector wordt men wel 100 procent gesubsidieerd, onafhankelijk van de prestatie. Men verliest natuurlijk wel de ouderbijdrage, maar men krijgt wel die 100 procent subsidie. Waarom ook hier een regeling met twee maten en twee gewichten?
Minister, in antwoord op een recente schriftelijke vraag van mij stelt u dat Kind en Gezin een onderzoek heeft laten uitvoeren met als doel de bestaande situatie met betrekking tot het aantal kinderen per begeleider in de kinderopvang van babys en peuters op een wetenschappelijk onderbouwde manier in kaart te brengen. U verwijst naar het HIVA, het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving, dat dit onderzoek deed in 2011. Ik ben natuurlijk benieuwd naar wat daar allemaal in stond en ben op zoek gegaan naar die studie. Wat blijkt? Die studie is nergens, maar dan ook nergens te vinden, noch op de site van Kind en Gezin, noch om het even waar. Ik vind ze niet. Minister, is het mogelijk om die studie zo snel mogelijk ter beschikking te stellen van de volksvertegenwoordigers?
Minister, mag ik u vragen om heel traag te antwoorden? Als u aan een antwoord van een half uur begint, kan ik niet meer volgen. Het is te belangrijk.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : De berekeningsmodule inkomenstarief op de website vormt voor meer dan 90 procent van de ouders geen probleem en werd meestal in twee minuten doorlopen. Kind en Gezin ontving ook positieve reacties over de gebruiksvriendelijkheid. Kind en Gezin wist uiteraard dat een kleine groep ouders niet terecht zou kunnen op de webmodule of hierbij moeilijkheden zou ondervinden. Daarom kon elke ouder in de eerste plaats terecht bij zijn of haar opvangvoorziening, waar de ondersteuning naar kwetsbare groepen vaak werd gerealiseerd.
Daarnaast kon en kan worden toegeleid naar de Kind en Gezin-Lijn om ouders die niet terecht konden op de onlinemodule door het ontbreken van een e-ID, moeilijkheden met het token, het mailadres enzoverder verder te helpen bij het verkrijgen van een attest inkomenstarief. De vele vragen leiden inderdaad tot een tragere verwerking dan gepland, maar ze worden stuk voor stuk opgenomen. Daartoe heeft Kind en Gezin een tijdelijke extra equipe van medewerkers ingezet.
Ondertussen wordt bij Kind en Gezin aan de opvangvoorzieningen met aandrang gevraagd om voor ouders die nog geen attest hebben, geen maximumfactuur aan te rekenen, maar voorlopig de prijs van 2013 verder te gebruiken of, in geval van een nieuwe opvang, de opvangprijs voorlopig zelf te ramen aan de hand van de simulatietool voor de bijdrageberekening op de website van Kind en Gezin.
De maximumfactuur kan wettelijk slechts in bepaalde gevallen worden toegekend: door een hoog inkomen dat hoe dan ook tot de maximale bijdrage leidt, wanneer men het inkomen niet bekend wenst te maken of wanneer men bewust foutieve gegevens heeft doorgegeven. Eventuele klachten van ouders over een dreigende of effectieve maximumfactuur worden door Kind en Gezin steeds nagetrokken bij de betreffende opvang zelf. Daaruit blijkt dat het communiceren van het voornemen tot het aanrekenen van het maximumbedrag door de opvang, soms wordt gehanteerd om ouders die geen enkel initiatief nemen, daartoe aan te zetten, maar dat er in de feiten geen maximumfactuur is gegeven.
Er zijn op dit moment 107.000 attesten uitgereikt, waarvan ongeveer 100.000 automatisch. Nog ongeveer 3700 gezinnen moeten een attest krijgen. Er blijven tot op vandaag nog vragen binnenkomen bij Kind en Gezin van mensen die dus om de een of andere reden geen initiatief hebben genomen of nu een initiatief nemen.
Het aanvragen van een token gebeurt via de federale overheid. Maar, nog eens, wie geen token heeft of in een situatie zit waarin hij dit niet kan krijgen dus ook mensen zonder Belgische identiteitskaart kan absoluut terecht bij de Kind en Gezin-Lijn. De Kind en Gezin-Lijn kan in dit geval ook overgaan tot een manuele procedure. De onlineberekening is absoluut een zware vereenvoudiging en vermindering van de administratieve last voor zowel ouders als voorzieningen en we zullen dit ook zo aanhouden, evenwel met een vangnet voor diegenen die dit nodig hebben.
In verband met de voorrangsregels wordt aan de organisatoren gevraagd om bij hun opnamebeleid rekening te houden met en af te stemmen op de voorrangsgroepen, waaruit vooral de inspanningsbereidheid moet blijken. De resultaten van deze inspanningsverbintenis zullen worden opgevolgd om een evaluatie op dit vlak mogelijk te maken. Omdat de vernieuwde voorrangsregels niet van de ene dag op de andere realiseerbaar zijn, zal ook hier de overgang geleidelijk gebeuren. Er zal in de eerste plaats worden ingezet op monitoring en evaluatie, en dus niet op het sanctioneren van voorzieningen die niet onmiddellijk de nodige quota behalen. We kiezen er bewust voor om de norm niet al vooraf af te zwakken, omdat organisatoren inspanningen moeten doen om die norm na te streven en te kunnen bereiken.
Het is niet zo dat enkel in trap 3 erkende kinderdagverblijven zullen terechtkomen, ook in trap 2 komen er erkende en gesubsidieerde kinderdagverblijven terecht. In trap 3 komen degenen terecht die een plussubsidie zullen krijgen omdat ze een extra sociale functie opnemen. Wat de keuze betreft voor voorzieningen met een trap 3-subsidie, is het belangrijk dat dit kinderdagverblijven zijn die in een buurt liggen met een hoge concentratie aan kwetsbare kinderen. Er moet voldoende kwantiteit zijn om een specifieke werking te hebben. Aangezien voorzieningen op trap 2 echter ook voorrangsregels kennen, zullen zij ook gericht zijn op kwetsbare gezinnen, maar minder intensief en minder doorwegend op hun werking.
We zijn van mening dat, door te streven naar 20 procent, er een goede mix van kinderen uit verschillende groepen mogelijk is. Voor 80 procent van de populatie geldt de inspanningsverbintenis immers niet.
De derde vraag gaat over twee verschillende zaken, de flexibele opvang en de buitenschoolse opvang. De huidige subsidiesystemen voor flexibele opvang worden behouden, met wat kleine bijsturingen en stroomlijningen. Die keuze is gemaakt om niet alles in één keer voor de sector te veranderen, zodat de veranderingen haalbaar zijn. Iedereen die vandaag een subsidie voor flexibele opvang ontvangt, zal die nu behouden. In de zelfstandige sector is er het systeem van een forfaitaire tegemoetkoming per plaats, als men 440 uren extra aanbiedt aan flexibele openingstijden. In de erkende sector bestaat het systeem van de flexibele urenpakketten en in de erkende gezinsopvang is er ook een eigen subsidiesysteem. Deze subsidiesystemen blijven dus behouden. Ook de voorwaarden blijven dezelfde.
Daarnaast is het wel zo dat ervoor gekozen werd om van het inkomenstarief een tarief te maken dat van toepassing is overdag, tussen 6 uur en 20 uur, en voor prestaties die niet langer dan elf uur duren. Dat wil zeggen dat als ouders het inkomenstarief betalen, het enkel geldig is voor opvang tijdens de dag en voor maximaal elf uur. Voor prestaties nachtopvang tussen 20 uur en voor 6 uur s morgens en voor de uren vanaf elf uur mag de opvang een bijkomend tarief vragen.
In principe kiest de opvang zelf het tarief dat hiervoor wordt gevraagd, maar daarop is er één uitzondering, namelijk voor de voorzieningen die vandaag de subsidie voor flexibele urenpakketten krijgen en voor de diensten voor onthaalouders die vandaag ook subsidies voor flexibele opvang krijgen. Als men deze subsidies voor flexibele opvang krijgt, dan moet men ook voor opvangprestaties langer dan elf uur en voor nachtopvang het inkomenstarief volgen. Dat wil zeggen dat zelfstandige opvangvoorzieningen met IKG, maar ook erkende kinderdagverblijven zonder die subsidie voor flexibele urenpakketten, een vrij tarief mogen vragen voor dergelijke prestaties.
Het aantal prestaties nachtopvang en prestaties die langer dan elf uur duren, is overigens zeer beperkt. In de zelfstandige kinderdagverblijven met IKG blijkt voor de jaren 2009 tot en met 2012 dat slechts 0,17 procent van de prestaties tijdens de nacht wordt geleverd en dat slechts 2,36 procent van de prestaties overdag langer dan elf uur duurde.
In de huidige regelgeving is er voor de zelfstandige kinderdagverblijven in het IKG-subsidiesysteem wel in een bijkomende prestatievergoeding voorzien voor lange opvang dat is opvang langer dan tien uur en voor extra lange opvang dat is opvang langer dan elf uur. In het nieuwe subsidiesysteem in het kader van het decreet is in deze aparte subsidie niet meer voorzien in de subsidie voor inkomenstarief trap 2 die zowel geldt voor de zelfstandige kinderdagverblijven als voor de erkende. Maar op dit budget is niet bespaard: het werd geïntegreerd in het budget voor de zelfstandige kinderdagverblijven met IKG. Door de nieuwe subsidietechniek zien we overigens dat uit de ramingen blijkt dat 95 procent van de zelfstandige opvangvoorzieningen met IKG erop vooruitgaan.
Ik wil het nog even hebben over de buitenschoolse kinderopvang. In afwachting van de uitkomst van de staten-generaal en een algemeen vernieuwde regelgeving over de buitenschoolse opvang, werd beslist om weinig zaken te veranderen in de buitenschoolse opvang. Er is vandaag al een verschil tussen de sectoren. In de erkende sector kan buitenschoolse opvang wel via inkomenstarief. In de zelfstandige sector met IKG was dit tot op vandaag niet mogelijk. Vandaag is die transparantie er dus ook niet voor de ouders. Omdat nog niet duidelijk is welke richting de toekomstige regelgeving voor de buitenschoolse opvang moet uitgaan, is het onze intentie om niets te veranderen. In de huidige erkende sector blijft buitenschoolse opvang mogelijk aan inkomenstarief, in de IKG-sector niet.
Wel is het inderdaad zo dat de definitie van de buitenschoolse opvang gestroomlijnd werd. Zodra een kind naar school gaat, wordt er gesproken over buitenschoolse opvang. Dit betekent inderdaad dat kinderen die in de overgangsperiode zitten en halftijds naar school gaan en halftijds naar de opvang, in de IKG-voorzieningen geen gebruik meer zullen kunnen maken van het inkomenstarief. Vandaag merken we dat deze maatregel overigens niet altijd correct wordt toegepast. Men blijft soms kinderen opgeven als kinderen die niet voltijds naar school gingen, terwijl dit veelal niet het geval was. Om van het inkomenstarief te kunnen blijven genieten, werden kleuters nog één dag per week naar de opvang gebracht zodat ze als kinderen in de overgang naar de kleuterschool konden blijven worden beschouwd. De nieuwe afbakening nu is veel duidelijker en correcter: zodra een kind naar de kleuterschool gaat, is het een schoolkind en is de opvang te beschouwen als buitenschoolse opvang. Het al dan niet uitwerken van een IKG-regeling voor de buitenschoolse kinderopvang zal deel uitmaken van het debat rond de buitenschoolse kinderopvang.
De mogelijkheid om een vrije bijdrage te vragen voor niet-gerechtvaardigde afwezigheden is er voor alle voorzieningen met de subsidie voor inkomenstarief, of trap 2, en dus niet enkel voor de zelfstandige kinderdagverblijven, maar ook voor de erkende. In het prestatiegebonden subsidiegedeelte binnen de subsidies voor inkomenstarief wordt niet voorzien voor deze afwezigheidsdagen, noch voor de huidige IKG, noch voor de huidige erkende sector. Er is immers slechts één subsidiesysteem binnen trap 2.
De studie waar u naar vraagt, over het aantal kinderen per begeleider, werd normaal gezien vandaag op de site van Kind en Gezin gezet. U kunt die daar dus consulteren. Ik kan ze u ook bezorgen indien u dat wenst.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik dank u voor het antwoord. Ik heb een bijkomende vraag: u zegt vlotjes dat de berekeningsmodule op de website voor meer dan 90 procent van de ouders geen probleem vormt, en dat die meestal in twee minuten wordt doorlopen. Waarop steunt u om dat te zeggen? Want als dat klopt, vrees ik dat ik de overige 10 procent, die het er moeilijk mee heeft, persoonlijk heb ontmoet! Ik verwijs in dat verband ook naar het artikel van Tine Peeters in De Morgen, die het heeft over mensen in haar omgeving die het echt niet evident vonden. Komt dat cijfer van de enquête die men kan invullen wanneer men naar Kind en Gezin telefoneert? Indien dat zo is, moet ik toch opmerken dat niet iedereen die enquête invult.
U hebt over twee punten geen uitleg gegeven. Bestaat het token nog? En waarom moet de kwestie van het sociaal tarief via de OCMWs worden afgehandeld? Zijn de OCMWs daarvan op de hoogte? Wat is de achterliggende bedoeling?
Mevrouw Vera Van der Borght : Ik dank u voor het antwoord, en voor de inspanning om de zaak hier erg goed uiteen te zetten. Minister, ik hoop dat u wilt aanvaarden dat het voor de mensen niet gemakkelijk is. Hoe men het ook draait of keert: het is geen uniform, eenvoudig systeem. De toestand verschilt naargelang men zelfstandig werkt of niet, naargelang men al dan niet inkomensgerelateerd werkt en naargelang het al dan niet om een onthaalouder gaat. We mogen ook niet vergeten dat het om mensen gaat die dikwijls van s ochtends 6 uur bezig zijn, en pas s avonds, wanneer het laatste kindje wordt opgehaald, hun deur kunnen sluiten. Dat is zeker bij de zelfstandigen zo. Die mensen zijn na een werkdag moe, bekaf. En dan moeten ze nog beginnen met de paperasserie te verwerken. U moet toch aanvaarden dat het voor hen niet evident is.
Neem bijvoorbeeld de facturatie. Ik neem het document van Kind en Gezin over hoe men moet registreren en factureren bij inkomenstarief. Dit document is erg recent, want het is samengesteld op basis van informatie die sinds 27 februari beschikbaar is. Daarin staat dit: Kind en Gezin zal de zelfstandige IKG-voorzieningen ondersteunen in de overgang naar zelf factureren via een aanbod van Intrum. Meer info volgt. Op de website van Kind en Gezin staat de info die softwareleveranciers kunnen gebruiken voor de ontwikkeling van een registratie- en facturatieprogramma. Deze info wordt in de komende weken aangevuld.
Een zelfstandige mailt me dan, met de vraag hoe zij als ondernemer budgetten kan opmaken en een kasplan kan beheren zonder te weten hoe het er allemaal zal uitzien. Want de mensen moeten nog wachten: Meer info volgt. Wel, ik begrijp dat die mensen het niet meer zien zitten. Die vrouw schrijft me dat zij zes weken voor het decreet in werking treedt nog steeds niet op de hoogte is van de details van de facturatie. Zij schrijft ook dit nog: Hoe zal de minister de sector ondersteunen in het incassoproces? Is er een overkoepelende organisatie waar wij een beroep kunnen op doen? Het zijn vragen waar de mensen geen antwoord op hebben, en we zijn ondertussen al bijna medio maart.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : De gegevens over 90 procent en het feit dat dat meestal in twee minuten doorlopen is, zijn gegevens die het agentschap mij bezorgd heeft. Ik wil gerust nagaan waar zij zich op baseren om dat op die manier te kwantificeren. Dat is absoluut geen probleem.
We beseffen heel goed dat een aantal zelfstandigen voor grote uitdagingen staan, maar ik moet in alle eerlijkheid zeggen dat er met de vertegenwoordigers in het raadgevend comité in aparte vergaderingen ontzettend veel overleg wordt gepleegd. De grootste manoeuvres die problemen hebben veroorzaakt en misschien nog altijd veroorzaken, zijn manoeuvres die buiten de actieradius van de Vlaamse overheid vallen. Van paritair comité veranderen en akkoorden maken met de fiscus, zijn zaken die wij mee hebben moeten bekijken en ervaren. Dat heeft niets met dat decreet te maken. Ik ben blij dat we het daarover eens zijn.
We hebben gepleit voor ondersteuningsstructuren. We hebben nu opnieuw een voorstel om op het vlak van ondernemen veel meer ondersteuningsstructuren te organiseren, want kinderopvang organiseren is ook ondernemen. Dat heeft te maken met een aantal regelgevingen die niet Vlaams zijn, daar kan ik helaas niets aan doen. We zullen proberen om dat zo goed mogelijk te doen. We doen een appel op hun vertegenwoordigers om daarover met ons het overleg te voeren en de knelpunten te signaleren. We proberen de mensen daarin zo goed mogelijk te begeleiden. Op 1 april zal er echt geen hakmes vallen, dat zal niet gebeuren. We hebben al honderd keer gezegd dat dat zo niet zal gaan.
Mevrouw Mieke Vogels : Je moet ondernemen, dat is goed. Maar de ene moet ondernemen, aan alle voorwaarden voldoen, aan steeds meer ingewikkelde dingen voldoen, voor 29 euro per dag per kind, en de andere moet aan dezelfde dingen voldoen voor 50 euro per dag per kind. Dat is de essentie, minister. Een decreet uitvoeren dat de lat gelijk legt, zonder dat er middelen voor zijn, dat kan niet.
Minister Jo Vandeurzen : Excuseer, de lat op de uitgaven ligt niet gelijk. De cao die afgesloten is voor de zelfstandige sector, is een andere cao dan de cao die voor het paritair comité is afgesloten.
Mevrouw Vera Van der Borght : Het gaat over de subsidies, minister.
Minister Jo Vandeurzen : Maar dat zijn ook uitgaven, helaas, want daar moeten we ook nog een heel stuk gelijk maken.
Mevrouw Mieke Vogels : Het is een andere cao, maar die zit wel binnen hetzelfde paritair comité.
Minister Jo Vandeurzen : Maar mevrouw Vogels, als we geen bijdrage hadden gegeven, dan zouden ze helemaal in dezelfde weddeschalen zijn terechtgekomen. Want dat hadden ze beslist, he.
Mevrouw Mieke Vogels : Hadden ze. Wie is ze?
Minister Jo Vandeurzen : In ieder geval niet de Vlaamse overheid.
Mevrouw Mieke Vogels : Kunt u nog iets zeggen over het OCMW?
Minister Jo Vandeurzen : Het OCMW is er alleen voor het berekenen van het sociaal tarief, niet voor herberekeningen omwille van veranderingen in het inkomen. Dat moeten organisaties zijn die de competentie hebben om ook mensen op dat vlak in te schalen, daar een verhaal rond te bouwen en alle elementen mee in rekening te brengen. Omdat de OCMWs bereid zijn dat op te nemen, zijn er momenteel gesprekken bezig met de VVSG over hoe dat uitvoering zal krijgen. Dat zal na verloop van tijd geëvalueerd worden. Dat is zo omdat tijdens de voortgang van het proces waarop het decreet is gebaseerd en hoe het decreet tot stand is gekomen, de consensus is gegroeid dat dat geen taak kon zijn van kinderopvang op zich of van Kind en Gezin.
Mevrouw Mieke Vogels : Wat dan met mensen zonder papieren?
Minister Jo Vandeurzen : Mensen zonder papieren kunnen ook bij een OCMW een rapport laten opvragen. Als ze zich willen melden of ze willen een inkomenstarief krijgen, dan kunnen ze Kind en Gezin gewoon bellen.
Mevrouw Mieke Vogels : Maar niet voor het sociaal tarief. Dan moeten ze naar het OCMW.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, u stelde dat de verschillende actoren regelmatig samenkomen. Wanneer was het laatste overleg met die actoren?
Minister Jo Vandeurzen : De laatste vergadering van het raadgevend comité had plaats op de woensdag voor de krokusvakantie. Kind en Gezin heeft de communicatie over alle vragen pas gedaan nadat daarover een akkoord was gemaakt op het raadgevend comité.
Mevrouw Mieke Vogels : Wat betreft de caos, staat in een van de uitvoeringsbesluiten dat iemand die een kinderdagverblijf heeft van meer dan achttien kinderen, als een sociaal ondernemer, als vzw en met personeel moet werken.
Minister Jo Vandeurzen : Binnen vijf of zes jaar, na een evaluatie.
Mevrouw Mieke Vogels : Stel dat ik werk met achttien kinderen, als zelfstandige, en ik wil van juridisch statuut veranderen en met personeel werken, dan moet ik niet volgens de aangepaste, maar volgens de eigenlijke cao 331 werken.
Minister Jo Vandeurzen : Neen.
Mevrouw Mieke Vogels : Jawel, dat denk ik wel, als ik overschakel.
Minister Jo Vandeurzen : Degenen die in de oude erkende sector zitten, vallen onder de regels van de gesubsidieerde sector van het paritair comité 331. Alle anderen zitten in de aangepaste of alternatieve cao, waar de overheid het engagement heeft genomen om geleidelijk aan de baremas gelijk te schakelen. Twee verschillende loonschalen, dat kan niet. Dat is de basis.
Mevrouw Mieke Vogels : Wie nu start, moet wel direct via het paritair comité
Minister Jo Vandeurzen : Alles moet via het paritair comité, maar er zijn verschillende caos.
Mevrouw Mieke Vogels : Ja, maar wie nu start, moet met de cao van de gesubsidieerde sector werken en zijn personeel aldus betalen. Klopt dat niet?
Minister Jo Vandeurzen : Neen, de IKG-financiering is afgestemd op de andere cao, niet op de (Opmerkingen)
Aan de sociale partners is gevraagd om de caos aan te passen aan het nieuw regelgevend kader. Ze zijn daar volop mee bezig. Het zou niet logisch zijn om iemand te verplichten om met het oude stelsel te werken, terwijl de financiering afgestemd is op het IKG-systeem met een andere cao.
Mevrouw Mieke Vogels : U hebt aan de sociale partners niets te zeggen, dat is een federale zaak, dan zou ik een klein beetje de sporen willen openen. Uw budgettaire lijn
Minister Jo Vandeurzen : Zo verloopt het in alle VIA-akkoorden.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik hoop het.
Minister Jo Vandeurzen : Als de sociale partners denken dingen te kunnen doen met budgettaire consequenties zonder dat de Vlaamse overheid daarbij betrokken is, dan kan ik daarvoor niet verantwoordelijk worden gesteld. En dat is gebeurd in 2009.
Mevrouw Mieke Vogels : Dat weet ik wel.
Minister Jo Vandeurzen : Er is alleszins niet aan mij gevraagd, en ook niet aan mijn voorganger, of ik ermee akkoord ging dat de zelfstandigensector deel ging uitmaken van het paritair comité van de gesubsidieerde sector, met alle consequenties van dien. Men zat op de lage RSZ-bijdrage, want men zat in allerlei andere caos. Dat was ook nog een chaos. Dan ging men naar de gesubsidieerde sector, waardoor men geen verlaagde RSZ-bijdragen meer kon krijgen waarbij men in het Maribel-systeem moest stappen. Dat zijn grotere entiteiten, men kan dat niet opdelen over zoveel kleinere initiatieven.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik geloof niet zo in de gescheiden werelden.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.