Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 14/01/2010
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over de doorgevoerde wijziging aan de federale IKEA-wetgeving in het kader van de omzetting van de Dienstenrichtlijn en de impact hiervan op het Vlaamse beleid
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Mevrouw de voorzitter, mijn vraag neemt een minder hoge vlucht dan de vorige vraag.
Mijnheer de minister-president, u kent de wetsgeschiedenis met betrekking tot de vestigingen van grootwarenhuizen. In de vroegere federale regelgeving, bijgenaamd de IKEA-wet, werd de sociaaleconomische vergunning voor een handelsvestiging van meer dan 1000 vierkante meter uitgereikt. Daarin waren vier criteria: ruimtelijke ligging van de handelsvestiging, belangen van de consument, invloed van het ontwerp op de werkgelegenheid, gevolgen van het ontwerp op de bestaande handelszaken. Er werd vastgesteld dat de laatste drie criteria niet in overeenstemming waren met de Dienstenrichtlijn, die als doel heeft om tegen 2010 en daar zijn we ondertussen in beland een echte vrije markt voor diensten tot stand te brengen.
De overeengekomen wijzigingen zijn volgens minister Van Quickenborne, uw collega in de federale regering, het resultaat van een overleg met de drie gewesten en met de diverse ondernemersorganisaties. Als minister-president van een gewest moet dit u bekend zijn.
De wetswijziging heeft concreet tot gevolg dat de criteria die een duidelijke economische toets inhouden uit de wet worden geschrapt. Dit betekent dat de aanvraag voor een sociaaleconomische vergunning niet getoetst mag worden aan de invloed van het ontwerp op de werkgelegenheid, de gevolgen van het ontwerp op de bestaande handelszaken en de belangen van de consument. Met de federale wetswijziging zullen de dossiers nu beoordeeld worden op basis van de volgende criteria: de bescherming van de consument kleine nuance in vergelijking met de belangen van de consument; the devil is in the details, zegt men in het Engels, mijnheer de minister-president ; de bescherming van het stedelijk milieu; het respect voor de sociale wetgeving en het arbeidsrecht; de ruimtelijke ligging van de handelsvestiging.
Sta me toe, mijnheer de minister-president, mijn verwondering te uiten over het derde criterium, het respect voor de sociale wetgeving en het arbeidsrecht: ik dacht dat dat een plicht was voor alle bedrijven? Mogen we nu a contrario daaruit afleiden dat andere bedrijven dat respect niet moeten betonen? De federale regering zal wel, in al haar wijsheid, weten waarover het hier gaat.
Het koninklijk besluit dat de vier nieuwe toetsingsgronden nader omschrijft, is een paar weken geleden, op 28 december 2009, in werking getreden.
De twee belangrijke beleidsdoelstellingen van de IKEA-regelgeving, het reguleren van de impact van grote distributiezaken op de ruimtelijke ordening en op het stedelijk milieu, zijn, als ik er de bijzondere wet van de hervorming van de instellingen nog eens op nalees, Vlaamse bevoegdheden en hieromtrent kan dus een Vlaams beleid en een bijhorende wetgeving ontwikkeld worden. Dat staat buiten kijf. De vraag rijst dan ook of hier geen sprake is van een blijvende uiting van een usurperend beleid vanuit het federale beleidsniveau ten opzichte van het Vlaamse beleid inzake de ruimtelijke ordening en het stedelijk beleid, wat dus aanleiding kan geven tot het inroepen van een belangenconflict.
Er is ook nog de Europese Dienstenrichtlijn. Die bepaalt het volgende: De vergunningsvoorwaarden voor een nieuwe vestiging mogen gelijkwaardige, of gezien hun doel in wezen vergelijkbare, eisen en controles waaraan de dienstverrichter al in een andere of dezelfde lidstaat onderworpen is, niet overlappen. Dat is niet voor interpretatie vatbaar: een vestiging mag niet aan twee vergunningstelsels tegelijkertijd in twee lidstaten of in dezelfde lidstaat onderworpen worden. De vraag is nu welk vergunningstelsel inzake de ruimtelijke ligging van grootschalige distributiezaken de federale IKEA-vergunning of het Vlaamse stedenbouwkundig vergunningenstelsel zal moeten wijken.
Ook dient dergelijke nieuwe Vlaamse regelgeving, desnoods een vergunningstelsel, in overeenstemming te zijn met de Dienstenrichtlijn, waarbij dus duidelijk moet worden aangetoond dat deze regelgeving noodzakelijk, geschikt en evenredig is. In dit verband, mijnheer de minister-president, komen we terug bij uw antwoord op mijn vraag in deze commissie van 21 oktober 2009, waarbij u een nieuwe toets, de ontwrichtingstoets, hebt voorgesteld. Ik herinner u aan uw woorden: In functie van het overleg met mijn federale collegas heb ik juridisch advies gevraagd om na te gaan in welke mate een zogenaamde ontwrichtingstoets dit is een toets waarin de invloed van een vooropgestelde inplanting van een grootschalige detailhandel op de bestaande kernwinkelgebieden wordt afgedwongen conform is aan de bepalingen van de Europese Dienstenrichtlijn, en artikel 14, ten vijfde, van die Europese Dienstenrichtlijn in het bijzonder. Laten we daar niet te lang over discussiëren. We willen ons conformeren met die Europese Dienstenrichtlijn. Ik wil niet de ene na de andere procedure aan mijn broek hebben, ook al zou dat een federale broek zijn. U hebt verschillende kleermakers waarschijnlijk. Tegelijk moeten wij, met het oog op het kernversterkende beleid, een beoordelingsmarge behouden met betrekking tot de inplanting van grootschalige detailhandel.
In uw antwoord hebt u deze toets verder toegelicht. Volgens overweging 66 van de Europese Dienstenrichtlijn behoort de bescherming van stedelijk milieu uitdrukkelijk tot deze laatste categorie. De ontwrichting van de kernwinkelgebieden als gevolg van een nieuwe inplanting van een grootschalige detailhandel mag dus wel degelijk getoetst worden. Dat is dan een maatschappelijke toets waarin mogelijke economische criteria vervat zijn, zoals de impact op de faillissementen en de leegstand van de kernwinkelgebieden, die leiden tot een minder aantrekkelijk en leefbaar kerngebied.
De ontwrichtingstoets en de bijbehorende criteria zijn dus geen verboden eis in de zin van de Europese Dienstenrichtlijn aangezien ze niet zijn ingegeven door een economische doelstelling, maar door een dwingende reden van algemeen belang. De concrete modaliteiten en de beoordelingscriteria van de ontwrichtingstoets dienen evenwel nog nader bepaald te worden. We zijn daar zeer druk mee bezig. Hierbij zal uiteraard ook rekening worden gehouden met het restrictieve karakter van de uitzonderingsbepaling van artikel 14, punt 5, van de Europese Dienstenrichtlijn en met het beginsel van noodzakelijkheid en evenredigheid, dat ook terug te vinden is in die Europese Dienstenrichtlijn. Dit veronderstelt dat de ontwrichtingstoets uitdrukkelijk gericht wordt op het voorkomen van een ontwrichting van de kernen. Daarbij zullen de economische criteria strikt beperkt worden tot wat vereist is om tot een dergelijke niet-economische conclusie te komen.
Bij nader toezien dreigt deze ontwrichtingstoets evenwel de iure of de facto uit te monden in een nieuw soort vergunningscriterium waarbij een inplanting van een grote distributiezaak pas toegelaten wordt op voorwaarde dat er geen negatieve impact is of ontstaat op de kernwinkelgebieden, of wanneer de kernwinkelgebieden niet ontwricht dreigen te worden. Hierbij geeft u trouwens te kennen dat er wel degelijk economische criteria in deze toets zullen meespelen. Het lijkt er alvast sterk op dat u de grenzen van het juridisch toelaatbare wilt verkennen.
De vraag rijst of dit een verstandige aanpak is, want op dit ogenblik is ook de Europese Commissie zich aan het voorbereiden om te komen tot een volledige omzetting van de Dienstenrichtlijn. Op woensdag 21 oktober schreef De Tijd namelijk een artikel met de titel Barroso wil 1992 afwerken. De interne Europese markt blijft een hoofddoel binnen de Unie. Zeker in tijden van crisis is daarom hernieuwde aandacht nodig voor het weggommen van allerhande obstakels voor de intracommunautaire handel. (...) Bijna 20 jaar na het beroemde Verdrag van Maastricht uit 1992 van voormalig Commissievoorzitter Jacques Delors heeft Barroso de Italiaanse oud-commissaris Mario Monti aangesteld als zijn persoonlijke raadgever om de interne markt te herlanceren. Monti heeft een stevige economische en politieke reputatie en moet in staat zijn te weerstaan aan de bedreiging van economisch nationalisme. Monti wilde economische eenwording versnellen. Dat veronderstelt een frisse kijk op hoe de markt en de sociale dimensie van een geïntegreerde Europese economie elkaar kunnen versterken. Monti was ooit commissaris voor Concurrentie en stond toen bekend als Super Mario.
In uw antwoord gaf u wel aan dat de ontwrichtingstoets restrictief geïnterpreteerd moet worden, en daarnaast zeker getoetst moet worden aan de beginselen van noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. Gelet op het restrictief karakter van artikel 14 zal deze toets dan ook streng toegepast moeten worden. Om de toetsing van Vlaamse regelgeving aan de Dienstenrichtlijn grondig te laten gebeuren, heeft de Vlaamse Regering alvast op 9 mei 2008 dat herinnert u zich nog wel het gebruik van de dienstenimpacttoets (DIT) aanbevolen. Deze DIT-methodiek is gebaseerd op de methodiek van de reguleringsimpactanalyse (RIA) die binnen de Vlaamse overheid gebruikt wordt. Naar eigen zeggen wenste de Vlaamse Regering met de toepassing van de DIT-methodiek een grondige screening te verzekeren, ten einde risicos op juridische aansprakelijkheid te minimaliseren. Dat is een juiste en voorzichtige aanpak.
Tot slot hebt u in uw antwoord ook erkend dat u weet hebt van een studie over de screening van de IKEA-regelgeving aan de Dienstenrichtlijn, die door professor Lode Vereeck is uitgevoerd in opdracht van de dienst Wetsmatiging, die toen onder de voogdij van de minister-president stond, en dus niet in opdracht van toenmalig minister van Economie, mevrouw Ceysens. U beweerde toen: Ik ben voorstander van de continuïteit van het beleid, waar mogelijk en wenselijk, en de studies die besteld zijn kunnen we ook mee opnemen. Dat is correct. Het is niet zo dat een nieuwe minister een oude studie in de lade stopt. Dat is niet mijn manier van werken. We zullen alle studies op hun waarde schatten. We mogen ook niet naïef zijn. Het resultaat kan afhangen van wie je vraagt om de studie uit te voeren. Maar dat geldt niet voor deze studies.
Dat hebben we in onze oren geknoopt, mijnheer de minister-president. Gelet op de continuïteit van het beleid en op de nieuwe beleidsinitiatieven die u aankondigt, is het wenselijk en nuttig dat enerzijds deze DIT-analyse van de IKEA-wetgeving, of minstens de inhoud en de conclusies ervan, aan het parlement worden overgemaakt, en dat u anderzijds aangeeft welke beleidsconclusies u aan deze studie verbindt. Door een gunstige wind hebben wij vernomen dat deze studies al in september zouden zijn afgerond. Ik neem aan dat ze een tijdje in de lade kunnen liggen, maar het wordt nu toch stilaan tijd dat deze studie wordt opgediept.
Ziet u, mede gelet op artikel 10, lid 3, van de Dienstenrichtlijn, een belangenconflict in de hierboven aangehaalde federale wetswijziging, meer concreet in het usurperend federaal beleid inzake de ruimtelijke ligging van grote distributiezaken enerzijds en hun impact op het stedelijk milieu anderzijds?
Kunt u meer toelichting geven over de inhoudelijke invulling van de geplande ontwrichtingstoets en hoe die in de Vlaamse regelgeving zal worden ingepast? Kunt u aangeven of en in welke mate de invoering van de ontwrichtingstoets op Vlaams niveau grondig aan de beginselen van noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid werd getoetst, en wat de resultaten zijn? Hebt u voor deze toetsing gebruikgemaakt van de door de Vlaamse Regering aanbevolen DIT-methodiek? Indien ja, worden de resultaten van die screening aan het Vlaams Parlement meegedeeld en wanneer mogen we ze verwachten? Indien neen, welke redenen roept u in om geen gebruik van de DIT-methodiek te maken? Kunt u de aangehaalde DIT-analyse van de IKEA-regelgeving ten minste toch de inhoud en conclusies ervan aan het parlement overmaken, en daarenboven aangeven welke beleidsconclusies u daaruit hebt getrokken?
Ik verontschuldig me voor deze lange vraag. In mijn vraagstelling schuilen evenwel verschillende vragen, die zijn samengevoegd in deze vraag om uitleg.
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, collegas, ik bedank de heer Bouckaert voor zijn vraag. Het feit dat hij docent is, helpt de nieuwkomers. Zijn situatieschets en analyse van het probleem zijn zo duidelijk dat het ons gemakkelijk maakt om aan te geven waar hij een punt heeft of waar wij het met hem oneens zijn.
Ik wil hier niet de advocaat van de minister-president spelen. Hij tast de grenzen van het wettelijke kader af om bepaalde criteria te hanteren, en dat is wellicht de bedoeling. Hij mag die grenzen natuurlijk niet overschrijden, maar hij moet wel alle wettelijke mogelijkheden optimaal benutten, in het belang van ons stedelijke milieu. De minister-president laat onderzoeken of er een ontwrichtingstoets moet gebeuren zonder dat er een nieuw gunningscriterium wordt uitgewerkt. Ik ben van mening dat dit element in feite al is ingebed in het beschermingsbeleid van het stedelijke milieu.
De heer Bouckaert heeft dat in de schriftelijke versie van zijn uiteenzetting goed aangegeven: de ontwrichting van de kernwinkelgebieden als gevolg van een nieuwe inplanting van een grootschalige detailhandel mag dus wel degelijk getoetst worden. Dat heeft te maken met de aantrekkelijkheid en de leefbaarheid van het stedelijke milieu en de plaats van onze dorps- en districtskernen en onze winkelstraten daarin.
Wat ons betreft, moet het beleid op het vlak van ruimtelijke ordening inzake het winkelaanbod verschillende accenten hebben. Het aanbod moet divers zijn, elke dorps- en wijkkern moet over een voldoende groot winkelaanbod beschikken zodat de mensen voor hun basisbehoeften niet al te ver moeten gaan en de mobiliteit van de mensen niet wordt ingeperkt en elke kern moet een uitgewerkt kernwinkelgebiedsplan hebben. De inplanting van de grote handelszaken mag er niet toe leiden dat de ruimtelijke ordening wordt verstoord en de stads- of dorpskernen leegbloeden. Vorige keer is het voorbeeld van Sint-Niklaas gegeven. In Antwerpen is er het voorbeeld van Wijnegem Shopping Center, maar dat heeft gelukkig de aantrekkelijkheid van ons winkelcentrum rond de Meir in de stad zelf niet aangetast. We kunnen evenwel niet hetzelfde zeggen over de toestand van de districtskernen. We moeten dus voorzichtig zijn.
Los van de leefbaarheid van de steden moeten we er ook voor zorgen dat de winkelstraten geen monocultuur uitstralen; er is nood aan een gediversifieerd aanbod. Verder moet er gewaakt worden over de bewoning boven de winkelpanden in de districtskernen. De overlast van bepaalde onaantrekkelijke winkels, nachtwinkels en cafés moet worden aangepakt. Het straatbeeld mag niet worden verstoord en zo nodig moeten er zaken naar een geschiktere plaats worden overgebracht.
Dat alles illustreert goed dat we eigenlijk wachten op een visienota van u, mijnheer de minister-president. Die visienota Winkelend Vlaanderen is al eens aangekondigd in een bestuursakkoord en in een beleidsnota. Ik neem aan dat u daar volop mee bezig bent. Wanneer mogen we die visienota verwachten?
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Mevrouw de voorzitter, collegas, ik wil vooreerst de heer Bouckaert en zijn medewerker feliciteren met de uitgebreide vraag. Ik heb begrepen, mijnheer Bouckaert, dat u dit dossier nauwlettend opvolgt. Mevrouw Turan, u hebt gelijk dat het interessant is om eens de globale principes van het distributie- en winkellandschap in Vlaanderen te bekijken. U wacht in dat verband op de visienota die dit voorjaar aan de regering zal worden voorgelegd en nadien in de commissie eventueel kan worden besproken.
Mijnheer Bouckaert, ik heb begrepen dat u een opvatting hebt over hoe de distributiesector zich in Vlaanderen kan ontwikkelen. Ik heb dat alleszins uit uw vorige vraag kunnen opmaken. Uw visie is duidelijk, want u wilt een maximale vrijheid geven aan grote winkelcomplexen. Dat is uw volste recht, als grote verdediger van het liberale gedachtegoed. Ik denk toch dat we nog even geduld moeten hebben en nog even moeten wachten vooraleer we op basis van de visienota daarover verder kunnen praten.
Ik zou natuurlijk vrij kort kunnen antwoorden op uw vier vragen. Op uw eerste vraag zou ik met neen kunnen antwoorden. Op uw tweede vraag zou ik kunnen zeggen dat ik op 21 oktober tekst en uitleg heb gegeven. In uw derde vraag polst u naar de intenties van de minister. De vierde vraag is een vraag waarbij professor Lode Vereeck, die de studie heeft gemaakt, via een omweg nog eens probeert om die studie te bemachtigen, terwijl er afspraken zijn gemaakt met diegene die de studie heeft gevraagd. Uit respect, en dat meen ik ook, wil ik toch iets dieper ingaan op de zaak. Ik doe dat alleen al omdat u de vraag zeer uitgebreid geformuleerd hebt. U begrijpt dat ik ook kort zou kunnen zijn. Maar dan wordt u ongelukkig, en dat zou ik niet graag hebben. (Gelach)
Ik moet u wel waarschuwen dat ik dat niet elke keer zal doen. Op andere momenten zal ik wel zeggen dat vragen over de intentie van de minister niet beantwoord moeten worden.
Mijnheer Bouckaert, ik begrijp dat u constant op zoek gaat naar de usurperende bevoegdheden en dat als die usurperend blijken te zijn, u me de vraag stelt waarom ik dan geen belangenconflict, het vechtfederalisme dat nu achter ons ligt, inroep. U hebt zelf gezegd dat we het daarover op 21 oktober in deze commissie hebben gehad. We hebben toen ook gesteld dat er een aantal noodzakelijke aanpassingen nodig zijn. We waren het er toen bijna allemaal over eens dat er aanpassingen moesten komen om conform te kunnen zijn met de Europese Dienstenrichtlijn. Die aanpassingen zijn ondertussen gebeurd. Als we een aantal voorstellen tot aanpassing doen en men gaat daar grotendeels op in, dan moeten we voldoende sportief zijn en er achteraf geen belangenconflict op loslaten.
Zoals u weet, is volgens artikel 56, paragraaf 1, VI, vierde lid, ten zesde, van de bijzondere wet alleen de federale overheid bevoegd voor vestigingsvoorwaarden en voor wetgeving die bepaalde grote handelsvestigingen vergunningsplichtig maakt. In de parlementaire voorbereiding van deze bijzondere wet staat: De te hanteren criteria en de daaruit voortvloeiende beoordeling dient op gelijke manier te gebeuren in de verschillende deelgebieden van het land. We hebben heel duidelijk gevraagd om deze bevoegdheid te regionaliseren, zodat we in Vlaanderen de zaak met eigen inzichten en eigen beleid bevoegd kunnen invullen. We zijn geen voorstander van de afschaffing van de IKEA-wet, omdat deze afschaffing zonder de overdracht van de bevoegdheid tot een vacuüm zou leiden, met alle gevolgen van dien. Mijnheer Bouckaert, mogelijk gebruikt u dit in de lessen voor uw studenten. Ik heb de parlementaire voorbereiding dan ook even voor u opgezocht. Ik ben dus niet van plan om hiervoor een belangenconflict in te roepen. Wel vragen we zeer duidelijk om een regionalisering.
Uw tweede vraag gaat over de inhoudelijke invulling van deze geplande ontwrichtingstoets en hoe die zal worden ingepast. U hebt uitvoerig geciteerd uit mijn antwoord van 21 oktober. Het is belangrijk dat we in voorbereiding en in afwachting van de regionalisering alles doen om ervoor te zorgen dat we dan de nodige, juiste instrumenten kunnen ontwikkelen en die ontwrichtingstoets implementeren. In de studie Een ruimtelijk afwegingskader voor grootschalige detailhandelsvestigingen, die in opdracht van de Afdeling Ruimtelijke Planning werd uitgevoerd door de studiebureaus Idea Consult en Omgeving, heeft men concrete voorstellen gedaan over hoe die ontwrichtingstoets er kan uitzien. Men is nog bezig met die oefening. Er zijn verschillende varianten van die ontwrichtingstoets. Zoals ik ook vorige keer heb gezegd, zal ik met heel veel zorg de verdere finalisering ervan doorvoeren. Als dat klaar is, zal ik hier ook tekst en uitleg geven.
Op dit moment is er enkel een mogelijke variant van de ontwrichtingstoets beschreven in de vermelde studie over een ruimtelijk afwegingskader voor grootschalige detailhandelsvestigingen, uitgevoerd in opdracht van de Afdeling Ruimtelijke Planning en uitgevoerd door de twee studiebureaus. We zijn beide bezorgd om de Europese Dienstenrichtlijn, waarvan we vinden dat we er ons aan moeten houden. Maar ik heb ook, weliswaar een tijdje geleden, een goede juridische opleiding gekregen. Net binnen de juridische krijtlijnen tekenen, dat kan nog. Dat is heel belangrijk. Advocaten doen niet anders.
Het is dus heel belangrijk dat we niet ingaan tegen de Europese Dienstenrichtlijn. Om de waarde van de idee van een ontwrichtingstoets als bruikbaar alternatief voor de IKEA-wet te hanteren, werd aan twee onafhankelijke juridische adviesbureaus gevraagd hun advies te geven. In deze adviezen werden de beginselen van noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid getoetst. Aangezien de ontwrichtingstoets een doelstelling van algemeen belang nastreeft, zou het mogelijk kunnen zijn om economische criteria op te nemen in een eventueel te hanteren ontwrichtingstoets. Uiteraard zullen we dan binnen het wettelijke kader van de Europese Dienstenrichtlijn werken. Dat geldt overigens ook voor alle andere regelgeving die onder het toepassingsgebied van de Europese Dienstenrichtlijn valt. Dit wordt met heel veel zorg opgevolgd. Ik begrijp dat u bezorgd bent en mij er attent op maakt dat ik niet verder mag gaan au-delà van het juridisch mogelijke.
In 2008 werd inderdaad een studie Ontwikkeling van een dienstimpacttoets in opdracht van de dienst Wetmatiging van het departement Bestuurszaken uitgevoerd. De bedoeling was de ontwikkeling van een dienstenimpacttoets, de integratie ervan met de reguleringsimpactanalyse (RIA) en de toepassing op een aantal cases. De IKEA-case werd hieraan toegevoegd in het licht van een nakende regionalisering. Deze studie werd besteld bij professor Lode Vereeck, u allen bekend. Deze opdracht werd afgerond. Uit de evaluatie van het onderzoek oordeelde de dienst Wetmatiging dat verder onderzoek nodig was en dat de studie nog niet rijp was voor politieke conclusies. Het was veeleer een test voor de DIT-methodiek dan een inhoudelijk onderzoek. Bij een volwaardig DIT zouden de betrokken departementen, zoals Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO), betrokken worden. Deze studie moet daarom worden beschouwd als een deelstudie van de problematiek met betrekking tot grootschalige detailhandel en wordt op dit ogenblik niet publiek gemaakt. Een van de hoofdconclusies is dat bij de regionalisering van de bevoegdheid het behoud van een apart vergunningsstelsel naast de stedenbouwkundige vergunning wordt afgeraden. We zullen hierover de discussie ongetwijfeld nog voeren op het tijdstip dat de kwestie aan de orde is.
Ik begrijp dat professor Vereeck heel graag zou hebben dat die studie publiek zou worden gemaakt, maar het is de opdrachtgever zijnde het departement, dienst Wetmatiging die oordeelt dat het een beperkt element is en dat er andere departementen moeten worden betrokken. Het departement en de dienst Wetmatiging niet ik oordelen dat het te vroeg is voor een politieke discussie. U vraagt om de studie openbaar te maken, maar het is dus nog iets te vroeg. Ook hier zult u nog enig geduld moeten hebben. Ik ga ervan uit dat u hier zeker nog op zult terugkomen.
Mevrouw Turan, u hebt gelijk. Het vraagt inderdaad een totale visie en die visienota komt er ook aan.
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw oneindige clementie om toch op mijn vragen te antwoorden, hoewel u dat volgens uw eigen inzicht niet hoeft te doen. Toch laat uw antwoord mij wat op mijn honger.
U hebt het over mijn liberale visies. Dat kan misschien kloppen, maar in deze discussie is dat niet van belang. Waar ik in de eerste plaats naar streef, is dat het Europees recht namelijk de Dienstenrichtlijn die een vrije markt inzake diensten over de grenzen heen wil organiseren met hart en ziel door Vlaanderen wordt toegepast.
Een paar weken geleden is in De Tijd een artikel verschenen waarin staat dat, als Vlaanderen de Dienstenrichtlijn zou toepassen, dit duizenden jobs zou kunnen opleveren. Het gaat hier niet over gelijkhebberij op dogmatisch vlak, maar het gaat hier over een heel praktisch probleem, namelijk de Dienstenrichtlijn toepassen.
Mijnheer de minister-president, ik zeg met hart en ziel, maar ik vrees dat dit in schril contrast staat met uw benadering. U hebt het bestendig over de kantjes zoeken, de grenzen van het juridisch toelaatbare onderzoeken. Uit deze ingesteldheid blijkt dat u eigenlijk de filosofie van de Dienstenrichtlijn die kiest voor een interne markt niet aanvaardt en niet deelt, maar dat u er juridisch mee verveeld zit en dat u probeert de kantjes van deze wetgeving af te tasten. Ik vind dat geen gelukkige houding. Ik wijs erop dat wie de kantjes aftast, vlug over de kantjes zit, wat ons in de toekomst veroordelingen door Europa zal opleveren. Ik moet u er ook op wijzen dat het sanctiesysteem verstrengd is met het verdrag van Lissabon. Vroeger mocht je twee keer zondigen. Nu is dat maar één keer meer. Ik wil ervoor waarschuwen dat Vlaanderen met zon geestesingesteldheid geen goede leerling zal worden in de Europese klas.
In verband met het belangenconflict hebt u het over vechtfederalisme. Dat is een misplaatst gebruik van het woord. Usurperende bevoegdheden tegengaan met een belangenconflict is absoluut geen vechtfederalisme, maar getuigt van een diepgaande eerbied voor de Belgische constitutie. Wie die Belgische constitutie overtreedt de federale regering of andere deelstatelijke instanties , moet daarop gewezen worden en moet teruggewezen worden. Belangenconflicten die dergelijke usurperende bevoegdheden aanvechten, zijn een uiting van absolute Bundestreue. Je kunt er hier niet aan onderuit: de nieuwe IKEA-wetgeving is een belangenconflict.
Mijnheer de minister-president, u hebt ook niet geantwoord op een ander probleem: de regel van Europa dat je niet tegelijkertijd aan twee vergunningsstelsels mag worden onderworpen. Dat is het geval met aan de ene kant de IKEA-wetgeving en aan de andere kant onze Vlaamse decreten en het beleid inzake ruimtelijke ordening, en de ontwrichtingstoets die daar zal worden ingeschoven. Dat is manifest in strijd met het Europees recht. Een belangenconflict en een eventuele wijziging van de IKEA-wetgeving zouden ons daar eventueel in orde hebben gesteld.
Mijnheer de minister-president, ik ben, net zoals u, een aanhanger van het primaat van de politiek. Het is niet de taak van professoren, ook al heten ze Lode Vereeck of Mark Elchardus, om het beleid te bepalen. Dat is evident. Als een regering een studie bestelt, geeft zij blijk van een zeker vertrouwen in de opdrachtnemer. Ik veronderstel dat een verstandige regering studies gunt aan verstandige professoren. Het komt de regering toe om na een tijd gegronde redenen aan te geven waarom zij de aanbeveling van de studie niet volgt. U hebt uiteraard dat recht, maar u moet dat dan toch wel eens aangeven. Het aanslepen van de hele zaak stoort ons bijzonder. De studies over de ontwrichtingstoets en de DIT-methodiek blijven daar ergens in de lade liggen.
Ik moet er ook op wijzen dat de dienst Wetmatiging een ambtelijke dienst is. Hij geeft advies. De uiteindelijke beslissing wat er met de conclusies van de studie gebeurt, ligt bij u, mijnheer de minister-president. U kunt zich niet van uw verantwoordelijkheid ontdoen door te verwijzen naar de dienst Wetmatiging.
In de ontwrichtingstoets mogen er economische parameters zitten. Maar parameters zijn iets anders dan criteria. Als u bijvoorbeeld zegt dat er een aantal winkels failliet gaan, kan dat een indicatie zijn van de ontwrichting van een stedelijke kern. Dat is een economische parameter, een indicatie, maar dat is geen doorslaggevende indicatie. U kent misschien de theorie van een van de grootste economen, Joseph Schumpeter, over de creative destruction: winkels gaan failliet en winkels worden opgericht. Het faillissement is niet het enige criterium. De Chinese economie heeft zichzelf gesaneerd door middel van een faillissementswetgeving. Doordat er bedrijven failliet gaan, kunnen er bedrijven ontstaan. U moet dus heel voorzichtig zijn met die economische criteria, anders begint dat te lijken op de criteria die de Dienstenrichtlijn uitdrukkelijk verbiedt.
Mijnheer de minister-president, u moet echt werk maken van zowel een winkelbeleid dat is legitiem, want het hangt samen met het functioneren en de veiligheid van onze steden en met de tewerkstelling als van de Dienstenrichtlijn, die de tewerkstelling en de welvaart van ons land aangaat.
Minister-president Kris Peeters : Mijnheer Bouckaert, als uw insteek voor deze vraag is geformuleerd vanuit de juridische bezorgdheid dat wij niet conform de Europese Dienstenrichtlijn zouden handelen, kan ik u geruststellen: ik deel die bezorgdheid. Ik heb dat ook de vorige keer gezegd. Het zou niet wijs zijn om tegen die Europese Dienstenrichtlijn in te gaan. Dat zou vroeg of laat aanleiding geven tot problemen. Dat is niet mijn bedoeling. U moet er niet aan twijfelen dat ik met hart en ziel het Europese recht zal implementeren en daartoe een bijdrage zal leveren.
U zegt dat het afschaffen van de IKEA-wet duizenden bijkomende jobs zou creëren. Dat is iets te kort door de bocht. Studies, ook die waarnaar u verwijst, tonen aan dat dit niet het geval zou zijn. Ook daar deel ik uw bezorgdheid: wij moeten de nodige aandacht besteden aan het creëren van bijkomende jobs waar we dat kunnen.
Ik ga ervan uit dat wij dezelfde mening hebben over de usurperende bevoegdheden. De wetgeving moet geregionaliseerd worden. Ook u en uw partij staan voor de regionalisering van deze wetgeving. In tussentijd proberen wij onze bezorgdheden op het federale niveau te bespreken en ervoor te zorgen dat men daar maximaal rekening mee houdt. Dat is onze visie. In afwachting van de regionalisering zullen we dat blijven doen. De bottomline van deze discussie is: regionaliseren.
U bent bezorgd over de twee vergunningsstelsels. Deze problematiek is onderkend en dit wordt getoetst bij Europa. We kijken uit naar de reactie. Nogmaals, mijn grote zorg is de verzekering van de rechtszekerheid. Die vraag is geformuleerd aan Europa. Ik kijk samen met u uit naar het antwoord.
Ik draag natuurlijk alle verantwoordelijkheid en wil niets doorschuiven naar de administratie. Ik begrijp dat er enige verwarring zou kunnen ontstaan over een aanmatiging die ik niet wil doen. Ik wil onderstrepen dat de administratie met professor Vereeck heeft gesproken en gezegd heeft dat het om een deelaspect ging. Er is gezegd dat men daar het departement RWO en andere departementen zou moeten bij betrekken om de andere facetten te bekijken. Het is dus wijs om andere elementen aan de studie toe te voegen, daar vanuit het beleid de nodige conclusies uit te trekken, dat beleid hier dan te verdedigen, daar de nodige acties rond te ondernemen en dit hier in grote transparantie uitgebreid te bespreken. U begrijpt toch dat het niet wijs is om de deelstudie al in het politieke debat te gooien? Ik wil eerst zelf over alle aspecten beschikken om mijn beleid te ontwikkelen. De uitvoerende macht moet met haar ontwerpen van decreet of andere besluiten naar het parlement komen. Dit heeft niets te maken met niet willen. Dat denkt u ten onrechte. Pas als we alle elementen hebben, kunnen we politieke conclusies trekken en naar het parlement en deze commissie komen.
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Mijnheer de minister-president, ik heb niet gezegd dat de afschaffing van de IKEA-wetgeving ons veel jobs zal opleveren. Dat is waarschijnlijk niet het geval, dat klopt.
Minister-president Kris Peeters : Wat gaat ons dan veel jobs opleveren?
De heer Boudewijn Bouckaert : De consistente toepassing van de Dienstenrichtlijn doorheen heel Vlaanderen, daarover ging de studie van het Planbureau, en niet van een of andere duistere liberale conspiratie.
Verder zou ik het ook appreciëren, mijnheer de minister-president, aangezien ik tegen geheime diplomatie ben die heeft de Eerste Wereldoorlog veroorzaakt , dat u ons de brief zou bezorgen die u aan de Europese instanties hebt gericht. Dat is openbaarheid van bestuur.
Ten slotte, als u vindt dat de studie waarvan sprake maar een gedeeltelijk onderzoek betreft, is dat legitiem. Dat getuigt van praktische wijsheid. Maar het mag niet gaan lijken op de houding van Europa ten opzichte van Ierland waar men moet blijven stemmen tot het eens ja is. U gaat toch geen studies blijven bestellen tot u het gewenste resultaat in handen hebt? Op een bepaald moment is men uitgestudeerd, en kunnen bijkomende studies geen relevante meerwaarde meer bieden. Dat punt moet u ooit eens bereiken. Als dat zou zijn gebeurd, hoop ik dat u meteen de studie van professor Vereeck die u niet afkeurt maar voor u slechts gedeeltelijk is , ter beschikking stelt van het parlement.
Ik denk dat ik u een beetje moet opjagen. Het is een belangrijk onderdeel van het economische plan ViA.
De voorzitter : Minister-president Peters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Dit is een interessante gedachtewisseling. Ik ben daar een groot voorstander van. Om uw volgende vraag te voorkomen: de federale overheid heeft het aangemeld. Ik ga ervan uit dat de commissie dit erg deskundig zal onderzoeken. U vraagt of er een brief is verstuurd. Het is gemeld en ik ga ervan uit dat dit wordt meegenomen.
Ik wil professor Vereeck niet citeren zonder dat hij zich als professor kan verdedigen. Ik zeg niet dat de studie zelf niet alle elementen van het wetenschappelijk onderzoek bevat. Het is een waardevolle studie. Maar als ik me niet vergis, is in het debat met de dienst ook aangehaald dat overleg met het departement RWO zeer belangrijk en ook aangewezen is. In dat kader moet worden onderzocht hoe met deze deelstudie wordt omgegaan, en dat is de reden waarom die niet publiek wordt gemaakt. Professor Vereeck zelf zou dat graag hebben, maar misschien heeft hij daarvoor nog andere beweegredenen dan de behoefte het schitterende wetenschappelijke onderzoek wereldwijd bekend te maken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.