Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 31/03/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het blijvende plaatsgebrek in de pleegzorg
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de organisatie van de pleegzorg
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, hoewel ze al enkele weken geleden is opgesteld, blijkt deze vraag om uitleg helaas opnieuw razend actueel. Verschillende krantenkoppen wijzen op de problematiek van het gebrek aan opvang. Sommige kranten hebben dit vandaag zelfs op hun eerste pagina geplaatst.
De pleegzorg in Vlaanderen vormt een belangrijke en lovenswaardige vorm van hulpverlening die, naar mijn bescheiden mening, meer aandacht verdient. Het grote maatschappelijke belang ervan mag niet worden onderschat. Het betreft hier een van de grote zorgaanbieders in de bijzondere jeugdbijstand. We zullen hier straks nog uitvoerig op terugkomen.
Uit het registratierapport van Pleegzorg Vlaanderen blijkt dat er jaarlijks ongeveer 6000 pleegzorgsituaties zijn. Er zijn ongeveer 5750 pleegkinderen en ongeveer 4200 pleeggezinnen. De voorbije tien jaar is de pleegzorg fors gegroeid, meer bepaald met ongeveer 60 percent. Helaas beantwoordt het aanbod aan pleeggezinnen absoluut niet aan de vraag. Volgens de gepubliceerde cijfers blijken de pleegzorgvoorzieningen op twee derde van de aanvragen niet te kunnen ingaan. Hiermee zit Vlaanderen onder het Europese gemiddelde. Ik weet dat er geen exacte cijfers over de tekorten en de onbeantwoorde aanvragen zijn: we krijgen enkel gegevens als er bepaalde noden zijn.
Vorig jaar hebben de toenmalige minister van Welzijn, Pleegzorg Vlaanderen en het interimkantoor Randstad een sensibiliseringscampagne gevoerd. Uit recente cijfers blijkt dat het gebrek aan plaatsen nijpend blijft. De pleegdienst KAOS, die jaarlijks een honderdtal adolescenten begeleidt, heeft verklaard vanwege het tekort aan plaatsen om de drie tot vier dagen een tiener op straat te moeten zetten die voor diezelfde nacht geen slaapplaats meer heeft. Ik veronderstel dat alle aanwezigen het erover eens zijn dat dit absoluut onaanvaardbaar is.
Ik kan begrip opbrengen voor het feit dat crisisopvang een beperking in de tijd kent. Dit mag echter niet tot dergelijke situaties leiden. Ten gevolge van maatschappelijke evoluties, zoals ontwrichte gezinnen, het toenemend gezinsgeweld, het toenemend aantal gezinnen in een crisissituatie en dergelijke, dreigt de nood aan pleeggezinnen enkel toe te nemen.
Indien kinderen tijdelijk uit hun huis moeten worden gezet, geniet de opvang in pleeggezinnen steeds meer de voorkeur op een residentiële opvang. Ik wil hier nu niet over uitweiden. Daar krijgen we straks de kans nog toe. Die voorkeur zal de nood in de toekomst enkel laten toenemen.
De pleegzorg wordt momenteel met vier grote problemen geconfronteerd: er zijn te weinig pleegouders, de pleegouders bevinden zich in een zwakke positie, de regelgeving is te beperkt en te strak en er zijn te weinig incentives tot samenwerking.
Gezien het grote maatschappelijke belang verdient pleegzorg meer beleidsmatige aandacht. Er moeten dringend meer initiatieven worden uitgewerkt om de pleegzorg te versterken. Ik verwijs in dit verband naar het door de minister ongetwijfelde gekende memorandum van Pleegzorg Vlaanderen, dat met tien punten voor de verdere uitbouw van de pleegzorg een interessante en noodzakelijke aanzet geeft. Die punten omvatten onder meer een systeem van tijdskrediet voor de pleegzorg, mogelijkheden inzake pleegzorg voor nieuwe doelgroepen en een pleegzorgverlof voor Vlaamse ambtenaren. Dit laatste punt vormt in feite een navolging van het betaald pleegzorgverlof voor de werknemers in de privésector. Het lijkt me tevens heel belangrijk aan een volwaardig statuut te werken. Dit statuut moet de pleeggezinnen een betere ondersteuning bieden.
Wat vaak wordt vergeten, is het belang van de nodige aandacht voor de opvang van pleegouders die het op een bepaald ogenblik niet meer zien zitten. Die mensen moeten vaak stoppen omdat ze te oud zijn geworden of vanwege gezondheidsproblemen. Nu weten ze vaak niet op welke manier ze precies kunnen stoppen. Het kind, dat ondertussen meestal al een volwassene is geworden, vindt immers geen andere opvang.
Tijdens de vorige legislatuur, meer bepaald in 2002, heeft toenmalig minister Vogels de pleegzorg laten doorlichten. Dit heeft tot een rapport met een aantal aanbevelingen geleid. In het begin van deze legislatuur hebben we, naar aanleiding van een aantal vragen in deze commissie, de gelegenheid gehad om daarover te discussiëren. Mevrouw de minister, helaas moet ik vaststellen dat er op het terrein weinig is veranderd. Daarom heb ik een aantal vragen.
Wat zijn de resultaten van de sensibiliseringscampagne die is opgestart met betrekking tot de pleegzorg? Welke initiatieven hebt u genomen om het plaatsgebrek bij pleegzorg prioritair aan te pakken en oplossingen uit te werken? Er is dringend nood aan een sociaalrechtelijk en fiscaalrechtelijk statuut voor de pleegouders. Helaas is dat federale materie. Hebt u in het kader van overleg het initiatief genomen er bij uw federale collega op aan te dringen hier werk van te maken? Uw voorganger heeft bij de K.U.Leuven een studie besteld om de fiscaal- en sociaalrechtelijke gevolgen van het pleegouderschap te onderzoeken. Wat zijn daarvan de resultaten?
Ik denk dat ook Vlaanderen initiatieven kan nemen om de pleegzorg te stimuleren. Wat is ter zake gebeurd? De sector heeft in het verleden een aantal voorstellen geformuleerd. Dan verwijs ik uiteraard niet naar het memorandum dat hier nu net voorligt. Bij het begin van deze legislatuur werden er nuttige en interessante voorstellen geformuleerd. Welke stappen zijn ter zake gezet? Wat is de stand van zaken?
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mevrouw Dillen heeft de situaties ruimschoots geschetst. Ik zal proberen niet in herhaling te vallen.
Het is evident, of het wordt door de sector toch zo erkend, dat de opvang van kinderen in een gezin in om het even welke omstandigheid nog altijd het beste en duurzaamste is, en ook leidt tot de beste resultaten voor die kinderen, qua geborgenheid en dergelijke.
Mevrouw Dillen zei het al: het probleem is toch wel vrij acuut. Dat is niet alleen zo omdat de media daar nu toch aandacht aan schenken. Die zorg leeft al langer en werd en wordt toch ook wel erkend door de Vlaamse overheid. Nog niet zo erg lang geleden werd ter zake een sensibiliseringscampagne gevoerd, als ik me niet vergis nog op initiatief van minister Vanackere, en werd die problematiek besproken in deze commissie.
Mevrouw de minister, ik wil zeer concreet bekijken waarom we niet voldoende pleegouders vinden. We moeten curatief te werk gaan en trachten mensen te sensibiliseren om die rol op zich te nemen. Mevrouw Dillen heeft al het ruimere kader geschetst.
Ik wil twee zeer concrete voorbeelden geven. Zo is er het reële voorbeeld van een gezin dat aan crisisopvang doet. Het voorbije jaar hebben die mensen zes kinderen voor maximaal twee maanden opgevangen. Ik hoef de commissieleden de diverse aspecten van crisisopvang niet duidelijk te maken, met de netwerkgezinnen en de bestandsgezinnen. Ik wil me vooral toespitsen op de crisisopvang. Die kinderen komen daar vaak aan zonder iets. Ze hebben hoogstens de kleren die ze dragen. Dat betekent dat het pleeggezin ervoor zorgt dat die kinderen fatsoenlijk gekleed zijn. Dan hebben we het nog niet over speelgoed, maar over gewone kleding, toiletgerief en dergelijke. Vaak gaan die kinderen nog steeds naar de school waar ze ingeschreven waren. Dat vind ik ook goed, maar er moeten afstanden worden overbrugd. Dat kan gebeuren met de aankoop van een Buzzy Pazz, of de pleegouders moeten zorgen voor het transport. Aan de andere kant hebben zij geen statuut en krijgen ze geen erkenning daarvoor, hoewel ze die verantwoordelijkheid nemen.
Het tweede uit het leven gegrepen voorbeeld is dat van een alleenstaande moeder die haar vijf kinderen heeft laten plaatsen door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg. Het eerste kind, van dertien jaar, ging naar een pleeggezin en de vier kleinere kinderen gingen naar een instelling. Die kinderen hebben daar in totaal een jaar verbleven. De dame in kwestie krijgt van het OCMW voorschotten op de kinderbijslag, maar in dat hele jaar heeft ze geen verantwoordelijkheid gedragen voor die kinderen. De pleegouders, daarentegen, moeten soms jaren wachten voor ze enige kinderbijslaguitkering krijgen. Mevrouw Dillen heeft het al aangehaald. Ik denk niet dat mensen dit doen om geld te verdienen, maar het gaat er wel over dat ze een zekere erkenning zouden krijgen voor het werk dat ze doen. Ik wil dan ook een aantal zaken aanreiken die ernstig moeten worden overwogen. Dan gaat het vooral over ondersteunende beleidsmaatregelen die ervoor kunnen zorgen dat meer mensen een dergelijk engagement op zich nemen.
Zo zouden we pleegouders zowel voor pleegkinderen als voor hun eigen kinderen toegang moeten geven tot systemen als ouderschapsverlof en tijdskrediet, zodat ook zij werk- en gezinskeuzes vlotter kunnen combineren. Zij hebben op dat ogenblik immers gekozen voor een gezin, zij het dat de kinderen niet hun kinderen zijn. Ook zouden pleegouders, naargelang hun keuzes en pedagogisch vermogen, moeten kunnen kiezen toe te treden tot een professioneel statuut. We zijn daar ook vragende partij voor als het gaat over onthaalouders, maar dat is een andere discussie. Zo zouden ze niet alleen meer, maar ook moeilijkere kinderen kunnen opvangen. In het buitenland zijn er voorbeelden van professionele, betaalde pleegzorg. Ook moet er de mogelijkheid zijn pleegouders die enkel crisisopvang doen, te laten genieten van dezelfde voordelen als pleegouders die kinderen voor lange tijd opvangen, naar rato van het aantal dagen waarin in opvang wordt voorzien. Dan gaat het over belastingvoordelen voor het ten laste hebben van een kind, over een reductie voor de Buzzy Pazz, kinderopvang, vakantiekampen en dergelijke, en over een installatiepremie. Die mensen staan immers, zoals ik daarnet al aankaartte, voor extra kosten.
Pleeggezinnen die die taak invullen, hebben vaak de nodige professionaliteit en ervaring ontwikkeld. Sommigen hebben zelfs gepaste opleidingen gevolgd en diploma's behaald. Dat toont aan dat die mensen echt wel op een deskundige wijze bezig zijn. Als wij ervan overtuigd zijn dat een gezin nog steeds de beste plaats is om een kind, zeker een gekwetst kind, op te voeden, waarom zouden we deze kans dan niet benutten om een systeem te organiseren waarbij professionele pleegouders een taak te vervullen krijgen? Er zijn hier al enkele voorbeelden aangehaald die kunnen worden ingevuld.
Mevrouw de minister, ik heb enkele concrete vragen aanvullend op de inleiding van mevrouw Dillen. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het nieuwe Globaal Plan Jeugdzorg? Wij hebben een zicht op de wachtlijsten in de residentiële pleegzorg. In hoeverre bestaan er ook wachtlijsten in de pleegzorg in gezinnen? Kunnen die eventueel aan elkaar gelinkt worden, om te zien waar precies welke noden bestaan?
Bent u bereid om mee stappen in de visie om dezelfde voordelen te genereren voor de pleegkinderen als voor eigen kinderen? Wat is uw mening met betrekking tot een statuut voor de pleegouders?
De voorzitter: De heer Dehaene heeft het woord.
De heer Tom Dehaene: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil me aansluiten bij de vraagstellers, vooral ook om onze appreciatie nog eens te onderstrepen voor de mensen die aan pleegzorg doen. Zij vormen een enorme meerwaarde voor de hulpverlening. Het is ook een zeer goede manier om kinderen op te vangen. Het is dan ook volledig terecht dat we vanuit de overheid de kaart van de pleegzorg trekken.
Ik ben er niet van overtuigd dat we er goed aan doen om daar echt een werknemersstatuut voor te creëren. Het is de eerste keer dat ik dat idee hoor, en ik heb toch direct een aantal bedenkingen. Maar daar gaat de discussie vandaag niet over.
Veel van de zaken die hier naar voren worden geschoven, zitten op federaal niveau. Het opnemen van zorg, een onderbreking van de loopbaan en dergelijke, dat zit allemaal op federaal niveau. Daar kunnen wij weinig aan veranderen. Ik ben wel benieuwd naar de resultaten van de sensibiliseringscampagne, want ik ben ervan overtuigd dat we constant mensen moeten aanspreken om voldoende plaatsen te blijven creëren. Heeft het positieve beeld dat men in die campagne naar voren heeft geschoven, een effect gehad op het aantal kandidaten voor de pleegzorg?
Ik heb nog een bijkomende vraag over de nazorg. Pleegouders die een zeer langdurige taak op zich nemen, creëren een band met die kinderen. Maar dat kan al eens foutlopen, en dan merk ik dat die mensen er vaak alleen voor staan. Bijvoorbeeld wanneer er een problematiek is rond drugs, staan zij er alleen voor. Ik ben voorstander van een bepaalde vorm van nazorg. We moeten ook de pleegouders blijven bijstaan, ook als de jongeren meerderjarig zijn geworden.
De voorzitter: Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de tussenkomsten van de collega's handelen vooral over federale materies. De vragen die werden gesteld, moeten vooral op federaal niveau een antwoord krijgen. Het is belangrijk dat we hier verwijzen naar het Perspectiefplan, waarin zeven pagina's gewijd worden aan alles wat met pleegzorg te maken heeft. Er staat ook in dat men tot één globaal en geïntegreerd pleegzorgdecreet wil komen en dat men wil investeren in alle verschillende vormen van pleegzorg. Ik betreur dat in de vraagstelling net die zaken waarvoor we wel bevoegd zijn, onvoldoende aan bod komen.
Mevrouw Marijke Dillen: Mevrouw Claes, ik heb heel beperkt verwezen naar federale bevoegdheden, maar die sensibiliseringscampagne was een Vlaams initiatief, de studie van de K.U.Leuven was een Vlaams initiatief, en ook de initiatieven vanuit Vlaanderen om pleegzorg te formuleren, zijn Vlaams. De minister is ook bevoegd voor het overleg met de federale collega in verband met het statuut. Het definitieve resultaat en de uitwerking daarvan zijn federaal, maar al mijn overige vragen betreffen wel degelijk Vlaamse materie.
Mevrouw Sonja Claes: Het statuut en kinderbijslag zijn federale materies. (Opmerkingen van mevrouw Marijke Dillen)
Ik heb het niet alleen over u, mevrouw Dillen.
De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.
Minister Veerle Heeren: Mijnheer de voorzitter, collega's, ik bedank iedereen voor de tussenkomsten. Het bewijst dat het debat over pleegzorg belangrijk is. Niet alleen, mevrouw Dillen, omdat er vandaag toevallig een artikel in de krant staat - er staan overigens foute cijfers in dat artikel - maar vooral omdat we hier vandaag ook het Perspectiefplan bespreken. Zoals u zult merken in de toelichting, komt het onderdeel 'pleegzorg' ruim aan bod en dat was een bewuste keuze. Ik ga ervan uit, mijnheer de voorzitter, dat we dit debat straks ten gronde voeren.
Ondanks het feit dat het aantal pleegplaatsingen binnen de bijzondere jeugdzorg jaarlijks stijgt met 150 - in 2000 waren er 2500 pleegzorgsituaties, in 2008 ging het over 3600 pleegplaatsingen binnen de bijzondere jeugdzorg - is de vraag veel groter dan het aanbod. We merken, ook in vergelijking met de ons omliggende landen, dat we nog veel meer pleegzorg moeten aanbieden. Alle middelen zijn goed om ervoor te zorgen dat gezinnen uiteindelijk bereid zijn om daarin te functioneren. Vandaar dat er de voorbije jaren een meersporenbeleid werd gevoerd.
Mevrouw Dillen en mijnheer Van Dijck, ik moet zeggen dat ik geen wijzigingen heb aangebracht, we zetten het meersporenbeleid gewoon voort. Om meer pleegzorg te krijgen, moeten gezinnen zich ervoor openstellen. De sensibiliseringscampagne is hierbij heel belangrijk. Voor alle duidelijkheid: de campagne loopt nog tot het einde van dit jaar, tot december 2009, en concrete resultaten ervan heb ik nog niet. Op basis van de media-aandacht die onder andere ook het publieksmoment kreeg dat in november vorig jaar werd georganiseerd, is de campagne er in ieder geval in geslaagd om de pleegzorg op de kaart te zetten en het veel beter bekend te maken bij het grote publiek. Of dat effectief dit jaar zal leiden tot meer kandidaat-pleeggezinnen, dat moeten we afwachten, daar kan ik vandaag spijtig genoeg geen uitsluitsel over geven.
Een tweede aspect binnen het meersporenbeleid is de manier om het pleegouderschap aantrekkelijker te maken. U merkte zelf ook op dat dit een uitdaging is voor het federale niveau, maar het is ook een uitdaging in Vlaanderen. In april komt er een aanpassing van de onkostenvergoeding die tot een gemiddelde stijging van 50 euro per maand per pleegkind zal leiden. Daarnaast is een duidelijk kader voor de pleegouder essentieel: het pleegouderstatuut. De Vlaamse verwachtingen, zoals de vraag naar tijdskrediet, moeten daar zeker in worden opgenomen. Op dit ogenblik plegen we hierover overleg met staatssecretaris Wathelet. De vraag naar pleegzorgverlof voor de Vlaamse ambtenaren is in onderzoek. Ook daarover is er nog geen uitsluitsel, maar we zijn er wel mee bezig. Tot slot werken we aan een transparant kader voor de pleegouder, waarbij er zo veel mogelijk duidelijkheid moet worden verschaft, niet alleen op fiscaal vlak, maar ook op sociaalrechtelijk vlak inzake de implicaties van pleegzorg, vandaar de wetenschappelijke studie. Ik had u de eindresultaten ervan graag vandaag willen meedelen, maar ik beschik gewoonweg niet over de studie. Ik heb ook geen aanwijzingen welke richting die uitgaat. De resultaten zullen er in de maand april zijn, maar ik weet niet precies wanneer. Aarzel niet om deze problematiek na het paasreces nog eens aan te kaarten. Ik kan u, als de studie er is, natuurlijk ook de resultaten ervan meegeven, in alle openheid.
Een derde aspect in het meerjarenplan is inhoudelijk en organisatorisch investeren in de pleegzorg. Ik ben ook wel een beetje fier, uiteraard als Vlaams minister, maar ook vanwege de regio vanwaar ik afkomstig ben, dat we erin zijn geslaagd om in de provincie Limburg te starten met een provinciaal pleegzorgpunt. Het is een proefproject waarbij alle verschillende pleegzorgdiensten werden gebundeld, en ook de verschillende aspecten van hulp- en dienstverlening, met de bedoeling te komen tot één concreet aanspreekpunt. We willen er ook voor zorgen dat zowel de selectie als de rekrutering ook via dat ene aanspreekpunt verlopen. De projectovereenkomst werd afgesloten om in 2009 de uitbouw te doen van de inhoudelijke en intersectorale differentiatie van het pleegzorgaanbod in Vlaanderen. We willen dat in kaart brengen. De kernopdracht was en is het ontwikkelen van een aantal modules pleegzorg die die differentiatie zullen maximaliseren. Vorig jaar, in 2008, werd één miljoen euro vrijgemaakt om de personeelskaders van die diensten voor pleegzorg te versterken en daarmee ook de begeleidingscontacten te intensifiëren.
Een paar weken geleden was ik op werkbezoek bij de provincie Limburg, bij de gedeputeerde van Welzijn, en morgen ontmoet ik opnieuw alle gedeputeerden van Vlaanderen, en ik heb er een heel omstandige uitleg gekregen over hoe de zaak nu loopt. De reacties tijdens die vergadering waren heel positief. Blijkbaar is men erin geslaagd om op vrij korte termijn al een toename te krijgen aan de aanbodzijde. Ik hoop dat de resultaten op het einde van dit jaar even positief zijn en dat dit in de rest van Vlaanderen kan worden uitgerold.
Het beleid heeft duidelijk gekozen voor een kwaliteitsvolle pleegzorg als essentiële werkvorm in de hulpverlening. Ik doe dat niet alleen als minister, maar samen met een administratie en in de eerste plaats samen met de sector. Ik ben ervan overtuigd dat die aanpak de juiste is om zowel voor de diensten voor pleegzorg als voor de pleegouders en voor de pleegkinderen het verschil te kunnen maken.
In uw vraag hebt u ook verwezen naar KAOS, in verband met het bewuste krantenartikel dat verschenen is. In dat artikel stond inderdaad dat KAOS om de drie à vier dagen een tiener op straat zou moeten zetten. Naar aanleiding van die boodschap heeft het departement Jongerenwelzijn contact genomen met de verantwoordelijke van die dienst. De verantwoordelijke van KAOS heeft in alle toonaarden formeel ontkend dat KAOS wekelijks minderjarigen op straat zou zetten. Aangezien krantenartikelen een eigen leven gaan leiden, wil ik dit toch even vermelden.
De heer Van Dijck heeft gevraagd of de wachtlijst voor de pleegzorg aan de wachtlijst voor de residentiële zorg kan worden gelinkt. Indien uit een diagnose en een indicatiestelling zou blijken dat een kind nood aan gezinsvervangende opvang heeft, zou pleegzorg steeds in overweging moeten kunnen worden genomen. Dit geldt zeker voor kinderen jonger dan zes jaar. Indien er een tegenindicatie voor pleegzorg zou zijn, moeten kinderen uitsluitend op de wachtlijst voor residentiële voorzieningen worden geplaatst. Indien pleegzorg aan de orde is, maar een kind vanwege de te lange wachttijden van een ander hulpaanbod geniet, zou het op de wachtlijst voor pleegzorg moeten worden geplaatst.
Een duidelijk kader voor de pleegouders is essentieel. Heel dit debat komt in het Perspectiefplan aan bod. Volgens de heer Van Dijck zouden de vragen naar tijdskrediet en ouderschapsverlof in het pleegouderstatuut moeten worden opgenomen. Zoals ik daarnet al heb vermeld, is dat een van de redenen waarom we gesprekken met staatssecretaris Wathelet zijn gestart. We willen nagaan op welke manier we synergieën kunnen ontwikkelen. Dit zou vlotter moeten verlopen. Indien we niet met elkaar spreken, zal de volgende minister van Welzijn binnen een half jaar net hetzelfde kunnen verklaren.
Wat de vraag over de bijkomende kosten van de crisisopvang betreft, wil ik erop wijzen dat deze vorm van pleegplaatsing als een onderdeel van de hele differentiatieoefening moet worden beschouwd. Die oefening maken we, samen met de sector, in het project 'pleegzorgpalet'. Het doel van dat project is een inhoudelijke differentiatie van de pleegzorg. Indien we dit op een realistische wijze willen aanpakken, moeten we in alle openheid durven stellen dat hier een prijskaartje aan hangt.
Een helder statuut voor pleegouders, zoals dit binnen het project 'pleegzorgpalet' wordt onderzocht, is belangrijk. Op die manier moeten we de semiprofessionele pleegzorg gestalte geven. We moeten de resultaten van het praktijkonderzoek afwachten om aan een volledig of een semiprofessioneel statuut te werken.
Het Perspectiefplan is er. De projecten lopen. De studie is op komst. Wie het initiatief zal mogen nemen om een volgende Vlaamse Regering samen te stellen, kan het debat over de pleegzorg best in het regeerakkoord opnemen en hiervoor best in de nodige middelen voorzien. De pleegzorg is immers bij uitstek geschikt om heel kwetsbare jongeren, die vaak in multiprobleemgezinnen vertoeven, te helpen.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Ik dank de minister voor het antwoord. Haar slotbeschouwingen kan ik enkel bijtreden. Ik hoop dat de volgende Vlaamse Regering hier prioritair aandacht aan zal besteden.
Dit punt zal straks, tijdens de bespreking van het Perspectiefplan, weer aan bod komen. Indien het eigen gezin moet worden vervangen, lijkt het me belangrijk kinderen in een pleeggezin te kunnen opvangen. Dit geldt niet enkel voor kinderen tot en met zes jaar. Ik durf op dat vlak verder gaan. Die discussie zullen we straks voeren. Die kinderen hebben in elk geval bijzondere aandacht nodig.
Ik denk dat ik geen antwoord heb gekregen op mijn vraag over het overleg met de federale regering. De minister heeft verklaard dat het om een belangrijke opdracht gaat. Is dit tijdens het overleg eigenlijk ter sprake gekomen? Zo ja, op welke manier is dit gebeurd? (Opmerkingen van minister Veerle Heeren en van de voorzitter)
Wat is de concrete planning? De minister heeft terecht verklaard dat dit belangrijk is. De federale regering heeft hier akte van genomen. Heeft de federale regering zich ook geëngageerd om verdere stappen te zetten?
Minister Veerle Heeren: Neen, er zijn enkel regelmatig vergaderingen met de federale regering, meer bepaald met staatssecretaris Wathelet, geweest. Ik heb niet de indruk dat het hier een tweejaarlijkse vergadering betreft. Die vergaderingen vinden met regelmaat plaats.
Mevrouw Marijke Dillen: Hoe vaak er overleg is, is eigenlijk van ondergeschikt belang. Het belangrijkste is dat in dit dossier vooruitgang wordt geboekt.
Tot slot ben ik blij dat de resultaten van de studie eerstdaags zullen toekomen. Morgen is het 1 april 2009. (Opmerkingen)
Ik hoop ook dat het geen aprilvis is. We zullen na het paasreces helaas niet meer de gelegenheid hebben de resultaten van de studie in deze commissie te bespreken. Ik zou de minister dankbaar zijn indien ze de resultaten, zodra deze bekend zijn, aan de leden van deze commissie zou bezorgen.
Minister Veerle Heeren: Daar wil ik me nu toe engageren.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Toen ik deze vraag om uitleg opstelde, was ik me er wel degelijk van bewust dat heel wat zaken die op deze pakketten betrekking hebben, eigenlijk federale bevoegdheden inhouden. Om tot een coherent beleid te kunnen komen, beschikken we in dit federale land over overlegstructuren. De minister heeft daar in haar antwoord trouwens naar verwezen. Er is overleg. We moeten die discussie evenwel in het perspectief van de coherente bevoegdheidspakketten plaatsen. We stellen op dit vlak een probleem vast.
De Vlaamse overheid heeft een sensibiliseringscampagne gevoerd. Dat is prima. We stellen echter vast dat een aantal hefbomen om tot een goede pleegzorg te komen, zich op het niveau van de federale regering bevinden. Hierover kan en moet worden onderhandeld. In dit geval gaat het om overleg met staatssecretaris Wathelet.
Dit punt moet tijdens het overleg zeker aan de orde komen. We kunnen allemaal onze appreciatie uitspreken. De inspanningen van de mensen die voor de opvang instaan, zijn lovenswaardig. We krijgen echter het signaal dat er praktische problemen zijn. Het is onze plicht die problemen aan te pakken. Uit het antwoord van de minister blijkt dat hieraan wordt gewerkt. Ik hoop dat we ook echt resultaten zullen boeken. Dat is uiteindelijk wat telt.
De voorzitter: Het incident is gesloten.