Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 17/03/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de ivf-centra in Vlaanderen
De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in de Artsenkrant werd recent bericht over de ivf-rel (in-vitrofertilisatie) in het Virga Jesseziekenhuis in Hasselt en het Heilig-Hartziekenhuis Roeselare. Beide centra beschikken over een A-activiteit, doch voeren B-activiteiten uit.
Wetenschappelijke cijfers tonen aan dat voor een populatie zo groot als een provincie, dus wat betreft het inwonersaantal zeker voor West-Vlaanderen, twee ivf-centra met B-erkenning gerechtvaardigd zijn. Andere provincies beschikken over twee centra met B-erkenning omdat ze over een universitair centrum beschikken. West-Vlaanderen en Limburg beschikken daar niet over. Ze zijn dus benadeeld. In de toekomst zou dit ook voor andere dossiers het geval kunnen zijn.
Mevrouw de minister, bent u zich bewust van het nadeel waarmee West-Vlaanderen en Limburg kampen? Wilt u de normering herzien om hier een oplossing aan te bieden?
De heer Luc Martens: Dit probleem is mij ook bekend, want mijn stad is daarbij betrokken.
Mevrouw de minister, ik heb in het verleden, onder de vorige minister, herhaaldelijk contact gehad met uw kabinet. Ik kan mij enerzijds niet van de indruk ontdoen dat de mensen op uw kabinet die dit dossier hebben opgevolgd en die ons daarover te woord hebben gestaan absoluut te goeder trouw zijn. Anderzijds krijg ik, als ik contact heb met de betrokken instelling op het federale niveau, de indruk dat er een soort pingpongspel wordt gespeeld waarbij voortdurend van de een naar de ander wordt geschoven: de federale overheid zegt dat Vlaanderen het moet oplossen, en Vlaanderen zegt dat het federale niveau het moet oplossen. Het resultaat is natuurlijk dat er een moeilijke situatie is ontstaan, die misschien nog niet eens dezelfde is in Hasselt als in Roeselare. Ik ben hierover bezorgd en kijk met aandacht uit naar uw antwoord.
Minister Veerle Heeren: Dit is geen gemakkelijk dossier. Ik ben mij ervan bewust dat de provincies West-Vlaanderen en Limburg met een nadeel kampen ten opzichte van de andere provincies omdat zij niet over een universitair ziekenhuis beschikken.
De programmatienormen en erkenningsnormen voor de zorgprogramma's reproductieve geneeskunde werden in 1999 door de federale overheid vastgelegd in de wetgeving. De programmatienormen werden vastgelegd in het koninklijk besluit van 15 februari 1999 tot vaststelling van de programmatiecriteria die van toepassing zijn op het zorgprogramma reproductieve geneeskunde. De erkenningsnormen werden vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 15 februari 1999 houdende vaststelling van de normen waaraan de zorgprogramma's reproductieve geneeskunde moeten voldoen om erkend te worden.
Volgens de programmatienormen kan er per provincie inderdaad maximum één niet-universitair zorgprogramma reproductieve geneeskunde B worden opgericht, wat voor de provincies West-Vlaanderen en Limburg betekent dat zij over maximaal één zorgprogramma ivf-B kunnen beschikken.
Ik heb expliciet de KB's vermeld, omdat de uitvaardiging van de normering inzake ivf-centra tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort, en niet tot mijn bevoegdheid. Wij kunnen wel, in uitvoering van artikel 4 van het Zorgregiodecreet, na overleg met de sector, bijkomende programmatiecriteria en erkenningsnormen bepalen met betrekking tot programmatie bovenop de federale normen, maar onverminderd uiteraard alle federale reglementering. Dit betekent dat de bijkomende Vlaamse regelgeving niet in strijd kan zijn met de federale wetgeving en dat ik momenteel geen oplossing kan bieden voor het probleem waarmee West-Vlaanderen en Limburg kampen.
Mijnheer Martens, op dit ogenblik is de procedure voor intrekking van erkenning gestart, zowel voor Roeselare als voor Hasselt. Wij moeten immers de federale regelgeving toepassen. Er is dus een voornemen tot intrekking van erkenning. Vervolgens werd een beroepsprocedure gestart. De betrokkenen zijn gehoord in de commissie. Daarna zijn ze naar de Raad van State gegaan, waar ze het beroep van schorsing hebben verloren. De procedure tot vernietiging loopt. Dat is de huidige stand van zaken voor beide dossiers.
De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Dank u, mevrouw de minister, voor uw antwoord. Het is duidelijk: er is geen oplossing in het verschiet. Het hangt af van de federale overheid. Dat is jammer. Nu lopen beide instellingen het risico om hun erkenning kwijt te spelen. Dat is een jammerlijke evolutie. Maar ja, als de federale regelgeving zo is, moet de Vlaamse overheid dat respecteren.
Het is uiteraard jammer dat zoiets moet gebeuren. Ik zie zelf ook niet meteen een oplossing. Dit is opnieuw een voorbeeld van hoe de federale en de Vlaamse bevoegdheid met elkaar in conflict komen. Dat is het probleem van vandaag.
Minister Veerle Heeren: De enige mogelijke oplossing is dat de federale wetgeving wordt aangepast. Wij moeten wel die federale wetgeving toepassen.
Mevrouw Helga Stevens: Uiteraard. Ik kan deze problematiek ook in de Senaat aankaarten. Ik kan daar het voorstel doen om de federale regelgeving aan te passen.
Mevrouw Sonja Claes: Kennen ook Waalse provincies dit probleem?
Minister Veerle Heeren: Dat weet ik niet.
De heer Luc Martens: Mevrouw de minister, er was in dit hele dossier aan de ene kant, aan Vlaamse zijde, zeker een gedoogbeleid. U hoeft zich daarvoor niet gevat te voelen, dat dateert van lang voor uw tijd. Men kan dit maar doen in samenwerking met een universiteit. Dat heeft men ook gedaan.
Maar toen zijn op een bepaald ogenblik de posities herschikt. Men heeft op het ogenblik dat bepaalde erkenningen werden toegekend, onder meer aan Brugge, daar geen beroep tegen aangetekend. Daardoor is men naderhand het recht kwijtgespeeld om dat te claimen. Zo is het een vrij complex kluwen geworden van al dan niet opschortende beroepen en bevoegdheden.
Finaal zijn de mensen op het terrein daar niet veel mee gediend. Die ziekenhuizen zijn economische entiteiten die zich in markttermen proberen waar te maken door een aantal diensten aan te bieden die beantwoorden aan een behoefte, maar die bovendien een aantrekkelijk profiel geven aan die ziekenhuizen. Daar is op zich niets mis mee, het is nu eenmaal zo. Als je dat fout vindt, moet je veel herdenken. Zo is de situatie vandaag.
Gezien haar populatie is de provincie West-Vlaanderen meer dan stiefmoederlijk behandeld. Wellicht vanuit dat inzicht heeft de Vlaamse overheid in het verleden aanvaard dat een en ander in de feiten toch zo functioneerde, omdat ze vaststelde dat het beantwoordde aan een behoefte, terwijl zij zich nu op formele gronden tegen deze twee instellingen richt. Die instellingen zitten bij manier van spreken structureel altijd moeilijk door ontstentenis van een universiteit of een universitaire instelling. Vanuit het oogpunt van de patiënt blijft dit een betreurenswaardige situatie.
De voorzitter: Het incident is gesloten.