Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 19/01/2012
Vraag om uitleg van de heer Robrecht Bothuyne tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het personeels- en tenderbeleid van de VDAB
- 609 (2011-2012)
De voorzitter : Collegas, we kregen reeds een toelichting bij het verslag van het Rekenhof over personeelsaangelegenheden van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB). (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 37-A/1). De heer Bothuyne heeft daarover ook een vraag om uitleg ingediend.
De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Voorzitter, ik heb mijn vraag ingediend na het verschijnen van het rapport van het Rekenhof. Die vraag focust vooral op het uitbestedingbeleid van de VDAB. Dat is maar een beperkt element in het hele rapport, zoals we het daarnet toegelicht kregen. Waarvoor dank, overigens.
Het Rekenhof heeft wel wat kritiek op het uitbestedingsbeleid van de VDAB. Na het invoeren van de sluitende aanpak voor werkzoekenden in 2005 werd gekozen om de bijkomende begeleidingstrajecten met uitbesteding te realiseren, zonder dit echt af te wegen tegen een uitvoering in eigen beheer. In de beleidsnota 2004-2009 daarvoor, minister, bent u uiteraard niet verantwoordelijk werd nochtans duidelijk gesteld dat uitbesteding slechts in het regulier beleid zou worden opgenomen na een evaluatie van de proeftuin trajectwerking. In de beheersovereenkomst 2004-2010 werd echter wel al uitgegaan van trajectwerking voor de uitbesteding van die bijkomende trajecten, zo stelt het Rekenhof.
De proeftuin trajectwerking slaagde er niet in de VDAB en de minister een objectieve maatstaf aan te reiken om de reguliere VDAB-trajecten en de uitbestede trajecten te vergelijken. De doelgroep die in de proeftuin werd bereikt, was blijkbaar te verschillend van de deelnemerspopulatie van de reguliere VDAB-trajecten. Wat wel vaststaat, is dat de proeftuin zijn objectief van 50 procent uitstroom naar werk niet haalde.
Vraag blijft dus op welke basis er momenteel afgewogen wordt of bepaalde activiteiten door de VDAB worden uitgevoerd, dan wel worden uitbesteed. Momenteel zien we een sterke evolutie naar het uitbesteden van opleiding en begeleiding van werklozen aan derden. Het aandeel van de middelen voor opleiding en begeleiding van werkzoekenden dat naar derdenorganisaties gaat, steeg van 8 procent in 2005 naar 21 procent in 2009. De uitvoering van het werkgelegenheids- en investeringsplan (WIP) is hiervan een goed voorbeeld. Bijna alle opleidingen die de VDAB met het WIP heeft gerealiseerd, werden uitbesteed.
Het Rekenhof toont zich eveneens kritisch ten aanzien van het personeelplan van de VDAB, dat onvoldoende naar een verhoging van efficiëntie streeft en dat zou moeten worden geactualiseerd. Een evolutie die we hierbij ook in het achterhoofd moeten houden, is de stijging van het personeelsbestand van de VDAB met meer dan 20 procent tussen 1998 en 2010.
Minister, hoe reageert u op de vaststelling door het Rekenhof, dat er door de VDAB geen weloverwogen afweging wordt gemaakt tussen het uitbesteden van begeleiding en de uitvoering ervan in eigen beheer? Hoe reageert u op de vaststelling van het Rekenhof dat de uitstroomresultaten van uitbestede trajecten, voor zover ze al vergelijkbaar zijn natuurlijk, niet beter zijn dan de trajecten die in eigen beheer zijn uitgevoerd? Op basis van welke criteria moet deze afweging momenteel normaal worden gemaakt en hoe dient ze in de toekomst te worden gemaakt? Zijn er, op basis van ongeveer acht jaar uitbesteding, nieuwe inzichten? Zo ja, welke? Hoe komt het dat de deelnemersgroep van de proeftuin trajectwerking blijkbaar in die mate afweek van de deelnemers aan de reguliere VDAB-trajecten, dat een vergelijking van de resultaten onmogelijk bleek? Is hierdoor de proeftuin als oefening mislukt?
Hoe groot is het aandeel aan middelen voor opleiding en begeleiding van werkzoekenden dat in 2010 en 2011 naar derdenorganisaties gaat? Kunt u een opdeling geven tussen de middelen die naar commerciële derden en naar nonprofit-derden gaan? Minister, welke strategische visie hebt u met betrekking tot de evolutie van de aandelen van deze middelen? Kunt u meer toelichting geven bij het uitbestedingsbeleid van de competentiecentra? Wat is de impact van de uitbesteding van de opleidingstrajecten op de wachtlijsten en heeft dit specifieke gevolgen voor de werking van de competentiecentra?
Minister, u acht een actualisatie van het personeelplan van de VDAB, zoals door het Rekenhof gesuggereerd, wel degelijk nuttig. De opdracht is al gegeven, ik veronderstel dat men daarin al vergevorderd is. Op welke termijn zou dit er komen? Hoe zal hierbij naar meer efficiëntie worden gestreefd, zoals het Rekenhof vraagt?
Wat ruimer dan het uitbestedingsbeleid is de manier waarop de VDAB omgaat met zijn personeel. Men zit, als gevolg van het federale KB, in principe in het carcan van het Vlaamse personeelsstatuut. Het zou mooi zijn indien de VDAB, bij uitstek een organisatie die bezig is met competentiegericht opleiden en met competentiegericht aanwerven van werkgevers, dit ook zelf zou kunnen doen: niet alleen op basis van diplomas aanwerven maar op basis van competenties. Minister, u kunt die vraag enkel in samenspraak met minister Bourgeois beantwoorden. We weten dat hij daar al een paar jaar mee bezig is. Hoever staan we daarmee? Kan de VDAB daarin een pilootrol in spelen? Ik ben ervan overtuigd dat daartoe bij de VDAB de bereidheid leeft.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : De VDAB en ook u, minister, moeten bijzonder blij zijn met de opmerkingen van het Rekenhof. Er zijn bedrijven en instellingen die dure auditkantoren moeten betalen om dit soort van werk te doen. Een scherpe analyse en reflectie kunnen een aanzet vormen tot het verbeteren van een aantal processen.
Ik heb heel het document doorgenomen. Het is eigen aan de stijl van het Rekenhof dat wat op basis van de bevindingen is vastgesteld ook vaak heel scherp wordt verwoord. Ik heb ook vastgesteld dat het Rekenhof bepaalde zaken, bijvoorbeeld het algemeen humanresourcesbeleid of de algemene meldingen, goed vindt. Hier en daar zijn dan verbeteringen mogelijk. Volgens mij moeten we ons concentreren op de lessen die we uit de positieve en de kritische bevindingen kunnen trekken.
De audit heeft betrekking op de VDAB. Binnen bepaalde kaders is de VDAB veeleer lijdend voorwerp of geeft het uitvoering aan een beleid waarover elders een beslissing is genomen. De heer Bothuyne is al ingegaan op de beleidskeuze meer te tenderen. Dit is een gevolg van de inschatting van de beschikbare capaciteit en van de aanwezigheid van een doelgroep die niet gemakkelijk kan worden ingeschakeld. In functie van het specifiek karakter van die doelgroep is dan ook voor de organisatie van een externe begeleiding gekozen. De reden waarom de uitstroom van 50 procent niet wordt gehaald, is allicht ook daar te vinden.
Ik wil ervoor waarschuwen dat een beleidskeuze een afgewogen optie moet zijn. We moeten ons hoeden voor ideologische keuzes. De afweging moet op basis van de capaciteit en van het specifiek karakter van de doelgroep gebeuren. De marginale kost van een interne of externe organisatie moet de drijfveer zijn. De beslissing iets door de VDAB of door externen te laten uitvoeren, mag geen ideologische keuze zijn. Een kat kan een openbare kat of een private kat zijn, maar ze moet in de eerste plaats muizen vangen.
De regeling voor het instructiepersoneel bestaat blijkbaar al sinds 1972. Dat is blijkbaar al een tijdje een vraagstuk. Het Rekenhof merkt op dat die mensen eigenlijk van de interne Vlaamse openbare arbeidsmarkt worden uitgesloten. Ik stel hier een heel open vraag. Rekent het Rekenhof het onderwijs bij de interne Vlaamse openbare arbeidsmarkt? Volgens mij zal het instructiepersoneel veeleer in de richting van het onderwijs of van het bedrijfsleven dan in de richting van andere functies binnen de Vlaamse overheid door- of uitstromen. Dit is een open vraag.
De organisatie die zelf de mobiliteit op de arbeidsmarkt bepleit, kan uiteraard niet tegen de mobiliteit van de eigen medewerkers gekant zijn. Die objectieve mobiliteit moet echter haalbaar zijn en in functie staan van het profiel van het instructiepersoneel dat we in dienst hebben.
Het Rekenhof maakt een opmerking over de duidelijke en zeer ruime bevoegdheid inzake delegatie aan de raad van bestuur. Dit is een gevolg van een besluit van de Vlaamse Regering. Ik neem aan dat het niet enkel om een actieplan van de VDAB gaat. We moeten ook nagaan of de Vlaamse Regering een aangepast besluit moet nemen.
Mijn volgende opmerking sluit aan bij wat de heer Bothuyne net heeft gesteld. Hoe kunnen we een aantal formele opmerkingen in het rapport rijmen met de overigens breed gedragen doelstelling van de VDAB? We moeten blijven garanderen dat de VDAB een wendbare organisatie is. De economische cycli volgen elkaar in een steeds sneller tempo op. Dit betekent dat een vijfjarenplan nog voor zijn aanvang al gedateerd is. Zelfs een jaarplan van een onderneming moet in functie van de wijzigende omstandigheden worden bijgestuurd.
Een organisatie met een groot en breed werkveld als de VDAB moet hierop kunnen blijven inspelen. Dit geldt overigens voor het hele overheidsapparaat. Wat de van de organisatie gevraagde flexibiliteit en lenigheid betreft, moeten we opletten dat we ons met de terechte vraag naar objectivering en motivering niet in de voet schieten.
Tot slot wil ik nog iets opmerken dat in het licht van de voorgaande vraag veeleer een detail is. Het Rekenhof stelt dat de motivering van de contractuele werving ontbreekt. Ik vraag me af in welke mate het niet om een impliciete motivering gaat. De afweging vindt plaats, maar de motivering wordt niet procedureel uitgeschreven. Iedereen mag die opmerking gerust in het licht van mijn vorige opmerking over de organisatievorm zien.
De voorzitter : De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Voorzitter, de heer Van Malderen heeft terecht gesteld dat de VDAB en de minister blij mogen zijn dat een organisatie als het Rekenhof een dergelijke audit uitvoert. Ik heb in mijn vorig leven regelmatig auditrapporten van de gekende spelers doorgenomen. Die rapporten zijn vaak minder gedetailleerd en minder beargumenteerd. In die zin lijkt het rapport van het Rekenhof me op het eerste gezicht zeer kwalitatief.
Ik hoop dat de VDAB er iets mee gaat doen. De minister vraagt dat ook. Dat is belangrijk. De VDAB is een grote speler op de arbeidsmarkt, en heeft enige autoriteit. De rol van de VDAB is meer dan bedrijven en werkzoekenden laten matchen. Er zitten veel meer aspecten aan de arbeidsmarkt. De VDAB kan mee sturen en stimuleren. Ik denk dat de gedelegeerd bestuurder dat ook doet. In zijn blog laat hij regelmatig zijn licht schijnen op de arbeidsmarkt en alle aspecten ervan. Ik vind dat nodig en terecht. Soms hebben we wel kritiek, maar die wakkert alleen de discussie aan.
De kritiek van het Rekenhof is niet min. Er wordt een hele reeks werkpunten opgesomd. Daar moet iets mee gebeuren. Het HRM-beleid en de strategische visie krijgen goede punten. Die zitten op een performant niveau. De onderbouw echter staat heel wat zwakker. We zien dat vaker in organisaties die proberen over te stappen van het klassieke personeelsbeheer, het puur administratieve beheer, naar een breed HR-management. Vaak ligt de klemtoon dan op het strategische en wordt het operationele wat verwaarloosd. Dat is een vrij logische evolutie. De volgende stap is het bijtrekken van de onderbouw. De onderbouw is niet meer performant.
U hebt allemaal de tekst kunnen lezen. Die is overigens zeer toegankelijk. De decretale wettelijke bepalingen worden niet echt nageleefd. De processen verlopen niet optimaal. Op het vlak van selectie en werving zijn de formuleringen zeer ernstig. Er is een reeks aanbevelingen rond procesoptimalisatie, rond het personeelsplan, rond een meer efficiënte organisatiestructuur voor de personeelsdienst, rond informatie over personeelsaangelegenheden die actueel gehouden moet worden en rond het objectiever werven van personeel. Dat is een echte waslijst. Dat is veel te veel om nu op in te gaan. Het is moeilijk om er enkele zaken uit te halen. Mijnheer Leroy, u hebt een serieuze opdracht gekregen.
Betreffende tendering sluit ik me aan bij het Rekenhof. Het is hier al aangehaald. Het kan niet zijn dat de keuze voor het huidige tenderbeleid alleen gebaseerd wordt op een politieke motivatie. Het Rekenhof vraagt dat het ook vanuit de efficiëntie en zinvolheid voor het personeel wordt bekeken. Dat is terecht. Dat is één element, niet het enige. In die zin moet dit worden uitgeklaard. Het is ook een opdracht. Minister, u wijst op de andere overwegingen, maar er moet wel een antwoord komen op die vraag van het Rekenhof.
Er wordt gewezen op de zeer grote bevoegdheidsdelegatie naar de raad van bestuur. Heeft het Rekenhof kunnen nagaan hoe de raad van bestuur werkt? Verloopt dat correct? We zijn in de afgelopen maanden in andere commissies bezig geweest met raden van bestuur die niet performant en kwalitatief werkten. Ik denk aan de Gemeentelijke Holding. Dat heeft aangetoond hoe belangrijk het is dat de raad van bestuur alert blijft en kwalitatief werkt. Dat moet eens worden onderzocht.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Ik dank het Rekenhof voor dit verslag. Ik sluit me aan bij de vragen van mijn collegas.
Ik heb nog enkele vragen voor u, mijnheer Leroy. De VDAB heeft het budgettair een beetje moeilijk. De kosten voor het personeel wegen door. De taken nemen toe en de ambities blijven hoog gespannen. Geen groei geen snoei is een leuke slogan. Dat wil niet zeggen dat alles bij het oude moet blijven. Ik ga ervan uit dat er een meer dynamische visie heerst. Een instelling als de VDAB moet verder kijken dan deze gemakkelijke slogan.
Ik kom bij de leeftijdsstructuur van het personeel van de VDAB. Professor Sels van de KU Leuven heeft eens een studie gemaakt voor de industrie. Hij bestudeerde de toekomstige vacatures van bedrijven omdat de vervangingsgraad hoog ligt. De VDAB kent die studies voor de Vlaamse economie, maar hoe zit het bij de VDAB zelf? Ook daar is er wellicht een grote uitdaging, omdat er heel wat knowhow nodig is. Iemand begeleiden, dat is typisch een job waarbij je na vijf jaar veel meer weet dan na twee maanden. Door ervaring op te doen in het begeleiden van mensen, kun je ze een meer optimaal programma laten volgen. Welke ideeën leven daarover?
Minister, in de discussie over het overhevelen van bevoegdheden, gaat men soms erg kort door de bocht. Ik erger me daaraan. Vandaag nog in Peeters & Pichal ging het erover dat vanaf 2014 geen enkele hypothecaire lening nog fiscaal afgetrokken kan worden: wat durven die politici ons toch allemaal aan te doen! Daar is nog wat werk aan de winkel, minister. Sommige mensen zijn blijkbaar bang dat het niet meer doorgaat.
Mijnheer Leroy, voor arbeidsmarkt komt er ook een heel pakket over. Het is een enorme uitdaging, willen we onze economische groei op peil houden. Ik denk aan activering, de sanering van de overheidsuitgaven en een versterking van het draagvlak. Meer mensen aan de slag is op alle vlakken een must. Wij krijgen daarvoor meer bevoegdheden. De VDAB hoeft niet te wachten op een initiatief van de minister, maar kan dat al proactief goed voorbereiden, zodat we die uitdaging vanaf 2014 volop kunnen aangaan. Hoe staat het met die voorbereidingen? Welke ideeën leven daar concreet over binnen de VDAB?
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Voorzitter, minister, collegas, ik wil de mensen van het Rekenhof van harte danken voor hun toelichting en voor deze audit. Die audit zal sowieso een nuttige reflectie zijn om te komen tot een betere werking van de VDAB. Van de minister hebben we gehoord dat er een actieplan komt naar aanleiding van de aanbevelingen van het Rekenhof. We hopen dat we regelmatig een terugkoppeling krijgen van dat actieplan en de uitvoering ervan.
De kritiek van het Rekenhof op het personeelsbeleid van de VDAB lijkt me niet mals. We horen dat het personeelsplan van 2008 nog niet volledig is uitgevoerd en dat het voor een deel al niet meer actueel is. Ik verwijs naar pagina 52 van het verslag, waar het Rekenhof expliciet stelt dat de VDAB een aantal overtredingen begaat bij het aanwerven van personeel en het al dan niet erkennen van de mobiliteitsregels. Soms worden er meer graden en verloningen aan één functie toegekend of worden er ten onrechte graden van het instructiepersoneel toegekend aan ander personeel. Dat baart me zorgen. Over hoeveel ten onrechte toegekende graden gaat het? Wat is de budgettaire impact? Hoe gaat men tegemoetkomen aan de opmerkingen en hoe probeert men die fouten ongedaan te maken?
We weten nu dat één derde van het personeelsbestand statutair is en ruim twee derde contractueel. Er is ook een andere rechtspositieregeling voor de instructeurs en voor het personeel van de technische omkadering. Is het wel goed om binnen eenzelfde organisatie verschillende rechtspositieregelingen te hebben?
Als lokale overheden zijn we verplicht om voor het contractueel personeel ook te zorgen voor een tweede pensioenpijler. Is dat ook zo voor het contractueel personeel bij de VDAB?
De collegas hebben al bedenkingen geuit bij die uitbesteding of tendering. Wij volgen daarover eerder het standpunt van de minister dan dat van het Rekenhof. Enerzijds heeft de VDAB een actor- en regisseursrol voor de arbeidsbemiddeling, anderzijds is er ingevolge de internationale arbeidsorganisatieconventie sowieso ook een rol weggelegd voor private arbeidsmarktbemiddelaars. Wij appreciëren ten zeerste dat de beleidsbeslissing is genomen om daar werk van te maken en over te gaan tot tendering.
Nu zonder meer zeggen dat die tendering minder efficiënt of slechter zou zijn dan de begeleiding door de VDAB, lijkt me wat voorbarig. Minister, ik zou graag weten wat de concrete resultaten zijn van die tendering. We moeten kijken welke mensen door wie zijn begeleid, met welke criteria.
De heer Van den Heuvel haalde het volgende ook al aan. Minister, u zegt dat de VDAB ook een voorbeeldfunctie heeft voor het personeelsbeleid. Dat weten we. Ik hoor dan graag hoe het zit met de leeftijdspiramide van dat volledige personeelsbestand en met de diversiteit en aanwezigheid van kansengroepen bij de VDAB. Ik weet niet wat de gemiddelde leeftijd is van het personeel, maar ik neem aan dat u dat zeker wel weet.
We moeten bekijken hoe we het overheidspersoneel kunnen intomen of verder afslanken. Sinds 2006 is er een personeelstoename van ruim 10 procent bij de VDAB. Ze hebben ook wel heel wat taken bij gekregen, maar besteden ook meer uit. Hoe zal dat evolueren? De jobs bij de overheid kosten ook veel geld.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik stel voor dat ik begin met mijn antwoord en dat de heer Leroy antwoordt op de heel specifieke vragen over de VDAB. Ik ben ook heel blij met het werk van het Rekenhof. Ik ben het eens met de heren Watteeuw en Van Malderen dat we hier zeker het nodige uit kunnen leren.
Mijnheer Bothuyne, ik antwoord eerst op uw vragen over het tenderbeleid. Ik deel voor zover ik weet dezelfde visie met de VDAB over het tenderbeleid. Het mag zeker niet enkel worden gezien vanuit het perspectief van het personeelsstatuut. De keuze om bepaalde activiteiten te tenderen is een beleidsbeslissing, maar zeker niet puur politiek en zeker ook niet een gevolg van een analyse van het personeelsplan of het HR-beleid van de VDAB.
Ik ben er zwaar van overtuigd dat je in de arbeidsmarkt vandaag en in een modern arbeidsmarktbeleid niet anders kunt dan een beroep te doen op gespecialiseerde dienstverleners en die betrekken bij je beleid. Dat is eigenlijk vanzelfsprekend. De opdracht van de VDAB als regisseur in dat geheel is duidelijk geformuleerd in de beheersovereenkomst. Wat mij betreft, is dat ook met een transparant kader. Er zijn twee grote bepalende elementen in: de wet op de overheidsopdrachten en het kader dat is vastgesteld door de VDAB en goedgekeurd door de raad van bestuur.
U vraagt naar een vergelijking tussen de tenders en de VDAB voor de uitstroomresultaten. Ook u weet dat die vergelijking moeilijk is. Ik denk alleen al maar aan de keuze en de moeilijkheidsgraad van doelgroepen, de kostprijs van uitbesteding tegenover een mogelijke kostprijs van eigen beheer, de realisatie van strategische langetermijntrajecten en aan de snelheid van uitvoering. U haalt zelf het voorbeeld aan van het bijkomend opzetten van een tenderbeleid in het kader van het WIP. Stel dat je dat doet voor meer opleidingen tot vrachtwagenchauffeur, doe je dat beter samen met een derde dan zelf, omdat je anders ook zelf voldoende vrachtwagens moet hebben en dergelijke. Dat zijn keuzes en afwegingen.
Mijnheer Bothuyne, u hebt het over de proeftuin. Dat was een doelgroep van zeer langdurig werklozen, gemiddeld 4,6 jaar. Er is geen vergelijkbare referentiegroep binnen de VDAB. Het zijn zeer moeilijk bemiddelbare mensen. Dat vraagt veel begeleiding. Er zijn ongeveer 6000 mensen begeleid. Het was een bewuste beleidskeuze van mijn voorganger om dat uit te besteden. Als lid van de raad van bestuur toen nog, had ik daar zeker geen problemen mee. Ik geef ook geen kritiek op mijn voorganger daarvoor, verre van. IDEA Consult heeft toen een uitgebreide begeleiding gedaan. Dat is ook geëvalueerd. Dat kunnen wij u overmaken, als u dat wenst.
Ik kijk naar de aantallen van uitbesteding en samenwerking voor opleiding en begeleidingsinitiatieven in 2010, omdat de definitieve cijfers voor 2011 nog niet bekend zijn. Het totaalbedrag van uitbesteding is 74.795.862 euro. Ik laat de tabel opnemen in het verslag. Ik rond de andere cijfers af: 53,8 miljoen euro voor ngos, vzws en non-profit, 16,1 miljoen euro voor commerciële firmas, 19 miljoen euro voor samenwerking met sectoren, 1,1 miljoen euro voor samenwerking met bedrijven, bijvoorbeeld voor opleidingen tot kraanman, 1,1 miljoen euro voor samenwerking met scholen en 0,8 miljoen euro voor samenwerking met SYNTRA. U vraagt of ik een strategie heb voor de verdeling. Het kader bepaalt of er tendering is of niet, en dan spelen de markt en de wet op de overheidsopdrachten.
Wat de uitbesteding van de competentiecentra betreft, is het zo dat de VDAB naar aanleiding van het jaarlijks ondernemingsplan een analyse maakt van de mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en oordeelt op welke wijze we daaraan kunnen verhelpen. De acties kunnen heel verschillende vormen aannemen: opleiding, sectorale screening, bemiddelingsacties enzovoort. De vastgestelde tekorten aan opleidingscapaciteit zijn dan een belangrijke drijfveer voor het tenderbeleid. Elementen daarin zijn: tekorten door scherpe knelpunten in de arbeidsmarkt, lange wachttijden, maar ook de snelheid waarmee bijkomende knelpuntopleidingen kunnen worden georganiseerd.
Naargelang de concrete case wordt telkens nagegaan of er marktactoren zijn waarop de VDAB een beroep kan doen om de aangewezen acties uit te voeren. Dit is een antwoord aan diegenen die zeggen dat er geen politieke keuze mag achter zitten, dat er een grond voor moet zijn. Ik zeg niet op voorhand hoeveel het zal moeten zijn. Het bestuur van de VDAB moet dat doen. Er is dienaangaande de afspraak dat wij zowel de VDAB als ikzelf het noodzakelijk vinden om met derden te werken. De arbeidsmarkt is niet eenvoudig, je moet de gespecialiseerde firmas daarbij betrekken. Momenteel is ongeveer de helft van de opleidingsacties in eigen beheer. Voor de andere helft wordt een beroep gedaan op het bestaande aanbod bij opleidingsinstanties of wordt het uitbesteed aan partners.
De VDAB werkt, voor wat betreft de wachttijden, met een mediaan van wachtdagen voor kandidaten die een positief advies krijgen om een opleiding te starten. We onderzoeken hoeveel dagen de persoon die 50 procent heeft behaald moet wachten nadat hij zijn diagnosetraject heeft afgesloten met het positief advies om een opleiding te starten. Gemiddeld werd in november 2011 zeventien dagen na het diagnosetraject met de opleiding gestart. Dat was één dag sneller dan in november 2010. De referentiemaat voor die mediaan, die de VDAB zeker wil bereiken, is 21 kalenderdagen. Het is de bedoeling om de werkzoekende zeker binnen de 3 weken na de diagnose te laten starten met de opleiding. De praktijk wijst uit dat je ervoor moet zorgen dat je de mensen die een opleiding willen starten gemotiveerd moet houden. Hoe sneller je kunt starten nadat ze ermee akkoord zijn gegaan een opleiding te krijgen, hoe beter.
Mijnheer Bothuyne, de VDAB heeft sinds 2008 absoluut de voorrang gegeven aan de uitbouw van een sterk HR-beleid. Zon auditrapport focust uiteraard op de verbetertrajecten, maar het Rekenhof stelt in het auditrapport ook zeer duidelijk dat het HR-beleid zeer belangrijk is. Ik vind het ook noodzakelijk dat een organisatie zoals de VDAB, waarvan we verwachten dat zij wendbaar en slagkrachtig kan inspelen op de arbeidsmarkt, een goed HR-beleid heeft. De heer Leroy kan op een aantal specifieke vragen ingaan. Ik wil alvast heel graag dat de VDAB een voorbeeldrol speelt op het vlak van HR binnen de Vlaamse overheid. Als je dat dag in dag uit als opdracht hebt, lijkt mij dat vanzelfsprekend.
Ik heb met Fons Leroy afgesproken dat de VDAB de conclusies en aanbevelingen van het Rekenhof op het vlak van regelgeving en personeelsplan ter harte zal nemen. Er is, in afspraak met mij, een actieplan ontwikkeld om daaraan tegemoet te komen. Dat plan omvat vier grote acties: de opmaak van een geactualiseerd en procesmatig opgebouwd personeelsplan, de aanpassing van de rechtspositieregeling van het instructiepersoneel, de opmaak van de interne beheersing van de personeelsdienst en de optimalisering van de personeelsprocessen, meer specifiek het HR-proces met betrekking tot rekrutering en selectie.
Het huidige personeelsplan van de VDAB dateert al van 2008. Het ging doelbewust uit van het bestaande aantal VTEs. Er was en is nog altijd voorzien in een actualisering van dat personeelsplan, na de doorvoering van een afgeslankte en provinciale managementstructuur en een interne uitbouw van de regiefunctie van de VDAB. Dat plan wordt opgemaakt met het Agentschap voor Overheidspersoneel en zou moeten klaar zijn tegen eind mei 2012. Daarna moet het worden geïntegreerd in de beheerscyclus van 2013. In afwachting van de implementatie heeft de VDAB proactief werk gemaakt van een optimalisatiebeleid, om een verdere groei van het aantal personeelsleden te verhinderen en een selectief vervangingsbeleid in de organisatie uit te voeren, wat ook gevraagd was.
Mijnheer Bothuyne, u vroeg of het competentiemanagement binnen de overheid kan worden toegepast. Ik ken de stand van zaken niet precies. Er zijn daarover vergevorderde gesprekken tussen minister Bourgeois en de vakbonden. Ik heb met de VDAB afgesproken dat wij, in het kader van heel de filosofie van elders verworven competenties en dergelijke meer, ons al voorbereiden voor het geval er mogelijkheden zouden zijn binnen het statuut, het kader en de wetten. Wij moeten daar snel op kunnen inspelen.
Ik zei daarnet al dat ik blij ben met de opmerkingen van het Rekenhof en dat ik ze ernstig neem. Ik ontbied Fons Leroy zelden op mijn kantoor. Hier is dat wel gebeurd. We hebben samen het antwoord aan het Rekenhof doorgenomen vooraleer ik het doorstuurde. Zo weet ik dat de VDAB zal doen wat ik aan het Rekenhof antwoord.
Mijnheer Watteeuw, het HR-beleid en de filosofie zijn oké. De onderbouw is wat zwakker. Ik ben ervan overtuigd dat ook dat in de goede richting evolueert. Zo kan het, andersom is het altijd moeilijk: als het HR-beleid al niet goed in elkaar steekt, zal de onderbouw nooit goed zijn. We nemen die aanbevelingen zeker serieus.
De keuze voor het tenderbeleid is niet ideologisch, dat heb ik al geantwoord.
De heer Leroy kan beter ingaan op de vraag over het instructiepersoneel.
Mijnheer Van Malderen, u maakte een zeer goede opmerking over het moeilijke evenwicht tussen de doelstellingen en een wendbare VDAB tegenover het vrij strakke personeelsstatuut. De beheersovereenkomst die nu met de VDAB is opgemaakt, is daarom bewust op een andere leest geschoeid: met meer hogere doelstellingen, maar ook met de uitdrukkelijke vraag om het actieplan jaarlijks te kunnen bespreken met de VDAB. Vroeger was de beheersovereenkomst gedetailleerder. Met de voortdurende wijzigingen in de arbeidsmarkt moet er meer soepelheid zijn. Hier gaat het om dezelfde moeilijke oefening. Mijnheer Van Malderen, u hebt terecht het element van de contractuelen daarin geplaatst.
Mijnheer Watteeuw, de bevoegdheidsdelegatie van de raad van bestuur is zeer groot. Ik zat er zelf twaalf jaar in. Voor mij is het dan ook moeilijk om te zeggen dat het een kwalitatieve werking was, maar de heer Bothuyne vindt van wel, dat zie ik aan zijn lichaamstaal. Guberna heeft een aantal regels voor corporate governance voor overheidsinstellingen opgesteld. Die worden ook bij de VDAB toegepast. Misschien kan het Rekenhof straks zeggen of de kwaliteit van de besluitvorming van de raad van bestuur werd onderzocht.
Mijnheer Van den Heuvel, de heer Leroy zal antwoorden op uw eerste twee vragen. Zelf wil ik wel even ingaan op het aspect staatshervorming. De Vlaamse Regering heeft afgesproken dat de Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid (DAR) tegen midden februari zouden onderzoeken wat er in het kader van de staatshervorming zal overkomen en in welke middelen er is voorzien. De DAR doet dat uiteraard niet alleen en heeft met de verschillende departementen en beleidsdomeinen contact opgenomen.
Wat de staatshervorming betreft, zijn het departement en de VDAB uiteraard bij de hervormingen inzake het beleidsdomein Werk betrokken. Dat aspect wordt nu in eerste instantie in kaart gebracht. We bespreken dat ook tijdens de maandelijkse vergaderingen van de beleidsraad Werk en Sociale Economie. De verschillende topmensen, waaronder de heer Leroy van de VDAB en de heer Vanderpoorten van het Departement Werk en Sociale Economie en de mensen van het subsidiekanaal SYNTRA, vergaderen maandelijks. Tijdens die vergaderingen zullen we de staatshervorming voor de ministerraad voorbereiden. We beseffen dat dit een gezamenlijk proces is. Dat is de reden waarom ik dit antwoord op vragen over de VDAB wil geven. Er zijn met de DAR en met de beleidsraad afspraken gemaakt over wie op welke manier wat doet.
Ik denk dat ik ongeveer elke vraag heb beantwoord. Op de vragen van mevrouw Peeters kan de heer Leroy misschien best zelf een antwoord geven. Ik denk dat ik daarnet al ben ingegaan op de elementen die mevrouw Peeters in verband met de uitbestedingen naar voren heeft gebracht.
De heer Fons Leroy, gedelegeerd bestuurder van de VDAB: Voorzitter, ik wil eerst het Rekenhof danken voor de geformuleerde aanbevelingen. Er zijn, in alle eerlijkheid, aanbevelingen waar ik graag op inga omdat ze de pijnpunten in de organisatie aanduiden. Er zijn echter ook aanbevelingen die in mijn ogen een dieper debat vergen. Ze hebben immers betrekking op de efficiëntie en de effectiviteit van het overheidsapparaat en op de vraag van de arbeidsmarkt om wendbaar te zijn. Ik zal straks illustreren op welke manier we ons in een spanningsveld bevinden.
Ik wil de verantwoordelijkheid voor de fouten en de tekortkomingen niet uit de weg gaan. Ik neem die verantwoordelijkheid op mij. De minister heeft ze trouwens in mijn persoonlijke doelstellingen voor 2012 geschreven.
Ik had liever opmerkingen van het Rekenhof gezien in functie van de afweging van de efficiëntie en de effectiviteit van het overheidsapparaat als geheel en niet enkel van de VDAB. Ik zeg dit in alle eerlijkheid omdat deze discussie in mijn ogen de VDAB overstijgt. Het gaat over veel Vlaamse instellingen. Die instellingen zijn elk op zich op een markt actief en moeten sneller dan in het verleden op marktontwikkelingen kunnen inspelen.
Ik zal een aantal spanningsvelden illustreren. Ik doe dit niet om mijn gelijk te halen, maar omdat ik hoop dat ik op deze manier de commissieleden tot bepaalde inzichten kan brengen. Die inzichten hebben onder meer te maken met de verbetering van de statuten en van de manier waarop overheidsorganisaties momenteel moeten werken. Er is ruimte voor verbetering in het belang van de mensen waarvoor we werken, namelijk de burgers die van ons een wendbare en snelle dienstverlening vragen.
Ik zal beginnen met het zwaarste punt, de kritiek van de heer Watteeuw en van mevrouw Peeters over de vastgestelde misbruiken. Ik zal dit aan de hand van drie concrete cases illustreren. Volgens mij zijn dit voorbeelden van het merendeel van de vastgestelde overtredingen. Het Rekenhof mag me op dit vlak overigens tegenspreken.
De eerste case heeft betrekking op een blinde die niet als eerste uit de selectieproef voor een call center medewerker is gekomen. Het management heeft besloten die blinde persoon toch aan te werven. Nu zouden we dat niet meer doen. We kunnen nu immers met voorbehouden betrekkingen werken. Op het tijdstip van de vastgestelde inbreuk, de aanwerving van deze persoon, bestond het systeem van de voorbehouden betrekkingen nog niet. Ik ben daar juridisch volledig in de fout gegaan. Ik laat het aan de beoordelingskracht van de commissieleden over te bepalen of dit al dan niet goed HR-beleid is.
De tweede inbreuk bestaat eruit dat we vier allochtone startbaners zonder competitie hebben aangeworven.
De derde inbreuk houdt in dat we in het licht van de uitbouw van onze interregionale mobiliteitsteams, onze samenwerking met de service public wallon de l'emploi et de la formation (Forem), een instructeur consulent hebben gemaakt. Een instructeur wordt geacht instructie te geven. Het Rekenhof heeft dit correct geformuleerd. Ik heb dan ook geen kritiek op het Rekenhof. Deze instructeur is echter Franstalig en geeft binnen de VDAB lessen Frans. De nieuwe functie in het interregionaal team triggert zijn belangstelling. Het management is van oordeel dat het een goede zaak zou zijn daar over een taalvaardig iemand met kennis van het Frans te beschikken. Dit betekent dat deze instructeur formeel een consulentenfunctie in dat team begint uit te oefenen.
Volgens de letter van alle statutaire bepalingen zijn dit drie zware overtredingen. In mijn ogen gaat het hier om goed management. Dat is een spanningsveld waarin ik me bevind. Ik heb dat ook geërfd. Ik heb echter alle begrip voor mijn voorganger, die de blauwdruk heeft doorgevoerd.
We zitten met drie verschillende statuten. Na de staatshervorming, als eventueel ambtenaren van de RVA met een aparte regeling zullen overkomen, zullen dat misschien vier statuten worden. Dit maakt het onmogelijk een goed competentiegedreven beleid te voeren. Indien we zouden proberen de competenties van de organisatie te maximaliseren en rekening zouden willen houden met de perspectieven en de mogelijkheden van de medewerkers, zouden we op de verschillende hokjes in de statuten botsen.
In de toekomst zal dit probleem nog groter worden. Onze leeftijdsstructuur is dermate kritiek dat we op korte termijn heel wat instructiepersoneel dreigen te verliezen. We hebben die mensen destijds op basis van een specifieke rechtspositieregeling aangeworven. Die regeling kan overigens juridisch worden verbeterd. Die rekrutering dateert van de jaren 80 van de vorige eeuw. Er was toen een crisis op de arbeidsmarkt. We hebben goede meestergasten en vaklui aangeworven. De specifieke rechtspositieregeling liet ons toe die mensen snel en marktconform te rekruteren. Dit betekent dat we daarvoor de in de private sector geldende verloning konden gebruiken.
Die rechtspositieregeling bestaat sinds 1974. Ik vind die rechtspositieregeling overigens legitiem. De mensen die we toen hebben aangetrokken, bereiken stilaan een zekere leeftijd. Als organisatie met een voorbeeldfunctie moeten we ons afvragen hoe lang we die mensen nog op een aangename manier aan het werk kunnen houden. Ook dit is een spanningsveld.
Volgens de regels mag instructiepersoneel enkel instructie geven. Dat betwist ik zeker niet. Zodra die mensen een bepaalde leeftijd hebben bereikt, zouden we hen eigenlijk moeten zeggen dat we hen niet langer instructie willen laten geven en dat we hun expertise zouden willen bundelen om ten behoeve van de VDAB en van de andere opleidingsactoren nieuwe methodieken uit te werken. Bepaalde mensen willen op het einde van hun loopbaan een andere job binnen de VDAB uitoefenen. Als ze op die manier nog tot de leeftijd van 65 jaar willen werken, vraag ik me af of we niet beter over een organisatiesysteem zouden beschikken dat dergelijke mutaties toelaat.
Het zou uiteraard het gemakkelijkste zijn dat iedereen eenzelfde statuut zou hebben. Ik wil hier echter twee opmerkingen maken. Die afweging is immers het onderwerp van een onderzoek dat we momenteel voeren.
De vraag is of we het instructiepersoneel niet onder het normaal statuut zouden moeten onderbrengen. We nemen die vraag zeker ernstig. Dit is echter afhankelijk van de vraag of we de uitstromende generatie opnieuw kunnen vervangen door mensen die over de competenties beschikken om met kennis van de context en ervaring met de bedrijven goede opleidingen te geven. Dit is absoluut een kritieke succesfactor, meer voor de bedrijven en de werknemers dan voor de VDAB. Als het statuut dit verhindert, lijdt de efficiëntie en de output van de organisatie hieronder. Ik vind dat ik dit risico niet mag nemen. Dat is een spanningsveld waarin we ons bevinden. Ik twijfel eraan of een rechtspositieregeling hier een goede oplossing voor is.
Een tweede opmerking betreft de vaststelling dat het personeelsplan voor 2008 niet is uitgevoerd. De belangrijkste reden waarom we het statutair kader niet hebben ingevuld, vormt een ander spanningsveld. De permanente taken kunnen met het statutair kader worden gelijkgeschakeld. Heel wat opdrachten van de VDAB zijn echter tijdelijk van aard.
Een gedeelte van het personeel van de VDAB wordt door de federale overheid gefinancierd. Dat wordt jaarlijks verlengd. Een ander gedeelte van de middelen is afhankelijk van de werkgelegenheidsakkoorden die al dan niet tweejaarlijks worden verlengd. Ik vind het ongezond mensen een statutaire benoeming te geven indien het budgettair kader onvoldoende garanties biedt om het mogelijk te maken al die statutair aangeworven personeelsleden permanente taken te laten uitvoeren.
Dit spanningsveld leidt er onder meer toe dat in een werkwinkel contractuele en statutaire consulenten zitten die allebei hetzelfde werk doen. Dat maakt het voor ons niet gemakkelijk. Het is natuurlijk gemakkelijk om iedereen statutair te maken. Heeft men de wendbaarheid die wordt gevraagd als de budgetten niet permanent zijn? Ze zijn terecht gedeeltelijk niet statutair en niet permanent. Een organisatie als de VDAB moet wendbaar zijn om onmiddellijk te kunnen inspelen op snelle wijzigingen op de arbeidsmarkt. In 2008, en ook vorig jaar, toonde de arbeidsmarkt twee gezichten. In zes maanden tijd is ze grondig gewijzigd. We moeten snel op die tendensen inspelen.
Een tweede zaak van het personeelsplan dat we niet hebben gerealiseerd, is de upgrading van onze arbeidsconsulenten tot consulent via een EVC-procedure. We gingen de EVCs valoriseren en een assessment organiseren. Zo zouden deze mensen worden verloond als consulent. Heel die procedure is gebaseerd op onze voorbeeldfunctie. We willen dat mensen op basis van EVCs worden ingeschaald op een niveau waar anderen een diploma voor hebben. We hadden daarvoor geld gekregen via het personeelsplan. De procedure is uitgevoerd, de assessments hebben plaatsgevonden, iedereen kent het resultaat. Maar zolang het formele kader niet zorgt dat zulke procedures gelijk staan met de normale wervingen, kunnen we dat niet uitvoeren. De overheidsvakbonden en minister Bourgeois zijn hierover wel in gesprek. We willen kunnen werven op basis van competenties, niet alleen van diplomas, door de introductie van competentieportfolios. Dat punt is inderdaad niet uitgevoerd.
Ik lig dikwijls wakker van punten waarop de arbeidsmarkt niet voldoende draait. Ik denk dan na over onze rol daarin. Ik heb echter niet wakker gelegen van deze audit. Het gaat over het spanningsveld. Ik zou ervan wakker liggen als men niet dieper ingaat op het verslag van het Rekenhof. Er zijn cruciale vragen. Hoe kunnen we de publieke sector zo efficiënt organiseren dat hij de snelheid en wendbaarheid die de actoren vragen, ontwikkelt? Dat is voor mij de ware inzet van deze audit. U hebt 100 procent gelijk, we moeten onze personeelsprocessen optimaliseren en professionaliseren. Dat is een terechte kritiek: ik erken dat we daar tekortgeschoten zijn. Dat is geen voorbeeldfunctie. Daar moeten we dringend iets aan doen.
Ik aanvaard dat we een selectiereglement moeten hebben. Die kritiek van het Rekenhof is terecht. We zijn daarmee bezig. We zullen daar een tandje bijsteken.
Toen ik het verslag de eerste keer las, moest ik ook slikken. Ik heb gekeken welke spanningsvelden erin en erachter zitten. Het gaat volgens mij veeleer over de context waarin wij werken. Die is niet aangepast aan de terechte vragen van de samenleving van vandaag.
De voorzitter : De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Ik dank u voor uw antwoord, minister en mijnheer Leroy. Er zal iets gedaan worden met het rapport van het Rekenhof. Dat is maar best. Ik kan me wel gedeeltelijk vinden in het betoog van de heer Leroy: de snelheid en de wendbaarheid zijn inderdaad onderwerp van discussie. Dit rapport heeft het echter ook nog wel over iets anders. Met alle respect, mijnheer Leroy, de hele overheidssector moet eens nadenken over zijn snelheid en wendbaarheid, dat onderschrijf ik, maar u miskent de rest van het rapport. Er staat ook dat er een aantal zaken niet goed uitgebouwd zijn, los van die snelheid en wendbaarheid, los van dat kader. (Opmerkingen van de heer Fons Leroy)
Ja, u hebt daar nog twee, drie zinnetjes over gezegd. Uw betoog was eigenlijk gebaseerd op de stelling dat het kader het probleem is en dat het mankeert aan snelheid en wendbaarheid. Het Rekenhof zegt over de vacatures en selectieprocedures: er zijn geen selectiecriteria, er is geen duidelijkheid over de rangschikkingsregels, de indienstnemingen worden onvoldoende gemotiveerd en in de meeste pvs ontbreken belangrijke gegevens. Dat heeft allemaal totaal niets te maken met dat kader. Ik vind deze opmerkingen zeer fundamenteel. Ik heb ooit zelf selectie en rekrutering gedaan. Ik weet hoe belangrijk goede regels zijn. Uw discussie moet absoluut gevoerd worden. Maar neem dit alstublieft ernstig. Het rapport is zeer kritisch maar het is ook genuanceerd en het argumenteert perfect. Er is echt werk aan de winkel! Laat ons inderdaad praten over de snelheid en de wendbaarheid, maar neem dit au serieux!
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Ik volg u daarin. Die elementen zijn allemaal opgenomen in de persoonlijke doelstellingen van de heer Leroy. Het spanningsveld is een fundamenteel punt. Ik ben het ook met u eens. De heer Leroy weet wat er in zijn doelstellingen staat.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Ik wil ingaan op enkele punten inzake het personeelsbeleid van de VDAB. Zowel formeel als kwalitatief moet er een en ander veranderen en gebeuren. De directie heeft dat begrepen. We verwachten niet minder dan dat de VDAB een voorbeeld is op het vlak van HR bij de overheid. Daarmee was ik wel benieuwd naar het persoonlijk opleidings- en ontwikkelingsplan van de medewerkers van de VDAB betreffende de EVCs. Ik hoop dat minister Bourgeois daar snel resultaten boekt. De heer Leroy heeft aangegeven dat u af en toe buiten de lijntjes kleurt inzake uw personeelsbeleid, en dat u soms vooroploopt. Zijn er initiatieven in uw personeelsbeleid die de EVCs introduceren in het VDAB-beleid ten aanzien van het eigen personeel? Zo ja, welke?
Vroeger heerste er een ideologische discussie over het uitbestedingsbeleid. Er is toen na lange debatten, zowel in de raad van bestuur van de VDAB als op politiek niveau, een beleidsbeslissing genomen. Het was een goede beslissing. Er wordt 75 miljoen euro uitbesteed. Dat is een groot bedrag. De werkingsuitgaven van de VDAB bedragen 420 miljoen euro, een vijfde gaat dus naar uitbesteding. Het moet gaan over gespecialiseerde dienstverleners. Het werkgelegenheids- en investeringsplan (WIP) is integraal uitbesteed wat betreft opleidingen. Waarop is die afweging gebaseerd? Hoe zit dat kader juist in elkaar? Wanneer is iets te gespecialiseerd voor de VDAB en wordt het uitbesteed? Aan wie wordt het uitbesteed? Gebeurt het dat de VDAB niemand vindt in het veld? Wat gebeurt er dan?
Kostenefficiëntie is een belangrijke leidraad voor het beleid van de VDAB op het vlak van uitbesteding. We moeten ervoor zorgen dat er zoveel mogelijk mensen op een zo goed mogelijke manier begeleid worden op de snelste weg naar werk. De afweging om het traject al dan niet uit te besteden, moet gebeuren op basis van de kostenefficiëntie. Is dat effectief het geval?
Op langere termijn, zo geeft u zelf aan, mijnheer Leroy, zal de vergrijzing zich ook binnen de VDAB manifesteren. Daar maak ik mij wat zorgen over. Als de helft van de opleidingstrajecten wordt uitbesteed, als de instructeurs verouderen, gaan we dan op lange termijn nog voldoende competenties in huis hebben om de basistaken van de VDAB uit te voeren? Of evolueert de VDAB naar een regiefunctie? Kan hij niet langer als actor optreden bij gebrek aan competenties? Het aandeel van opleidingstrajecten dat wordt uitbesteed, stijgt. Verhoudingsgewijs daalt het aantal opleidingstrajecten dat in eigen beheer wordt gedaan.
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Minister, mijnheer Leroy, ik dank u voor uw antwoorden.
Mijnheer Leroy, uw antwoord geeft mij toch een wat wrang gevoel. Bij het aanwerven van het personeel moet men de toekenning van de extra graden en de mobiliteitsregels respecteren. U haalt drie voorbeelden aan en zegt dat het de facto toen wenselijker was om in die drie casussen die bepaalde personen aan te werven. Dat geeft dan een spanningsveld. Als management wilt u een voorbeeldfunctie geven, en om die reden dus die blinde of die allochtoon aannemen. Maar er is toch spanning tussen enerzijds uw objectiviteit en anderzijds uw subjectiviteit, datgene dat conform de legaliteit is en datgene dat wenselijk is. Indien wij op lokaal niveau de beslissing zouden nemen om een persoon aan te werven die slechts als derde, vierde of vijfde gerangschikt staat, dan zou die beslissing onmiddellijk teniet worden gedaan.
Ik hoorde u wel pleiten voor een wijziging van dat personeelsbeleid, op elk niveau, niet alleen bij de VDAB. Vandaag zijn de regels echter toch nog altijd vastgelegd en moeten die dus ook worden gerespecteerd.
U haalt ook aan dat het wenselijk is om de EVC-procedure al als een legale basis te gebruiken. Dat geeft toch wat een wrang gevoel. Langs de ene kant geeft u toe dat u een aantal fouten begaan hebt en de wetgeving in een aantal gegevens hebt miskend, omdat u dat toen opportuner achtte. Maar u moet dan ook toegeven dat u niet de objectieve regels van aanwerving hebt gevolgd en meer subjectief tewerk bent gegaan. Ik blijf dat vreemd vinden.
In hoeveel gevallen is dat gebeurd? Hoe gaat men dat eventueel rechtzetten? Ik neem aan dat dat een aantal jaren geleden gebeurd is. Waarschijnlijk zullen daar geen klachten meer over worden geuit. Als men echter op die manier voortdoet en er worden wel klachten ingediend, zal men uiteindelijk toch in de problemen raken. Eigenlijk hebt u de wettelijkheid wat miskend omdat u dat opportuner achtte.
U zegt verder dat het misschien wel goed is dat er drie of vier verschillende statuten zijn. Ik heb daar wat vragen bij. Ruim twee derde van het personeel is contractueel. Wordt daar, in het kader van de tweede pensioenpijler, binnen de VDAB aandacht aan geschonken?
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Mevrouw Peeters, we zitten hier niet in een rollenspel, maar uw betoog verbaast mij wat. Het is een van de weinige keren dat ik iemand van liberale kunne hoor pleiten voor regels en duidelijke statuten voor ambtenaren. De heer Van Quickenborne noemde hen ooit nog ambetantenaren. Maar goed, ieder zijn rol. Verrassingen kruiden het debat.
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Mijnheer Van Malderen, ik voel me toch wat aangesproken wat waarschijnlijk uw bedoeling was. Ik ben het ondertussen al gewoon dat u altijd verwonderd bent wanneer ik een opmerking maak.
U vindt het vreemd dat ik een pleidooi houd voor meer regels. Dat doe ik echter niet. De regels die er zijn, moeten wel worden gerespecteerd. Anders moet men de regels aanpassen.
Ik hoor een pleidooi voor een soepeler beleid in aanwervingen. Ik ben er ook voorstander van om rekening te houden met de EVC-procedure. De regels die men heeft vastgelegd, moet men echter wel respecteren. Dat gaat niet in tegen een liberale gedachtegang.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Uit de repliek van de minister en van de heer Leroy blijkt dat men een debat moet durven te voeren wanneer de regels spannen, ook op het strategische niveau, dat overigens verder reikt dan de VDAB. Men moet durven te spreken over de opportuniteit van bepaalde regels op een bepaald tijdsmoment. Alles heeft zijn voorgeschiedenis. Er zullen best goede redenen geweest zijn om een aantal zaken op een bepaalde manier vast te leggen, maar evengoed moet je een aantal regels in vraag durven te stellen.
Die strategische oefening zal misschien voor heel het overheidsapparaat moeten gebeuren. De antwoorden zullen evenwel niet noodzakelijk uniform zijn. Op het gevaar af een ongelukkig voorbeeld te geven: ik denk dat er een groot verschil bestaat tussen enerzijds de VDAB en bijvoorbeeld de administratie Wegen en Verkeer. De VDAB is heel conjunctureel en bevindt zich in een wijzigende omgeving. De minister verwees naar de eigen dynamiek van de sociale akkoorden en de afspraken die daaruit kunnen voortvloeien. De administratie Wegen en Verkeer bevindt zich evenzeer in wijzigende omstandigheden, maar kent toch een iets grotere stabiliteit. Ons wegennet is grotendeels wat het is. Het verkeersreglement zal wel wijzigen, maar niet in de mate dat we plots heel anders moeten werken. Een personeelsorganisatie die inspeelt op dat soort van eigenheden, moet per definitie ook een vork van variabelen kunnen inhouden. Met dat gegeven zullen we samen aan de slag moeten gaan.
Dat neemt niet weg, mevrouw Peeters, dat men op het operationele en individuele niveau een aantal rechten van werknemers en de transparantie moet kunnen garanderen. Als personen deelnemen aan selecties en examens, moeten ze weten waar ze aan toe zijn. Ze moeten daar een aantal rechten uit putten. Ik heb uit de antwoorden van de minister en van de heer Leroy begrepen dat eventuele problemen zullen worden opgenomen.
Ik vind het een interessant debat. Ik wil het Rekenhof ervoor bedanken die stok in het hoenderhok te hebben gegooid.
De voorzitter : De heer De Brabandere heeft het woord.
De heer Adri De Brabandere : Er wordt een vergelijking gemaakt tussen het instructiepersoneel en het onderwijspersoneel in het kader van de interne globale arbeidsmarkt.
De werkgevers van het grootste deel van het onderwijspersoneel zijn private entiteiten, meestal vzws. De overheid is in die gevallen dus niet de werkgever. Bovendien is er daar een heel andere logica in het spel rond statuten en dergelijke. De rol van de decreetgever is daar veel groter. Zo geldt daar de bescherming van artikel 24 van de Grondwet. Dat speelt hier niet. De uitvoerende macht is hier autonoom bevoegd voor het statuut van het overheidspersoneel.
Wat de afweging tussen tendering of het uitvoeren van taken in eigen beheer betreft, zegt het rapport van het Rekenhof niet dat er geen andere strategische overwegingen kunnen zijn. Die moeten dan echter wel geëxpliciteerd worden en op een duidelijke en herkenbare manier in die afweging worden opgenomen.
Men mag in die afweging bovendien niet blind zijn voor efficiëntie- en effectiviteitsweging, een vergelijking tussen het uitvoeren van taken in eigen beheer en uitbesteding. We zeggen niet dat dat de enige factor moet zijn in die afweging, maar men mag er ook niet blind voor zijn. Dat gebeurt nu onvoldoende.
Ook het expliciteren van die strategische overwegingen en er een weging aan geven, gebeurt nu onvoldoende.
Het functioneren van de raad van bestuur hebben we niet onderzocht. We geven dat toe. Misschien moeten we in de toekomst in onze onderzoeken meer aandacht hebben voor de rol van de raden van bestuur.
De contractualisering de afweging contractuelen-statutairen is ook een algemeen probleem. In andere overheidsinstellingen is er ook een sluipende contractualisering. We hebben daar oog voor. Niettemin laat het APKB (koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes) toe om contractuelen aan te werven onder bepaalde voorwaarden. Bij de VDAB hebben we precies dat onderzocht en gemerkt dat er in meer dan de helft van de gevallen geen verantwoording is. Het is best mogelijk dat die discussie op een hoger niveau moet worden gevoerd. Ik dacht dat de bevoegdheid over wat in het APKB wordt geregeld, overgeheveld wordt naar Vlaanderen. Het debat ligt dus open.
De heer Fons Leroy : Mijnheer Watteeuw en mevrouw Peeters, ik aanvaard jullie kritiek dat ik in mijn antwoord onevenwichtig was, maar we voeren de aanbevelingen van het Rekenhof al uit. De kritiek is hard maar correct, zeker wat de werving- en selectieprocedures betreft. We moeten dat verbeteren en in orde brengen.
Voor een aantal andere dingen zoals contractualisering versus statutarisering of uitbesteding volgens welk raamwerk, hebben we vandaag sjablonen die de elementen van het Rekenhof in rekening brengen. Onze verantwoordingsplicht kan beter. We publiceren bijvoorbeeld de vacatures alleen maar op het internet, wat een vluchtig medium is. Er zijn dikwijls zaken niet terug te vinden. We moeten maken dat ze ook terugvindbaar zijn voor diegenen die controle en toezicht op ons moeten uitvoeren.
Ik wil deze fouten niet ontkennen en u zult merken dat ze worden aangepakt. U moet ook begrijpen dat als het Rekenhof verantwoordelijkheid bij het management legt en terecht en ik wil die verantwoordelijkheid ook opnemen , dan vraag ik ook dat in het belang van diegenen die een dienstverlening van de VDAB vragen, ook de parlementsleden de verantwoordelijkheid opnemen om na te gaan of de kaders die vandaag bestaan en waar we morgen meer hefbomen voor krijgen, nog wel aangepast zijn aan wat de samenleving van ons vraagt.
Ik wil de discussie niet verschuiven, maar ik stel wel vast dat er vandaag kaders zijn die niet toelaten dat we competentiegericht kunnen werven en bevorderen, de mobiliteit niet ten volle kunnen gebruiken. Het heeft niet alleen met kaders van de overheid te maken, maar ook met de concordantie tussen de kaders die in de private sector geldig zijn en de kaders van de publieke sector. Men vraagt naar meer interactie.
De heer Bothuyne had opmerkingen over de voorbeeldfunctie van de VDAB. We werken met persoonlijke ontwikkelingsplannen, met ontwikkelpaden. We hebben ons eigen C-MOL®-leiderschapsmodel dat door het Rekenhof erkend wordt. Het HR-beleid is gemoderniseerd en geprofessionaliseerd. De EVC-procedure is niet illegaal en is goedgekeurd door de regering. Ze kan niet worden geïmplementeerd zolang het kader dat niet toelaat. Wat illegaal was, was de aanwerving van die persoon uit de kansengroep. Daar hadden we waarschijnlijk anders moeten handelen en geef ik mijn fout grif toe.
De voorzitter : Het incident is gesloten.