Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden en Internationale Samenwerking
Vergadering van 15/10/2013
De voorzitter : De heer Reekmans heeft het woord.
De heer Peter Reekmans : Voorzitter, minister-president, collegas, de Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV) publiceerde onlangs het advies Een nieuwe Vlaamse diplomatie in een veranderende wereld: naar een efficiënt buitenlands netwerk. Het lijvige document lijst een aantal knelpunten op met betrekking tot de samenwerking tussen de Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland en de Belgische diplomatie, maar ook in verband met de samenwerking tussen de verschillende types Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland onderling.
Minister-president, hoe evalueert u het bewuste advies van de SARiV? Een meer duidelijke taakverdeling tussen de Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland en de Belgische diplomatie, maar ook tussen de verschillende types Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland onderling, lijkt aangewezen. Graag krijg ik enige toelichting over hoe uw inziens aan de geschetste problematiek verholpen kan worden, en op welke termijn u dit concreet op het terrein wilt uitrollen.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Voorzitter, minister-president, collegas, sinds 1993 is Vlaanderen ook bevoegd voor de buitenlandse dimensie van zijn bevoegdheden, wat dus heet: in foro interno, in foro externo. Er werd bijgevolg een Vlaams netwerk in het buitenland uitgebouwd. Dit netwerk staat in voor de realisatie van de Vlaamse beleidsdoelstellingen en voor het behartigen van de Vlaamse belangen in het buitenland.
Begin juli 2013 publiceerde de SARiV zijn initiatiefadvies Een nieuwe Vlaamse diplomatie in een veranderende wereld: naar een efficiënt buitenlands netwerk. De klemtoon ligt niet zozeer op het beleid, maar op het apparaat en de werking van de buitenlandse vertegenwoordiging als zodanig. De SARiV vertrekt in het document van een omgevingsanalyse. De uitdagingen en trends voor de diplomatie in het algemeen worden in kaart gebracht. De raad wijst op de noodzaak van het ontwikkelen van een strategie voor een Vlaams buitenlands netwerk dat aangepast is aan een snel veranderende wereld. Uiteindelijk komt de SARiV tot 26 concrete aanbevelingen met betrekking tot het buitenlands netwerk van Vlaanderen. Het betreft zowel aanbevelingen over de organisatie, het personeel, de dienstverlening en het budget als aanbevelingen over de interactie, externe samenwerking en netwerken van het Vlaams buitenlands beleid.
Voorzitter, ik neem aan dat het niet de bedoeling is dat we hier die 26 concrete aanbevelingen in extenso bespreken. Over een aantal heb ik al schriftelijke vragen ingediend. Ik ga ervan uit dat we in deze commissie nog van gedachten zullen wisselen over de inhoud van het advies. Ik wil er ook op wijzen dat ik niet noodzakelijk alle elementen van de analyse en niet elke aanbeveling onverkort onderschrijf. Ik lees bijvoorbeeld in die omgevingsanalyse niets over de problemen die het gevolg zijn van het verschillende ambitieniveau van Vlaanderen en de meeste andere gefedereerde entiteiten. In de vele jaren dat ik in deze commissie zit, heb ik ervaren dat dit een van de fundamentele problemen is: Vlaanderen mag misschien ambities hebben inzake buitenlands beleid, maar als die ambitie in de andere gefedereerde entiteiten niet of veel minder aanwezig is, ontstaat er een spanningsveld dat in ons nadeel speelt. Ik lees ook niets over de structurele ondervertegenwoordiging van Vlaanderen bij de zogenaamde toerbeurtregelingen. Er zijn drie gemeenschappen en drie gewesten, en we mogen elk om beurt eens vooraan zitten. Dat betekent dat een entiteit die goed is voor 60 procent van de bevolking, 70 procent van de economie en 80 procent van de export slechts één derde van de zitjes kan innemen.
Toch is het advies van de SARiV een bijzonder nuttige oefening, die echt eens moest gebeuren en die zeker in tijden van budgettaire krapte belangrijk is. In een begeleidend schrijven verwees de SARiV naar een gelijkaardige oefening in Nederland. Op basis van het rapport van de Adviescommissie Modernisering Diplomatie over de modernisering van de Nederlandse diplomatie bracht het Nederlandse kabinet een kamerbrief uit met nieuwe beleidslijnen. De SARiV drukte natuurlijk de hoop uit dat zijn advies zou leiden tot een gelijkaardig beleidsproces in Vlaanderen.
Minister-president, hoe evalueert u het advies en de aanbevelingen van de SARiV? Zal dit advies aanleiding geven tot de opstart van een beleidsproces met het oog op een versterking van het Vlaamse diplomatieke landschap? Zal dit bijvoorbeeld aanleiding geven tot een evaluatie en/of tot nieuwe beleidslijnen?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, minister-president, collegas, Vlaanderen is verantwoordelijk om een eigen buitenlands beleid te ontwikkelen als verlengstuk van de overgedragen bevoegdheden. De Vlaamse diplomatie is een van de belangrijkste instrumenten om uitvoering te geven aan de buitenlandse component van de Vlaamse bevoegdheden. Uit de praktijk blijkt dat Vlaanderen kansen laat liggen om zijn buitenlands netwerk zo in te zetten dat het zijn strategische belangen optimaal ondersteunt. Dat wordt duidelijk aangeklaagd in dit advies. In een veranderende wereld is diplomatie evenwel een essentieel instrument om de belangen van Vlaanderen te verdedigen.
De SARiV is zeer sterk gehecht aan het Vlaams internationaal beleid en is bekommerd over de positie van Vlaanderen in de wereld. Vlaanderen moet een beleidsstrategie ontwikkelen om zijn middellange- en langetermijndoelstellingen inzake internationaal beleid te behalen, die tevens aangeeft hoe het Vlaams buitenlands netwerk daartoe moet bijdragen. De SARiV heeft een advies geformuleerd. Er worden bouwstenen aangereikt voor zulke strategie met onder andere een duidelijke prioriteitsstelling die aansluit bij de ambities van de Vlaamse Regering, meer samenwerking en synergie binnen de Vlaamse overheid, coördinatie met andere beleidsniveaus en samenwerking met andere al dan niet gouvernementele actoren.
De SARiV stelt voor om in te zetten op twee prioriteiten: bijdragen aan het beleid en de activiteiten van relevante internationale organisaties enerzijds en economische diplomatie in de brede zin anderzijds. Met het oog op deze twee prioriteiten heeft de SARiV 26 aanbevelingen geformuleerd voor de organisatie, het personeel, de dienstverlening, het budget en de samenwerkingsverbanden van het Vlaams buitenlands netwerk. De heer Van Overmeire zei het al: in het kader van deze vragen en interpellatie kan het niet de bedoeling zijn om zeer uitgebreid in te gaan op die 26 aanbevelingen. Minister-president, ik heb het dossier eens nauwkeurig doorgenomen. Ik vond het grootste gedeelte van die aanbevelingen zeker de moeite waard om erover te discussiëren. Voorzitter, ik stel voor om hier eens een afzonderlijke commissievergadering aan te wijden.
De SARiV heeft als besluit de hoop uitgedrukt dat deze aanbevelingen een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van een betere visie en strategie voor de uitbouw van een Vlaams buitenlands netwerk.
Minister-president, wat is uw standpunt met betrekking tot de punten van kritiek die door de SARiV in het advies werden geformuleerd, meer bepaald de opmerking dat Vlaanderen kansen laat liggen om zijn buitenlands netwerk zo in te zetten dat het zijn strategische belangen optimaal ondersteunt? De SARiV heeft een aantal bouwstenen aangereikt om een duidelijke strategie voor het Vlaams buitenlands netwerk te bepalen. Gaat u initiatieven nemen om de strategie voor het buitenlands netwerk aan te passen zodat dit meer aansluit bij het Vlaams algemeen, internationaal en imagobeleid? In het advies formuleert de SARiV 26 aanbevelingen. Welke initiatieven hebt u al genomen om wijzigingen aan te brengen om te komen tot een efficiënter buitenlands netwerk? Zult u initiatieven nemen om de aanbevelingen van de SARiV daadwerkelijk in praktijk om te zetten?
De voorzitter : Wij zullen een aparte vergadering beleggen om de adviezen van de SARiV te bespreken.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Ik vind dit ook een heel interessante oefening. Er staan een aantal interessante aanbevelingen in, bijvoorbeeld op het vlak van samen huisvesten en van wegen op de multilaterale en Belgische beslissingsfora. Maar ik miste iets concreets op het vlak van onderwijs. Ik verwijs naar een debat dat we hadden met de minister van Onderwijs, in het kader van zijn internationaal onderwijsbeleid. Hoe kunnen we met ons onderwijs sterker doorwegen in het buitenland? We staan daarom bekend. We trachten ons onderwijs in Vlaanderen op niveau te houden. We zouden het nog beter als visitekaartje kunnen uitspelen. Minister-president, dankzij uw initiatief wordt al enkele jaren over academische diplomatie gesproken. Maar in wat de Vlaamse Vereniging voor Opleidingsprogrammas in het Buitenland (VVOB) doet op het vlak van onderwijsbeleid, ook in het leerplichtonderwijs, liggen heel wat kansen om mee uit te pakken. De collegas die mee zijn gegaan op de missie weten beter dan ik hoe men in de praktijk werkt. Er zijn nog heel wat kansen om vooruitgang te boeken. Minister-president, ik ben nieuwsgierig naar uw antwoord.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Voorzitter, collegas, ik wil onderstrepen dat het hier gaat om een initiatiefadvies. De SARiV heeft op eigen initiatief dit advies geformuleerd. Als men zegt dat het een of ander vergeten of niet bekeken is, dan kan ik enkel zeggen dat dit advies niet op mijn initiatief is gegeven. Misschien heeft de SARiV geoordeeld dat het niet goed is om er nu niet dieper op in te gaan en om er pas later adviezen over te geven.
Het is een lijvig advies. Het heeft ook van mij en van mijn diensten voldoende aandacht gekregen. We hebben dat met een open geest bekeken. Iedereen, ook deze commissie, moet spreken over elke verbetering die in de praktijk kan worden aangebracht. Vanuit die invalshoek is ook dit initiatiefadvies van de SARiV een belangrijk element om er niet alleen verder over te discussiëren, maar nog meer om te bekijken of dit een terechte zorg is en hoe het beleid en de verschillende administraties en agentschappen erop inzetten.
We zullen nog wel in detail op het advies terugkomen. In het algemeen kan ik mij vinden in een aantal aanbevelingen, die logisch zijn. Men moet daar verdere stappen zetten. Neem nu bijvoorbeeld de samenwerking tussen F.I.T. en de Dienst internationaal Vlaanderen (DiV). Het is volgens mij juist dat die samenwerking nog kan verbeteren. Dat moet worden aangemoedigd en versterkt. Sommige aanbevelingen hebben betrekking op processen die al langere tijd een work in progress zijn. Het voorwerp van een reeks aanbevelingen over een betere samenwerking met de federale diplomatie is opgenomen in de gesprekken die sinds het begin van dit jaar lopen in drie werkgroepen van de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid (ICBB). Het is een tijdje geleden dat we het daarover hadden, en ik wil u niet uitdagen. (Opmerkingen)
Men kan dat terecht in een advies opnemen. Maar ik moet daarover met mijn goede vrienden tot akkoorden komen. Ook de actualisering van de infrafederale samenwerkingsakkoorden EU, internationale organisaties en vertegenwoordigers zit daarin. Ik daag jullie niet uit om daarover opnieuw vragen te stellen. We zijn ermee bezig. Ook met de nakende integratie van het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking (VAIS) als een afzonderlijk herkenbare afdeling binnen de DiV wordt navolging gegeven aan het advies van de SARiV, dat was een besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2013.
Wij zijn dus met een aantal dingen bezig. In elk geval biedt het eerste deel van het advies in het algemeen een goed overzicht, met de omgevingsanalyse, de schets van de uitdagingen en de trends, de verschillende soorten diplomatie en de bouwstenen voor een strategie voor het Vlaams buitenlands netwerk. Mevrouw Poleyn, misschien heeft men daarbij wat te weinig de nadruk gelegd op de academische diplomatie en alle elementen die daarbij horen.
Ik neem die vragen au sérieux. We zijn met een aantal dingen bezig. Een aantal dingen moeten nog versterkt worden. Je kunt er ook nog Toerisme Vlaanderen bij nemen, met de drie elementen: hoe kunnen we dat in het buitenland versterken en hoe verhouden die zich in het buitenland? Daarvan kan en zal verder werk worden gemaakt.
Welke gevolgen worden aan het advies gegeven? Ik heb er al een aantal genoemd. Voorzitter, ik heb begrepen dat u er nog op zult terugkomen, ik moet dus niet op alle 26 aanbevelingen reageren. Ik hoop dat u begrijpt hoe ik naar dat advies kijk. Het heeft zeker stof tot nadenken gegeven. De continue evaluatie van het beleid zal er zeker rekening mee houden.
Het Managementcomité Internationaal Vlaanderen, dat instaat voor de strategische aansturing van het volledige beleidsdomein Internationaal Vlaanderen, zal mij ter zake zijn zienswijze nog bezorgen. Ik heb aan het comité gevraagd hoe zij daarnaar kijken.
Mijnheer Van Overmeire, u informeert nog naar een specifiek deelaspect van het advies over de taakverdeling tussen de Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland en de federale diplomaten en tussen de Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland onderling. De taakverdeling tussen de federale diplomaten en de Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland is vanzelfsprekend een afgeleide van de bevoegdheidsverdeling tussen de federatie en de deelstaten. En die is grondwettelijk vastgelegd. Die taakverdeling is dus in principe niet onduidelijk. Even duidelijk is tegelijk dat de federale en de deelstatelijke diplomatie op elkaar aangewezen zijn om succes te boeken. Om de modaliteiten van die noodzakelijke samenwerking scherp te krijgen werden ze destijds door de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid vastgelegd in een reeks samenwerkingsakkoorden. Momenteel lopen gesprekken om die samenwerkingsakkoorden aan te passen aan de gewijzigde omgeving.
Wat de samenwerking tussen de verschillende Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland betreft, verwijs ik naar de overeenkomst van 7 mei 2009 met betrekking tot de samenwerking tussen de buitenlandkantoren van het beleidsdomein Internationaal Vlaanderen. Op het terrein is een belangrijke rol weggelegd voor de lokale managementcomités (MACOs), die ter plaatse werden opgericht en bestaan uit de Vlaamse vertegenwoordigers van elk van de entiteiten. Binnen die lokale MACOs worden de agendas afgestemd en worden afspraken gemaakt over gezamenlijke initiatieven en over het beheer van het kantoor, alsook over andere gemeenschappelijke aangelegenheden. De lokale MACOs vergaderen formeel minstens elke twee maanden en rapporteren daarover aan het managementcomité in Brussel dat voor een nauwe opvolging zorgt van de activiteiten ter plaatse.
Deze overeenkomst biedt nog altijd een goed referentiekader om de samenwerking op de posten vorm te geven, al lijkt het wel aangewezen dat de tekst van de overeenkomst wordt getoetst aan de voornaamste aanbevelingen van het SARiV-advies over de Vlaamse diplomatie.
Als het SARiV-advies ons wijst op mogelijke efficiëntiewinsten in de Vlaamse internationale vertegenwoordiging, dan moeten wij de aanbevelingen in dat advies grondig onderzoeken. Maar we moeten het advies ook helemaal lezen. Het SARiV-advies bepleit ook onomwonden een voldoende hoog ambitieniveau voor het internationaal beleid van de Vlaamse Regering en de noodzaak aan een sterke Vlaamse diplomatie. Dat is een heel belangrijk signaal. Ik heb al heel wat buitenlandse reizen achter de rug en ik kan alleen maar zeggen dat onze Vlaamse vertegenwoordigers en al onze mensen die in het buitenland actief zijn voor Vlaanderen, dit heel goed doen, misschien op enkele uitzonderingen na. Ik ben heel fier op wat in de loop der jaren is gerealiseerd. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen verbetering mogelijk is en dat we daar geen verdere aandacht aan moeten besteden.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. U bent uitvoerig ingegaan op het advies, maar minder op de aanbevelingen. Het lijkt me belangrijk daar eens een gedachtewisseling over te organiseren in deze commissie.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik herhaal nogmaals dat ik dit een nuttige tekst vind die natuurlijk zoals alle teksten kritisch moet worden gelezen. Die tekst komt ook op het juiste moment.
We mogen de zaken niet for granted nemen. We hebben dat netwerk uitgebouwd. Misschien moet dat nog bijgestuurd worden, maar het moet toch wel voldoende aansturing krijgen. Ik lees dat de aansturing, de coördinatie misschien wel een heel klein beetje mangelt. Daarnaast wordt er te veel van uitgegaan dat het Vlaams buitenlands beleid een zaak is van de minister-president. Als andere ministers zich dan buitenlands begeven, spoort dat niet altijd met wat de minister-president doet. Zij doen misschien ook niet altijd optimaal een beroep op de vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering of de andere vertegenwoordigers. Men moet dat met een open geest kunnen bekijken en zien waar er ruimte is voor verbetering. Ik denk echter wel dat er een aantal terechte opmerkingen worden gemaakt.
Ik heb nog een aantal precieze vragen waarop ik het antwoord van de regering zou willen kennen. Ik weet niet of het de bedoeling is een vergadering te organiseren waar een parlementslid dan 30 precieze vragen stelt. Want als 5 leden dat doen, dan hebt u 150 vragen te beantwoorden. We moeten nagaan wat de beste werkwijze is. Intussen zal ik me verder behelpen met het instrument van de schriftelijke vragen.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Dat behoort tot de regeling van de werkzaamheden. Bij de start van deze Vlaamse Regering is er duidelijk voor geopteerd om het volledige buitenlandse beleid nadrukkelijker bij de minister-president te leggen. De andere ministers hebben natuurlijk ook buitenlandse aanspreekpunten. Onze ministers zijn heel internationaal bezig en dan is de vraag hoe we dat buitenlands beleid het best kunnen focussen om te voorkomen dat niet alleen de ene na de andere federale minister op bezoek gaat, maar dan ook nog eens de ene na de andere regionale minister. Dan wordt het helemaal ondoorzichtig. De vraag is hoe we dat in de praktijk kunnen omzetten. Er moet worden gezocht naar de juiste formule waarin enerzijds moet worden gefocust en waarin anderzijds het geheel niet mag uitdeinen. Zo niet, wordt het bos nog groter en kunnen de bomen helemaal niet meer worden ontdekt.
De voorzitter : De interpellatie en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.