Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 10/05/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Goedele Vermeiren tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het aantal leerlingen dat geen kaart kan lezen
- 1745 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Voorzitter, ik realiseer mij zeer goed dat deze vraag in het verlengde ligt van de vragen over wetenschappelijk onderricht (WO) die vorige week zijn gesteld. Hier gaat het enkel over de resultaten na de eerste graad van het secundair onderwijs. Deze vraag zal dus zeker overlappen. Maar de titel in De Standaard onlangs was toch frappant: Helft leerlingen kan geen kaart lezen.
Vorig schooljaar vond een herhaling plaats van de eerste peiling naar de beheersing van de eindtermen over het opzoeken en verwerken van informatie. Ongeveer 3000 leerlingen van het tweede leerjaar van de A-stroom van de eerste graad uit 97 secundaire scholen legden hiervoor toetsen af. Daarbij werd ingezoomd op de eindtermen leren leren en op eindtermen uit verschillende vakken die handelen over het omgaan met informatie en informatiebronnen. Dat zijn cruciale competenties voor de schoolloopbaan en voor het dagelijkse leven.
In vergelijking met de vorige bevraging, in 2004, stellen onderzoekers Rianne Janssen en Daniël van Nijlen een daling vast van het percentage leerlingen dat na het doorlopen van de eerste graad van het secundair onderwijs het niveau behaalt dat volgens de leerplannen behaald dient te worden. 7 jaar geleden haalde de helft van de leerlingen nog de doelstelling voor het lezen van grafieken en tabellen, vorig jaar is dit percentage gedaald naar 45 procent. Dat is een lichte daling, maar het is er toch een. Als het zo verder gaat Wat betreft het interpreteren van kaarten en plannen, zijn de cijfers nog problematischer. Daar valt het percentage terug van 57 naar 46 procent.
De cijfers zijn vooral alarmerend omdat die vaardigheden nodig zijn voor meerdere vakken, zoals wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde en veel technische vakken. Langs de andere kant moeten de cijfers ook wel genuanceerd worden. Leerlingen uit de richtingen met Latijn of Grieks scoren beduidend beter dan leerlingen uit technische richtingen. In die technische richtingen zijn dan ook weer onderling grote verschillen merkbaar. Ook verschillen tussen individuele leerlingen en complete klassen zijn opmerkbaar. Die zijn volgens de onderzoekers te verklaren door groepseffecten die kunnen meespelen.
Minister, hoe evalueert u deze cijfers? Hoe verklaart u dat de helft van de leerlingen deze leerplandoelstellingen en eindtermen niet bereikt? Ik heb ook het verslag van vorige week gelezen. Enerzijds heb je de verklaring, anderzijds de vraag hoe we ermee verder gaan. Misschien loopt dat in elkaar over.
De voorzitter : Wil iemand zich daarbij aansluiten? Dat kan alleen mevrouw Helsen of ikzelf zijn. Dat is niet het geval, dus heeft de minister het woord.
Minister Pascal Smet : Dat zegt hij opdat in het verslag te lezen zou staan wie hier nog is. (Opmerkingen. Gelach)
Voorzitter, collegas, in de peiling over informatieverwerving en -verwerking in de A-stroom van de eerste graad secundair onderwijs worden belangrijke vaststellingen gedaan rond competenties die essentieel zijn op school en in het dagelijkse leven. Het is inderdaad verontrustend dat zo veel leerlingen competenties voor het functioneel werken met plannen, tekeningen, kaarten, tabellen en grafieken niet beheersen. Ik stel bovendien vast dat voor deze onderdelen de leerlingen nog minder goed presteren dan in 2004.
De peiling laat ook grote verschillen zien in prestaties tussen de basisopties in de eerste graad. Dat is geen nieuw gegeven, maar deze peiling doet de opmerkelijke vaststelling dat de verschillen tussen de basisopties grotendeels blijven bestaan, zelfs nadat rekening gehouden werd met verschillen in een aantal leerlingenkenmerken zoals cognitieve vaardigheden, thuistaal, leermoeilijkheden en sociaal-economische situatie. Dat betekent dat leerlingen in bepaalde basisopties gemiddeld minder goed presteren dan vergelijkbare leerlingen uit andere basisopties. In ons Vlaams onderwijs hebben leerlingen met dezelfde achtergrondkenmerken in de ene basisoptie dus meer kans om de eindtermen te bereiken dan in een andere basisoptie. Dat is een opmerkelijke vaststelling. Ik denk dat de heer Noels dat eens goed moet lezen.
We moeten er in ons onderwijs voor zorgen dat alle leerlingen de nodige competenties verwerven. Opvallend is ook dat leerlingen uit de technische opties, met uitzondering van industriële wetenschappen en technische wetenschappen, nog vaak problemen hebben met opgaven die berekeningen vragen of met opgaven over technische tekeningen, plannen en schemas. Nochtans zijn dat zaken die deze leerlingen zeker onder de knie zouden moeten hebben voor hun verdere studies en voor hun beroepspraktijk.
Na de minder goede resultaten van de technische opties in de peiling van 2004 hadden we toch enige vooruitgang verwacht, zoals in de herhalingspeiling wiskunde in het basisonderwijs ook een vooruitgang is vastgesteld op onderdelen die in een eerdere peiling minder goed waren. In 2004 waren de eindtermen nog een relatief nieuw gegeven, maar intussen is er toch al meer tijd geweest voor het onderwijsveld om werk te maken van deze eindtermen.
Dit is inderdaad stof tot nadenken. Het zijn in eerste instantie de onderwijsverstrekkers die op zoek moeten gaan naar verklaringen en oplossingen. Wij doen dat uiteraard samen met hen.
Wat zijn nu de mogelijke verklaringen? Ten eerste: onvoldoende oefening om op een flexibele, systematische en zelfstandige wijze verschillende informatiebronnen te raadplegen en gebruiken. Leerlingen beschikken blijkbaar wel over een aantal elementaire vaardigheden om informatie op te zoeken in verschillende informatiebronnen en om die informatie functioneel te gebruiken. Dat lukt bij de meeste leerlingen echter alleen als de informatie letterlijk, eenvoudig en snel te vinden is in een bron. Uit de leerlingenbevraging bleek ook dat sommige leerlingen nooit met bepaalde referentiewerken werken op school, ook niet in vakken waar het hanteren van deze referentiewerken expliciet in de eindtermen is opgenomen.
Ten tweede: onvoldoende leerkansen om met informatiebronnen inzichtelijk en praktisch aan de slag te gaan. Sommige eindtermen of delen van eindtermen hebben de leerlingen nog niet inzichtelijk verworven, zoals het werken met hoogtelijnen op een kaart, het werken met maatschappelijk relevante tabellen en grafieken.
Ten derde: onvoldoende aandacht voor een goede studiemethode waarbij gebruik wordt gemaakt van controlerende leerstrategieën in plaats van memoriserende leerstrategieën. We leren uit de resultaten van de peiling dat leerlingen met een goede studiemethode, waarbij gebruik wordt gemaakt van controlerende leerstrategieën, beter presteren op de peiling.
Grote verschillen tussen prestaties in de basisopties kunnen deels verklaard worden door verschillen in hun leerlingenpopulaties. Maar ook dat is niet nieuw.
Uit de achtergrondvragenlijsten leerden we ook dat sommige graadcoördinatoren vinden dat hun leerkrachten soms te lage verwachtingen hebben van de leerlingen. Ook dat komt opnieuw naar voren. Misschien leggen leerkrachten de lat gewoon te laag in bepaalde basisopties.
Ten slotte bevestigt deze peiling alweer dat ons onderwijs nog te weinig inspeelt op de specifieke noden van leerlingen die thuis of met hun vrienden een andere taal dan het Nederlands spreken. Daar komen we altijd op terug. Omdat men het middel niet heeft, snapt men de rest niet. Dat bedoel ik daarmee.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Ja, maar dat kan toch niet de enige reden zijn.
Minister Pascal Smet : Neen, maar het is wel de reden voor een deel van de kinderen.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Heb ik nu uw antwoord goed begrepen? U somt een aantal mogelijke verklaringen op, maar u hebt gezegd dat de onderwijsverstrekkers nu moeten zoeken naar verklaringen en oplossingen.
Minister Pascal Smet : Telkens als er dergelijke peilingen zijn, organiseren we brede conferenties om de zaak te bekijken met iedereen die betrokken is. Het is in eerste instantie een taak van de onderwijsverstrekkers, niet van de minister.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Dat weet ik.
Minister Pascal Smet : Vooral zij moeten bekijken hoe ze ervoor kunnen zorgen dat de eindtermen wel kunnen worden gehaald en dat er betere peilingen zijn. Het is een oefening waarbij iedereen wordt betrokken: de lerarenopleiding, de onderzoekers, de leraren, de netten en zo meer.
Mevrouw Goedele Vermeiren : En de volgende peiling gebeurt dan over een aantal jaren?
Minister Pascal Smet : Ja.
Mevrouw Goedele Vermeiren : U zei dat u eigenlijk vooruitgang had verwacht, maar dat die er niet is. Is dat dan een tekortkoming van de onderwijsverstrekkers? Hebben ze dit niet genoeg opgevolgd?
Minister Pascal Smet : We hebben in Vlaanderen niet de traditie om te meten. De populatie verandert en we moeten goed nagaan, ook binnen de verdere professionalisering van ons onderwijs, hoe er in de scholen meer intern kan worden gemeten en opgevolgd, om op tijd het beleid bij te sturen. Ik ben er steeds meer van overtuigd dat het iets is wat we nodig hebben, niet om scholen te straffen of te rangschikken, maar wel om ze een instrument te geven om leerwinst te meten en te zien waar ze staan.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Ik denk dat dat noodzakelijk is. Die peiling zal er misschien op wijzen. We zullen dit proberen op te volgen, want het zijn toch wel heel belangrijke competenties. Ik heb er met een aantal mensen over gesproken, en die zeiden dat je tegenwoordig alles kunt opzoeken op internet. Maar dat is niet altijd zo, zeker niet voor leerlingen van de eerste graad. Die moeten doelgericht iets kunnen opzoeken. Pas in de derde graad moet men kijken of een site goed is, van wie die is en dergelijke meer.
Minister Pascal Smet : Het toont wel aan dat scholen meer moeten nadenken over internet. Niet alles wat op internet staat, is juist. Het is ook een probleem dat veel kinderen denken dat wat op internet staat, de waarheid is, terwijl dat niet zo is. Ook dat is al leren. Ik denk dat het ook belangrijk is om dat in de schoolpraktijk, die de komende jaren een ongelooflijke evolutie zal kennen, mee te nemen, in de ontwikkeling van handboeken en applicaties. Men moet op een verstandige manier tablets en digitale borden leren gebruiken. Je kunt daar heel wat dingen mee doen. Dat zal wel wat voorbereidend werk vragen.
Mevrouw Goedele Vermeiren : De ICT moet worden meegenomen. We moeten in gesprek gaan met de makers van handboeken en met de leerkrachten. U hebt het voorbeeld aangehaald van de technische richtingen die het vaak moeilijk hebben met plannen tekenen en plannen begrijpen. Toen we vorige week op werkbezoek waren, heb ik een gesprek gehad met iemand die zei dat leerlingen nog altijd moeten begrijpen wat eronder zit. Ze tekenen plannen, ze zien plannen op de computer, maar als die computer faalt en die rechte lijn is er niet, dan moeten ze altijd weten wat daaronder zit. Ook jongens die met de vrachtwagen leren rijden, moeten nog altijd leren rijden zonder gps, omdat ze moeten weten wat er onder die technologie zit. Ik denk dat dat een hele uitdaging is voor de toekomst, waar we aan moeten werken, maar ik denk toch dat we de toekomst positief tegemoet mogen kijken.
Minister Pascal Smet : U hebt daarin gelijk. De vraag is: hoe doe je dat? Daar is nog een hele weg af te leggen.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Nog een lange weg, denk ik, want dat is niet gemakkelijk. Het is ook vaak subjectief.
Minister Pascal Smet : Ik denk wel dat het kan, met creativiteit.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.