Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 10/05/2012
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het jaarklassensysteem
- 1643 (2011-2012)
Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het manifest van de Vereniging Vlaamse Leerkrachten en hun voorstel om de jaarstructuur in het lager onderwijs af te schaffen
- 1671 (2011-2012)
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, minister, collega's, onlangs werkte de Vereniging van Vlaamse Leerkrachten (VVL) een manifest uit waarin werd gesuggereerd om in het lager onderwijs het jaarklassensysteem (JKS) te verlaten. In het voorstel van de VVL zouden lagereschoolleerlingen onderwijs krijgen in een groep van leeftijdsgenoten, maar op basis van een individueel uit te werken leertraject. De eindtermen voor het lager onderwijs moeten immers pas op het einde van het zesde leerjaar worden bereikt, zodat er ruimte is voor differentiatie: niet alle leerlingen hoeven alles in hetzelfde tempo te doen.
De hoofdredacteur van de Onderwijskrant stelt het jaarklassensysteem daarentegen voor als de meest rendabele manier van onderwijsinstructie. Met een JKS is het gemakkelijker om de leerstof te structureren in op elkaar volgende delen. Als die leerstofonderdelen dan via klasinstructie aan een groep leerlingen met dezelfde basisvoorkennis kunnen worden aangeleerd, dan is er bovendien meer tijd voor individuele begeleiding en voor extra instructie voor leerlingen die dat nodig hebben, en zelfs voor minder klassikale activiteiten.
Sinds het decreet op het basisonderwijs van 1997 is het begrip jaarklas in feite verdwenen uit de onderwijsregelgeving van de lagere school. Dat betekent dat scholen die het wensen, hun onderwijs meer kunnen organiseren volgens de principes die de VVL voorstaat, maar ook volgens het meer gebruikelijke JKS, wat de meeste nog steeds doen.
Minister, is er in verband met het JKS relevant onderzoek gebeurd? Als dat het geval is, mag u de resultaten via de secretaris overhandigen en volstaat het om de belangrijkste conclusies mee te delen. Indien dat niet het geval is, is het dan niet zinvol om een onderzoek te verrichten?
Als de verschillende visies op onderwijsverstrekking in de basisscholen mogen leiden tot een groter verschil in aanpak tussen de verschillende scholen, in welke richtlijnen voorziet u dan voor het correct begeleiden van basisschoolleerlingen die in de loop van hun lagereschoolcarrière van type school veranderen?
Vindt u het wenselijk om de evolutie binnen de scholen in een bepaalde richting te sturen? Zo ja, in welke richting? Of behoort dit tot de vrijheid van onderwijs? Welke persoonlijke opinie hebt u daarover?
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : De VVL pleit in haar manifest voor een school die gemodelleerd is naar het ritme van elk kind. Om kinderen toe te laten meer op hun eigen ritme te werken, pleit de VVL ervoor de traditionele onderwijsstructuur zoals die nu bestaat, opzij te zetten en de jaarstructuur te doorbreken.
Het nieuwe systeem zou heel wat voordelen opleveren. Zittenblijven wordt op die manier onmogelijk en kinderen kunnen dus binnen hun leeftijdsgroep en vriendengroep blijven. Daarnaast komt het accent meer te liggen op de eigenheid van het kind. In het voorgestelde manifest bepleiten de Vlaamse leerkrachten tevens een team van docenten. Dat houdt in dat een groep kinderen gedurende hun hele lagere school geleid wordt door dezelfde leerkrachten.
De jaarstructuur opgeven is een uitdaging. Het zit ingebakken in de Vlaamse cultuur. Als men dat wil afschaffen, zal men op veel weerstand stuiten van ouders, maar het is mogelijk. Er is geen enkele verplichting om het onderwijs te structureren in jaarklassen. Bovendien zijn de eindtermen in het lager onderwijs alleen vastgelegd voor het zesde leerjaar.
Ik vind het positief dat er nagedacht wordt over alternatieve structuren. Wat al jaren is, is niet per definitie goed. Bovendien zou het voorstel van de VVL zittenblijven onmogelijk maken. De wetenschappers zijn het eens over de negatieve gevolgen van zittenblijven. Onlangs verscheen nog een studie van de KU Leuven over het onderwerp. Ik heb daar toen een actuele vraag over gesteld. U hebt toen aangekondigd dat u zou bekijken of er uit de geformuleerde beleidsaanbevelingen acties kunnen komen en zo ja, welke , tot wie die desgevallend gericht moeten worden en wat de rol van de overheid daarin is. Er zou ook bekeken worden of er een actieplan zou komen.
Minister, zijn er momenteel scholen waar in het lager onderwijs niet gewerkt wordt met jaarklassen? Zo ja, wat blijken in de praktijk de voor- en nadelen te zijn?
Hebt u, behalve van de VVL, signalen ontvangen vanuit het veld die ook pleiten voor een afschaffing van de jaarklassen? Zo ja, vanuit welke hoek en biedt u hun ondersteuning aan bij het overwinnen van de hierboven vermelde drempel voor de afschaffing ervan?
Kunt u al meer informatie geven over de acties die eventueel gekoppeld zouden worden aan de studie van de KU Leuven over zittenblijven? Mogen we een actieplan verwachten? Zo ja, wanneer komt dat er?
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, ik sluit me aan bij de ideeën die voorgaande sprekers hebben geformuleerd. Ik ben ook heel benieuwd naar uw antwoord. Ik heb destijds een gelijkaardige vraag gesteld over zittenblijven. Ik vond dat u toen met uw antwoord op de vlakte bleef. Ik had het gevoel dat u de afschaffing van het zittenblijven in de lagere school zoals ik toen suggereerde, niet meteen als een optie zag. Ik kan me niet herinneren of u daar toen een reden voor hebt gegeven. Zoals mevrouw Pehlivan zegt, is het niet zo evident om ingebakken structuren te veranderen.
Wanneer u het echter hebt over het secundair onderwijs, wilt u blijkbaar wel aan de structuren wrikken. Ik ben dan ook enigszins hoopvol. Wanneer heel wat onderwijsspecialisten het erover eens zijn dat de organisatie van het lager onderwijs anders kan in het belang van de kinderen, dan stemt het me hoopvol dat u misschien ook zult kiezen voor het belang van de kinderen en dat u inderdaad een aanpak zult toelaten die eerder op maat is van elk kind dan op maat van de bestaande klassenstructuur. Ik ben benieuwd naar uw antwoorden op de vragen die hier zijn gesteld.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Het doorbreken van het jaarklassensysteem heeft al heel wat stof doen opwaaien. Wij denken dat het de taak is van de overheid om goed aan te geven wat een kind op het einde van die basisschool moet kennen. Hoe dat wordt bereikt, is inderdaad gekoppeld aan de school zelf, het pedagogisch project dat daar wordt onderwezen en de manier waarop de school dat wil invullen.
De heer De Meyer heeft al gezegd dat in het decreet Basisonderwijs van 1997 het begrip jaarklas eigenlijk al is verdwenen. In de realiteit blijkt echter dat de scholen dat systeem behouden. Fundamenteel is daar dan ook niet veel mis mee. Ik zie heel wat voordelen aan de bestaande structuur, zowel voor de leerlingen als voor de leerkrachten. Mevrouw Brusseel heeft het over lesgeven op maat van het kind. Dat is zeer terecht, maar in het systeem zoals dat nu bestaat, wordt daar al op ingegaan via bijsturing, extra uitdieping, de kangoeroeklassen. Dat kan binnen het systeem ook.
Voor leerkrachten zal dat een fundamentele verandering geven. Minister, we hebben al de grote hervormingen in het secundair onderwijs. Nu zou u er nog een lap op geven door ook aan de principes van het basisonderwijs te gaan trekken.
Minister, over deze thematiek vond ik een zeer mooi artikel in Klasse van mei 2012. Onderwijspedagoog Pieter Van Biervliet legt daarin zeer verantwoord uit dat het jaarklassensysteem waarin een leraar klassikaal lesgeeft nog altijd de beste resultaten geeft. Hij geeft daar argumenten voor, en ook voor het feit dat het afschaffen van het jaarklassensysteem geen oplossing biedt voor het zittenblijven. Ik raad u aan om dat eens te bekijken. Dat artikel bevat zeer veel interessante materie.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ik heb ook veel belangstelling voor het thema en heb er al enkele uitspraken over gedaan. Minister, we stellen vast dat de meeste scholen niet de beweging maken om af te stappen van het jaarklassensysteem. We stellen ook vast dat niet enkel en alleen op dit domein, maar ook op veel andere domeinen innovatie in het onderwijs slechts in zeer beperkte mate aan bod komt. Ik vraag mij af hoe dat komt en of u daar als minister ook bij stilstaat. Hoe denkt u daar in de toekomst mee om te gaan?
De heer Boudewijn Bouckaert, voorzitter, treedt als voorzitter op.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : De Vereniging Vlaamse Leerkrachten heeft al aangehaald dat dit in de reglementering van het basisonderwijs vandaag perfect mogelijk is. In het niveaudecreet over het basisonderwijs van 1997 bepalen we alleen maar hoelang een kind in het kleuter- en het lager onderwijs kan doorbrengen. Maar hoe de school dat organiseert en hoe de kinderen in groepen worden ingedeeld in zowel het kleuter- als het lager onderwijs, dat behoort tot de autonomie en de verantwoordelijkheid van de school zelf. Er is daar op dit ogenblik heel veel mogelijk. In vergelijking met het secundair onderwijs of andere vormen van onderwijs leggen we in het basisonderwijs heel weinig op.
Het is goed dat de VVL dat nu op tafel legt. U weet dat we in Vlaanderen ten aanzien van organisatie vaak traditioneel zijn ingesteld. Daar is op zich niets verkeerd mee. Maar als er mensen zaken op tafel leggen, komt er vrij snel een behoudsgezinde reactie. Die reactie is begrijpelijk. Maar anderzijds en dat geldt voor elke organisatie moet je af en toe eens de fundamenten van je organisatie ter discussie durven te stellen, zeker in het licht van nieuwe evoluties. Zijn we goed bezig of niet? Wat is goed en wat is minder goed? Moeten we het aanpassen of veranderen? Dat is op zich een heel interessante oefening, die aanleiding geeft tot het al dan niet zoeken van alternatieven. Iedereen kan zien dat er naar aanleiding van de communicatie van de VVL een heel boeiende discussie is ontstaan.
De meeste scholen volgen het jaarklassensysteem. Slechts een heel kleine groep van scholen, de methodescholen, hanteren vanuit hun pedagogisch project alternatieve groeperingsvormen. Het jaarklassensysteem is eigenlijk een organisatievorm die aansluit bij een enkelvoudig lineair ontwikkelingsmodel. In dat model ga je ervan uit dat de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen volgens vooraf bepaalde, voor iedereen geldende fases verloopt, die leeftijdsgebonden zijn. De ene fase moet succesvol doorlopen zijn vooraleer met de volgende te kunnen beginnen. In zon model krijgen de leerdoelstellingen van leerplannen en handboeken al snel een normatief karakter. En dan is de link met zittenblijven, die ook de VVL en beide vraagstellers hier leggen, uiteraard niet veraf.
Ik vind het opvallend ik heb het laten nakijken omdat ik dit een interessant thema vind dat er blijkbaar heel weinig onderzoek is gedaan naar het jaarklassensysteem. Het is niet toevallig dat het onderzoek dat er wel iets over zegt een onderzoek over zittenblijven is. Ik heb het over het recente onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek Zittenblijven in vraag gesteld van professor Bieke De Fraine e.a. van de KU Leuven.
De heer De Meyer heeft terecht onderstreept dat het tot de pedagogische vrijheid van een school behoort om dat te organiseren. Bij gebrek aan onderzoek is het koffiedik kijken om de effecten daarvan te kunnen inschatten. Onderwijs heeft altijd enige vorm van standaardisering. Je moet ervan uitgaan dat je groepen kunt maken. Individueel onderwijs organiseren is heel duur en moeilijk. De vraag is of jullie willen dat we daarover een onderzoek doen. Ik ben er op zich niet tegen om een onderzoek te organiseren over het jaarklassensysteem, om het dan ter beschikking te stellen van de onderwijsverstrekkers, die in eerste instantie verantwoordelijk zijn om daarmee om te gaan. Ik wil jullie mening daarover kennen.
U weet dat we in september in Antwerpen, Brussel, Gent en de Mijnstreek in het basisonderwijs experimenten starten onder wetenschappelijke begeleiding, om dan vooral in concentratiescholen kinderen voor te bereiden op de eindtermen. Het enige wat we opleggen, is dat men de eindtermen behaalt. Ik verwacht dat scholen zullen proberen te experimenteren om in een concentratieschool het jaarklassensysteem te doorbreken omdat je daar met een heel specifieke situatie zit. Ik kan mij dat voorstellen. Je kunt dan in het begin meer de klemtoon leggen op het aanleren van het Nederlands, op de taalverwerving, op de attitudes. Je kunt eerst vooral daarop werken, om dan te verschuiven naar andere eindtermen.
Ik ben niet tegen een onderzoek daarover. Als u mij vraagt om een onderzoek te doen en dat ter beschikking van de onderwijsverstrekkers te stellen, dan wil ik dat doen. Als u geen onderzoek wenst en het aan de onderwijsverstrekkers overlaat, dan bekijk ik dat.
Mevrouw Pehlivan, het actieplan Zittenblijven is bijna af. We zullen het tegelijkertijd met de conceptnota over de hervorming van het secundair onderwijs vrijgeven. Ook over het zittenblijven en de praktische aspecten ervan is een dialoog belangrijk.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, ik wil de minister bedanken voor zijn interessant antwoord. Het is inderdaad zo dat het de opdracht is van de onderwijsverstrekkers om ervoor te zorgen dat de leerlingen de eindtermen bereiken. Hoe ze dat doen, is hun verantwoordelijkheid. We weten anderzijds dat het meest gangbare systeem dat van de jaarklassen is. Is dit voor verbetering en nuancering vatbaar? Dat blijft een open vraag, daarover kan gediscussieerd worden. Kan wetenschappelijk onderzoek hiertoe bijdragen? Het is mogelijk van wel, maar ik vind het een beetje moeilijk om daar op dit moment een antwoord op te geven. Ik zou het zeker en vast niet willen uitsluiten. Het hangt af van wat men juist zal onderzoeken, van hoe dat juist wordt omschreven. Het is misschien nuttig om de denkoefening even voort te zetten over de vraag of bijkomend onderzoek al dan niet wenselijk is. Ik zou daarover nu niet in snel twee minuten beslissen.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Voorzitter, minister, ik dank u voor uw open antwoord. Het verrast me niet, en eigenlijk ben ik ook wel blij met uw antwoord. U toont de bereidheid om toch een onderzoek te doen. Ik ben eerder voorstander daarvan dan mijn collega.
U hebt gezegd dat er bij de methodeschool kleine groepen zijn, maar ik wil het voorbeeld aanhalen van Gent, van het Freinetsysteem. Daar is het systeem van de jaarklassen volledig doorbroken, maar daar zijn er geen kleine groepen, integendeel, het zijn heel grote groepen.
Minister Pascal Smet : Ik heb niets gezegd over kleine groepen. Ik heb gezegd dat onderwijs gericht is op enige standaardisatie. Als men vanuit dat idee vertrekt, zit men in een lineair systeem omdat men ervan uitgaat dat grote groepen kinderen op dezelfde manier evolueren. Dat wou ik zeggen. Als men het dan individueel doet, is het moeilijk om daarvan af te wijken. Maar natuurlijk is het mogelijk om af te wijken: alles hangt af van de organisatie.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Dan heb ik dat verkeerd begrepen.
Het is natuurlijk evident dat de scholen en de onderwijsverstrekkers zelf het pedagogisch project kunnen bepalen, maar vanuit Vlaanderen zouden we toch een vorm van ondersteuning en begeleiding kunnen geven. Als zelfs de VVL, en ik veronderstel dat het leerkrachten zijn van verschillende netten, zichzelf in vraag beginnen te stellen, waarom dan ook niet? Het zou voordeel kunnen opleveren. Ik pleit ervoor dat er wel een onderzoek kan komen en dat we het hier in de commissie kunnen bespreken. Ik ben vragende partij. Ik begrijp dat het niet vlug kan gebeuren. Misschien kunnen we ingaan op uw voorstel met betrekking tot de nieuwe scholen in Antwerpen, Brussel, Gent en Limburg. Misschien kan de ene groep wel een klassiek systeem hanteren en kan de andere leefgroepen inrichten. Wie weet? Misschien kan daarover een vergelijkende studie gebeuren. Misschien kan ook het klassieke systeem in bepaalde scholen tegenover de methodescholen worden geplaatst. De tijd is misschien rijp om wetenschappelijk onderzoek te laten doen.
Ik geef u het voorbeeld mee van mijn eigen situatie. Ik ben hier begonnen in het derde leerjaar en ik sprak geen enkel woord Nederlands. Ik heb mijn leerkracht van het derde en vierde leerjaar daar onlangs over bevraagd. Zij zei dat ze mij gewoon hebben laten doorschuiven, ze hebben er geen rekening mee gehouden dat ik op dat moment de taal niet sprak. Op een bepaald moment kon ik gewoon in alle klassen functioneren en meepikken wat werd aangeboden. Ik denk dus dat het een mogelijkheid kan zijn voor kinderen bij het aanleren van het Nederlands, maar ook voor andere vakken. Kinderen leren soms van kinderen. In leefgroepen werkt men ook met tutors waarbij kinderen elkaar dingen aanleren. Volgens mij is de tijd rijp voor een wetenschappelijke toetsing waarvan de resultaten kunnen worden aangeboden aan de onderwijswereld.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Ook vanuit mijn fractie is er belangstelling voor een onderzoek en een discussie hierover. Er is inderdaad al voldoende vrijheid om dit soort methodescholen te organiseren. Het kan, er is dus geen dringend probleem, dat is waar, maar als we moeten kunnen reflecteren over het bijstellen van onderwijsstructuren, is een onderzoek wel wenselijk.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, de heer De Meyer stelt voor om voorzichtig te zijn en om niet direct zon onderzoek te laten doen. De twee andere collegas houden een sterk pleidooi om wel een onderzoek te laten doen. Ik wil concreet antwoorden op de vragen die u hebt gesteld, minister.
U hebt gevraagd of we het wenselijk vinden een onderzoek te koppelen aan de experimenten over diversiteit die van start zullen gaan. Ik zou zelf heel voorzichtig zijn om die zaken te mengen.
Minister Pascal Smet : Dat heb ik niet gezegd. Misschien hebt u me verkeerd begrepen. Ik heb gezegd dat het wenselijk is het onderzoek te laten doen naar het doorbreken van het jaarklassensysteem. Ik heb er wel op gewezen dat we experimenten zullen hebben voor het basisonderwijs die in september starten. Dat zal onder wetenschappelijke begeleiding zijn. Het zou kunnen dat men daar experimenteert met het doorbreken, specifiek in de context van concentratiescholen. Dat is nog iets anders.
Mevrouw Kathleen Helsen : Het is dan ook niet wenselijk om daar het onderzoek op jaarklassensysteem te plaatsen. Dat is mijn grote bekommernis, als we het gaan koppelen aan bijvoorbeeld de methodescholen. Je hebt een controlegroep nodig. Om het onderzoek over het jaarklassensysteem zuiver te houden, moet je ervoor zorgen dat je niet meer dan één variabele hebt, want anders kunnen de resultaten van het onderzoek vreemde effecten hebben. Dan meet het niet wat we willen meten.
Dat was mijn bekommernis bij de experimenten over diversiteit, maar ook bij het eventuele onderzoek naar methodescholen, omdat je de methode niet volledig kunt loskoppelen van het doorbreken van het jaarklassensysteem. Je zou een variabele moeten kunnen meten en ervoor zorgen dat je een controlegroep hebt en dat je dat verspreid over heel Vlaanderen kunt doen. Ik vrees ervoor dat we vandaag onvoldoende voorbeelden hebben om dat onderzoek ten gronde te kunnen doen.
We moeten niet alleen het toepassen van het jaarklassensysteem onderzoeken, maar ook innovatie binnen onderwijs in het geheel. Hoe kunnen we dat meer ingang doen vinden? Nu gaat het over het jaarklassensysteem, maar er zijn nog veel andere elementen die heel belangrijk zijn, en waar innovatie, praktijk en onderzoek aan elkaar verbonden zijn. Nu is dat niet al te sterk aanwezig in onderwijs, en die koppeling wordt niet altijd gemaakt, waardoor we vele kansen missen. Dat is wel een belangrijk element om te bekijken, veel belangrijker dan nu een onderzoek te doen over de effecten van het jaarklassensysteem.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Het jaarklassensysteem sluit natuurlijk individuele trajecten voor kinderen niet uit. Dat wil ik toch nog even herhalen.
Minister, hoe verloopt de overstap voor kinderen van het ene naar het andere systeem? Gaat dat probleemloos? Ik kan me best voorstellen dat bepaalde kinderen gedurende een aantal jaren het ene systeem volgen en dan om de een of andere reden overstappen. Hebt u zicht op de gevolgen daarvan of niet?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, bestaan er evaluaties van het methodeonderwijs? Freinetscholen bestaan toch al heel lang. Daarvan zijn me positieve verhalen bekend, maar ook heel negatieve, zoals leerlingen die naar het reguliere onderwijs overstappen omdat het hun ding niet is. Dat kan ons heel wat leren.
Kunnen we een overzicht krijgen van de experimenten die in september lopen, waarnaar u in uw antwoord verwijst? Wat gaat men doen, hoe lang en waar gaan die lopen?
Minister Pascal Smet : Als het start in september zal ik een toelichting geven. Het gebeurt samen met onderwijs, met pedagogische begeleidingsdiensten en onderwijsverstrekkers. Op het departement werkt men daar nu aan.
Kinderen kunnen vandaag in het huidige systeem ook veranderen van school. De ene basisschool is de andere niet. Zelfs als je binnen een jaarklassensysteem werkt, is het eerste vierde jaar niet altijd noodzakelijkerwijs op dezelfde wijze ingevuld als een vierde jaar in een andere school. Dat geeft ook al verschillen.
Als je in een totaal ander systeem stapt, hoe dat ook wordt ingevoerd, kan het wel gevolgen hebben voor de ouders die naar een klassieke school zouden gaan. Op dit moment is dat voorbarig. Als ouders een school zouden kiezen die geen jaarklassensysteem heeft, moeten ze goed weten wat het gevolg daarvan is voor het verdere verloop van de schoolloopbaan in het basisonderwijs van hun kind. Dat is een responsabiliseringsaspect dat de ouders goed moeten inschatten als ze keuzes maken.
Mevrouw Helsen, u hebt gelijk dat we in onderwijs niet bezig zijn met innovatie en strategische ontwikkelingen op de lange termijn. Ik ben met de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Koning Boudewijnstichting in dialoog ik zal daar nu nog niet veel over zeggen om na te denken over die rolinschatting: al of niet met scenario denken, hoe we onderwijs kunnen voorbereiden op de toekomst, of er nieuwe dingen nodig zijn op het metaniveau, zonder te concreet te zijn, of we bepaalde evoluties moeten toepassen in onderwijs en hoe we dat moeten doen. Op dit moment gebeurt daarover heel weinig denkwerk. Als het gebeurt, is het een beetje plig-plog over themas en ik vind dat dat een leemte en een probleem is in ons onderwijs. Daarom voer ik actieve gesprekken met de Vlor en de Koning Boudewijnstichting om na te gaan of we dat niet kunnen invullen. Ik heb het sterke vermoeden dat ik daarover in de komende weken beslissingen zou kunnen nemen, al of niet gekoppeld aan het functioneren van de Vlor.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.