Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 13/12/2011
Vraag om uitleg van de heer Ivan Sabbe tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de inzet van flexibiliteitsmechanismen in het Vlaamse klimaatbeleid en het verslag van het Rekenhof
- 603 (2011-2012)
De voorzitter : Collegas, we kregen reeds een toelichting bij het verslag van het Rekenhof over de inzet van flexibiliteitsmechanismen in het Vlaamse klimaatbeleid (Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 37-B/1).
De heer Sabbe heeft daarover ook een vraag om uitleg ingediend. Ik stel voor dat we de discussie voortzetten op basis van zijn vraag om uitleg. De vertegenwoordigers van het Rekenhof blijven aanwezig en kunnen op bijkomende vragen antwoorden.
De heer Sabbe heeft het woord.
De heer Ivan Sabbe : Ik dank de vertegenwoordigers van het Rekenhof voor hun toelichting. Mijnheer Debucquoy, we kennen u van toelichtingen in andere commissies, onder andere over de BAM. U probeert altijd zo veel mogelijk op een genuanceerde en evenwichtige manier de zaken te brengen. Dat hebt u opnieuw gedaan.
Minister, ondanks de voorzichtigheid waarmee het Rekenhof dit heeft uitgesproken, is het een vernietigend rapport. Het Rekenhof concludeert dat het beleidskader ernstige tekorten vertoont, het regelgevend kader niet voldoet en laattijdig tot stand is gekomen, het financiële kader niet voorziet in de vooropgestelde jaarlijkse middelen en er op organisatorisch gebied een onnodige versnippering is van de beleidsuitvoering tussen Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV).
Ik neem de bewoordingen van de presentatie van het Rekenhof erbij: Beleids- en regelgevend kader schieten tekort. Financieel kader: jaarlijkse middelen? Financiering aan te kopen rechten en financieringskanalen: niet transparant. Onduidelijkheid overname PMV-rechten. En verder: Te veel actoren bij betrokken. Ontbreken van flexibel beleid: geen welomlijnde flexibele strategie, onvoldoende diversificatie wervingskanalen, onvoldoende beheersing risicos. Ook staat er: Onvolledige informatieverstrekking. Geen systematische rapportering aan en door Vlaamse Regering en aan Vlaams Parlement. Gebrek aan doelstellingen voor emissierechten. Gebrekkige beleidsindicatoren.
Minister, ik kan er geen enkele positieve zin uit halen. Een overheidsdienst die op een evenwichtige manier zaken controleert, is er blijkbaar niet in geslaagd om iets positiefs terug te vinden in de realisatie en het behalen van de doelstellingen.
Minister, hoe analyseert u die bevindingen? Uiteindelijk zetten die u toch in uw onderhemd met betrekking tot de inzet van flexibiliteitsmechanismen in uw Vlaamse klimaatbeleid. U zegt dat u met het oprichten van een Vlaams Klimaatfonds mogelijk kunt tegemoetkomen aan het gebrek aan financieel kader en aan de nood aan financiële middelen om de benodigde emissierechten aan te kopen. Maar is het de oplossing om weer iets nieuws te creëren? Het is een beetje een belgicistische reflex om iets nieuws op te richten omdat het bestaande niet functioneert. Zouden we niet beter kijken hoe we het bestaande kunnen optimaliseren en goed doen functioneren?
Minister, hoe zult u ervoor zorgen dat, in het kader van de Kyotodoelstellingen, het resterende gedeelte van de reductiekloof wordt overbrugd? Die reductiekloof komt duidelijk naar voren in de presentatie. Ik heb met aandacht uw reactie gevolgd op uw verblijf in de laatste klimaattop. U was vrij ontgoocheld en gaf aan in welke richting u wilt gaan. U kunt het hiermee concreet in actie omzetten bij ons.
In het kader van een transparant beleid vraagt het Rekenhof aan de bevoegde ministers, dat bent u voornamelijk, en aan de Vlaamse Regering om tijdig en voldoende gedetailleerd te rapporteren over de gebruikte verwervingskanalen. Hoe wilt u dat aanpakken?
Minister, er is gigantisch veel werk aan de winkel. Ik ben echt benieuwd met welke slagkracht, snelheid en efficiëntie u dit probleem zult tackelen.
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : Ik begin met een vraag aan het Rekenhof. Deze kritiek heb ik in het verleden ook al geuit tegenover de minister. Is het niet zo dat we door de financiering via de PMV, die investeert in de carbon funds en zo projecten opstart, tweemaal dreigen te betalen? De Vlaamse overheid doet een kapitaalinjectie in de PMV. De PMV gebruikt dat geld om onder meer in carbon funds te investeren. Maar nadien zou de Vlaamse overheid die emissierechten moeten overkopen van de PMV. Dat is een secundaire markt, dus zal de prijs waarschijnlijk iets hoger zijn. Dat laatste is al zeker een mankement in dat beleid. Als we een kapitaalinjectie doen en nadien nog eens de emissierechten dienen over te kopen, dreigen we dan tweemaal te betalen?
De voorzitter : De heer Leflere heeft het woord.
De heer Chris Leflere , eerste auditeur bij het Rekenhof: De PMV heeft inderdaad middelen gekregen. De opbrengst van de verkoop van Indaver is naar de PMV gegaan. De afspraak was dat de PMV die middelen zou inzetten voor het aankopen van emissierechten. Als het Vlaamse Gewest die rechten overkoopt, moet het daarvoor opnieuw een bedrag inschrijven in de algemene uitgavenbegroting. Dat betekent wel weer een ontvangst voor de PMV, die die middelen weer kan aanwenden. Er is sowieso een probleem, onder andere qua btw, waardoor die rechten voor het gewest bijzonder duur zouden worden. Er komt waarschijnlijk 21 procent btw bij.
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord voor zijn vragen aan minister Schauvliege.
De heer Hermes Sanctorum : In het verlengde van wat de heer Sabbe heeft gezegd: het is inderdaad een vernietigend rapport. Het loopt ook gelijk met de kritiek die ik eerder heb geuit.
Wat mij betreft, is een van de voornaamste kritieken van het Rekenhof het feit dat er eigenlijk geen duurzaamheidstoets gebeurt vanuit de Vlaamse overheid. Men heeft vertrouwen in het manke CDM-systeem (Clean Development Mechanism). Dat is de actuele situatie, uw raadgever weet dat zeer goed. Federaal doet men wel een duurzaamheidstoets. Indertijd hebt u altijd gezegd dat de Vlaamse overheid dat bewust niet doet. Dan hebt u dus vertrouwen in een mank systeem. Het Rekenhof verwijst er ook naar. Het is internationaal geweten dat de evaluatie door de CDM Board niet voldoende is. Als er bijkomende criteria zijn die het Carbonfund hanteert om een soort duurzaamheidsscreening te maken, dan wordt internationaal erkend dat dat onvoldoende is. En toch besteden we die controle volledig uit. Dat is klimaatbeleid in de praktijk, minister. Het is allemaal goed om grote uitspraken te doen over een VN-klimaatakkoord of het gebrek aan een duidelijk akkoord die kritiek is terecht , maar dit is uw klimaatbeleid in de praktijk, dat duidelijk onvoldoende is.
De duurzaamheidstoets is een zeer belangrijke opmerking, maar ook het feit dat het zeer ontransparant gebeurt. Ik heb indertijd zelf de oefening gemaakt van welke projecten nu precies worden gesteund door de Vlaamse overheid. Dat is geen gemakkelijke zaak, want het is een ongelooflijk kluwen. Je moet een hele keten doorlopen. Uiteindelijk heb ik een project gevonden, namelijk een verbrandingsoven in India waar ongelooflijk veel lokaal protest tegen bestond. Mensen kwamen op straat. Met een dergelijk project, minister, was het de bedoeling dat wij hier meer uitstoot zouden kunnen hebben op het vlak van transport of gebouwen, door een project dus dat gigantisch veel lokaal protest genereert. Ik weet niet of jullie op de hoogte zijn van dat project, maar op het laatste moment heeft dat Carbonfund zich dan toch teruggetrokken omdat het zodanig louche was geworden dat het onverdedigbaar was geworden, waarschijnlijk omdat die controle niet bestaat op het Vlaamse niveau. Waarschijnlijk weet men dat zelfs niet. Misschien kunt u me dat straks al dan niet bevestigen.
Mijn opmerking van het twee keer betalen, wordt toch min of meer bevestigd. Waar de PMV dan ook die middelen exact haalt, uiteindelijk is dat iets waar de Vlaamse overheid rechtstreeks of onrechtstreeks recht op heeft. Het zijn legale constructies, maar uiteindelijk wordt er eerst geïnvesteerd in die projecten en nadien moet het worden gekocht. Met het geld dat bij de PMV zit, zullen er uiteraard andere zaken gebeuren, maar het is nog altijd geld dat vanuit de Vlaamse overheid naar de PMV wordt overgedragen ik zou bijna zeggen verdwijnt, maar dat is ook niet juist.
Een laatste belangrijk punt, minister, is dat u altijd hebt gezegd dat we eerst interne reductie moeten bewerkstelligen. U hebt dat altijd bevestigd. Dat is een kritiek van alle mogelijke middenveldorganisaties die het klimaatbeleid volgen. U hebt dat theoretisch bevestigd. Wat zegt het Rekenhof? Ik citeer uit de algemene conclusies: Bovendien kan de inzet van flexibiliteitsmechanismen niet worden afgewogen tegenover interne reductiemaatregelen, aangezien voor die maatregelen geen sluitende kostenberekening bestaat. Ook op dat vlak faalt het Vlaamse klimaatbeleid dus.
Kortom, minister, ik denk dat u eens grondig moet bezinnen over uw klimaatbeleid in de praktijk en dat u dan opnieuw naar het parlement kunt komen.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : De heer Sabbe zei daarnet dat hij de minister in haar onderhemd wilde zetten, maar dat zou natuurlijk de opwarming van het klimaat enkel nog doen toenemen. Ik vind dat dus geen goede zaak, mijnheer Sabbe.
Het is inderdaad geen malse kritiek van het Rekenhof. Dat zegt dat het beleids- en regelgevend kader tekortschiet. Dat is kritiek op de minister, maar dat is misschien ook een beetje kritiek op ons. Het parlement moet natuurlijk ook inzake regelgeving een rol spelen. In de beste der werelden zou dat toch zo moeten zijn.
We lezen ook bij het Rekenhof dat het parlement onvoldoende geïnformeerd wordt. We hebben dus een excuus. Minister, hoe bent u van plan om op de vele punten die het Rekenhof naar voren schuift, een antwoord te geven en dat om te zetten in uw beleid? Hebt u een methode om het Vlaams Parlement beter op de hoogte te houden dan vandaag het geval is?
Het Rekenhof vraagt ook dat het departement LNE een continue monitoring zou uitvoeren van de prijs en het aanbod van emissierechten. Dat is iets wat mij zo vanzelfsprekend lijkt dat men dat doet, zeker toch als men denkt aan een Vlaams klimaatfonds waarvan het Rekenhof eerder zei dat dit onhaalbaar blijkt. Minister, u hebt wel gezegd dat u dat wel degelijk haalbaar vindt. Doen wij die monitoring nu helemaal niet? Gaan we dat beter doen? Hoe denkt u dat concreet aan te pakken?
De voorzitter : Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Ik dank de mensen van het Rekenhof hartelijk voor hun toelichting. De kritiek is inderdaad niet mals. Minister, ik ben benieuwd wat u zult zeggen. Ik las al een reactie, maar er zijn toch nog een aantal verbeterpunten.
Ik heb nog één aanvullende vraag. Minister, hoe gaat u uw rechtenaankoopbeleid aanpassen na het fiasco van Durban?
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Ik dank de mensen van het Rekenhof voor hun toelichting over de flexibiliteitsmechanismen. Het Rekenhof stelt een aantal vragen bij de duurzaamheidstoets van de klimaatfondsen en suggereert de oprichting van een eigen Vlaams kwaliteitslabel. Minister, in uw reactie op het rapport van het Rekenhof hebt u al duidelijk gemaakt dat u op korte termijn wilt starten met een eigen Vlaams klimaatfonds. Kunt u hierover al een toelichting geven? Hoe zal dat fonds eruitzien en hoe zal het werken?
De heer Bart Martens : Minister, in welke mate zult u gevolg geven aan het verzoek van het Rekenhof om een aantal aanvullende criteria in te voeren, die op een betere manier de additionaliteit van de in het buitenland gerealiseerde projecten garanderen: de mate waarin zij effectief leiden tot een bijkomende CO2-reductie? Hoe staat het met de permanentie van die CO2-reductie? Bij bijvoorbeeld stortgasontginning komt er aanvankelijk heel wat methaangas vrij, maar die emissies nemen af naarmate het stort verder uitgegist geraakt. In welke mate leveren de Vlaamse investeringen, bijvoorbeeld in Chili, een blijvende daling van de CO2-reducties op? Het Rekenhof stelt dat de criteria die u hanteert in het kader van het ministerieel besluit van 9 november 2004 nogal vaag zijn en onvoldoende garanties bieden, bijvoorbeeld op het vlak van additionaliteit en permanentie van de gerealiseerde reducties.
Mevrouw Taeldeman verwijst naar het feit dat de federale overheid blijkbaar de gold standard-criteria hanteert, die extra kwaliteitsgaranties eisen op het vlak van de duurzaamheid van projecten waarin men investeert. In welke mate zullen wij dergelijke criteria ook toepassen voor door Vlaanderen gefinancierde projecten? De federale overheid houdt rekening met het feit dat men grote investeringen in zeer grote waterkrachtcentrales, die vernietigend kunnen uitpakken voor de lokale biodiversiteit en voor het leven van heel wat lokale bevolkingen, uitsluit. Het zou niet slecht zijn, en zelfs nuttig, dat we dergelijke criteria ook in Vlaanderen zouden toepassen. In welke mate bent u bereid daar gevolg aan te geven?
Tal van die projecten zijn via de PMV verlopen. Als ik het goed voorheb, zal in het kader van de oprichting van het Vlaams Energiebedrijf ook worden bekeken in welke mate bestaande PMV-participaties, niet alleen in duurzame-energiebedrijven van bij ons maar ook via dergelijke fondsen in het buitenland, kunnen worden gebundeld bij het Vlaams Energiebedrijf. Via zon vehikel kun je natuurlijk juist die projecten in het buitenland financieren waarvoor Vlaamse technologie kan worden ingezet. Dat is gebeurd met het project van Machiels in Chili. Dan kan dat beleid een verlengstuk zijn voor het technologisch innovatiebeleid dat Vlaanderen met betrekking tot duurzame energie wil ontwikkelen. In welke mate kan het Vlaams Energiebedrijf ook daarin een rol spelen?
Minister Joke Schauvliege : Voorzitter, collegas, ik uit eerst en vooral mijn dank voor de analyse en de aanbevelingen die werden geformuleerd.
Collegas, ik heb ook de inleiding van het Rekenhof gehoord. Daarin werd uitdrukkelijk gesteld dat Vlaanderen de enige regio is met een echt klimaatbeleidsplan. Ook het federale niveau heeft dat niet. Het wordt hier goed opgevolgd. Ik heb dus ook positieve reacties genoteerd.
Wij hebben ons gefocust op de flexibiliteitsmechanismen omdat we daarover nogal wat vragen hadden. Naar aanleiding van jullie vragen en van de bedenkingen van het Rekenhof wil ik een en ander verduidelijken, maar ik heb ook enkele rechtzettingen meegebracht. Mijnheer Sanctorum, ik wil eerst en vooral benadrukken dat het hier gaat over de inzet van flexibiliteitsmechanismen, maar ik heb ook altijd gezegd dat we in eerste instantie intern alle maatregelen willen nemen die we kunnen nemen en die haalbaar, aanvaardbaar en betaalbaar zijn. Het staat uitdrukkelijk in het regeerakkoord dat we daarop blijven inzetten. Dat is een intern-Vlaamse mitigatiestrategie. U weet dat wij gestart zijn met de opmaak van een derde Vlaams Klimaatbeleidsplan. Dat moet volgend jaar worden uitgewerkt en het zal lopen van 2013 tot 2020. Het blijft een belangrijk streefdoel om die reducties zoveel mogelijk intern te bewerkstelligen.
De inzet van de flexibiliteitsmechanismen blijft beperkt en heeft enkel een aanvullend karakter. In dat derde Vlaams Klimaatbeleidsplan werken we met verschillende studietrajecten per beleidsdomein, waar we reductiemaatregelen zullen opleggen. Na die studie keren we terug naar de Vlaamse Regering.
Belangrijk is dat per beleidsdomein duidelijke reductiedoelstellingen zullen worden opgelegd. Dat is vrij nieuw. Het is ook vernieuwend. We blijven dus absoluut ook inzetten op het interne engagement. In de studie spitst men zich natuurlijk toe op die flexibiliteitsmechanismen, wat niet wegneemt dat men de manier waarop met dat klimaatbeleidsplan wordt gewerkt, eigenlijk wel apprecieert. Dat is ook uitdrukkelijk gebleken tijdens de inleiding.
Wat de flexibiliteitsmechanismen betreft, lees ik in het rapport als conclusie dat de klimaatbeleidsdocumenten geen duidelijk beeld schetsen van de uitgezette lijnen. Nochtans worden de uitgestippelde beleidslijnen, maar ook de verwervingsdoelstellingen, de prioritering van bepaalde verwervingskanalen en de nadruk op investeringen in koolstoffondsen heel duidelijk geschetst in tal van maatregelen en beslissingen. Zo is er het besluit inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen (VER-besluit) en het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012, zijn er de voortgangsrapporten en is er dan ook nog eens de periodieke rapportage aan de Vlaamse Regering over de Vlaamse verwerving van Kyoto-eenheden. Er wordt dus daadwerkelijk gerapporteerd. Dit wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Dit zijn openbare documenten, die iedereen kan raadplegen. Er wordt dus niet rechtstreeks gerapporteerd aan het parlement, maar het wordt wel officieel besproken door de Vlaamse Regering. Dat is een officieel stuk dat iedereen kan raadplegen en zelfs vrij op de website kan vinden. De bewering van sommige leden dat het parlement niet werd geïnformeerd, lijkt me dus heel verregaand. Zij ontvangen ook alle stukken van de Vlaamse Regering en krijgen dus alle informatie op een transparante manier. Het staat het parlement vrij om daar al dan niet besprekingen aan te wijden. Ik stel vast dat dit in het verleden niet is gebeurd, maar dat is dan een beslissing van het parlement zelf. Ook het rapport van het Rekenhof verwijst naar die besluiten, naar die bestaande voortgangsrapporten.
Ik wil die beleidskeuzes hier nog eens duidelijk toelichten. Ik kom daar straks nog op terug. Met betrekking tot de Vlaamse regelgeving concludeert het Rekenhof dat het VER-besluit onvoldoende invulling zou geven aan begrippen als duurzame ontwikkeling en additionaliteit. Mijnheer Martens, u hebt daar ook naar verwezen. Destijds is ter zake een duidelijke politieke lijn uitgetekend. Die is ook nog eens duidelijk herhaald in het Vlaamse regeerakkoord, dat binnen de meerderheid natuurlijk toch altijd de uitgangspositie is. De administratie heeft daar ook heel uitvoerig toelichting over verschaft aan de mensen van het Rekenhof. Het is jammer dat die niet terug te vinden is in het verslag van het Rekenhof. Ik kan dat alleen maar vaststellen en betreuren. De administratie heeft geschetst hoe de projecten telkens worden getoetst en hoe die contracten via die koolstoffondsen verlopen, ook vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling en additionaliteit. Dat is echter niet opgenomen in het verslag.
Ik mis ook een concrete onderbouwing voor een aantal stellingen en uitgangspunten in het verslag. Vaak gaat het Rekenhof ook voorbij aan praktische implicaties van bepaalde conclusies. Het Vlaamse Gewest heeft in het huidige beleid met betrekking tot de flexibele instrumenten uit het Kyotoprotocol altijd resoluut de kaart van de klimaatfondsen getrokken. We hebben daar al een discussie over gehad. Dat is en blijft een weloverwogen beleidskeuze. Het zal u misschien verbazen, maar ik blijf daarachter staan. Werken via die kanalen biedt immers ook voordelen. Wie het verslag van het Rekenhof trouwens goed leest, ziet dat het Rekenhof eveneens bevestigt dat daar ook wel voordelen aan verbonden zijn. Klimaatfondsen bieden schaalvoordelen. Risicos worden ingedijkt. Er wordt ook voorzien in projectopvolging. Er wordt duidelijk gerapporteerd. Er is ook sprake van een zekere flexibiliteit van afname van rechten. Het is ook mogelijk om een beroep te doen op de expertise van een team dat gespecialiseerd is in het Clean Development Mechanism en ook alle internationale ontwikkelingen op de voet volgt.
Het Rekenhof wijst op het onzekere en onvoorspelbare karakter van de koolstofmarkt. Dat lijkt me terecht. Dat is een gegeven waarmee ook wij worden geconfronteerd en waarmee we moeten omgaan. Net dat lijkt me een reden om in een dergelijke context te kiezen voor een rechtszeker verwervingskanaal, gericht op risicospreiding en inhoudelijke specialisatie.
De opmerkingen over de duurzaamheidstoets zijn hier ook al meermaals aan bod gekomen. Er zijn ook nog bijkomende vragen over gesteld. Er wordt gepleit voor het maken van een eigen Vlaams kwaliteitslabel. Mijnheer Martens, het Vlaamse regeerakkoord stelt echter heel expliciet dat voor de eventuele aanvullende aankoop van emissierechten de internationale voorwaarden op het vlak van duurzame ontwikkeling worden toegepast. Uw partij heeft dat regeerakkoord goedgekeurd, dus ik veronderstel dat uw partij ook dat goedkeurt. Het gaat hier dus over een politieke keuze die de voltallige Vlaamse Regering heeft gemaakt bij het begin van de legislatuur en die trouwens ook volledig strookt met de beslissingen die in de vorige legislatuur zijn genomen.
De aanpak ligt ook in de lijn van de Marrakechakkoorden. Die bepalen dat het in eerste instantie de rol is van het gastland, dus het land waar de projecten plaatsvinden, om het duurzame karakter van een CDM-project te beoordelen en te bevestigen. De Vlaamse Regering erkent de gastlanden van CDM-projecten als volwaardige partners bij de ontwikkeling van die projecten. We onderschrijven ook de rol en de bevoegdheid die ze hebben gekregen in die akkoorden. Het feit dat Vlaanderen in de eigen wetgeving niet voorziet in een eigen Vlaams kwaliteitslabel, betekent niet dat de contracten die we afsluiten, niet worden getoetst. Dat wil ik heel sterk benadrukken.
Voor elk project is er, naast de doorlichting door een door de raad van bestuur geaccrediteerde entiteit voor de koolstoffondsen, ook een multidisciplinair en in CDM gespecialiseerd team, dat de projecten screent en controleert. Onze ervaring leert dat dit op een zeer grondige manier gebeurt, op ecologisch, sociaal en economisch-financieel vlak. Dat gebeurt aan de hand van een aantal performante indicatoren, een set die is uitgewerkt door de ontwikkelingsbanken en die wordt gehanteerd voor alle projecten die op die manier worden ondersteund.
De oprichting van nog eens een eigen bijkomende expertengroep in Vlaanderen, die elk individueel project nog eens moet bezoeken en in detail screenen, lijkt mij een weinig efficiënte overlap. Het lijkt mij onnodig dat er nog bijkomende inspanningen en middelen in die zin worden ingezet.
Om te concluderen dat de door de multilaterale instellingen gehanteerde criteria en rigide toetsingsmethodiek minder efficiënt is dan de duurzaamheidstoets van de in het rapport geciteerde tenders, is er een grondige vergelijking nodig. Ik heb in het rapport echter geen vergelijking gevonden op basis waarvan dat gebeurt. Misschien kan het Rekenhof duidelijkheid verschaffen over hoe het daarbij te werk is gegaan. Ik mis een onderbouwing.
De overige door het Rekenhof aangehaalde nadelen van klimaatfondsen, in het bijzonder de vroege contractering van projecten, die kan leiden tot onderprestatie, de onduidelijkheid over hoeveel kredieten een fonds nu precies zal opleveren en de vroege inschatting van de duurzaamheid van een project, zijn veelal het gevolg van verwerving op de primaire koolstofmarkt, in plaats van het gehanteerde verwervingskanaal. Ik denk dus dat de reden ergens anders ligt.
Ik wil ook benadrukken dat bij het werken via een tenderprocedure, gericht op de primaire markt, projecten ook vaak in een vroeg stadium gecontracteerd worden en bijgevolg kunnen onderpresteren. Het Rekenhof concludeert echter dat tenders in andere landen succesvoller zijn gebleken en bekritiseert de inzet van klimaatfondsen. Om de voor- en nadelen van klimaatfondsen en tenders af te wegen, lijkt het me opnieuw opportuun om een goede, kwantitatieve analyse te hebben van gemaakte kosten bijvoorbeeld transactiekosten, gerealiseerde prijs, projectuitval en gerealiseerde opbrengsten. Pas als je dat naast elkaar zet, kun je tot die conclusie komen. Ik hoop dat het Rekenhof daarover beschikt. Zo niet, vrees ik dat de afweging tussen klimaatfondsen en tenders niet volledig onderbouwd is.
In verband met de primaire markt en de risicos die daaraan verbonden zijn, mis ik ook een zekere mate van eenduidigheid in de aanbevelingen. Om marktontwikkeling te promoten en kosten te drukken, is initieel geopteerd voor risicovollere investeringen in primaire projecten. Zo krijgen we ook concrete projecten op het terrein van de grond. Daar wenste de Vlaamse Regering, naast het invullen van haar verwervingsbehoefte, ook een rol te spelen in het katalyseren van de ontluikende CDM-markt. Het risico van investering in de primaire markt wordt financieel ook vertaald in een lagere prijs. Ook daarvoor moet ik, in overeenstemming met het Vlaamse beleidskader, attent blijven. Bovendien kan er zonder primaire markt uiteraard ook geen secundaire markt ontstaan.
Ik deel dus het standpunt van het Rekenhof dat er op dit moment opportuniteiten zijn op de secundaire koolstofmarkt en vooral wat betreft de groene AAUs (assigned amount units). Die zal ik dan ook volop benutten.
Wat de invulling van het begrip additionaliteit betreft, ben ik opnieuw verrast door de conclusie van het Rekenhof dat dit principe uitgewerkt zou moeten worden in de Vlaamse wetgeving. Uiteraard zijn wij het ermee eens dat het om additionele projecten moet gaan. Laat daar geen twijfel over bestaan. Wij ondersteunen dat.
Het begrip heeft echter ook een invulling gekregen in het internationale kader. Ik verwijs opnieuw naar de Marrakechakkoorden. Daarna werd het verder gedefinieerd door de raad van bestuur voor CDM. Zij hebben een toolbox ontwikkeld om de additionaliteit van een CDM-project te beoordelen. Daar zijn zeven versies van. De validatie van het begrip additionaliteit is in handen van onafhankelijke entiteiten. De beheerders van die klimaatfondsen hanteren bovendien specifieke instrumenten om de verschillende aspecten van de additionaliteit financieel, juridisch en technologisch te kunnen nagaan.
Een eigen Vlaamse invulling geven aan die additionaliteit en dat wettelijk verankeren in het besluit inzake de verhandelbare emissierechten (VER-besluit), zoals een van de aanbevelingen van het Rekenhof luidt, lijkt mij niet opportuun, omdat die invulling in handen ligt van de raad van bestuur van CDM. Elke Vlaamse afwijking van die definitie, zeker als ze in wetgeving verankerd zit, zou het voor Vlaanderen bijzonder moeilijk werkbaar maken om nog projecten aan te trekken.
Het Rekenhof stelt dus vast dat de flexibiliteitsmechanismen internationaal nog niet op punt staan. Ik denk dat dat klopt. Door verschillende internationale studies werden inderdaad al verbeterpunten naar voren geschoven. We kunnen dat alleen maar beamen. Ik heb dat dan ook al vaak aangehaald op het internationale niveau. Ik heb al op verschillende Europese milieuraden in die zin gepleit en heb er sterk voor geijverd om tot bijsturingen over te gaan. Bepaalde projecttypes, waaronder de HFC-23-projecten, worden geviseerd, omdat ze aanzienlijke windfall profits genereren en de uitfasering van ozonafbrekende stoffen bemoeilijken.
We hebben dergelijke projecten niet in onze portefeuille. Ik ben overigens van mening dat het consequent is om projectcategorieën die niet toelaatbaar zijn voor bedrijven, ook als overheid niet te hanteren. Ik zal bijgevolg ook voorstellen om dat principe in de wetgeving te verankeren bij de herziening van het VER-besluit, die nu in voorbereiding is en binnenkort zal worden geïmplementeerd.
Het Rekenhof concludeert ook dat er onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheid en de soorten te verwerven rechten. Die stelling kan volgens mij worden betwist. De geformuleerde verwervingsdoelstellingen worden in het rapport zelf geciteerd. Die hoeveelheid wordt vastgelegd in het Vlaams klimaatbeleidsplan 2006-2012 en in de periodieke voortgangsrapporten. Dat wordt ook bevestigd op bladzijde 17, tabel 3 van het rapport van het Rekenhof.
Het is logisch dat we af en toe een evaluatie moeten maken van de verwervingsdoelstelling. Op 23 mei hebben we dat rapport voorgelegd aan de Vlaamse Regering op basis van de cijfers die we op dat moment hadden.
De gesuggereerde verwervingsdoelstelling per fonds strookt niet met het risicoprofiel van de primaire koolstofmarkt. Dat betekent natuurlijk niet dat de deelnemers in een klimaatfonds niet streven naar een maximale opbrengst en een minimalisatie van kosten en risico's. De te verwachten opbrengsten van de klimaatfondsen worden ook periodiek geraamd en bijgesteld op basis van de laatste ontwikkelingen. Middelen die niet besteed worden ten gevolge van projectuitval vloeien terug naar de investerende overheid.
Een verwervingsdoelstelling per type recht, certified emission reduction (CER), emission reduction unit (ERU), AAU, removal unit (RMU), lijkt mij ook niet opportuun. De rechten zijn namelijk onderling inwisselbaar. Een dergelijke doelstelling zou onvoldoende toelaten in te spelen op marktopportuniteiten, wat het Rekenhof precies vraagt. Ervoor zorgen dat je per recht een doelstelling hebt, zou ertoe leiden dat we dat niet meer kunnen doen. Er zijn verder ook steeds externe ontwikkelingen waardoor de markt anders reageert. Wat gebeurt er bijvoorbeeld na de Kyotoperiode? Kyoto stopt in 2012. Het zou kunnen dat de markt op dat moment in elkaar zakt.
Collegas, wat het beleid voor de toekomst betreft, klopt het dat wij recent een herevaluatie van de Vlaamse doelstellingen hebben gedaan. We hebben de resterende kredietbehoefte naar boven bijgesteld omdat er beter en accurater cijfermateriaal beschikbaar is. Ook werden een aantal rekenmethodes verfijnd. We moeten ook rekening houden met een aantal recente evoluties.
Op basis van die herevaluatie, nog voor het rapport, heb ik dan ook onmiddellijk gevraagd om te starten met de voorbereiding van een kosten- en milieuefficiënte strategie voor het overbruggen van dat resterend tekort.
U weet dat we in een budgettair zeer krappe situatie zitten. Ik heb alle mogelijkheden in kaart laten brengen om het surplus aan Europese emissierechten in de Vlaamse toewijzingsreserve voor nieuwkomers te valoriseren in de vorm van voor overheden aanwendbare Kyoto-eenheden. Ik deel op die manier het standpunt van het Rekenhof dat er op dit moment opportuniteiten zijn op de secundaire koolstofmarkt en vooral op het vlak van groene AAU's. We zijn daar al mee bezig en nemen de aanbevelingen van het Rekenhof dus ter harte. Ik zal die opportuniteiten benutten en verder investeren in die AAUs.
Naar aanleiding van die opportuniteiten heb ik besloten dat het op dit moment niet opportuun is dat het Vlaamse Gewest de rechten, die aangekocht zijn door PMV, overneemt. Mijn voorkeur gaat naar het ecologisch verantwoorde alternatief, dat het meest kostenefficiënt is. Op dit moment betekent dat de verwerving van de groene AAUs, in lijn met de aanbevelingen van het Rekenhof. U ziet dat we de aanbevelingen van het Rekenhof goed opvolgen.
Het Rekenhof merkt ten slotte op dat er niet voorzien is in het financiële kader, de jaarlijkse benodigde middelen. Ook daar zijn wij al mee bezig. In mei heb ik aan de Vlaamse Regering de stand van zaken gegeven van de verwerving van Kyoto-eenheden en wat we zouden nodig hebben om dat te overbruggen. We moeten inderdaad bekijken hoe we daar verder mee omgaan. We zullen het overschot aan Europese emissierechten in de Vlaamse toewijzingsreserve voor de handelsperiode 2008-2012 valoriseren. Dat zullen we dan in dat klimaatfonds stoppen.
Het overschot in de toewijzingsreserve vertegenwoordigt een belangrijke financiële waarde die zal worden ingezet om bijkomende Kyoto-eenheden te verwerven. Op die manier kunnen wij onze Kyotoverplichtingen nakomen wanneer er nog een kloof te dichten is.
In functie van de ingezette instrumenten en de relatieve prijsevoluties op de Europese en internationale koolstofmarkt zal er eventueel nog een beperkt bijkomend budget gereserveerd moeten worden op de Vlaamse begroting. Ik zal erover waken dat de beschikbare middelen zowel milieu- als kostenefficiënt worden ingezet.
Wat het financiële kader voor de toekomst betreft, ben ik voorstander van de oprichting van een Vlaams klimaatfonds. Dat is geen nieuwe constructie, om allerlei zaken te verdoezelen. Het is de bedoeling om dat fonds te voeden met wat je in de nieuwkomersreserve kunt valoriseren. Ook opbrengsten uit de veiling of andere verkopen en rechten, zoals uit de luchtvaart, kunnen daarin worden ondergebracht. Op die manier beschikken we over een fonds dat we kunnen aanwenden. Nu maakt men het verwijt dat je het niet kunt aanwenden. Als het in een fonds zit, kan het worden aangesproken.
Mijnheer Sanctorum, de verwervingsregels zijn door de regering vastgelegd op 12 januari, dus geruime tijd voor de start van de nieuwe verbintenisperiode. Tijdens deze legislatuur worden nieuwe beleidsuitvoerende of beleidsvoorbereidende taken toegewezen aan het departement LNE. Er is dus geen versnippering meer. Er zit nu een duidelijke lijn in. Bij de opstart is het misschien wat versnipperd, maar nu is het dat niet meer. Nu centraliseert LNE alles.
In antwoord op de derde vraag van de heer Sabbe verwijs ik naar de mededeling van de Vlaamse Regering van 27 mei. Daarin is alles terug te vinden.
Op de vierde vraag heb ik al geantwoord dat er een jaarlijkse rapportering is, en dat die beschikbaar is als openbaar document en kan worden gehanteerd.
Mevrouw De Vroe, u had een vraag over de resultaten van Durban. U mag beide niet met elkaar verwarren. Durban ging over het post-Kyototijdperk, dus na 2012. We zijn nu al bezig met wat in die Kyotoperiode moet gebeuren.
Er is overeengekomen dat er een vervolg komt op het Kyotoprotocol. Er zal iets nieuws zijn, maar hoe het er precies moet uitzien, hoe lang het moet worden verlengd, is nog niet afgesproken. U hoort nu al dat er enkele Kyotopartners uitstappen. We zullen dus zien hoe dit verder loopt.
De verlenging van het Kyotoprotocol is gekoppeld aan het feit dat andere groeilanden, die geen deel uitmaken van het Kyotoprotocol, het engagement zijn aangegaan om samen verder te overleggen en vanaf 2015 akkoord te gaan over iets dat mondiaal bindend is. Wat dat moet zijn, wat de reductiedoelstellingen zullen zijn, is nog niet overeengekomen. Er is een akkoord over verder praten en zien hoe we dat verder kunnen uitwerken.
Mijnheer Martens, u vroeg of we de PMV moeten bundelen in het Vlaams Energiebedrijf. Ik zou voorzichtig zijn. Ik hoor twee stellingen, ik hoor opmerkingen, kritiek, een pleidooi voor voorzichtigheid. Ik ben heel gereserveerd om weer iets anders onder te brengen in de PMV. We moeten dat bekijken met omzichtigheid en niet weer iets nieuws creëren. Ik sluit het niet honderd procent uit, maar dan moeten we wel de zekerheid hebben dat het een goede constructie is, waarmee we verder geraken.
Sommige opmerkingen van het Rekenhof zijn terecht. We hebben daar ook al op geanticipeerd. We proberen alles op te volgen en bij te sturen waar nodig. Dat hebben we gedaan met onze mededeling in mei 2011 aan de Vlaamse Regering.
We hebben wel vragen bij bepaalde opmerkingen. Ik ben benieuwd om te vernemen hoe de vergelijking is gebeurd, en waar de onderbouwing van sommige stellingen te vinden is. Misschien kunnen we op basis daarvan een en ander bijsturen. In het rapport zelf vind ik die onderbouwing jammer genoeg niet.
Inzake de duurzaamheidscriteria ben ik ervan overtuigd dat er voldoende controle is. Het is niet één instantie die controleert. Er worden verschillende stappen gezet. Er wordt gelet op de duurzaamheid. Ik zie de meerwaarde niet in van zelf nog iets uit te werken en er nog experts op los te laten. Binnen het departement LNE zit ook wel expertise. Het wordt opgevolgd. Men laat het niet volledig over aan anderen. Je zou dus evengoed kunnen zeggen dat we die experts zelf in huis hebben.
Ook inzake de additionaliteit hebben we een duidelijk standpunt ingenomen. Misschien verschillen we van mening met het Rekenhof. Het blijft een heel onzekere markt, die voortdurend verandert. Het Rekenhof heeft dat ook aangegeven. Morgen ziet de situatie er misschien weer anders uit. We proberen een goed beleid te voeren. Dat is niet altijd gemakkelijk omdat de context voortdurend verandert. Toch zijn we voldoende vooruitziend en hebben we al belangrijke stappen gezet om tegemoet te komen aan sommige opmerkingen. We staan open voor suggesties en onderbouwingen van gemaakte opmerkingen.
De voorzitter : Ik stel voor dat het Rekenhof repliceert op bepaalde aantijgingen van de minister, over het gebrek aan onderbouw en consistentie dat ze meent te ontwaren in een aantal aanbevelingen.
De heer Chris Leflere : Wat de minister aanhaalt, zat deels vervat in haar antwoord. We hebben daarop gereageerd in hoofdstuk 7: Reactie van de ministers. Ik citeer uit het verslag van het Rekenhof: In haar antwoord wees de minister erop dat de beleidslijnen, inclusief de verwervingsdoelstellingen en -kanalen, duidelijk geschetst zijn in de regelgeving, het klimaatplan en de rapporten. Het Rekenhof erkent dat die documenten beleidslijnen en doelstellingen bevatten, maar op een hoog niveau. Daardoor missen de actoren en het Vlaams Parlement een gedetailleerd kader.
Onzes inziens zou het voor de actoren, het departement LNE en PMV, toch gemakkelijker werken zijn, als ze zouden weten dat we via die kanalen werken en dat we die rechten gaan verwerven, zij het dat er met een indicatieve en flexibele doelstelling wordt gewerkt. Dat is wat wij zeggen: Daardoor missen de actoren en het Vlaams Parlement een gedetailleerd kader, met een tijdschema, concrete (maar tegelijk indicatieve en flexibele) doelstellingen, verantwoordelijke uitvoerders, enz. Doelstellingen per fonds/verwervingskanaal of per soort recht maken het voor de minister ook mogelijk inhoudelijke accenten te leggen. De minister bevestigde dat het Vlaamse Gewest resoluut de kaart heeft getrokken van de klimaatfondsen vanwege de talrijke voordelen ervan, zoals de risicospreiding en de inhoudelijke specialisatie die noodzakelijk zijn in een onvoorspelbare koolstofmarkt. Het Rekenhof maakte in zijn verslag melding van die voordelen, maar ook van een aantal nadelen.
Ik wil toch vermelden dat wij de projecten zelf niet hebben onderzocht. Als wij pleiten voor aanvullende criteria, dan doen wij dat grotendeels ingegeven door recente wetenschappelijke studies waaruit blijkt dat internationale criteria in de praktijk niet altijd werken. Zoals de minister willen wij wel benadrukken dat de klimaatfondsen werken met aanvullende criteria. Met de zogenaamde safeguard policy worden de fondsen bijkomend, naast CDM, gecontroleerd op duurzaamheid en additionaliteit. De vraag is wat men doet wanneer men de klimaatfondsen verlaat en de verwerving van groene AAUs nastreeft. Voor groene AAUs zijn er geen normen. Zal men voor de verwerving van groene AAUs gewoon de normen van CDM hanteren, bijvoorbeeld in het kader van GIS-projecten in Hongarije of Tsjechië? Wij pleiten voor aanvullende criteria voor de afstemming tussen actoren, maar ook voor de afstemming over verwervingskanalen en over verschillende soorten van rechten heen.
De minister heeft grote twijfels over het nut van een eigen kwaliteitslabel. Ik heb daar nu dus ten dele op geantwoord. Het Gewest heeft gekozen voor de toepassing van de internationale voorwaarden en het maakt gebruik van koolstoffondsen waarbij het duurzaam en additioneel karakter van de projecten grondig wordt beoordeeld. De minister betreurt dat er geen grondige vergelijking heeft plaatsgevonden tussen de fondsen en de formule van de tenders. Ze wees ook op de meerkost van een bijkomende screening door een expertengroep. Het Rekenhof pleit niet voor tenders: het vermeldde alleen dat er voor de tenders expliciete Vlaamse criteria zijn goedgekeurd. Het pleidooi voor aanvullende criteria is enerzijds ingegeven door de aandacht voor continuïteit in de tijd en afstemming tussen actoren en over verwervingskanalen heen en anderzijds door de talrijke internationale studies die wijzen op mogelijke tekortkomingen. Daaruit heeft het Rekenhof niet geconcludeerd dat de goedgekeurde projecten effectief tekortkomingen vertonen. Het heeft de goedgekeurde projecten immers zelf niet gescreend op dat vlak. De toetsing van projecten aan de eigen criteria kan plaatsvinden door de bestaande actoren (departement, PMV).
Het is dus niet nodig een bijzondere expertengroep samen te stellen. De mensen van het departement handelen zeer bekwaam bij de beoordeling van aankooprechten. Over de naleving van de eigen criteria kan achteraf worden gerapporteerd in de jaarrapporten over de verwerving. Dat zou zeer nuttig zijn.
De minister benadrukte dat de flexibiliteitsmechanismen voor verbetering vatbaar zijn, maar dat de optimalisatie vooral op internationaal niveau dient te gebeuren. Niettemin is ze voorstander van de uitsluiting van bepaalde projectcategorieën en van een reglementaire verankering daarvan. Het Rekenhof is het eens met de wenselijkheid van internationale aanpassingen. Eigen criteria kunnen echter op kortere termijn worden toegepast. Het voorstel van de minister om bepaalde projectcategorieën uit te sluiten zoals de HFC-23-projecten is een stap in die richting. Wij zijn het dus min of meer eens.
De minister liet de mogelijkheden in kaart brengen om overtollige emissierechten van bedrijven uit de nieuwkomersreserve aan te wenden en sprak de wens uit in de toekomst in te zetten op de verwerving van groene AAUs. De overname van de emissierechten verworven door PMV achtte ze op dit moment niet opportuun. Het uitblijven van definitieve beslissingen ter zake maakt het moeilijk de omvang in te schatten van de benodigde budgettaire middelen om de Kyotodoelstelling te halen.
Ik wil nog iets zeggen over de rapportering. Wij hebben het gevoel dat die vrij algemeen blijft. Het zou interessant zijn om over cijfers te kunnen beschikken, eventueel per fonds, zodat wij weten hoeveel contracten zijn afgesloten, wat de verwachte opbrengst is en welke rechten men inmiddels effectief heeft geregistreerd in de Vlaamse rekeningen. Op die manier, en via het gebruik van relevante beleidsindicatoren, kan het Vlaams Parlement de kans krijgen zich daarover een oordeel te vormen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik toch een beetje verwonderd was dat in het voortgangsrapport 2010, dat enkele dagen geleden is meegedeeld, geen beleidsindicatoren zijn opgenomen. In de vorige rapporten was dat nog wel het geval. Dat maakt het voor een buitenstaander toch moeilijk om te beoordelen hoe ver Vlaanderen staat met het dichten van de kloof en hoeveel rechten er nog moeten worden aangekocht.
De heer Hermes Sanctorum : Het Rekenhof had het over de groene AAUs en de afwezigheid van internationale standaarden. Ik had daar zelf nog niet aan gedacht. Wij zullen daar iets moeten aan doen. Meer in het algemeen moet ik stellen dat dit een dovemansgesprek is. Dit is echt een dovemansgesprek. De minister heeft op sympathieke wijze gesteld dat we het over bepaalde zaken eens zijn het zou er nog aan mankeren. In dit rapport wordt echter heel wat gefundeerde kritiek gegeven. Het stoort me dat de minister die kritiek stelselmatig tracht te pareren. Ze trekt er geen lessen uit. Ze zoekt argumenten om de gefundeerde kritiek onderuit te halen.
Ik wil even ingaan op een van de belangrijke tegenargumenten van de minister met betrekking tot de duurzaamheidscriteria. Volgens haar staan bepaalde zaken niet in het Vlaams regeerakkoord. Voor zover ik weet, heb ik het Vlaams regeerakkoord niet mee goedgekeurd. Het is mogelijk dat een en ander anders staat omschreven in dat document dat door de meerderheidspartijen is goedgekeurd. We moeten dit echter evalueren.
Ik heb daarnet zelfs een voorbeeld gegeven van een project dat door de mazen van het net is geglipt. Indien het koolstoffonds zich niet net op het einde had teruggetrokken, zouden we nu effectief investeren in een project dat totaal geen lokaal draagvlak kent en dat zelfs ingaat tegen de visie van de minister op duurzaam materialenbeheer. Dat zou de consequentie zijn geweest.
De projecten worden onvoldoende gecontroleerd. Dat wordt zelfs internationaal erkend. De minister trekt daar echter geen lessen uit. Volgens haar is het gevoerd beleid goed en gaan we hier gewoon mee verder.
Ik vraag me af of de minister weet hoe een duurzaamheidstoets door een gastland wordt uitgevoerd. De overheid van het gastland tikt een brief waarin staat dat het project duurzaam is bevonden. Dat is wat de duurzaamheidstoets door een gastland inhoudt. Ik vraag me af of we hier tevreden mee moeten zijn.
Ik heb vastgesteld dat de minister tijdens Europese discussies allerlei punten naar voren brengt. Op zich is dit goed. Misschien zou de minister beter de Europese commissaris bevoegd voor het klimaat worden. In die positie zou ze misschien een effectief beleid voeren. Als Vlaams minister voldoet ze in mijn ogen alvast niet.
De heer Bart Martens : Tot slot wil ik nog opmerken dat in het Vlaams regeerakkoord staat dat de internationale voorwaarden zullen worden toegepast. Mijns inziens sluit dit niet uit dat bijkomende voorwaarden worden gesteld indien we dat nodig en nuttig zouden achten. Uiteraard zijn we verplicht de internationale voorwaarden toe te passen. We kunnen echter ook strenger zijn ten aanzien van de participaties van de PMV.
Een van de vragen is in welke mate het koolstoffonds van de PMV in het Vlaams Energiebedrijf kan worden ondergebracht. In het machtigingsdecreet betreffende het Vlaams Energiebedrijf staat immers dat zal worden nagegaan in welke mate de bestaande Vlaamse participaties van de PMV en van de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) in duurzame energiebedrijven eventueel in het Vlaams Energiebedrijf kunnen worden ondergebracht. Volgens mij is het mogelijk dat koolstoffonds van de PMV in te schakelen om een ketenbeleid te voeren.
Momenteel participeert de Vlaamse overheid in een aantal bedrijven die biomassa inzetten in hun activiteiten. Indien ik me niet vergis, vormt de Jatophra-plantage een van de projecten in het buitenland waarin het koolstoffonds zou participeren. Dit is misschien niet het meest gelukkige voorbeeld. De investeringen in dergelijke projecten kunnen echter ook leiden tot een gegarandeerde aanvoer van veeleer duurzaam geteelde biomassa naar de bedrijven waarin de Vlaamse overheid zou participeren. Op die manier kunnen we ook de sourcing van de biomassa garanderen voor de bedrijven waarin de Vlaamse overheid, al dan niet door middel van het Vlaams Energiebedrijf, zou participeren. Ik weet niet of we dergelijke projecten per definitie moeten uitsluiten.
Ik weet dat het Jatophra-avontuur van Tenergo, waarin ook de Vlaamse overheid heeft geparticipeerd, niet echt een gelukkige afloop heeft gekend ik druk me hier nog zacht uit. Het lijkt me echter verkeerd te stellen dat we hier per definitie van moeten afblijven. Misschien kunnen we door middel van gerichte participaties in het buitenland toch nog een win-winsituatie tot stand brengen. We kunnen investeren in flexibele mechanismen in het buitenland en Vlaamse bedrijven helpen met hun bedrijfsvoering en met de export van Vlaamse technologie naar het buitenland.
De voorzitter : Het incident is gesloten.