Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vergadering van 25/10/2012
Verslag van het Rekenhof over de verrekeningen bij het agentschap Waterwegen en Zeekanaal
- 37-E (2011-2012) - Nr. 1
Gedachtewisseling met de heer Constant De Koninck, eerste-auditeur van het Rekenhof, en mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg van de heer Marc Hendrickx tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken, over de onderschatting van overheidsopdrachten uitbesteed aan Waterwegen en Zeekanaal
- 2193 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Steve DHulster tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken, over de meerkosten bij contracten van Waterwegen en Zeekanaal
- 2220 (2011-2012)
De voorzitter : De heer De Koninck zal eerst zijn betoog houden. Vervolgens zal de heer Clinckers een toelichting geven, en ten slotte ook de minister.
De heer De Koninck heeft het woord.
De heer Constant De Koninck : Voorzitter, minister, geachte leden, het Rekenhof heeft voor de periode 2009-2010 de verrekeningen onderzocht die zich voordoen bij de overheidsopdrachten voor aannemingen van werken bij het extern verzelfstandigd agentschap Waterwegen en Zeekanaal nv (W&Z). Onder verrekening verstaan we een overeenkomst die een aannemer en een bestuur opmaken als er tijdens de uitvoering van de opdracht wijzigingen optreden. De verrekening gaat dan de hoeveelheid vaststellen die in verhouding tot de geraamde hoeveelheid in het bestek nieuw of gewijzigd is. De verrekening bepaalt ook de verbeterde of overeengekomen prijzen die het gevolg zijn van toevoegingen, wijzigingen of weglatingen. Het Rekenhof is nagegaan of het agentschap W&Z ervoor heeft gezorgd dat de verrekeningen binnen aanvaardbare grenzen bleven en zorgvuldig en tijdig werden afgehandeld.
Daartoe heeft het Rekenhof een antwoord gezocht op de volgende onderzoeksvragen. Wat is het financiële belang van de verrekeningen die zijn geënt op werken die zijn afgerond in 2009 en 2010? We hebben specifiek gekozen voor afgeronde, opgeleverde werken omdat die het beste beeld geven van wat als een verrekening kan worden beschouwd en wat de implicatie daarvan is voor het totaalbedrag van de aanneming. Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de gegenereerde verrekeningen en nam W&Z voldoende maatregelen om het aantal verrekeningen te beperken? Worden verrekeningen zorgvuldig en tijdig afgehandeld, waardoor ook de verwijlinteresten worden beperkt?
Om een uitspraak te kunnen doen over het financiële belang van de verrekeningen heeft het Rekenhof 261 aannemingen onderzocht van werken die in 2009 en 2010 werden opgeleverd en een gezamenlijk gecumuleerd initieel inschrijvingsbedrag van 102,6 miljoen euro met zich hebben meegebracht. Het Rekenhof heeft vastgesteld dat W&Z met betrekking tot die werken 10,4 miljoen euro aan verrekeningen heeft betaald, of 10,1 procent ten opzichte van het inschrijvingsbedrag. Dat betekent dat de kostprijs van die werken gemiddeld met dat percentage is verhoogd. Dat percentage van 10,1 procent steunt op een salderen van de verrekeningen in meer en in min. Het is een gemiddelde. Tellen we echter de verrekeningen in meer en in min samen, en salderen we die dus niet, dan loopt het verrekeningspercentage op tot 63 procent van het algemene inschrijvingsbedrag. Dat is een indicatie dat er sprake is geweest van belangrijke wijzigingen van de aannemingen tijdens de uitvoering ervan. Bovendien gaan achter dat gemiddelde ook belangrijke verrekeningen schuil.
Het Rekenhof heeft dan onderzocht wat de oorzaken zouden kunnen zijn van die omvangrijke verrekeningen in meer. We hebben een selectie gemaakt van 26 aannemingsdossiers met omvangrijke verrekeningen. De doorlichting van die selectie leerde dat die verrekeningen vaak worden gegenereerd door tekortkomingen van het agentschap W&Z. Dan gaat het met name om een gebrekkige voorbereiding van de aannemingen. De verrekeningen moeten dan ook vaak belangrijke overschrijdingen dekken van de in het bestek geraamde hoeveelheden, alsook wijzigingen tijdens de uitvoering van werken, vaak op grond van buiten mededinging overeengekomen prijzen (OP). Geconfronteerd met de realiteit van een wijziging staat men tegenover de aannemer, die dan toch enigszins een monopoliepositie kan innemen en dan ook prijzen kan bepalen die buiten mededinging tot stand zijn gekomen.
Regelmatig terugkerende tekortkomingen die we hebben vastgesteld, zijn onder meer een onzorgvuldig doorgevoerd geotechnisch of milieutechnisch grondonderzoek, een onzorgvuldige opmaak van bestekken, een gebrekkige technische voorstudie, het laattijdig aanvragen van stedenbouwkundige vergunningen, laattijdige onteigeningen en het laattijdig opstarten van een gunningsprocedure, waardoor dan bijkomende werken aan de aannemer in kwestie moeten worden toegekend, buiten mededinging en in strijd met de overheidsopdrachtenregelgeving.
Het Rekenhof heeft in dit verband ook diverse inbreuken op de overheidsopdrachtenregelgeving vastgesteld. Zo heeft het bij sommige aannemingen vastgesteld dat de uitbreiding van die aanneming tijdens de uitvoering ervan een dergelijke proportie heeft aangenomen dat er sprake was van meerwerkenpercentages tot 214 procent en we de facto moeten spreken van een nieuwe aanneming. Overigens vormt een uitbreiding van die aard een inbreuk op de basisprincipes van gelijkheid en mededinging, de basisprincipes van ons overheidsopdrachtenrecht. Zo wordt het wettelijk vastgelegde principe van de forfaitaire prijs ondermijnd. Daarnaast bleken verrekeningen in werkelijkheid soms onderhandse opdrachten te zijn, die W&Z normaliter aan mededinging had moeten onderwerpen. Bij een aantal aannemingen hebben we vastgesteld dat de aannemer waarschijnlijk heeft ingeschreven met speculatieve prijzen. Dat betreft dus aannemingen met prijzen voor welbepaalde posten die door de aanbestedende overheid worden geacht maar voor een minimaal bedrag of een minimale omvang te zullen worden uitgevoerd. Tijdens de uitvoering nemen die dan een erg grote omvang aan. De aannemer heeft specifiek voor die post met een heel hoge prijs ingeschreven ten opzichte van de andere inschrijvers, die een veel lagere prijs hadden. Daardoor zou het vermoeden van speculatieve prijzen kunnen rijzen.
W&Z heeft evenmin een herziening gevraagd van de eenheidsprijs voor posten waarvan de werkelijk uitgevoerde hoeveelheid met het drievoud of meer was overschreden. Dit klemde des te meer toen naderhand, na een herberekening, bleek dat die aannemer op grond van die meerwerken die hij voor die posten had kunnen krijgen, niet langer de laagste prijs bleek te hebben, maar soms de tweede, derde, of zelfs de vierde of vijfde laagste. Ook in dat geval werd echter niet overgegaan tot een herziening van de prijzen.
In het bestek werden soms bepalingen opgenomen die een aanpassing van de eenheidsprijzen onmogelijk maakten. Daarnaast werd bij de afdeling algemene technische ondersteuning, die de prijscontrole moet doen, die zo belangrijk is tijdens de uitvoering van overheidsopdrachten, zeker voor OP-posten, niet steeds advies ingewonnen.
Wat de verwijlintresten betreft, voorzitter, minister, dames en heren, heeft het Rekenhof vastgesteld dat W&Z op de werken die in 2009 en 2010 waren opgeleverd een klein miljoen euro aan verwijlintresten heeft betaald. Die zijn in belangrijke mate gegenereerd door het feit dat er lange doorlooptijden zijn voor het uiteindelijk betalen van sommige verrekeningen en de daaruit voortvloeiende laattijdige betaling van de aannemer. Een positieve noot is dat W&Z in 2006 reeds een dienstorder had uitgevaardigd om die betalingsachterstand te voorkomen en om verwijlintresten te beperken. Toch is bij dossiercontrole gebleken dat bij de afhandeling van verrekeningendossiers nog al te vaak geen of weinig rekening werd gehouden met die voorgeschreven instructies.
Positief is ook het gegeven dat W&Z over een belangrijk instrumentarium beschikt om verrekeningen op te volgen, zowel tijdens als na de uitvoering van de werken. Wel noopt de vaststelling van het verrekeningengedrag tot de conclusie dat het instrumentarium in de praktijk nog beter zou kunnen worden uitgebouwd en geactiveerd.
In haar brief van 14 juni 2012 heeft de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken de conclusies en aanbevelingen in belangrijke mate tot de hare gemaakt en nog een aantal bijkomende initiatieven geformuleerd. Dames en heren, u kunt de besluiten en aanbevelingen van het verslag van het Rekenhof in extenso terugvinden op de paginas 53 en 56 van het auditrapport. Ik dank u voor uw aandacht.
De heer Leo Clinckers , gedelegeerd bestuurder Waterwegen en Zeekanaal: Voorzitter, minister, geachte leden van de commissie, het rapport van het Rekenhof werd op 13 juni 2012 en op 12 september 2012 in de raad van bestuur van W&Z besproken. Ook werd het rapport in het auditcomité van 3 september 2012 behandeld. De gevolgen te geven aan de aanbevelingen werden door de raad van bestuur besproken op 12 september 2012.
In algemene lijnen kan W&Z instemmen met de aanbevelingen van het Rekenhof om via een degelijke en zorgvuldige voorbereiding van aannemingen, verrekeningen zo veel mogelijk te voorkomen. De voorgenomen acties werden vastgelegd en behelzen een uitgebreid gamma. Hierbij dient opgemerkt dat vele acties passen binnen lopende maatregelen, aangezien het zorgvuldig omgaan met de realisatie van projecten een aandachtspunt is dat al jaren binnen W&Z een belangrijke plaats inneemt. Dat alles neemt niet weg dat bij het rapport van het Rekenhof kanttekeningen te plaatsen zijn, teneinde een vollediger inzicht te kunnen hebben. Op een aantal wens ik hierna in te gaan.
Het Rekenhof komt voor de onderzochte aannemingen tot de bevinding dat, na saldering van de verrekeningen in meer en in min, het gemiddelde percentage aan betaalde verrekeningen ten opzichte van het offertebedrag 10,1 procent bedraagt. Dit percentage, dat als uitgave boven het offertebedrag komt, is niet abnormaal te noemen, mede gelet op de verrekeningsgevoeligheid van waterbouwkundige werken, en in het bijzonder dijk- en oeverwerken.
Waterbouwkundige werken, en in het bijzonder dijk- en oeverwerken, worden vaak geconfronteerd met onvoorzienbare omstandigheden, die de uitvoering van extra prestaties noodzakelijk maken en waarvan de kosten, overeenkomstig artikel 16, paragraaf 2, van de aannemingsvoorwaarden, ten laste komen van de aanbestedende overheid. Dat artikel, expliciet gewild door de wetgever, legt het risico van de onvoorziene omstandigheden en de niet in te schatten risicos bij de aanbestedende overheid. Het leidt ertoe dat bij de aanbesteding de laagst mogelijke prijs wordt verkregen. De keerzijde is dat het in vele gevallen de juridische basis vormt van de verrekeningen voor meerwerken.
Men mag niet uit het oog verliezen dat de aanbestedende overheden hier te maken hebben met een afwijking van de in het gemeen recht gehanteerde regels, waarbij krachtens artikel 1788 van het Burgerlijk Wetboek, het risico voor het tenietgaan van een zaak of materiaal bij de aannemer ligt. Bovendien heeft de rechtspraak een brede invulling van het begrip onvoorziene omstandigheid toegelaten. In het bijzonder bij waterbouwkundige werken betreft het hier onverwachte moeilijkheden met de ondergrond, zowel wat de deugdelijkheid van de ondergrond aangaat, als wat het bestaan van hindernissen betreft, die eventueel reeds bestonden vóór toekenning van de opdracht, doch slechts bij de uitvoering opduiken.
Belangrijk hierbij is dat die omstandigheden in bepaalde gevallen op zich wel voorzienbaar kunnen zijn, maar dat dit niet belet dat de concrete wijze waarop deze zich voordoen omvang of impact , alsnog onvoorzienbaar kan zijn. Het is steeds noodzakelijk één en ander in het licht van de feitelijke situatie ter plaatse te beoordelen. Daarenboven is het niet zo dat de kosten verbonden aan meerwerken op zich extra uitgaven zijn op het project, aangezien er hoe dan ook prestaties tegenover staan. Als op voorhand was geweten dat er extra prestaties noodzakelijk zouden zijn, zou dit ook een extra kost met zich meegebracht hebben. Of deze lager of hoger zou zijn, is niet op voorhand uit te maken.
Voor het bepalen van de aanpassingen aan de onderzochte aannemingen, worden door het Rekenhof de posten in meer opgeteld bij de posten in min. Dit is geen correcte werkwijze. De aanpassingen worden cijfermatig uitgedrukt door de helft van de som te nemen en niet de volledige som.
Het aangehaalde percentage, 63 procent, wordt immers afgeleid uit het afzetten van de som van de verrekeningen in meer en in min tegenover het offertebedrag. Een correct percentage is 31,5 procent. Dit wordt duidelijk wanneer, bijvoorbeeld, alle posten, oftewel 100 procent, van de aanneming in min zouden worden genomen en door nieuwe posten voor eenzelfde bedrag, oftewel ook 100 procent, zouden worden vervangen. In dat geval wordt niet 200 procent, het resultaat van 100 procent plus 100 procent, van de aanneming gewijzigd, maar enkel de gehele aanneming, oftewel 100 procent. Het is, met andere woorden, nodig de som door twee te delen.
Daarenboven betreft het hier soms weinig belangrijke aanpassingen aan de aanneming. In de verrekeningen komen dan veel posten in min en dus ook veel posten in meer voor. De impact op het project zelf is echter van beperkt belang.
Het Rekenhof is in de keuze van de dossiers heel selectief geweest. Uit de 261 aannemingsopdrachten van werken die in de loop van 2009 en 2010 bij het agentschap zijn opgeleverd, heeft het Rekenhof de 26 aannemingen geselecteerd waarbij procentueel de meeste verrekeningen zijn gegenereerd. Die 26 door het Rekenhof onderzochte dossiers vertegenwoordigen ongeveer 9 miljoen euro aan verrekeningen op een totaal van ongeveer 10 miljoen euro voor de 261 dossiers. Dit betekent dat de 235 andere dossiers in totaal ongeveer 1 miljoen euro aan verrekeningen hebben gegenereerd. Het verrekeningsbedrag van ongeveer 9 miljoen euro voor de 26 onderzochte dossiers maakt ongeveer de totaliteit uit voor alle 261 aannemingen in de beschouwde periode. Voor de 235 andere dossiers bedraagt de meerkost ongeveer 1 procent van de oorspronkelijke aannemingsbedragen.
Het Rekenhof verwijst naar de rechtspraak van het Hof van Justitie, met name naar het Pressetext-arrest. In dit arrest wordt verklaard dat een wezenlijke wijziging van een gegunde opdracht een nieuwe overheidsopdracht uitmaakt. Daarvoor moet dan een nieuwe gunningsprocedure worden uitgeschreven.
In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat het gaat om een arrest uit 2008 dat vanaf 2010 door navolgende rechtspraak is bevestigd. Het arrest dateert van na de totstandkoming van een groot gedeelte van de in deze audit behandelde aannemingen en verrekeningen.
Het agentschap is van mening dat een hoog meerwerkenpercentage niet automatisch de plaatsing van een nieuwe opdracht moet impliceren. De vraag of een wijziging als wezenlijk moet worden beschouwd, is inherent een casuïstische vraag die steeds geval per geval moet worden geanalyseerd.
Ik wil overigens de aandacht vestigen op een aantal mogelijke randproblemen die aan de stopzetting van een opdracht in de loop van de uitvoering en aan de plaatsing van een nieuwe opdracht kunnen zijn verbonden. Een heraanbesteding is niet altijd eenvoudig op het vlak van de verantwoordelijkheid. De nieuwe aannemer moet op de door een voorgaande aannemer gelegde funderingen voortwerken. Dit zal in veel gevallen tot discussies en tot hogere kosten leiden. Verder wil ik ook naar het maatschappelijk facet verwijzen. Indien we een beroep willen doen op een nieuwe aanbesteding, kan dit gemakkelijk zes maanden tot een jaar duren. Gedurende deze periode blijft de infrastructuur onbruikbaar, wat door de samenleving niet direct wordt geapprecieerd. Daarnaast is er ook het financieel aspect. Een nieuwe gunning vergt, naast de kosten van de administratie en de kosten van het niet of minder bruikbaar zijn van de infrastructuur, ook de kosten van de bewarende maatregelen en van de demobilisatie en mobilisatie van schade-eisen van de aannemer. Een zorgzame besteding van de middelen die van gegeven omstandigheden uitgaat, speelt hierbij dus ook een rol. Verder moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van een schadevergoeding. Indien de overeenkomst wordt verbroken, heeft de aannemer hier recht op. Eventueel kunnen ook andere schadeclaims en rechtszaken hier het gevolg van zijn. In veel gevallen zal dit leiden tot een vertraging van het project en tot hogere kosten.
We kunnen dan ook stellen dat, naast de basisprincipes van gelijkheid en mededinging, ook de operationele en financiële belangen van de aanbestedende overheid essentiële elementen vormen. Vanuit deze optiek streeft Waterwegen en Zeekanaal naar een evenwicht tussen enerzijds de basisprincipes van de gelijkheid en de mededinging tussen de inschrijvers en anderzijds de financiële belangen van de aanbestedende overheid.
Het Rekenhof is van oordeel dat een zorgvuldige voorbereiding van de aanneming en de inachtname van het gelijkheids- en mededingingsbeginsel de beste garanties bieden voor de belangen van Waterwegen en Zeekanaal. Dit geldt voor de plaatsing en de uitvoering van de overheidsopdracht.
Het agentschap kan deze zienswijze uiteraard onderschrijven, maar wenst er niettemin op te wijzen dat de wijzigingen aan een aannemingsopdracht niet altijd door de aanbestedende overheid worden bepaald. Allerlei omstandigheden die de aanbestedende overheid niet zelf in de hand heeft, spelen ook een belangrijke rol.
Wat de voorbereiding van de aanneming betreft, is er de druk op de arbeidsmarkt met betrekking tot de beschikbaarheid van ervaren ingenieurs en de hieruit voortvloeiende invloed op de kwaliteit van het op te maken ontwerp. We wijzen eveneens op de problemen ten gevolge van de annaliteit van de begroting. De tijd om de noodzakelijke procedures te doorlopen, neemt voortdurend toe.
Een volgend punt betreft de als aanvaardbaar beschouwde percentages van verrekeningen op basis van het systeem van de verrekeningsindex. Het systeem is enkele jaren geleden opgezet om op een eenvoudige wijze een overzicht en een inzicht te verwerven in de evolutie van de verrekeningen bij Waterwegen en Zeekanaal. Daarnaast was en is het de bedoeling de omvang van de verrekeningen door middel van de invoering van een objectieve meting enigszins te demystifiëren.
We hebben van in het begin getracht ergens een voorlopige maatstaf in te voeren om te kunnen nagaan of de omvang van de verrekeningen redelijk is. Wanneer voldoende gegevens zijn ingeladen, zal het systeem zelf een merkcijfer produceren. Dit merkcijfer zal dan voor heel de vennootschap gelden. Elke verrekening kan dan hierop worden afgetoetst.
Dit systeem krijgt stilaan vorm. Een ander doel bestaat erin de leidende ambtenaren en hun oversten een houvast te bieden. De vraag is dan welke normen op het vlak van de verrekeningen redelijk zijn.
Het Rekenhof twijfelt er weliswaar aan of het percentage van 25 procent voor de verrekeningen voor tijgebonden waterwegen als aanvaardbaar moet worden beschouwd. Dit is evenwel de realiteit waarmee we bij werken aan deze waterwegen, in het bijzonder dijk- en oeverwerken, worden geconfronteerd. Ook op dit vlak verschillen theorie en realiteit van elkaar.
Bij de bespreking van de door Waterwegen en Zeekanaal aanvaarde verrekeningspercentages komt het Rekenhof tot de vaststelling dat met betrekking tot de 26 geselecteerde aannemingen de aanvaardbaar geachte verrekeningspercentages bijna altijd in belangrijke mate zijn overschreden. Dat is een logisch gevolg te noemen van de toegepaste methodiek. Als 26 projecten worden geselecteerd uit 261 opdrachten met criteria die scherper zijn dan de gehanteerde normen van W&Z, ligt het voor de hand dat bij deze projecten deze normen worden overschreden.
Het Rekenhof stelt dat de aanzienlijke uitbreiding van sommige aannemingen een inbreuk vormt op het principe van de forfaitaire prijs. De forfaitaire grondslag van de opdracht is inderdaad een grondbeginsel van de overheidsopdrachten. Dit houdt in dat de opdrachtnemer de opdracht dient uit te voeren tegen de overeengekomen prijs. Toch zijn in de overheidsopdrachtenreglementering een aantal bepalingen opgenomen, waardoor het is toegestaan de contractuele voorwaarden te herzien en af te wijken van het forfaitair karakter van de opdracht. Meer bepaald is dit mogelijk wegens onvoorzienbare en onontwijkbare omstandigheden (artikel 16 paragraaf 2), feiten van de aanbestedende overheid (artikel 16 paragraaf 1). Hieronder vallen ook meerwerken, bevolen door de aanbestedende overheid. Artikel 42 voorziet in de mogelijkheid om voor wijzigingen en toevoegingen een vergoeding aan de aannemer toe te kennen. Door een hoog verrekeningspercentage van sommige opdrachten wordt dus geen afbreuk gedaan aan het forfaitair karakter van de prijs.
Door het Rekenhof wordt gesteld dat de verrekeningen vaak te wijten zijn aan tekortkomingen van het agentschap, die hoofdzakelijk verband houden met een gebrekkige voorbereiding van de aannemingen. Dit is geen correcte aanname. In de conceptfase van de projecten voor het uitvoeren van de voorafgaande onderzoeken wordt immers een beroep gedaan op ondersteunende entiteiten of studiebureaus, die werken volgens een vastgestelde methodiek. De tijdigheid, volledigheid en inhoudelijke kwaliteit van deze onderzoeken ten aanzien van de projecteisen en andere randvoorwaarden heeft W&Z dus niet zelf in de hand.
Het uitvoeren van een voldoende uitgebreid kwalitatief grondonderzoek is essentieel om de geotechnische randvoorwaarden van een project correct in te schatten en een goed onderbouwd ontwerp te maken. Het blijft evenwel steeds een inschatting op basis van algemene, theoretische aannames. De realiteit is enkel en alleen achteraf bekend, wanneer in de grond gebouwd wordt of die uitgegraven wordt. De heterogeniteit van de oevers, zeker van rivieren, zijn dikwijls de oorzaak van een andere grondgesteldheid dan oorspronkelijk gedacht. Hier wordt er niet gewerkt in natuurlijke homogene lagen, maar in aanvullingen en ophogingen met sterk wisselende karakteristieken als gevolg. W&Z doet voor het geotechnisch onderzoek in regel een beroep op de afdeling Geotechniek van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, zowel voor het uitvoeren van proeven als voor geotechnische studies en advisering. Omdat de afdeling Geotechniek niet altijd over voldoende capaciteit beschikt om tijdig aan de vragen van haar verschillende klanten te voldoen, is het concept van het gecontroleerd uitbesteden van proeven uitgewerkt. De afdeling Geotechniek fungeert hierbij als opdrachtencentrale voor geotechnisch onderzoek voor W&Z.
Voor het vastleggen van geotechnische proevenprogrammas volgt de afdeling Geotechniek de voorschriften van de vigerende Europese normen, in het bijzonder Eurocode 7 Geotechnical Design. De omvang van het grondonderzoek is afhankelijk van de geologie van het gebied, grondgesteldheid, afmetingen van de bouwplaats en aard van de constructie.
In de Vlaamse context wordt de dienstorder LI 99/28 van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap gevolgd voor het vastleggen van het aantal te voorziene proeven. Voor het uitvoeren van de proeven zelf volgt de afdeling Geotechniek de voorschriften van de vigerende Europese normen voor terreinproeven sonderingen en boringen met monstername en richt zij zich naar de ontwerpteksten van de Europese normen voor laboratoriumproeven. De afdeling Geotechniek heeft bovendien een ISO-accreditatie voor sonderingen, boringen en een aantal laboratoriumproeven. Dit alles neemt niet weg dat grondonderzoeken geen exacte wetenschap zijn. Een sondering is een lokale test. De resultaten worden geïnterpoleerd tussen de verschillende sonderingen, wat soms leidt tot conclusies die niet overeenstemmen met wat bij het uitvoeren van de werken wordt vastgesteld, met als gevolg de uitvoering van meerwerken en de opmaak van verrekeningen. Het volgen van de vastgestelde methodiek is voor W&Z de maatstaf om het grondonderzoek op een zorgvuldige basis te doen.
Ook de milieutechnische grondonderzoeken worden uitgevoerd volgens algemeen gehanteerde methodieken, vastgelegd in regels en maatstaven. Hiervoor doet het agentschap ook een beroep op erkende bodemsaneringsdeskundigen en bodembeheerorganisaties. De monsternamestrategie wordt in het geval van een grondverzetstudie bepaald door de standaardprocedure voor de opmaak van een technisch verslag en codes van goede praktijk voor het werken met uitgegraven bodem, zoals door de OVAM werd opgelegd. Concreet betekent dit onder meer dat de aanbestedende overheid verplicht is technische verslagen door een erkend bodemsaneringsdeskundige te laten opstellen, en de conformverklaring ervan aan te vragen bij een erkende bodembeheerorganisatie. Tijdens de uitvoering van de werken dient verder het ketenzorgsysteem, zoals opgesteld door de erkende bodembeheerorganisatie, te worden gevolgd. Ook voor de opmaak van een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek en een bodemsaneringsproject zijn door de OVAM standaardprocedures opgemaakt waarin de onderzoeksstrategie wordt bepaald. Indien de projecten betrekking hebben op baggerspecie, dient het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer van 5 december 2003 te worden gevolgd, alsook de daarbij horende code van goede praktijk inzake bagger- en ruimingspecie, zoals vastgesteld bij ministerieel besluit van 7 juli 2009. De praktijk wijst uit dat bij metingen tijdens de uitvoering andere waarden kunnen worden vastgesteld. Het blijft ook hier steeds een inschatting op basis van algemene theoretische aannames. De realiteit is enkel en alleen bekend wanneer het werk wordt en is uitgevoerd.
Wat de opmaak van bestekken en plannen en technische studies betreft, dient steeds een precair evenwicht te worden nagestreefd tussen de beschikbare capaciteit aan technisch personeel, het tijdsbestek waarin het project moet worden gerealiseerd, de regelgeving en de beschikbare middelen. Het samenspel van deze elementen beïnvloedt onder andere de kwaliteit van de technische voorstudie, bestekken en plannen. Daarnaast mag niet uit het oog verloren worden dat de complexiteit van de projecten is toegenomen: technische complexiteit, aandacht voor vormgeving en omgeving, regelgeving, procedures.
Dat leidt tot een continue toename van de tijd vereist voor de voorbereiding van een investeringsproject en de kost van de studiefase. Deze elementen beïnvloeden onmiskenbaar de tijdige opstart van de voorbereiding van investeringsprojecten, wat effecten heeft op de kwaliteit. Ook wijzigingen in de regelgeving en nieuwe regelgeving op zichzelf vormen altijd een niet te veronachtzamen risico op meerwerken. De druk op de arbeidsmarkt inzonderheid op het vlak van ervaren technici ingenieurs is ook een belangrijk element.
W&Z doet voor het uitvoeren van ontwerpstudies ook een beroep op de Technisch Ondersteunende Diensten (TOD) van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken. Om het volume aan projecten te beheersen, doet zowel W&Z als TOD een beroep op studiebureaus waarvan de ontwerpen soms van mindere kwaliteit getuigen dan wanneer ze opgemaakt worden door de eigen ingenieurs, zoals de praktijk heeft uitgewezen. Deze mindere kwaliteit zorgt uiteindelijk voor extra kosten voor W&Z, bijvoorbeeld via verrekeningen en verhoogde onderhouds- en/of exploitatiekosten.
Het Rekenhof stelt vast dat een aantal onzorgvuldigheden of tekortkomingen die aanleiding hebben gegeven tot een verrekening, kunnen worden toegeschreven aan de aangestelde studiebureaus. Het Rekenhof stelt daarbij de problematiek van de verantwoordelijkheid van de studiebureaus aan de orde bij het genereren van meerkosten als gevolg van onvolkomenheden in de uitgevoerde studies.
W&Z wenst daarover op te merken dat om de studiebureaus hiervoor aansprakelijk te kunnen stellen en op die manier een deel van de verrekening op hen te kunnen verhalen, het bewijs moet worden geleverd dat het studiebureau een toerekenbare fout of nalatigheid in de uitvoering van zijn opdracht heeft begaan. Bovendien moet deze fout of nalatigheid in oorzakelijk verband staan met de gevorderde schadeloosstelling.
Het zal ten slotte ook niet evident zijn om de kostprijs van de verrekening te verhalen op de studiebureaus. De meerwerken of overschrijdingen van vermoedelijke hoeveelheden zullen immers meestal noodzakelijk zijn voor de realisatie van de opdracht zodat W&Z deze werkzaamheden in ieder geval had moeten bestellen, ongeacht de vraag of er een fout in hoofde van de studiebureaus kan worden vastgesteld in de uitvoering van hun contractuele verplichtingen.
Verder moet worden opgemerkt dat de samenwerkingsovereenkomst waarover het rapport handelt, niet op een gebrekkige wijze werd opgemaakt. Ze voorzag voor wat de verdeling van de aannemingskosten betreft, in de op dat ogenblik gangbare modaliteiten.
Wat het laattijdig aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning betreft, moet worden opgemerkt dat het hier gaat om slechts één geval, waarbij zich uitzonderlijke omstandigheden om reden van urgentie, met name openbare veiligheid, voordeden. Het niet tijdig verwerven van de noodzakelijke percelen deed zich in twee gevallen voor. Hieruit kunnen dus bezwaarlijk algemene conclusies worden getrokken.
Bij de beslissing om in geval van gewijzigde uitvoeringswijze niet over te gaan tot heraanbesteding waren operationele redenen en financiële belangen van het agentschap doorslaggevende elementen. Het gaat hier eveneens slechts om twee gevallen.
Ook de uitspraak dat er in de voorbereiding een belangrijk potentieel is voor verbetering, moet, gelet op het beperkt aantal onderzochte dossiers, genuanceerd worden.
Het Rekenhof neemt als principe dat wezenlijke wijzigingen aan een gegunde opdracht tijdens de uitvoering ervan een nieuwe overheidsopdracht uitmaken, waarvoor een nieuwe gunningsprocedure moet worden uitgeschreven. Deze stellingname is te algemeen. Als er sprake is van een wezenlijke wijziging van de opdracht is er enkel een plicht tot heraanbesteding als er eveneens geen toepassing kan worden gemaakt van een van de uitzonderingsgevallen waarbij het gebruik van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking is toegelaten op grond van artikel 17, paragraaf 2, van de wet van 24 december 1993. Een aanbestedende overheid is enkel verplicht tot het in mededinging stellen van een verrekening indien aan deze twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan.
In beginsel beschikt de overheid over een ruime beoordelingsvrijheid om te oordelen of de door een inschrijver voorgestelde prijzen al dan niet als abnormaal moeten worden beschouwd en/of de offerte op die grond als onregelmatig moet worden afgewezen. Het detecteren van speculatieve prijzen is zeer moeilijk als het gaat om eenheidsprijzen, dit in tegenstelling tot het detecteren van vermoedelijk abnormale offertebedragen waarvoor de wetgever zelf in het kader van het onderzoek van de regelmatigheid van de offertes, het criterium heeft bepaald wanneer een prijsonderzoek moet gebeuren en aan de inschrijver een prijsverantwoording moet worden gevraagd.
De overheidsopdrachtenreglementering bepaalt echter niet op welke wijze vermoedelijk abnormale eenheidsprijzen en totale prijzen gedetecteerd moeten worden en waarvoor dus eventueel prijsverantwoording moet worden gevraagd. Een bijkomende moeilijkheid is dat eenheidsprijzen enorm kunnen verschillen van aannemer tot aannemer, afhankelijk van het beschikbare materiaal en materieel van de aannemer, zijn personeelsbestand, zijn ervaring, zijn aankooppolicy enzovoort.
Overigens heeft het Rekenhof het in zijn verslag enkel over een vermoeden dat bij 2 van 26 onderzochte dossiers met speculatieve prijzen werd ingeschreven. Dus ook a posteriori, op een ogenblik dat de kennis van de uitvoering bekend is, heerst er op dat vlak geen zekerheid.
Voor het detecteren van vermoedelijk abnormale eenheidsprijzen of totale prijzen werkt de afdeling Algemene Technische Ondersteuning van het departement volgens bepaalde vaste vuistregels waarbij, alvorens prijsverantwoording te vragen, drie cumulatieve criteria worden gehanteerd: de afwijking van de desbetreffende eenheidsprijs of totale prijs ten opzichte van de referentieprijs, het belang van de posten ten opzichte van de totale opdracht en de richting van de afwijkingen van eenheidsprijzen en totale prijzen in verhouding tot de afwijkingen van het offertebedrag.
De opmerking van het Rekenhof inzake herziening van eenheidsprijzen betreft het feit dat de aanbestedende overheid bij een substantiële overschrijding van de vermoedelijke hoeveelheden niet stelselmatig heronderhandelt over de eenheidsprijzen. In dit verband moet vooreerst opgemerkt worden dat de wetgeving dit niet verplichtend maakt. Artikel 42 van de Algemene Aannemingsvoorwaarden stelt immers: Wanneer, onafhankelijk van elke door de aanbestedende overheid aangebrachte wijziging aan de opdracht, de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden van een post volgens prijslijst het drievoudige overtreffen of minder bedragen dan de helft van de vermoedelijke hoeveelheden, kan iedere der partijen de herziening van de oorspronkelijke eenheidsprijzen en uitvoeringstermijnen vragen.
Het betreft dus een louter recht voor de aanbestedende overheid en geen verplichting. Van deze mogelijkheid kan worden afgeweken bij bijvoorbeeld onderhoudscontracten voor de waterweg met hun overvloedig wijzigende vermoedelijke hoeveelheden of bij stockaanbestedingen, zoals de aannemingen die in het verslag staan: Raamovereenkomst voor het afvoeren van vervuilde grond en Aannemingsopdracht specieafvoer.
Anderzijds kan, zoals uit de bepaling van artikel 42, paragraaf 6, mag blijken, ook de aannemer zich op dit artikel beroepen. Verder moet worden opgemerkt dat het ook perfect mogelijk is dat een groter volume leidt tot een hogere eenheidsprijs. In dit opzicht is het niet te voorspellen tot welke situaties een ingaan op de vraag van het Rekenhof zal leiden. Er zal dus een passend evenwicht moeten worden gevonden tussen het al of niet toepassen van dit artikel. Daarbij mag ook de werklast, voortvloeiend uit een systematische heronderhandeling, niet onderschat worden. Een systematisch onderzoek zal hoe dan ook meer acties vergen, wat binnen het personeelsbestand niet eenvoudig op te vangen is.
Wat betreft het gebruik maken van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, dient telkens concreet te worden nagegaan of al dan niet voldaan wordt aan de specifieke voorwaarden van elke bijzondere uitzonderingsgrond vermeld in artikel 17, paragraaf 2, van de wet van 24 december 1993, en of het beroep op deze uitzonderingsgrond op voldoende wijze is of kon worden gemotiveerd. Ook indien er sprake is van een wezenlijke wijziging van de opdracht, bestaat de mogelijkheid dat een aanbestedende overheid zich in het kader van de uitvoering van een overheidsopdracht, kan beroepen op een juridische grond voor het gebruik van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, zoals voorzien in een van de gevallen van artikel 17, paragraaf 2, van de wet van 24 december 1993.
Wat betreft de instructies, procedures en opvolgingssystemen, waarover W&Z beschikt om het verrekeningsgedrag van de afdelingen te monitoren en te remediëren, kan het volgende gesteld worden. De dienstorders en IKZ-procedures van W&Z passen in het systeem van organisatiebeheersing waarover het agentschap beschikt. Dit systeem beschrijft de instrumenten die beschikbaar zijn om risicos te beheersen, zoals dienstorders en IKZ-procedures die verband houden met het voorbereiden van aanbestedingsdossiers en met het beheersen van verrekeningen.
Het systeem bepaalt dat het in de praktijk brengen van beheersmaatregelen de taak is van de hiërarchie. Het systeem bevat echter ook een aantal maatregelen om na te gaan of de beheersingsmaatregelen effectief in praktijk worden gebracht en of zij afdoende zijn. Daarbij wordt in essentie uitgegaan van de tweejaarlijkse risicoanalyse, die de motor is voor de verbetering van het systeem. De risicoanalyse resulteert na prioritering in een actieplan, waarbij bijkomende beheersingsmaatregelen worden uitgewerkt om de voornaamste vastgestelde risicos af te dekken.
Daarnaast wordt het systeem van organisatiebeheersing op zijn doelmatigheid gecheckt door de eigen interne audit en de audits die uitgevoerd worden door andere instanties, terwijl ook de bedrijfsrevisor controles uitvoert. Net zoals de risicoanalyses resulteren deze audits en controles in actieplannen, samengebracht in een geaggregeerd actieplan, die worden opgevolgd. Die opvolging maakt deel uit van het jaarlijkse ondernemingsplan. Indien nodig, worden de actieplannen teruggekoppeld naar het managementcomité.
Tot slot voorziet het systeem nog in een tweejaarlijkse update, op basis van de inventaris aan mogelijke beheersmaatregelen die zijn opgenomen in de Leidraad Interne Controle/Organisatiebeheersing.
Het systeem van organisatiebeheersing is georganiseerd als een deming circle en als dusdanig verankerd in de IKZ-procedure Systeem van Interne Controle/Organisatiebeheersing. Bij dit alles blijft ook het feit dat het werken met procedures en dienstorders telkens een implementatieperiode nodig heeft.
In het verslag wordt gesteld dat binnen W&Z weliswaar heel wat instructies, procedures en instrumenten voorhanden zijn om verrekeningen te voorkomen of te beperken, maar dat ze in de praktijk het verrekeningenbedrag weinig bijsturen. Die mening is voor betwisting vatbaar, gelet op het resultaat van 10,1 procent aan verrekeningen ten opzichte van het offertebedrag, waarbij dit cijfer in 2009 11,3 procent bedroeg en het percentage in 2010 gedaald was naar 9,4 procent.
Ook kan hier verwezen worden naar het feit dat tegenover een totaalbedrag van circa 9 miljoen euro aan verrekeningen in de 26 onderzochte dossiers voor de 235 andere dossiers een totaal van ongeveer 1 miljoen euro aan verrekeningen werd gegenereerd. W&Z is dan ook van oordeel dat de maatregel wel degelijk effect heeft.
Het Rekenhof haalt in zijn verslag een aantal dienstorders aan, die W&Z de voorbije jaren heeft uitgevaardigd om betalingsachterstand bij overheidsopdrachten te voorkomen en verwijlinteresten te beperken. Van de vijf aannemingsdossiers die het Rekenhof daarbij heeft onderzocht, kan aangaande het opvolgen van de betrokken dienstorders het volgende worden vastgesteld. In twee van de vijf geselecteerde aannemingsdossiers werd gebruikgemaakt van de mogelijkheid om een ramingstaat op te stellen. In twee andere werd de mogelijkheid toegepast om de verrekening goed te keuren tot beloop van het onbetwiste bedrag van de vordering van de aannemer. Die twee mogelijkheden zijn als middel voor het terugdringen van verwijlintresten niet los van elkaar te zien, zoals het Rekenhof doet, maar sluiten bij elkaar aan: ofwel werken met een ramingstaat, ofwel werken met een ambtshalve goedkeuring en betaling. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de uitgevaardigde instructies met betrekking tot het voorkomen en terugdringen van verwijlinteresten in vier van de vijf gevallen werden opgevolgd.
Naast het uitvaardigen van dienstorders werden binnen W&Z nog andere acties en initiatieven genomen om de verwijlintresten terug te dringen. In dat verband kunnen worden vermeld: het bijhouden van een maandelijks overzicht van alle dossiers waarvoor er betalingsachterstanden zijn of dreigen te komen, met vermelding van de stand van zaken en een raming van de verwijlintresten tot het einde van de maand; periodieke rapporteringen over de betaalde verwijlintresten, om op die manier een inzicht te hebben in de evolutie van de interesten; overleg tussen de cellen Financieel Management, Investeringen en Beheer & Exploitatie waarop de dossiers besproken worden en waar concrete afspraken gemaakt worden met betrekking tot de opvolging.
Eveneens past het hier te verwijzen naar het actieplan besparingen en inkomsten, dat W&Z in 2011 heeft opgesteld, waarbij diverse acties en maatregelen zijn opgenomen voor het onder controle houden van de uitgaven en het verhogen van de inkomsten. Wat het beperken van de interesten betreft, bevat dit plan volgende acties: gebruik van de instrumenten voor voorkomen en monitoren van verwijlintresten; tijdig betalen van de uitgaven verbonden aan overheidsopdrachten, lopende kosten, logistiek enzovoort, teneinde verwijlintresten te vermijden; tijdig vastleggen van de nodige kredieten voor overheidsopdrachten en andere kosten, teneinde tijdig te kunnen betalen en verwijlintresten te voorkomen; betere bestekken maken, juridisch beter onderbouwd, zodat verrekeningen in meer of geschillen worden voorkomen; en alerter reageren op wijzigingen in overheidsopdrachten teneinde de uiteindelijke kost of meerkost van een aanneming tot het strikte minimum te herleiden.
Wat betreft de gemaakte aanbevelingen, die door W&Z kunnen worden onderschreven, worden volgende acties gepland, of zijn ze reeds lopende of zijn ze reeds uitgevoerd.
Aanbeveling één. De goede uitvoering van overheidsopdrachten start inderdaad bij een goede voorbereiding. Om naderhand verrekeningen te voorkomen, zijn een goede uitwerking van het bestek en het grondig uitvoeren van de voorbereidende studies een essentieel element. Binnen W&Z wordt er dan ook naar gestreefd om, ondanks het toenemend tekort aan technisch geschoolden op de arbeidsmarkt, de kwaliteit van de aanbestedingsdocumenten te bewaken.
De IKZ-procedure (integrale kwaliteitszorg) opmaak bestek werd eind 2011 geoptimaliseerd. Deze procedure bevat de nodige richtlijnen voor het opmaken van het bestek, zodat de administratieve voorwaarden in overeenstemming zijn met de regelgeving, de technische en andere randvoorwaarden vertaald zijn in het bestek, de technische elementen en de kwalitatieve eisen voor de uitvoering van de opdracht zo volledig en nauwkeurig mogelijk vastgelegd zijn, het bestek zo sluitend mogelijk is en toelaat aan de inschrijver om een correcte prijsvorming te maken.
In 2012 werd de procedure opmaken en opvolgen aanvraagdossier stedenbouwkundige vergunning geoptimaliseerd. Deze procedure beschrijft nauwkeurig de nodige stappen voor het indienen en opvolgen van het aanvraagdossier. Daarnaast worden in het afdelingsoverkoepelende Coördinatieteam Investeren de belangrijkste problemen besproken die zich bij de uitvoering van werken en de toepassing van de overheidsopdrachtenreglementering in de praktijk voordoen. Hieruit worden de nodige lessen getrokken voor de toekomst, wat zich vertaalt in dienstorders en werkinstructies.
Niettemin is de voorbereiding van een opdracht voor werken geen eenvoudig gegeven. Zo zal een geotechnisch onderzoek of een milieutechnisch onderzoek, zelfs al is het geheel conform de regels van de kunst en de vastgestelde methodieken uitgevoerd, nooit alle problemen inzake de ondergrond kunnen uitsluiten.
Voor het uitvoeren van de voorafgaande onderzoeken doet W&Z een beroep op de Technisch Ondersteunende Diensten van het departement of op externe studiebureaus. Begin 2012 werd met de Technisch Ondersteunde Diensten van het departement de samenwerking geëvalueerd en werden, waar nodig, de bestaande afspraken bijgestuurd of nieuwe afspraken tussen W&Z en de betrokken entiteiten vastgelegd. Voor de uitbestede onderzoeken en studies is de controle hierop een belangrijke taak voor het eigen personeel. De analyse van de vraag, de kostprijsbeheersing, het opvolgen en de tijdigheid van de opdracht vereisen de continue aandacht van de opdrachtgever van de studie.
Ten slotte is voor het vlotte verloop van de aannemingen de continuïteit van de leidende ambtenaren een niet-onbelangrijk element. Daarom zal een procedure worden uitgewerkt voor de overdracht van een project van een bepaalde leidende ambtenaar naar een andere leidende ambtenaar.
Aanbeveling twee. Het wettig gebruik van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking is een continu aandachtspunt binnen het agentschap. Met een dienstorder van W&Z van 20 juni 2010 werden de juridische principes en de na te leven modaliteiten voor de gunning van herhalingsopdrachten via een onderhandelingsprocedure nader toegelicht.
Over het wettig gebruik van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking zal een interne richtlijn worden uitgewerkt met als bedoeling nadere praktijkgerichte toelichting te verstrekken bij de huidige regelgeving. Hierbij zal W&Z gebruikmaken van het rapport van het Rekenhof, van de terreinervaring en van de interne en externe juridische ondersteuning. Daarnaast zal een lijst worden opgemaakt met aannemingsopdrachten van werken waarbij gebruik kon worden gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, maar waarbij W&Z daarvoor niet heeft geopteerd.
Aanbeveling drie. De aanbeveling dat zowel de wetgeving als de rechtspraak van het Hof van Justitie rond de wijzigingen tijdens de uitvoering van de opdracht wordt nageleefd, kan uiteraard worden bijgetreden. Rekening houdend met het standpunt van het Hof, gebeurt geval per geval een juridische toetsing over de toelaatbaarheid van de wijzigingen aan de opdracht en of er al dan niet sprake is van een wezenlijke wijziging die noopt tot het uitschrijven van een nieuwe opdracht.
Extern advies werd gevraagd over de algemene beginselen van het toekennen van verrekeningen en het onderwerpen van meerwerken of aanvullende werken aan de mededinging. Ook dit advies zal worden omgezet in interne instructies.
Anderzijds wordt binnen het beleidsdomein MOW momenteel een omzendbrief uitgewerkt met als doel de problematiek over de contractwijzigingen ten gevolge van het Pressetext-arrest te plaatsen. Deze omzendbrief zal eveneens worden vertaald in een dienstorder waarin de verschillende soorten wijzigingen aan lopende opdrachten en hun juridisch-administratieve afhandeling worden beschreven.
Aanbeveling vier. De nodige initiatieven werden genomen om te trachten een benchmarking te verrichten over de als aanvaardbaar beschouwde percentages voor meerwerken bij waterbouwkundige werken. De informatie hieromtrent is uiteraard afhankelijk van de medewerking en goodwill van de buitenlandse administraties, terwijl ook rekening moet worden gehouden met de wijze waarop in deze buitenlandse organisaties binnen de Europese richtlijnen de procedures worden gekozen en toegepast, de wijze van contracteren en de heersende administratieve cultuur.
Daarnaast zal het agentschap een benchmark trachten te ondernemen over pps-projecten aangezien hier het risico van de verrekening wordt doorgeschoven en dus afgekocht. Uit de resultaten die in voorkomend geval verkregen zullen worden, zal W&Z de nodige conclusies trekken met het oog op een beoordeling van de gehanteerde aanvaardbare percentages. Dit belet niet dat het huidige systeem van de verrekeningsindex, zoals het door het agentschap is opgevat, op heden al een adequaat instrument vormt om aan de verantwoordelijke ambtenaren een houvast te bieden over welke normen inzake verrekeningen redelijk zijn. Het systeem laat toe de totaliteit aan verrekeningen te monitoren per aard van werk. Naarmate de gegevens die worden ingebracht in het systeem toenemen, neemt ook de waarde van het systeem toe.
Het systeem zal verder uitgebouwd worden rond meerdere verklarende redenen voor verrekeningen zoals ondergrondse verrassingen, grondmechanica, milieuonderzoek, archeologie, onzichtbare gebreken aan de infrastructuur, administratieve en/of juridische problemen, overige externe onvoorzienbare oorzaken, mankracht in functie van aanbesteding, gebruik vrijheidsgraden bestek, gebruik creativiteit aannemer, werk met werk maken, verwerven duurzamere oplossing onzorgvuldige voorbereiding. Zowel de motivatie van elke individuele verrekening als de monitoring zal aangevuld worden met een toewijzing, voor zover mogelijk, aan deze verklarende onderdelen.
Aanbeveling vijf. Voor de prijsbeoordelingen van ingediende offertes doet W&Z een beroep op de advisering van de afdeling Algemene Technische Ondersteuning (ATO) van het departement, die via een voortdurend geactualiseerde prijzendatabank, heel goed geplaatst is om onregelmatige en speculatieve prijzen te detecteren.
Daarnaast heeft het agentschap bij ATO informatie ingewonnen over de vuistregels die deze afdeling hanteert betreffende het onderzoek naar de regelmatigheid van de prijzen en het vragen van prijsverantwoordingen aan de inschrijvers. De verkregen informatie zal worden behandeld in het Coördinatieteam Investeren van W&Z en worden gehanteerd voor het opstellen van richtlijnen in verband met het doorvoeren van prijsonderzoek in het kader van gunningprocedures.
Aanbeveling zes. Het feit dat de aanbestedende overheid bij een substantiële overschrijding van de vermoedelijke hoeveelheden niet stelselmatig opnieuw onderhandelt over de eenheidsprijzen, is correct. Dit is volgens de wetgeving, zoals verwoord in artikel 42, paragraaf 6, van de algemene aannemingsvoorwaarden, niet verplichtend en vormt een louter recht voor de aanbestedende overheid en de aannemer. Het verplichtend maken van het opnieuw onderhandelen over de posten waarvan de werkelijk uitgevoerde hoeveelheid het drievoudige van de vermoedelijke hoeveelheid overtreft, wordt als dusdanig niet gevolgd, gelet op het niet verplichtend karakter van de regelgeving ter zake.
Het resultaat van zulke verplichting is twijfelachtig. Een groter volume is immers geen maatstaf voor een lagere eenheidsprijs. Een groter volume kan leiden tot een hogere eenheidsprijs. Ook hier zal geval per geval moeten geoordeeld worden over de opportuniteit van het toepassen van dit artikel. Daarbij mag niet over het hoofd gezien worden dat het onderhandelen over een nieuwe prijs een zware personeelsinzet vergt en een omslachtige administratieve procedure. De kost hiervan is niet te veronachtzamen.
Dit alles dient ook te worden gezien binnen het kader van de reeds onder druk staande personeelscapaciteit. Het maakt dat een systematische heronderhandeling op zichzelf reeds niet voor de hand ligt.
Als gevolg aan de aanbeveling van het Rekenhof zal een interne instructie worden uitgewerkt omtrent het aanwenden van artikel 42, paragraaf 2, van de Algemene Aannemingsvoorwaarden. Er kan worden afgeweken van de mogelijkheid in artikel 42, paragraaf 6. Dit wordt ook als dusdanig opgenomen in het bestek in specifieke gevallen zoals bij onderhoudsopdrachten voor de waterweg met hun in grote mate wijzigende vermoedelijke hoeveelheden of bij stockaanbestedingen, waarbij de aanbestedende overheid geen hoeveelheden bepaalt, maar wel een lijst opgeeft van mogelijk uit te voeren posten. Het opnemen van zulke bepaling is dan ook de uitzondering.
Aanbeveling zeven. Conform de beslissing van het Managementcomité van W&Z van januari 2011 wordt door het agentschap verder het prijstechnisch advies van ATO ingewonnen, zoals voorzien in de omzendbrief van het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) van december 2010. Op basis van het advies van ATO worden bij de opmaak van de verrekeningen de met de aannemer overeengekomen prijzen, de zogenaamde OP-Kosten, op een aanvaardbaar niveau vastgesteld.
Aanbeveling acht. Het nauwgezet toepassen van de bestaande dienstorders en instructies kan enkel bijgetreden worden. Hierbij dient wel opgemerkt dat verscheidene projecten dateren van voor het bestaan van een aantal relevante dienstorders en dat een aantal maatregelen alternatieven zijn in het beperken van de verwijlintresten. In het kader van het systeem van organisatiebeheersing zal worden nagegaan of in het licht van de aanbeveling van het Rekenhof aangaande de afhandeling van de verrekeningen en het beperken van verwijlinteresten, nieuwe of aangepaste voorschriften nodig zijn. Eveneens werd de sector van waterbouw hierbij betrokken om na te gaan op welke wijze de looptijd van het behandelen van verrekeningen kan worden gereduceerd. In de onthaalprocedure van W&Z zal, waar relevant, een technisch opleidingsplan opgenomen worden.
Aanbeveling negen. In het kader van het systeem van organisatiebeheersing zal worden nagegaan op welke wijze de bestaande instructies, procedures en opvolgingssystemen kunnen worden geactiveerd. Eventueel zal het nodige worden gedaan voor het aanpassen en bijsturen ervan.
De voorzitter : Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits : Ik dank eerst en vooral de heer De Koninck van het Rekenhof voor het onderzoek en zijn beknopte uiteenzetting vandaag. Ik dank ook de heer Clinckers voor zijn uiteenzetting, die een beetje langer was. Collegas, u zult daar straks vragen over kunnen stellen.
U moet begrijpen dat het vrij omstandige onderzoek van het Rekenhof bij de mensen van W&Z heel wat commotie heeft veroorzaakt. Ze waren aanvankelijk enorm verontwaardigd. De heer Clinckers vindt het belangrijk om vandaag eens zijn ding te kunnen doen. Dat heeft hij uiteraard op zijn manier gedaan.
Als minister wil ik onderstrepen dat ik het zeer belangrijk vind dat het Rekenhof deze onderzoeken doet. Als ik het niet belangrijk zou vinden, zouden ze het toch doen. (Opmerkingen van de heer Jan Penris)
Mijnheer Penris, het parlement mag dat ook vragen. Maar het is mijn recht om hier vandaag te zeggen dat ik wil onderstrepen dat ik het belangrijk vind dat dit onderzoek gebeurt. Ik doe dat omdat het een schok heeft veroorzaakt. Het heeft tot heel wat discussies aanleiding gegeven. Dat is goed. Dat maakt het mogelijk om de organisatie intern te verbeteren op de punten waar dat moet en waar dat kan.
De kostprijsbeheersing van infrastructuurwerken en de inzet van middelen bij overheidsopdrachten zijn hier al vaak aan bod gekomen, ook in andere dossiers. Ik verwijs naar het onderzoek naar de zwarte punten. Ook daar zijn wij tot conclusies gekomen. Een aantal van die conclusies lopen parallel. Sowieso moeten we in tijden van krapte ervoor zorgen dat de middelen die wij inzetten voor projecten zo goed en zo efficiënt mogelijk worden ingezet.
Wij moeten ook het hoogste maatschappelijke nut proberen te realiseren op basis van optimale prijs-kwaliteitsoplossingen. Daarmee stamp ik een open deur in, ik weet het. Dat is natuurlijk het doel van het postfactumonderzoek van het Rekenhof. Het wil weten of daar verbeteringen mogelijk zijn.
Dat het Rekenhof 26 moeilijke dossiers, die met één oogopslag te vinden zijn, eruit haalt, is ook goed. Maar als het Rekenhof alleen maar de goede dossiers zou onderzoeken, zouden we daar niets uit kunnen halen. Ik vind dat dus een vrij logische keuze. Ik begrijp ook dat de heer Clinckers die keuze wil bedden in het geheel. Het gaat hier niet over alle dossiers of een willekeurige greep daaruit. Neen, het zijn echt de 26 dossiers waarvan je zou kunnen denken dat er verbetering mogelijk is. In die zin begrijp ik de keuze perfect, maar ik versta ook dat de heer Clinckers zegt dat men niet moet denken dat alle 261 dossiers dergelijke dossiers zijn. Het zijn de moeilijke dossiers, waar je wellicht nuttige conclusies uit kunt trekken.
Wat valt mij op? Er zijn 26 dossiers geanalyseerd. Ik volg W&Z dat er duidelijk een verschil is tussen enerzijds wat de wet bepaalt en anderzijds wat je soms op het terrein ontmoet. Maar wat je op het terrein ontmoet, ontslaat je niet van de verplichting om de wetten en de regels na te leven. Je moet een correcte oplossing zoeken voor de problemen die zich voordoen.
U hebt de beide standpunten nu gehoord. Beleidsmatig is het voor mij eerst en vooral van belang om de aanbevelingen van de audit van het Rekenhof te vertalen in de globale werking van het agentschap W&Z. Daarom ben ik in mijn antwoord begonnen met te zeggen dat ik die conclusies onderschrijf, ook al kun je daar wat gedachten bij hebben. Het is evident dat als je werken uitvoert, zeker als je op waterbodems werkt, je soms andere dingen tegenkomt dan je verwachtte. Ik heb daar wel begrip voor, maar dat ontslaat u niet van de verplichting om zo goed mogelijk preventief te gaan kijken wat men daar zou kunnen tegenkomen om niet achteraf te moeten zien dat men het beter kon hebben ingeschat.
Wat nu de conclusies van het Rekenhof betreft, zijn wij met een aantal zaken bezig, niet alleen binnen W&Z maar binnen het hele beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken. De eerste conclusie is dat al mijn agentschappen zeer nauwgezet de wetgeving overheidsopdrachten en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie moeten naleven. Ik zal dit wat duiden. Ondertussen heeft W&Z bij een advocatenkantoor juridisch advies ingewonnen over het gebruik van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. De heer De Koninck zegt: u mocht die in een aantal gevallen eigenlijk niet hebben gebruikt. De heer Clinckers zegt: wij hebben wel het recht om daar gebruik van te maken. Het zou beter zijn dat we een duidelijk juridisch advies hebben dat vertaald wordt binnen mijn beleidsdomein MOW, zeggende welke de manieren en momenten zijn waarop je daar gebruik van kunt maken. Als je daarvan afwijkt, moet het ofwel zeer goed gemotiveerd zijn, ofwel kun je er gewoon niet van afwijken.
Dat juridisch advies is er. Dat kan nu worden geïmplementeerd en dat moet nu in interne richtlijnen omgezet worden en toegepast worden door de aanbestedende entiteiten, niet alleen van W&Z. Alles wat ik hier zeg, heeft niet alleen betrekking op W&Z maar is toepasbaar binnen het hele beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken.
Een tweede belangrijk punt waar we hier ook al over gediscussieerd hebben, is het fameuze Pressetext-arrest, een arrest dat duidelijk is maar dat ook een aantal moeilijkheden creëert. De heer Clinckers zegt: dat is in een bepaald jaar geveld. Vroeger was er interpretatie mogelijk over wanneer je een omvangrijke wijziging hebt. Ik heb mijn diensten al voor deze audit is gemaakt, de opdracht gegeven om die Pressetext-rechtspraak te vatten in een omzendbrief zodat die ook weer binnen het volledige beleidsdomein, dus voor alle agentschappen, op een eenduidige wijze kan worden geïnterpreteerd en toegepast. Die tekst zit in een vergevorderd stadium. Ik heb begrepen dat daar ook al overleg over geweest is met de heer De Koninck van het Rekenhof. Die omzendbrief is ook behandeld op het managementcomité van mijn beleidsdomein op 23 oktober. Dat is dus zeer recent. Die omzendbrief is nu klaar. Dat betekent dat die van toepassing kan worden en dat die ook aan jullie de kans zal geven om te toetsen of de regels correct worden toegepast.
Ik denk dat iedereen ondertussen Pressetext kent, gelet op de vorige besprekingen hier. Het gaat over de vraag vanaf welk moment je een substantiële wijziging hebt aan een opdracht.
Ik kom tot een volgend belangrijk punt. Verrekeningen kunnen uiteraard worden beperkt als je dat zorgvuldig voorbereidt. Uit zowel het rapport van het Rekenhof als uit de toelichting die vandaag door de heer Clinckers is gegeven, leid ik eerst en vooral af dat het een complexe materie is, zeker als je complexe overheidsopdrachten of grotere projecten hebt. Men zegt bij W&Z: zelfs als wij bijzonder zorgvuldig voorbereiden, dan kunnen wij soms toch een percentage aan verrekeningen niet uitsluiten. In se hoeft dat geen groot probleem te zijn, maar je moet achteraf wel goed bekijken of men maximaal verrekeningen heeft vermeden en op welke manier men ze maximaal kan vermijden.
Ik heb net begrepen dat er door W&Z een aantal initiatieven zijn genomen om die aanbeveling van het Rekenhof in de praktijk te brengen. Daarnaast zullen nog een aantal initiatieven worden opgestart om die verrekeningen tot een minimum te beperken. Ik kan me aansluiten bij de aanbeveling van het Rekenhof. Ik denk dat W&Z daar nog wel wat werk aan heeft. Als W&Z het een aanvaardbare verrekening vindt, moet je ervoor zorgen dat je ze goed onderbouwt zodat je achteraf op een goede manier kunt zien dat het voldoende gemotiveerd is. Er zijn jaren geleden al goede diensten in het leven geroepen om de meerprijzen en dergelijke te controleren. W&Z maakt daar gebruik van. Dat is zeer goed, maar als er verrekeningen zijn, en los van de eenheidsprijzen, moet je altijd op een fatsoenlijke manier motiveren waarom je ze aanvaardbaar vindt.
De heer Clinckers heeft het daarnet gehad over een benchmark met vergelijkbare gegevens. Wij zijn bereid om te bekijken hoe dat in het buitenland gebeurt. Hij heeft er ook een aantal kanttekeningen bij gemaakt omdat de bedrijfscultuur in het buitenland kan verschillen. We moeten eens bekijken op welke manier we daar iets goeds uit kunnen halen om er effectief lessen uit te trekken.
Wat de gunningsprocedures betreft, heb ik gealludeerd op het onderzoek van de prijzen. Bij een vermoeden van een abnormale of speculatieve prijszetting wordt systematisch een beroep gedaan op de afdeling algemene technische ondersteuning van het departement. Die diensten hebben een geactualiseerde prijzendatabank en die zijn ook zeer goed geplaatst om onregelmatige of zelfs speculatieve prijzen te detecteren. Er wordt heel zorgvuldig op toegezien dat men telkens als dat nodig is, een beroep doet op de diensten van ATO.
Daarnaast moet het agentschap daar heeft het Rekenhof een punt consequent onderzoeken, als er overschrijdingen zijn van vermoedelijke hoeveelheden, of er niet opnieuw moet worden onderhandeld over de eenheidsprijzen. Ik heb het agentschap nu al gevraagd om in dat verband een aantal interne instructies uit te werken om de transparantie te verhogen. We moeten het evenwicht zoeken van het al dan niet toepassen van de mogelijkheid van het fameuze artikel 42, paragraaf 2, van de algemene aannemingsvoorwaarden.
Een belangrijke aanbeveling van het Rekenhof gaat over het terugdringen van de doorlooptijd van verrekeningen en het beperken van de verwijlintresten. Dat is een heel belangrijke problematiek binnen het hele beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken. We worden nog altijd geconfronteerd met te veel verwijlintresten. Daar zit de discussie over de verrekeningen voor een groot deel tussen. We moeten daar een evenwicht kunnen vinden. Niet-betwiste gedeelten betaal je onmiddellijk uit zodat je alleen maar het deel overhoudt waar discussie over is.
W&Z zal in overleg met de waterbouwsector nagaan in hoeverre bestaande instrumenten kunnen worden verbeterd om die administratieve afhandeling van de verrekeningen te versnellen. Het is geen problematiek van W&Z alleen, het is een problematiek binnen het hele beleidsdomein die al tot verbeteringen aanleiding heeft gegeven, maar waarin we wellicht toch nog enkele doorbraken moeten bereiken.
De audit van het Rekenhof heeft aangetoond dat W&Z zeker aandacht moet blijven besteden aan het beperken en voorkomen van al die verrekeningen en verwijlintresten. Men moet consequent gebruik maken van de aanwezige expertise, de interne richtlijnen, de wettelijke mogelijkheden enzovoort.
Deze audit bevat voor mij relevante informatie die niet alleen voor W&Z van belang is, maar ook voor het hele beleidsdomein. We moeten tot een werkbaar geheel komen. De heer De Koninck heeft naar aanleiding van de zwarte punten gezegd dat het werkbaar moet zijn, maar we moeten vooral duidelijke richtlijnen en regels hebben om ons aan te houden. Die omzendbrief komt er zeer binnenkort aan, aangezien het managementcomité er zijn zegen over heeft gegeven.
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Voorzitter, minister, collegas, na deze uitvoerige uitleg lijkt een en ander achterhaald, maar het is van groot belang dat in alle openheid en sereniteit de nodige uitleg wordt verschaft. De conclusies van het Rekenhof zijn toch niet mals. Er is zware kritiek: onzorgvuldig doorgevoerde onderzoeken, gebrekkige technische studies, laattijdigheid in diverse domeinen, ongeoorloofde uitbreiding van opdrachten, speculatieve prijzen enzovoort. Dat is toch niet mals.
De summiere uitleg van de heer Clinckers vind ik wat bedroevend en hij schiet vooral op de pianist. Ik ben geen expert lichaamstaal, maar ik heb de eerste auditeur van het Rekenhof toch een paar keer zien schuiven op zijn stoel. Vooral dat ik het woord demystificatie hoor, is een beetje betreurenswaardig. Hij minimaliseert en zoekt soms goedkope uitvluchten, hoewel ik heel tevreden ben dat hij positief stelt dat het altijd beter kan en dat hij belooft ter voorbereiding van toekomstige aannemingen nog degelijker en zorgvuldiger te werken om meer kosten zoveel mogelijk te minimaliseren.
Minister, u hebt op al mijn vragen geantwoord, maar ik heb nog twee kleine vraagjes. Hoe verhouden de bevindingen van W&Z zich tot de investeringen die nv De Scheepvaart doet? Hoe verklaart u die verschillen?
En dan een vraag voor de heer Clinckers zelf: hoeveel juristen, technici en ingenieurs heeft W&Z eigenlijk in dienst? Als ik de uitleg hoor, is het zelden of nooit de fout van W&Z en zoekt men een uitleg in vaak technische argumenten, waar ik als leek en simpele jurist niet aan uit kan. Hoe verloopt de voorbereiding van die dossiers en door wie worden ze begeleid?
De voorzitter : De heer D'Hulster heeft het woord.
De heer Steve D'Hulster : Mijnheer De Koninck, het rapport was nogal scherp. De trend in het antwoord van de minister was: U hebt gelijk, we willen er iets aan doen. Uw uitleg was uitgebreid, mijnheer Clinckers, dat strekt u tot eer. Er zijn heel wat vraagtekens en nuances geplaatst bij elementen uit het rapport. Er is uitvoerig geantwoord op mijn vragen, zowel door de minister als door de heer Clinckers.
Ik heb nog twee specifieke vragen, misschien hebt u daar ook op geantwoord maar dan is het mij ontgaan. Wat zijn de hoofdoorzaken van het feit dat de voorbereiding niet zo optimaal kan gebeuren? Heb ik goed begrepen dat het vooral een kwestie is van te weinig personeel vinden of hebben?
Als ik het goed heb, zijn er nu al wat dingen in gang gezet om aan de opmerkingen van het Rekenhof tegemoet te komen. Zijn er bij die bijkomende acties quick wins? Of zullen ze maar op langere termijn werken?
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : Wordt de nieuwe richtlijn of omzendbrief naar aanleiding van het Pressetext-arrest en dat geldt voor het hele departement, minister voorgelegd aan het Rekenhof?
Minister Hilde Crevits : Die is zelfs al besproken met het Rekenhof.
De heer Marino Keulen : Goed.
De heer Clinckers heeft een uitvoerige uitleg gegeven. Ik heb zelf ook overwogen om een vraag in te dienen, en toen heb ik vastgesteld dat W&Z al in 2006 een dienstorder had uitgevaardigd om betalingsachterstanden te voorkomen en verwijlinteresten te beperken. Blijkbaar heeft dat dan onvoldoende gewerkt. Mijn vraag zowel aan de minister als aan de leidende ambtenaren is de garantie dat de doorgevoerde wijzigingen ervoor zullen zorgen dat de verrekeningen beter verlopen, meer in de hand gehouden worden en daaraan gekoppeld dat eventuele verwijlinteresten en betalingsachterstanden daadwerkelijk worden teruggedrongen en beperkt.
De voorzitter : De heer Penris heeft het woord.
De heer Jan Penris : Als wij dreigen in slaap te vallen, is er nog altijd het Rekenhof dat ons wakker houdt. Dat is onze wekker, niet alleen in dit dossier maar ook in andere, waarvoor dank overigens. Soms moeten wij alert gehouden worden.
Vandaag zijn er de verrekeningen in een dossier van de administratie, een niet-onbelangrijk dossier, het kost de belastingbetaler heel wat centen meer. Volgens het Rekenhof ligt de oorzaak bij een aantal onzorgvuldigheden van technische en juridische aard. De heer Clinckers heeft een begin van antwoord gegeven, maar ik kom terug op de woorden van het Rekenhof. Het gaat om onzorgvuldigheid met betrekking tot geotechnisch grondonderzoek. Dat is technisch, dat zijn ingenieurs die moeten optreden. Het gaat om onzorgvuldigheid inzake milieu. Het gaat om onzorgvuldigheid met betrekking tot de opmaak van bestek en de plannen. Dat zijn juristen neem ik aan. Het gaat om de gebrekkige opmaak van de samenwerkingsovereenkomst, gebrekkige technische voorstudie en omvangrijke aanpassingen tijdens de uitvoering van de aannemingswerken. Dat zijn juristen en ingenieurs die samen moeten gaan zitten. Uit uw antwoord heb ik het nog niet begrepen, maar beschikt uw administratie over voldoende gekwalificeerd personeel om dergelijke mankementen op te lossen? Zo niet, hebt u suggesties aan ons of aan de minister?
De voorzitter : Mevrouw Smaers heeft het woord.
Mevrouw Griet Smaers: Ik dank u voor uw duidelijk rapport en toelichting, mijnheer De Koninck, en voor de antwoorden, minister en mijnheer Clinckers.
Het Rekenhof doet vaak spontane audits. Wat was de aanleiding voor deze audit? Was dat omwille van een x-jaarlijkse controle? Het gaat hier toch specifiek over verrekeningen. Had men eerder al vaststellingen gedaan? Volgde de audit daarop?
Ik heb een vraag die in de lijn ligt van de vraag om uitleg van de heer Hendrickx. Nv De Scheepvaart voert gelijkaardige werken uit. De heer Clinckers heeft in zijn antwoord herhaaldelijk verwezen naar de moeilijke aard van de werken die moeten worden uitgevoerd. Er moet rekening worden gehouden met de toestand van de grond en de bodem. Ik neem dat hetzelfde geldt voor werken die in opdracht van nv De Scheepvaart worden gedaan. Ervaren zij dezelfde moeilijkheden? Wat ligt er anders bij W&Z? In welke mate verschillen de verrekeningen van W&Z en nv De Scheepvaart?
Minister, u hebt in de antwoorden op de aanbevelingen en vandaag in de commissie voldoende aangetoond en ik vind dat ook terecht dat het doel altijd moet zijn om te verbeteren in de organisatie en om zo weinig mogelijk verwijlintresten en verrekeningen te hebben, hoe moeilijk dat in de gegeven omstandigheden ook kan zijn. Dat moet het doel en de ambitie zijn. Alles moet daarop worden geënt. Er zijn concrete acties vermeld die W&Z en de administratie zullen ondernemen.
Er is een beheersovereenkomst tussen de Vlaamse overheid en W&Z. Wordt er in de volgende beheersovereenkomst extra aandacht besteed aan de zaken die hier naar voren zijn gekomen? Ik weet dat de doelstelling van het terugdringen van verwijlintresten meestal wordt opgenomen. Wordt er hier specifiek nog iets mee gedaan? En ginder?
Het Rekenhof heeft al de antwoorden van W&Z gehoord. We waren hier met velen aanwezig. Op den duur vatten we misschien niet meer alles van de juridische uitleg die zowel W&Z als het Rekenhof heeft gegeven. Mijn volgende vraag is eenvoudig. Het Rekenhof heeft heel wat opmerkingen gemaakt. Vindt het Rekenhof de argumenten en de uitleg van W&Z voldoende opdat in de toekomst resultaten zouden kunnen worden geboekt op het vlak van de ambitie om efficiënter te werken en de verwijlinteresten en verrekeningen terug te dringen?
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Ik had een soortgelijke vraag als de laatste vraag van mevrouw Smaers.
Het Rekenhof heeft er in zijn rapport op gewezen dat er in de beheersovereenkomst geen concrete doelstellingen staan qua verrekeningen. Ik heb de beheersovereenkomst er zelf ook nog eens op nageslagen. Het zijn inderdaad allemaal vrij algemene doelstellingen, waarbij er wordt gekeken naar efficiëntie, maturiteit, het beheersen van risicos en zo. Op basis van de beheersovereenkomst kunnen we de stappen die nu zullen worden gezet ter verbetering van al die knelpunten, dus niet concreet opvolgen. Minister, in welke mate kunnen we een rapportage of een opvolging krijgen met betrekking tot die aanbevelingen ter verbetering? Die vraag is ook gericht aan de heer Clinckers. Of wordt dat nu sowieso al jaarlijks gevolgd, via de jaarrapporten van W&Z aan de minister?
De heer Dirk de Kort : Sommige leden hebben er al op gewezen dat het goed is dat we in deze commissievergaderingen de rapporten van het Rekenhof in alle sereniteit kunnen bespreken. Ik heb echter de indruk dat er ten opzichte van vroeger een wijziging is gebeurd in de manier waarop de rapporten kenbaar worden gemaakt. Nu ben ik voor het eerste keer op de hoogte gebracht door dit te lezen in de pers. Het Rekenhof heeft vooraf een persbericht verstuurd over deze resultaten. Het ware beter dat de vragen en opmerkingen van het Rekenhof en de opmerkingen van de administratie zouden worden samengevoegd, zodat we die in alle sereniteit verder kunnen bespreken. Wat zal, ook in de toekomst, de methodiek zijn van het Rekenhof in verband met dergelijke rapporten?
De heer Constant De Koninck : Voorzitter, ik zal op de drie vragen antwoorden die specifiek voor het Rekenhof relevant zijn.
Het Rekenhof brengt altijd eerst de voorzitter van het Vlaams Parlement op de hoogte, ook via e-mail. Dat is de primordialiteit van de democratie. Pas naderhand wordt dan een persbericht verspreid.
De heer Jan Penris : Mijnheer de Kort, ik wil dat uitdrukkelijk bevestigen. Ik volg u niet in dezen. We hebben dit rapport zeer tijdig gekregen. Trouwens, het feit dat men daarop heeft kunnen reageren voor er in de pers over is gecommuniceerd, bewijst dat uw verhaal niet helemaal klopt. Ik wil het Rekenhof enigszins uit de wind zetten. Die mensen hebben gedaan wat ze moeten doen. Dat zijn natuurlijk niet altijd de aangenaamste rapporten voor uw meerderheid. Wie wou reageren, kon reageren voor er in de pers over is gecommuniceerd. Als oppositielid moet ik dat vandaag mee bevestigen.
De heer Dirk de Kort : Mijnheer Penris, we hebben heel veel eerbied voor de instelling die het Rekenhof is, maar dat instrument moet toch als doel hebben het beter functioneren van een andere overheidsinstelling of overheidsorgaan. Ik vraag me dan ook af of men niet beter zou wachten met die verdere commentaar in de pers en met dat persbericht tot het antwoord van de bevoegde administratie ook daadwerkelijk is gegeven. Ik heb nu immers de indruk dat er op die manier wederzijdse schade wordt toegebracht.
De heer Jan Penris : Het Rekenhof is een instrument van óns huis, niet van de regering of tegen de regering. De mensen van het Rekenhof werken voor het parlement.
De heer Dirk de Kort : Maar ik stel de vraag ook als parlementslid.
De heer Constant De Koninck : De volgorde is de volgende bij een dergelijke audit. Die wordt aangekondigd bij de voorzitter van het Vlaams Parlement, en ook aan de bevoegde ambtenaar-generaal of gedelegeerd bestuurder. In een tweede fase wordt er een voorontwerp van auditrapport opgemaakt. Dat wordt gestuurd naar diegene die het voorwerp is van de audit. Die gaat dan zijn antwoorden formuleren. Dan kan ik meteen al een antwoord geven op de vraag wat er is gebeurd met die belangrijke, omvangrijke argumentatie. Die is in het rapport verwerkt en daarop heeft het Rekenhof dan nog eens een repliek gegeven. In het derde stadium gaat het rapport naar de minister. De minister geeft ook haar bevindingen. Die worden daar ook in verwerkt. Haar antwoord wordt letterlijk opgenomen in het auditrapport.
Elkeen heeft dus de mogelijkheid gehad om dit omstandig en volledig te doen. De heer Clinckers heeft een document voorgelezen. We hebben een gelijkaardig document van 42 paginas gekregen. We hebben dat integraal verwerkt. Natuurlijk, als we vonden dat een bepaalde argumentatie geen hout sneed, dan hebben we die niet opgenomen. Ik moet u dus formeel tegenspreken: de administratie heeft de volledige mogelijkheid gehad om alles te ontketenen wat ze kon, waar ze vond dat er sprake was van onjuistheden. Dat is immers de bedoeling van dat eerst overmaken van het voorontwerp. Daarop moet een repliek komen. Vervolgens is het aan de minister, die op een veel hoger hiërarchisch niveau moet reageren op de aanbevelingen en conclusies, wat zij ook prachtig heeft gedaan in haar antwoord. Formeel moet ik zeggen dat wij een volledig ontwikkelde manier hebben om te werken, waarin iedereen die relevant is kan antwoorden en heeft geantwoord.
Wat is er met die argumentatie gebeurd? We hebben die brief van 42 paginas gekregen en we hebben die verwerkt. Dat kunt u lezen. Regelmatig staat vermeld: de gedelegeerd bestuurder in zijn antwoord van en het Rekenhof meent echter dat.
Er zijn nog waterwegenentiteiten. U vraagt wat wij daarmee gaan doen. Ik kan u geruststellen dat we ze allemaal ik ga niet zeggen aanpakken zullen onderzoeken. Drie entiteiten zijn van belang: W&Z, De Scheepvaart en de afdeling Maritieme Toegang. W&Z is voorbij. We zijn nu bezig met de afdeling Maritieme Toegang en de volgende in de rij wordt De Scheepvaart.
Wat de wegen betreft, hebben we in 2005 of 2006 de audit gedaan van de administratie Wegen en Verkeer. Toen hebben we ook heel belangrijke vaststellingen gedaan. Voor een deel kunnen spreken van copy-paste. Ik raad u aan om de boeken van opmerkingen van de jaren 1982-1984 te lezen over verrekeningen bij aannemingen van werken. In belangrijke mate zult u dezelfde vaststellingen, conclusies en aanbevelingen terugvinden.
Minister Hilde Crevits : De heer Clinckers zal straks het gros van de vragen beantwoorden, maar ik pik even in op wat de heer De Koninck heeft gezegd. Ik wil hier geen oorlog ontketenen. Een beetje lastig voor Waterwegen en Zeekanaal was dat het dossier in de pers verscheen met tendentieuze krantenartikels. U hebt de heer Clinckers zijn verdediging horen voorlezen. U kunt zich wellicht niet voorstellen dat die man kwaad kan worden. Wel, ik heb hem aan de telefoon gehad, net niet uitzinnig van woede. Dat kan dus echt. (Gelach)
Hij had niet veel woorden nodig om zijn oprechte verontwaardiging te uiten. Stel u voor dat het uw organisatie zou zijn. Het gaat over 26 dossiers. W&Z heeft 261 dossiers. Dat betekent dat 235 dossiers goed verlopen. Dat men niet de heer De Koninck of het Rekenhof op basis van die 26 dossiers tot de conclusie komt dat het allemaal slecht is, is lastig om lezen.
De heer Clinckers stond erop, en hij was niet in te tomen, om vandaag de 42 bladzijden, of hoeveel het er ook zijn, integraal voor te lezen om ze in het verslag te krijgen. W&Z wijst erop dat de verdediging is overgemaakt aan het Rekenhof. Herinner u de zwarte punten, toen de heer Roelants ook klaar zat om zijn betoog te houden [1]. Toen had ik als minister minder mijn helikopter opgelaten en was ik iets meer meegegaan in sommige argumentaties. Dat vind ik niet zo handig voor mezelf, eigenlijk. De geauditeerde vindt zijn verdediging niet als bijlage terug. Allerlei zaken lijken er niet in te staan. Dat is vervelend. Daarom heeft de heer Clinckers hier van de mogelijkheid gebruikgemaakt om zijn standpunt nog eens duidelijk te geven.
Je zou die verdediging ook als bijlage kunnen geven bij het verslag van het Rekenhof. Het verslag van het Rekenhof zou identiek blijven, want zij werken in alle sereniteit. Als dat er bij zou zitten, zou dat al wat druk van de ketel halen. Mijn commentaar zit er letterlijk bij, voor W&Z is dat niet zo. Ik heb het dan over de verdediging op het voorontwerp van verslag. Als er feitelijke onjuistheden zijn, neemt het Rekenhof dat supercorrect op. De heer De Koninck zegt net dat het Rekenhof reageert op de verdediging. Dat is juist. Maar de persoon die onderzocht is, vindt het soms van belang dat zijn motivatie in een bijlage wordt opgenomen. Ik weet niet of dat kan, want het wordt nooit gedaan. (Opmerkingen van de heer Jan Penris)
Het gaat niet over het verslag hier. De heer Clinckers heeft zijn opmerkingen voorgelezen. Wat de heer De Koninck zegt, klopt perfect. Maar alles is hier nog eens in extenso uitgelegd, omdat de verdediging van W&Z niet bij het afgewerkte rapport van het Rekenhof zit.
Het gaat niet over mijn brief. Als ik het mij gemakkelijk had willen maken, had ik klakkeloos de argumentatie van W&Z kunnen overnemen en dan zit alles erbij. Maar dat wil ik niet doen. Als minister is het mijn taak om beleid te voeren. Ik kan perfect zien wat de logica is van W&Z, maar ook vinden dat het Rekenhof op bepaalde punten gelijk heeft en dat we moeten ingrijpen. Dat is mijn rol. Het is niet mijn taak om de commentaren van W&Z tot de mijne te maken.
De heer Constant De Koninck : Minister, ik wil even aangeven hoe die 42 paginas antwoord worden behandeld. Die worden op drie trappen boven mij werkelijk met een loep bekeken. Ik moet een tabel maken met mijn opmerkingen, de reactie van de geauditeerde en wat ik ermee wil doen. Elke lijn wordt door mij behandeld en vervolgens nog door drie niveaus bekeken. Er wordt niet lichtzinnig overheen gegaan, integendeel. Vanaf het moment dat men vermoedt dat er een punt is waarin het Rekenhof niet zo sterk zou kunnen staan, wordt dat gewoon geschrapt. Er wordt niet over één nacht ijs gegaan. Het wordt heel grondig en diepgaand bekeken en behandeld. Als er een zweem van onzekerheid is, verdwijnt die bemerking.
De voorzitter : Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits : De heer Hendrickx heeft een vraag gesteld over de verhouding tussen Waterwegen en Zeekanaal en de nv De Scheepvaart. De Scheepvaart beschikt over een eigen centrale onderhoudsregie. Ten gevolge van die eigen structuur kan het jaarlijks uitbesteed investeringspakket voor waterbouwkundige werken niet zomaar worden vergeleken. De Scheepvaart besteedt vooral grotere opdrachten aan derden uit. Het gaat dan om werken aan bruggen, sluizen en kanaaloevers. De courante onderhoudswerken aan de infrastructuur worden vaak in eigen regie uitgevoerd. Er is ook een verband met de aard van de beheerde waterwegen. We moeten naar het hele pakket kijken. Er is een duidelijk verschil tussen Waterwegen en Zeekanaal en De Scheepvaart. Indien we enkel de waterlopen met elkaar vergelijken, is het duidelijk dat er iets minder nood is aan de uitvoering van grootschalige waterbeheersingswerken.
Zoals de heer De Koninck al heeft laten verstaan, worden alle instellingen bekeken. Er zal uiteraard eenzelfde auditrapport over De Scheepvaart komen. Ik kan in dit verband trouwens positief nieuws brengen. De aard van de organisatie en de waterwegen zijn verschillend. Toch heeft De Scheepvaart naar aanleiding van de audit van Waterwegen en Zeekanaal ondertussen een analyse van de verrekeningen op de in 2010 en in 2011 afgesloten aannemingen laten uitvoeren.
Om het gemakkelijker en interessanter te maken, zijn daarbij dezelfde parameters gebruikt als het Rekenhof ten aanzien van Waterwegen en Zeekanaal heeft gebruikt. Een gewaarschuwd man is er twee waard. Op die manier anticiperen ze nu al op een onderzoek dat nog moet plaatsvinden. Ik heb dat niet moeten vragen. De Scheepvaart heeft dat op eigen initiatief gedaan.
De voorlopige conclusie van de eerste analyse luidt dat de posten in plus en in min bij de verrekeningen een lager percentage van de oorspronkelijke aannemingssom dan bij Waterwegen en Zeekanaal vertonen. De reden is dat de aard van de waterbouwkundige werken enigszins anders is. De Scheepvaart vindt dit resultaat eigenlijk vrij normaal.
Het auditcomité van De Scheepvaart heeft kennisgenomen van deze analyse en zal binnenkort de raad van bestuur een aantal aanbevelingen voorleggen. De Scheepvaart wacht niet op de audit van het Rekenhof en wil nu al een aantal werkzaamheden uitvoeren.
De vraag betreffende de in 2006 verspreide dienstorder kan de heer Clinckers straks beantwoorden. De heer De Koninck heeft daarnet al verklaard dat we maar eens naar de oude dossiers moeten kijken. De conclusies lopen in feite gelijk. Ik wil dat niet ontkennen. Sectoren als mobiliteit en openbare werken zijn sowieso gevoelig aan verrekeningen.
Wie een huis bouwt, weet dit. Het is een zaak een nieuw huis te bouwen. Wie een huis renoveert, komt al gauw op het gevoelige pad dat naar verrekeningen leidt. Ik ben zelf ervaringsdeskundige. Dit is kritischer voor een renovatie dan voor de bouw van een huis op propere grond. Niemand zal dit ontkennen. Dit alles neemt niet weg dat iedereen constant moet proberen zichzelf bij te schaven en lessen trekken uit alles wat is gebeurd.
Ik ontken wel dat de situatie totaal niet zou zijn verbeterd. Het gaat hier om 26 dossiers op een totaal van 261 dossiers. We hebben onmiddellijk zelf besloten die conclusies naar het hele beleidsdomein open te trekken. We willen ons niet tot Waterwegen en Zeekanaal beperken. We hebben met betrekking tot het Pressetext-arrest een interne dienstorder opgesteld. Normaal gezien zou dit zeer belangrijk moet zijn voor de toepassing. Dit toont in elk geval aan dat we eraan werken.
Wat de verrekeningen betreft, zitten we nog met een probleem. Aannemers klagen soms dat de facturen te traag worden betaald. Dit geldt zeker voor de onbetwiste gedeelten. We moeten dit probleem trachten op te lossen. Ook bij onze eigen verrekeningsprocedure worden we met betwistingen geconfronteerd. Bovendien moet ATO een advies verstrekken. Het gevolg is dat het wat langer duurt. Indien er dan een discrepantie is, moeten de werkzaamheden echter aan de gang blijven. Dit leidt er soms toe dat facturen na te lange tijd worden betaald. Waterwegen en Zeekanaal is zeker niet de slechtste leerling van de klas. Het is een algemeen probleem binnen het beleidsdomein. Ik hoop nog wat verbeteringen te kunnen aanbrengen.
De voorzitter : De heer Clinckers heeft het woord.
De heer Leo Clinckers : Er is gevraagd over hoeveel ingenieurs en juristen Waterwegen en Zeekanaal beschikt. Wij hebben ca. 25 ingenieurs en 10 juristen. De vraag of het aantal personeelsleden dat de dossiers behandelt in verhouding staat tot het volume aan dossiers, is natuurlijk niet zo eenvoudig te beantwoorden.
Hoewel we over een aantal ingenieurs en juristen beschikken, besteden we ook bepaalde zaken uit. Het is voor ons niet mogelijk alles zelf te doen. In de betrokken periode gaat het om 100 miljoen euro. Dat is verspreid over vele kleine aannemingen. Aangezien we dat zelf niet rond krijgen, wordt een en ander uitbesteed. Daarnaast hebben we ook een samenwerkingsovereenkomst met het departement voor de uitvoering van geotechnische onderzoeken en van een aantal studieopdrachten. Het departement voert bepaalde taken uit die wij vervolgens in het geheel verwerken.
De verhouding tussen het aantal personeelsleden en het resultaat vormt een bijzonder moeilijk punt. We zouden met vijftig ingenieurs en twintig juristen kunnen werken. Een ding is dan zeker, namelijk dat de personeelskosten zouden stijgen. Een ander gevolg zou kunnen zijn dat het aantal verrekeningen daalt.
Op het ogenblik zitten we in totaal met 10 procent aan verrekeningen. Uit de eerste reacties van de andere entiteiten die in de benchmark vervat zitten, blijkt dat zij ook op dat niveau zitten. Als je het volume en inspanningen aan studies fors opdrijft, staat de kost dan in verhouding tot het resultaat dat we zullen bereiken? Vandaar dat we dat willen opvolgen met de verrekeningsindex.
Ik heb ook horen spreken over demystifiëren. We zijn een organisatie die uiteraard niet foutloos werkt. Ingenieurs en leidende ambtenaren doen hun best om hun werk zo goed mogelijk uit te voeren. In 9 van de 10 gevallen doen ze schitterend werk en in 1 geval niet. Je moet dan niet de pretentie hebben om die ene persoon met de vinger te wijzen. We willen het dus meetbaar maken met een systeem zodat een afdelingshoofd kan zien wie er een probleem heeft en wie niet. Als er eens een keer een zware verrekening gebeurt, dan moet je daar lessen uit trekken. Het is goed dat het Rekenhof de zaken opvolgt en de 26 slechtste dossiers onderzoekt om remediëringen te zoeken. Je moet niet de 26 beste nemen om dan remediëringen te zoeken, want dan vind je niets.
De heer Jan Penris : Gebeuren er interne audits?
De heer Leo Clinckers : Ja. Er is niet alleen een eigen Interne Audit die volgens het holdingmodel samenwerkt met het agentschap Interne Audit van de Vlaamse Administratie (IAVA). Wij hebben ook interne controle waarbij we met ikz-procedures (integrale kwaliteitszorg) werken. Dat systeem hebben we een aantal jaren geleden ingevoerd en wordt steeds verder uitgebouwd. Elke procedure krijgt ook geregeld een audit omdat er wijzigingen of remediëringen moeten kunnen gebeuren. Het is een levend geheel, dat continu aandacht krijgt binnen de organisatie. Als we in de toekomst ruimte krijgen om zaken te versterken, ga ik niet verhelen dat we ook kijken naar juristen. Een aantal jaren geleden hadden we geen tien juristen. We hebben gezegd dat we ons op dat vlak moesten versterken omdat er volgens ons toch een toenemende juridisering van de samenleving is.
Ik heb ook een vraag gehoord over de omzendbrief van 2006. De dossiers die door het Rekenhof onderzocht zijn, zijn dossiers uit 2005, 2004, 2003, 2006. Als er in 2006 een omzendbrief wordt uitgevaardigd, dan gaat die niet het verleden veranderen. Het verleden is er en sleep je mee. Het zijn net verrekeningen en zaken die aanleiding geven tot interesten. De effecten van een omzendbrief van 2006 zullen pas een aantal jaren later duidelijk worden. Het belangrijkste is dat zulke zaken intern worden herkend en geremedieerd. Het Rekenhof heeft een aantal zaken opgemerkt. Sommige hadden wij ook al opgemerkt, en we zijn daar dus al aan het werken.
Zoals al gezegd, ben ik het eens met de aanbevelingen van het Rekenhof, en we zullen er ook werk van maken. Dat is ook in de beheersovereenkomst opgenomen. Op bladzijde 18 en 19 staat onder het verbeteren van de organisatie: Het opstellen, uitvoeren en evalueren van een actieplan naar aanleiding van externe audits. Het Rekenhof staat er ook vermeld. In ons ondernemingsplan nemen we die zaken dus op, zoals vermeld in de beheersovereenkomst. Voor 2011 en 2012 bijvoorbeeld staat er een bijzonder aandachtspunt: hoe kan je met het uitvoeren van openbare werken een heel belangrijk onderdeel van de werking van de organisatie zo zorgzaam mogelijk omgaan en welke acties kunnen worden ondernomen? Dat gegeven wordt continu bijgesteld en gemonitord. De heer Lombaert is de voorzitter van de commissie Investeren binnen onze organisatie. Hij is geen ingenieur maar heeft een juridische vorming genoten. Als er zich een probleem heeft voorgedaan bij een aanneming, wordt er, samen met de ingenieurs, nagegaan hoe dat in de toekomst kan worden vermeden. Door continu proberen te verbeteren, proberen we problemen op werven te vermijden.
De heer Marino Keulen : U hebt twee regeringscommissarissen, een functionele en een financiële. Die laatste vertegenwoordigt de minister van Financiën en Begroting. Hebben zij daar ooit opmerkingen over gemaakt? Het gaat dan meer over het verleden, over de minister en de leidend ambtenaar. Het lijkt me belangrijk dat zij dit in de toekomst vanuit hun taak als regeringscommissaris mee ter harte nemen. Is daarover gesproken vanuit uw positie als functionele minister en vanuit de positie van de minister van Financiën en Begroting?
Minister Hilde Crevits : Ik kan daar tweemaal bevestigend op antwoorden. Ik heb zelf als voogdijminister aan mijn regeringscommissaris gevraagd erop toe te zien dat W&Z die aanbevelingen goed opvolgt. Ik heb daarover een rapportering gekregen waarin de werkpunten worden aangeduid.
Wat de vraag over de opvolging van mevrouw Jans betreft, heeft de heer Clinckers al verwezen naar de beheersovereenkomst. Er is voorzien in een opvolgingsrapportage. We zijn dus een beetje proactief geweest in onze beheersovereenkomst. Een opvolgingsaudit kan ook interessant zijn, maar dat is de keuze van het Rekenhof. Er moet in elk geval een actieplan worden opgemaakt.
De heer Marino Keulen : Wat de toekomst betreft, geeft u duidelijk aan wat de werkpunten zijn. Maar hebben in het verleden de regeringscommissarissen ooit opmerkingen gemaakt in de lijn van het Rekenhof?
Minister Hilde Crevits : Neen, zij hebben die niet gemaakt. De reden waarom de heer Clinckers hier een heel lange uiteenzetting heeft gegeven, is dat hij de context wil schetsen waarbinnen bepaalde verrekeningen tot stand zijn gekomen. Het Rekenhof kan perfect een analyse maken van bepaalde dossiers waaruit dan lessen moeten worden getrokken. De regeringscommissarissen zelf hebben echter geen opmerkingen gemaakt.
De heer Marino Keulen : Ik zit hier in de oppositie, maar ik ben ook burgemeester. Op elke vergadering van het schepencollege zijn die verrekeningen een vast punt. We zijn er intussen dermate mee vertrouwd dat het verbazingwekkend zou zijn indien er geen verrekeningen zouden zijn, af en toe in min en zeker in plus. Ik denk dat nu heel veel collegas, ongeacht hun politieke kleur of strekking, een gevoel van herkenning hebben. In die zin is het goed dat ons hier een spiegel wordt voorgehouden. Iedereen moet correct en eerlijk zijn. Dat hoort ook zo bij een schepencollege, wanneer het gaat over wegenwerken en andere grootschalige openbare werken. Voor wie minder vertrouwd is met W&Z maar openbare werken op een ander niveau vrij goed kent, is dit heel goed ingeburgerd. Dat heeft op een bepaald moment ook wel een beetje te maken met onvoorziene omstandigheden, maar ook met stijl en met bedrijfsvoering. Nonchalance klinkt bijna alsof men het over zich laat komen, maar men is niet meer verbaasd wanneer het zich voordoet.
Minister Hilde Crevits : De minister van Financiën rapporteert ook periodiek over de verwijlintresten. Dat houdt ons echt wel wakker. Om de zoveel weken is er een rapportering. Ik ben al heel lang bezig met Openbare Werken, waaronder zeven jaar op lokaal niveau. Ik vind die publieke rapportering trouwens fantastisch. Men kan dan zien of de zaak goed evolueert. Dat is de taak van de regeringscommissaris, maar ook van het beleid en van de organisatie zelf.
Een van de redenen waarom in die dossiers geen opmerkingen zijn gemaakt, is dat het gaat om dossiers uit 2004 en 2005. De verrekeningen zijn in 2009 gemaakt. Het zijn dus dossiers met een geschiedenis.
De voorzitter : Mevrouw Smaers heeft het woord.
Mevrouw Griet Smaers : Ik heb daarstraks een vraag gesteld over de beheersovereenkomst. Zal dit verhaal worden opgenomen in de volgende beheersovereenkomst?
Minister Hilde Crevits : De heer Clinckers heeft net de bladzijden 18 en 19 geciteerd. Daarin staat dat als er een audit komt van het Rekenhof, de resultaten daarvan moeten worden opgenomen in het ondernemingsplan. Daar moet dan verder over gerapporteerd worden. Nu zitten die vervat in de lopende beheersovereenkomst.
Mevrouw Griet Smaers : Met het ondernemingsplan wordt dus ook de beheersovereenkomst bedoeld?
Minister Hilde Crevits : Dat staat in de beheersovereenkomst. De heer Clinckers heeft daaruit voorgelezen.
De voorzitter : De gedachtewisseling en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.
[1] Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1709/1.