Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 25/03/2009
Vraag om uitleg van de heer Mark Demesmaeker tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het eindrapport Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel (VSGB)
Vraag om uitleg van de heer Eric Van Rompuy tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het eindrapport Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel (VSGB)
De voorzitter: De heer Demesmaeker heeft het woord.
De heer Mark Demesmaeker: De Vlaamse Regering heeft op 20 februari akte genomen van het eindrapport van het overlegproces voor VSGB en het aangepast voorstel van de Task Force Vlaamse Rand voor het flankerend beleid in het VSGB. Mijnheer de minister, u wordt gelast met het opmaken van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het VSGB. Daarnaast komt er ook een plan-MER (milieueffectrapport op planniveau).
Deze beslissing bevreemdt me omdat u enkele weken geleden tijdens een korte gedachtewisseling over de kortetermijnherziening van het RSV nog het volgende zei:
?Een beleidsrelevante beslissing hoeft men niet voor 7 juni 2009 te verwachten.? Mij lijkt dit duidelijk een beleidsrelevante beslissing, ook al moet er nog een plan-MER komen.
De ongerustheid in de regio blijft bestaan en groeit. Op een aantal plaatsen verschijnen boodschappen in het straatbeeld, zoals?Welkom in Brussel?. De boodschappen zijn een beetje provocatief. Hiermee wilden de actievoerders de inwoners van deze gemeenten alert maken voor de dreiging die uitgaat van het - toen nog ontwerp van - eindrapport aangaande het Vlaamse Stedelijk Gebied rond Brussel, ondertussen het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel genoemd.
Ik verwijs naar alle voorgaande besprekingen die we in de commissie over dit onderwerp hebben gevoerd. We hebben in het verleden al ten overvloede de kans gehad om onze ongerustheid over het VSGB te uiten. Naar aanleiding van het ontwerp van eindrapport zijn een heel pak adviezen binnengekomen. Wij hebben begrepen dat niet alle adviezen gunstig zijn, en dan druk ik me nog voorzichtig uit. Onder meer het advies van vzw De Rand heeft de aandacht getrokken. Het heeft een tijdje geduurd voor ik het uitgebreide advies van vzw ´de Rand´ ter inzage heb gekregen, net zoals het eindrapport zelf trouwens. Het is een stevige kanjer. Ik heb het enkele dagen geleden gekregen. U zult het me niet kwalijk nemen dat ik nog niet de gelegenheid heb gehad om het helemaal in detail te lezen.
Ik wil ingaan op een aantal bemerkingen van vzw ´de Rand´, om daarna te komen tot mijn vragen. U weet dat die vzw de decretale opdracht heeft de Vlaamse belangen in de regio te behartigen. In de samenwerkingsovereenkomst tussen de vzw, de provincie en de Vlaamse overheid is bepaald dat de vzw een signaal- en adviesfunctie vervult ten overstaan van de Vlaamse Gemeenschap en de provincie Vlaams-Brabant. Het is dus toch niet de eerste de beste instantie. De vzw ´de Rand´ begint met te stellen dat er een coherente visie wordt ontwikkeld op de Vlaamse Rand, en dat er op dat vlak wel een goede aanzet is. Ook de inventaris van het openruimtenetwerk is uitermate nuttig, zegt de vzw, maar toch vertoont het rapport ook nog een aantal leemtes. Die worden dan verderop gegeven. Ik zal er enkele uitpikken.
Zo zegt de vzw, volgens mij terecht, dat het concept van het VSGB als echt stedelijk gebied dat wordt afgebakend en waar verdichting wordt nagestreefd, niet met de werkelijkheid overeenstemt, en al evenmin met het gevoerde beleid tot nu toe. Daarom lijkt het de vzw raadzaam te zoeken naar een meer aangepaste benaming voor dat gebied, die beter aansluit bij de realiteit en de gevoeligheden. Met die suggestie is alleszins rekening gehouden: de benaming is inderdaad veranderd in ´Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel´, wat beter aangeeft waar we misschien heen willen met die streek.
Ook zegt de vzw dat de ontwikkeling van het VSGB nog te veel wordt gezien in functie van Brussel, terwijl er Vlaamse stedelijke kernen zijn die zelf een centrumfunctie hebben. Het is belangrijk die ook te versterken. Dan gaat het met name over Vilvoorde, Asse en Halle. Daarom suggereert de vzw om met name Vilvoorde uit het VSGB te lichten en de oorspronkelijke status van structuurondersteunend kleinstedelijk gebied terug te geven, of beter nog, op te waarderen tot regionaalstedelijk gebied. Ook Halle en Asse zouden beter worden opgewaardeerd, vindt de vzw, en dat respectievelijk tot regionaalstedelijk gebied en structuurondersteunend kleinstedelijk gebied.
De vzw ´de Rand´ is ook zeer kritisch over de zuidelijke kanaalzone. Dat strookt ook enigszins met het gevoel dat bij ons in de streek tussen Brussel en Wallonië, dus de Zennevallei, het Pajottenland, leeft. We zien dat de aanwezige openruimteverbindingen daar definitief verloren dreigen te gaan, met een voorgestelde zeer sterke residentiële invulling langs het kanaal, die niet aansluit bij een of ander centrum met voldoende draagkracht qua sociaal-culturele en commerciële uitrusting. De vrees is dat die inderdaad zullen evolueren naar afzonderlijke eenheden, waarbij de integratiemogelijkheden met de plaatselijke gemeenschap erg klein zullen zijn. De suggestie wordt gedaan om de openruimteverbindingen op die plaatsen precies te versterken, in plaats van ze weg te nemen.
Wat wonen betreft, wordt de belangrijke opmerking gemaakt dat er een aanzienlijke aangroei mogelijk wordt gemaakt. Op zich is daar niets verkeerd mee. De vzw raamt die groei zelf op 6376 bijkomende wooneenheden. Wat de selectieve verhoging van de bouwlagen betreft, zijn de zaken echter zeer onduidelijk. Er wordt weinig cijfermateriaal gegeven. Dat is een lacune. De vraag is pertinent of dit wel wenselijk is, en in welke mate dit het eigen karakter en natuurlijk ook het Vlaamse karakter van het gebied niet voort dreigt aan te tasten. De vzw doet daarom de suggestie een woonbehoefteraming te maken.
Een ander puntje is de ontwikkeling langs de stations van het Gewestelijk Expresnet (GEN). We vinden dat die beter wordt gereserveerd voor de grote bestaande GEN-stations als Halle of Asse, maar verderop bijvoorbeeld ook voor Mechelen. Kleinere stations als Ruisbroek of Lot - ik spreek voor mijn regio ten zuiden van Brussel - zijn daarvoor niet geschikt, gelet op het geringe uitrustingsniveau van heel de omgeving. De indruk bestaat dus dat dit rapport vooral dingen heeft onderzocht vanuit louter stedenbouwkundig opzicht, met het creëren van nieuwe woningen rond die stations. Of die stedenbouwkundige draagkracht ook samenvalt met de cultureel-sociologische draagkracht is echter niet erg duidelijk. Dat is nochtans een heel belangrijke vraag.
Ook over de selectieve verhoging van het aantal bouwlagen is het advies van vzw ´de Rand´ heel kritisch. Ik heb het daar al over gehad. Er wordt voorgesteld om de bevoegdheid met betrekking tot het aantal bouwlagen best bij het Vlaamse Gewest te laten en dit niet louter aan de gemeenten over te laten.
In het voorlopig eindrapport was de suggestie opgenomen om het VSGB te erkennen als veertiende centrumstad in Vlaanderen. Dat zou heel nefast zijn voor heel de regio maar ook voor de aanwezige kernen rond Brussel, meer bepaald Halle, Asse en Vilvoorde. Dat is het spook dat opduikt van het overloopgebied van Brussel. Ik vraag me af of deze suggestie is overgenomen in het definitieve eindrapport.
Mijnheer de minister, intussen hebben we de adviezen en het eindrapport ontvangen. Klopt het dat sommige adviezen ronduit negatief zijn? Welke wijzigingen werden nog doorgevoerd na het ontvangen van de tientallen adviezen? Waar liggen de grote verschillen tussen het voorlopige eindrapport en het definitieve eindrapport, zoals goedgekeurd op 20 februari?
Bent u op de hoogte van de toenemende kritiek en het toenemende ongenoegen daarover in de Rand? Wat is uw antwoord daarop?
Hoe zal de Vlaamse Regering vermijden dat via het VSGB een overloopgebied voor Brussel wordt gecreëerd?
Hoe bevordert het VSGB het Vlaamse karakter van de Rand? Dat is een belangrijke doelstelling uit het Vlaams regeerakkoord en uit de aanvullende regeerverklaring van 2005.
Op welke wijze wordt het principe van de Groene Gordel gewaarborgd in het VSGB?
Moet het aantal bouwlagen niet streng worden ingeperkt in plaats van het op een aantal plaatsen selectief te verhogen?
Welke timing en welke mogelijke bijsturingen stelt de Vlaamse Regering vanaf nu nog voorop?
De voorzitter: De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Eric Van Rompuy: Er is een eindrapport gemaakt over het VSGB. Op 20 februari heeft de Vlaamse Regering daar akte van genomen. Het eindrapport kwam tot stand na een intense overleg- en adviesronde en zal nu als basis dienen om een milieueffectrapport (MER) en GRUP (gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan) op te maken. Het eindrapport bevat een aantal fundamentele opties die moeten worden vertaald in GRUP´s.
Ik ben blij dat het eindrapport er is gekomen. Mijnheer de minister, ik dank u dat die intense overleg- en adviesronde heeft plaatsgevonden. Alle gemeentebesturen werden daar op verschillende momenten bij betrokken. Er is rekening gehouden met hun adviezen. Er heeft dus een echte interactie plaatsgevonden. Op een aantal punten zijn er ook bijsturingen geweest.
Mijnheer de minister, in uw mededeling na de persconferentie zei u dat dit een unieke kans is voor de Vlaamse Rand. We zijn blij dat het ´stedelijk´ gebied is vervangen door het ´strategisch´ gebied. Die vraag was afkomstig van deze commissie en heeft aanleiding gegeven tot heel wat misverstanden. Ik betreur de actie van sommigen die de stickers?Welkom in Brussel? op de invalswegen zijn gaan plakken. We dachten eerst dat het om een actie van de Franstaligen, een stunt van het FDF, ging. Het bleek echter een actie van de Vlaamse Volksbeweging te zijn. Achteraf heeft zij ingezien dat deze actie overtrokken was.
Mijnheer de minister, je moet al schepen van Ruimtelijke Ordening zijn of in de streek wonen om goed te begrijpen wat de verschillende elementen zijn. Voor mijn regio is de opdeling in open ruimte, woongebieden, bedrijventerreinen, woonuitbreidingsgebieden enzovoort, in overleg met de gemeente gebeurd. De Groene Gordel blijft in heel grote mate gevrijwaard. Er is zelfs kritiek van Voka dat er onvoldoende bedrijventerreinen zouden zijn. Het zou volgens Voka mijn schuld zijn dat in de regio duizenden jobs niet worden gecreëerd. START zou niets hebben opgeleverd. In het VSGB was oorspronkelijk sprake van ongeveer 240 hectare bedrijventerreinen, maar dat is uiteindelijk een heel mager beestje geworden.
In mijn regio zijn we er eveneens in geslaagd het plan af te voeren om een bedrijventerrein aan te leggen tussen Nossegem en Zaventem met een nieuwe aftakking van de autosnelweg, dwars over het industrieterrein waar Toyota momenteel zware investeringen doet. Daar zou een parking worden aangelegd onder startbaan 20, dus zo´n tien meter onder de grond. Dit is het meest absurde plan dat ik ooit heb gehoord.
Mijnheer de minister, u zegt dat dit een unieke kans is voor de Vlaamse Rand. Tijdens het weekend is er heel wat commotie geweest over de woonuitbreidingsgebieden. Men moet een band hebben met de streek, er wonen of werken enzovoort. Mijnheer Demesmaeker, u zou liever hebben dat het gewest over de woonlagen beslist. In de begeleidende nota staat dat wanneer een gemeente het initiatief neemt om de bouwlagen te verhogen, en de verkavelaar die de appartementen of woningen bouwt hoger gaat dan twee bouwlagen, de verkoop van die appartementen notarieel gekoppeld is aan een aantal criteria die ook min of meer gelden voor de woonuitbreidingsgebieden. Het gaat hier om een heel belangrijk element dat nog niet is ontdekt door de pers. Ik heb altijd gezegd dat verdichting aanleiding geeft tot hoogbouw en tot verfransing. Ik denk dan aan Zellik, Sint-Stevens-Woluwe en Dilbeek.
Mijnheer de minister, dit aspect is heel weinig belicht. We krijgen heel veel kritiek, ook van vzw ´de Rand´ en van mensen die actief zijn in de brede Vlaamse beweging. Zij reduceren het VSGB tot een nieuwe mogelijkheid om appartementen te bouwen in de Rand die aanleiding zullen geven tot verfransing. Volgens die bepaling moet men voor hogere woonlagen, net zoals voor woonuitbreidingsgebieden, een band met de gemeente hebben. De vraag is nu of dit decretaal moet worden ingevuld. Kunt u daar enige toelichting over geven?
Met het oog op de verkiezingen wil ik vermijden dat dit dossier wordt gebruikt om te beweren dat de verfransing en verbrusseling tijdens de laatste legislatuur zijn toegenomen. Door die bepaling zijn wij nu veel beter gewapend.
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mijnheer de minister, ik heb nog geen zicht op het eindrapport en op de visie die daarin zit vervat. Mijn fractie heeft in het verleden echter meermaals haar bedenkingen geuit over dit Vlaamse, toen nog stedelijke gebied rond Brussel. De heer Joris Van Hauthem heeft in het verleden onder meer de vrees uitgesproken dat de Vlaamse Regering zich al te veel zou laten leiden door de planologen en te weinig rekening zou houden met de specifieke omstandigheden van de regio. Ik verwijs dan naar de sociologische en politieke impact van de rol en de ontwikkeling van Brussel op Halle-Vilvoorde en de ontnederlandsing die daarmee gepaard gaat.
Destijds werd de studie over het ontwerp van afbakening net zoals het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen qua ruimtelijke ordening afgestemd op de behoeften van Brussel, terwijl het veeleer omgekeerd had moeten zijn. Men moest zowel voor de woonontwikkeling als voor de economische ontwikkeling uitgaan van de behoeften van de regio zelf. Die opmerking wordt nu ook gemaakt door vzw De Rand.
Ik heb gehoord dat er sprake zou zijn van het aansnijden van open ruimte en van het verdichten van bestaande woonkernen, ook in de hoogte door het verhogen van de bouwlagen. Verder is er ook sprake van de uitbreiding van bedrijventerreinen, al gebeurt dat volgens Voka te weinig. Die evolutie zal de verfransing op zijn minst vergemakkelijken en misschien zelfs in de hand werken.
Mijnheer de minister, de opmerkingen van vzw De Rand moeten heel ernstig worden genomen. Ik neem aan dat dit voor u als vakminister niet het eerste aandachtspunt is, maar het moet toch de zorg zijn van heel de Vlaamse Regering en dus ook van de minister van Ruimtelijke Ordening. Ik kijk dan ook uit naar uw antwoorden op de vragen van de heren Demesmaeker en Van Rompuy.
De heer Patrick Lachaert: Er hing heel wat af van het arrest van het Arbitragehof daarover. De vraag van de gemeenten rond Brussel was of die voorwaarden al dan niet verwerkt mochten worden in stedenbouwkundige voorschriften van RUP´s. Hetzelfde gold voor de overwegingen bij de totstandkoming van het decreet.
Het Arbitragehof heeft daar een duidelijke uitspraak over gedaan. Er was een beroep ingediend tegen een bepaalde beslissing, dat echter is afgewezen door het Arbitragehof. Dat is een juridische mijlpaal. Als in een voorschrift staat dat men daar al twee jaar moet wonen, dan moet dat ook bij de hogere instanties stand houden, zowel bij de Raad van State als bij het Arbitragehof.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik zal trachten de vragen van de heren Demesmaeker en Van Rompuy gezamenlijk te beantwoorden.
Ik begin met te verwijzen naar het antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Christian Van Eyken van 18 november 2008, dat gepubliceerd is op 4 januari 2009. Daarin ben ik uitvoerig ingegaan op de stand van zaken in het overlegproces over het VSGB. Ik heb in dat antwoord inzicht geleverd in alle adviezen die werden uitgebracht in de adviesperiode van juli tot oktober 2008. Ik heb ook de krachtlijnen van deze adviezen weergegeven en de volgende stappen in het overlegproces uiteengezet.
Voor ik een antwoord geef op de concrete vragen, wil ik wijzen op de aard van de beslissing van de Vlaamse Regering van 20 februari 2009. In de beslissing van de Vlaamse Regering is akte genomen van het eindrapport en van de voorstellen van flankerend beleid. Dit wil zeggen dat daarmee niet alle concrete opties in het eindrapport letterlijk worden onderschreven. Dat is ook logisch, aangezien alle opties nog een milieubeoordeling op planniveau, een zogenaamd plan-MER, behoeven.
Het plan-MER zou sommige van de huidige inzichten of voorstellen nog kunnen bijstellen, in functie van het verordenend vertalen van de opties in het nog op te maken GRUP. Het is dus heel belangrijk om de juiste status te kennen. Men moet akte nemen van het eindrapport. Daarmee wordt het licht op groen gezet voor de opmaak van het plan-MER. In het plan-MER zullen heel wat afwegingen gemaakt moeten worden die mee zullen leiden tot het verwerken in RUP´s. Daarover moet dan een plenaire vergadering worden georganiseerd. Daarna zal de regering zich voor de eerste maal officieel moeten uitspreken in het kader van de voorlopige vaststelling van de afbakening van dat Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en van de bijhorende RUP´s.
Het was mijn bedoeling het eindrapport te notuleren om dan het plan-MER te kunnen opstarten. Daardoor kan in de volgende maanden het studiewerk gebeuren en moet een volgende regering geen tijd verliezen. Zij kan gewoon, met kennis van zaken, doorgaan met de besluitvorming.
De beslissing van de Vlaamse Regering moet worden gelezen als een tussentijdse beslissing om opnieuw een stap vooruit te zetten in dit complexe dossier.
Ik heb het eindrapport, in de vorm zoals de Vlaamse Regering er akte van nam, digitaal overgemaakt aan het commissiesecretariaat. Ook de gebundelde adviezen in papieren versie zijn beschikbaar.
Het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) heeft inmiddels het eindrapport en de adviezen digitaal bezorgd aan de betrokken gemeenten en de bestendige deputatie van de provincie Vlaams-Brabant. Het eindrapport is ook raadpleegbaar op de website www.ruimtelijkeordening.be.
Deze vorm van openbaarmaking zal alle overlegpartners in staat stellen het overlegproces verder te volgen. Daardoor zal het eindrapport als basisrapport beschikbaar zijn als de nota voor publieke consultatie voor het plan-MER aan een openbaar onderzoek wordt onderworpen.
In het antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Van Eyken van 18 november 2008 is een overzicht gegeven van de krachtlijnen in de adviezen. Een meerderheid van de adviezen steunde en waardeerde het gevoerde overlegproces. De opmerkingen die deze adviesverleners gaven, dienden voornamelijk om de kwaliteit van het eindrapport te verhogen. Er kwam belangrijke steun van de betrokken gemeentebesturen.
Twee groepen adviesverleners gaven als het ware compleet tegengestelde adviezen. Enerzijds vroeg, zoals de heer Van Rompuy zei, een aantal economische actoren om in meer ruimte te voorzien voor bedrijventerreinen. Anderzijds vroeg een groep adviesverleners om de open ruimte nog meer te vrijwaren. Ik laat het aan u over om deze adviezen te betitelen als ronduit negatief. Zelf interpreteer ik deze extreem tegengestelde visies als een bevestiging van de evenwichtige middenweg die in het eindrapport wordt bewandeld. Het departement RWO heeft overigens al het mogelijke gedaan om ook deze adviezen, waar mogelijk, te laten doorwerken in de definitieve versie van het eindrapport.
Mijnheer Demesmaeker, ik kan hier onmogelijk de precieze opsomming geven van alle verschillen tussen het ontwerp van eindrapport en het definitieve eindrapport. Op basis van de 45 uitgebrachte adviezen werden vele honderden aanpassingen doorgevoerd, zowel inhoudelijk, tekstueel als grafisch. De belangrijkste verschillen betreffen verduidelijkingen en aanvullingen over het overlegproces; de inbedding van een voorstel van geluidstoets voor de woonontwikkeling rond de luchthaven van Zaventem; inhoudelijke correcties op basis van de uitstekende terreinkennis van de gemeenten en diverse actoren zoals mobiliteit, economie, wonen, het masterplan Vilvoorde-Machelen enzovoort; de toevoeging van ontwerpend onderzoek voor het open ruimtegebied Kattebroek-Hof te Elegem te Dilbeek; de aanvulling van een behoefteraming voor woningen versus het aanbod; de aanvulling van het noordelijk deel van de zuidelijke kanaalzone als strategisch reconversieproject; aanvullingen met betrekking tot herbestemmingen ten behoeve van de open ruimte; toevoegingen over de relatie met het plan-MER en ruimtelijk veiligheidsrapport; en de overheveling van het tekstgedeelte over flankerend beleid naar de aparte nota met het voorstel van de taskforce Vlaamse Rand.
Mijnheer Demesmaeker, ik wil u vragen om mij alle u gekende kritiek en ongenoegens te bezorgen. Mijn administratie probeert dit dossier met de grootst mogelijk sereniteit te behandelen, wars van enige eigen zienswijze. Indien we dit kunnen weerleggen, willen we dat proberen op basis van de fundamentele kennis van het dossier. Ik sluit me aan bij de heer Van Rompuy dat er vaak nogal wat verklaringen worden afgelegd zonder enige dossierkennis.
In de tussentijdse beslissing van 11 mei 2007 heeft de Vlaamse Regering al beklemtoond dat het VSGB geen overloopgebied is van Brussel, maar zich ontwikkelt vanuit de eigen identiteit, behoeften voor specifieke doelgroepen en bijbehorende troeven. Suburbanisatie vanuit Brussel moet maximaal vermeden worden. Daarom is het programma van bijkomende woningen of bedrijventerrein dat voorgesteld wordt voor het VSGB, kwantitatief beperkt gebleven. Een bepaalde groep adviesverleners stelde een veel ambitieuzer programma voorop, maar in het huidige voorstel zou een dergelijk ambitieus programma het gevonden evenwicht hebben verstoord.
Het beperkte programma in het VSGB is slechts een middel om overloop te voorkomen. Daarom heeft de Vlaamse Regering, naast het ruimtelijkeordeningsvoorstel, ook akte genomen van een voorstel van flankerend beleid. In het voorstel van flankerend beleid, zoals voorbereid door de taskforce Vlaamse Rand, komen meerdere uitvoerende en flankerende instrumenten aan bod.
Een greep uit dit voorstel op het vlak van wonen betreft de inzet van het bestaande instrumentarium, eventuele wijzigingen in het bestaande instrumentarium in functie van de specifieke toestand in de Rand, de ontwikkeling van een woonbeleidsplan voor het VSGB, maatregelen in functie van een doelgroepenbeleid, inrichtingsplannen voor nieuwe woonontwikkelingen, sociale begeleiding, een subsidiëringsbeleid en de inzet van de instrumenten van het grondbeleid. Ook op het vlak van werken en andere beleidsvelden zijn flankerende maatregelen voorgesteld. Het volledige voorstel van flankerend beleid zal u het volle inzicht verschaffen.
De heren Demesmaeker en Van Rompuy vragen beiden op welke wijze het VSGB het Vlaams karakter van de Rand bevordert. Ook hier wil ik wijzen op de voorgestelde wisselwerking tussen het ruimtelijk beleid en de flankerende maatregelen in de andere beleidsvelden. In het voorgestelde ruimtelijk beleid zijn er verschillende opties die mede de bestaande ruimtelijke identiteit van het gebied trachten te verzekeren. Ik som er een aantal op: het behoud van het openruimtenetwerk als een continuering van het Groene-Gordelbeleid; het beperkte ontwikkelingsprogramma als gevolg van het behoud van het openruimtenetwerk; de nadruk op hergebruik, reconversie en herinrichting van de reeds gebruikte ruimte, wat aansluit bij de beslissing van de Vlaamse Regering met betrekking tot de aanpak van het brownfielddossier; de aandacht voor ruimtelijke kwaliteit in alle opties en voorstellen; en een aanzienlijk strenger beleid ten opzichte van het toegestane aantal bouwlagen.
De positieve reacties en zeer constructieve bijdrages van de betrokken gemeentebesturen wijzen erop dat in sterke mate rekening is gehouden met de eigenheid van iedere gemeente.
Het principe van de Groene Gordel wordt meer dan ooit doorgevoerd in het VSGB. Bij de goedkeuring van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse in 1977 werd het principe van de Groene Gordel ingevoerd door het aantal mogelijke woonontwikkelingen sterk in te perken. Dat stramien wordt nu doorgetrokken door bestemmingswijzigingen voor te stellen die het openruimtenetwerk in en rond het VSGB versterken.
In het eindrapport VSGB zijn in totaal veertig gebieden voorgesteld waar een bestemmingswijziging de versterking van open ruimte nastreeft. In een aantal gevallen gebeurt dat door de huidige openruimtebestemming in het gewestplan te verbeteren waardoor de essentiële functies zoals landbouw, natuur, bos of park beter tot hun recht komen in functie van de leefbaarheid voor de bewoners. In een aantal gevallen gaat het over het omzetten van de huidige harde bestemmingen, voornamelijk woonuitbreidingsgebieden, in open ruimte.
Ook hier is de relatie met het flankerend beleid van groot belang. Het is dus niet de bedoeling een louter papieren plan te maken voor de open ruimte in en rond het VSGB. In het flankerend beleid wordt bijvoorbeeld in uitvoeringsacties voorzien voor een kwalitatieve inrichting van de open ruimte.
De heer Van Rompuy peilt naar het beleid in verband met bouwlagen in het VSGB. De heer Demesmaeker vraagt zich af of het aantal bouwlagen niet streng ingeperkt moet worden. Voor het antwoord op deze vragen zal ik letterlijk citeren wat daarover gezegd is in de nota aan de Vlaamse Regering van 20 februari 2009:?Het huidige gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse bevat bepalingen omtrent de beperking van het aantal ´woonlagen´. Deze bepalingen van het gewestplan (en in voorkomend geval van bijzondere plannen van aanleg) blijven sowieso van kracht voor de vergunningsafgifte, tot ze (gebiedsgewijs) worden vervangen door andere verordenende initiatieven.
In overeenstemming met de beslissing van 11 mei 2007 werd onderzoek en overleg gevoerd over een nieuwe regeling rond bouwlagen. Twee denkpistes werden uitgewerkt. Uit de vele adviezen blijkt geen eenduidige voorkeur voor een van de pistes.
De Vlaamse regering is van oordeel dat de volgende houding moet worden aangenomen. Eén: de principiële uitgangspunten van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse met betrekking tot de bouwlagen blijven de basis van de regeling rond de bouwlagen binnen en buiten het VSGB.
Twee: de selectieve verhoging van het aantal bouwlagen kan slechts in de zones aangeduid op de bijbehorende plannen (kaarten 33abc, 34, 35).
Drie: een verhoging kan slechts plaatsvinden na een planinitiatief (ruimtelijk uitvoeringsplan) van de gemeentelijke overheid.
Vier: in deze gebieden geldt een bijzondere overdrachtsvoorwaarde zoals omschreven in artikel 5.3.1 en 5.3.2 van het ontwerp van decreet Grond- en Pandenbeleid, zoals ingediend bij het Vlaams Parlement. Daarenboven zal de Vlaamse Regering voor deze gebieden het kader (en de criteria) bepalen waarbinnen een verhoging van bouwlagen eventueel kan worden toegestaan.
Vijf: de Vlaamse Regering vindt het niet wenselijk om buiten de door haar aangeduide zones in het VSGB een verhoging van het aantal bouwlagen toe te laten. Dit is evident ook haar wens ten aanzien van de zones van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse die buiten het VSGB en buiten het af te bakenen structuurondersteunend kleinstedelijk gebied Halle gelegen zijn.
De Vlaamse Regering zal deze principes en het uitgewerkte kader waarbinnen een verhoging eventueel kan worden toegestaan, verankeren in een omzendbrief (uitvoeringsbesluit of verordening) die geldt voor de gemeenten die deel uitmaken van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse.?
De benadering die de Vlaamse Regering heeft vooropgesteld in verband met bouwlagen is in essentie strenger dan de huidige regeling. Vandaag kunnen gemeenten in dit gewestplan immers plannen opmaken die afwijken van de bijzondere woonlaagregeling conform de bepalingen in het huidige gewestplan. Deze regeling is generiek van aard. Met andere woorden, de regeling is overal in het gewestplan van toepassing, met uitzondering van enkele gebieden waar een andere regeling van kracht is, zoals het gebied waar de verordening van de randfederatie geldt, of het centrum van Vilvoorde.
De benadering van de Vlaamse Regering houdt concreet de volgende verstrenging in. Buiten de aangeduide zones in het VSGB en het kleinstedelijk gebied Halle vindt de Vlaamse Regering het niet wenselijk om nog een verhoging van bouwlagen toe te laten. Onder de huidige juridische regeling is dat nog wel mogelijk in de vele kernen in het buitengebied. Binnen het VSGB acht de Vlaamse Regering enkel een selectieve verhoging mogelijk van bouwlagen in de zones die voorgesteld zijn in het eindrapport VSGB. De selectie van de zones is gebeurd op basis van objectieve kwaliteitscriteria, waarbij ook de gemeentelijke terreinkennis een grote rol heeft gespeeld. Deze selectiviteit betekent opnieuw een inkrimping van het toepassingsgebied waar verhoging mogelijk blijft. Deze bouwlagenverhoging blijft zoals voorheen een gemeentelijke bevoegdheid.
Wat de timing en mogelijke bijsturingen door de Vlaamse Regering betreft, is een indicatieve timing opgenomen in de nota aan de Vlaamse Regering van 20 februari 2009. In de periode februari-augustus 2009 wordt een plan-MER opgemaakt volgens het integratiespoor. Er wordt een nota gemaakt voor publieke consultatie op mededeling van de Vlaamse Regering. In de periode februari-september 2009 wordt het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt. Bij die opmaak moeten geleidelijk elementen uit het plan-MER kunnen worden gebruikt en ingeschoven. Het gaat om een geïntegreerde procedure. In september 2009 moet het plan-MER worden goedgekeurd. Er vindt een beleidsmatige bespreking en beslechting plaats van overblijvende knelpunten uit het plan-MER en het GRUP, voorafgaand aan de procedure voor het GRUP. In oktober 2009 vindt mogelijks een plenaire vergadering plaats over het GRUP.
Deze indicatieve timing is zeer optimistisch aangezien er verscheidene onbekende factoren in zitten, onder andere de grote onzekerheid over het opstellen en behandelen van het plan-MER. Uit andere processen is gebleken dat dit vrij lang kan duren en dat men soms lang moet wachten op een conformverklaring door de bevoegde MER-cel.
De timing geeft vooral een beeld van de werkwijze waarbij de inzichten uit het plan-MER geleidelijk groeien en kunnen leiden tot de vormgeving van het GRUP. De bijsturingen in het dossier zullen aldus in de eerste plaats een afgeleide zijn van de resultaten van het plan-MER. Zo is het mogelijk dat bepaalde milieueffecten gemilderd moeten worden of dat wordt geoordeeld dat welbepaalde gebiedsopties te grote milieueffecten zouden kunnen genereren. In dergelijke gevallen zijn bijsturingen niet uit te sluiten.
We hebben een belangrijke stap vooruit gezet om het proces alle kansen te geven. De besluitvorming zal uiteindelijk binnen de beste timingsvoorwaarden eind dit jaar kunnen plaatsvinden.
De voorzitter: De heer Demesmaeker heeft het woord.
De heer Mark Demesmaeker: Mijnheer de minister, ik dank u voor de omstandige uitleg. Het is goed dat de buitenwereld via dit kanaal hoort waar men eigenlijk naartoe wil en wat de stand van zaken is.
Als ik het goed heb begrepen, betekent akte nemen dat niet alle concrete mogelijkheden en opties onderschreven worden. Dat is in elk geval al iets heel anders dan wat we te horen kregen van minister Frank Vandenbroucke toen die zei dat alles in kannen en kruiken was.
Op basis van het plan-MER zijn nog bijsturingen mogelijk. Intussen zijn er al honderden aanpassingen gebeurd. Ik heb nog niet alles in detail kunnen doornemen, ik zal dat de volgende dagen en weken doen. Misschien kom ik er daarna nog op terug.
Dat die adviezen strijdig zijn met elkaar, lijkt me nogal logisch. Als we zien waar we vandaan komen en welke opties er in het begin werden genomen, hebben we al een lange weg afgelegd. We moeten rekening houden met de draagkracht van deze regio, zowel op het vlak van ruimtegebruik als van mobiliteit. De regio van de Vlaamse Rand rond Brussel heeft een historisch laag werkloosheidspercentage. Het is belangrijk rekening te houden met al die criteria als er sprake is van het creëren van bijkomende bedrijventerreinen.
Het is positief dat u de suggestie van de Vlaamse Rand overneemt om een woonbehoeftestudie te maken. U zegt dat het ambitieuze programma voor bijkomende woningen in de loop van dit proces sterk is teruggeschroefd. Er is echter nergens becijferd hoeveel bijkomende woongelegenheden het verhogen van het aantal bouwlagen, al is het selectief en slechts in bepaalde zones, zal opleveren.
Minister Dirk Van Mechelen: Dat hangt af van de beslissing van de gemeente die het planningsinitiatief neemt. Er is wel een soort macrokwantitatieve benadering mogelijk.
De heer Mark Demesmaeker: Als men die inschrijft in het VSGB, dan moet men toch weten waar men in die regio naartoe gaat.
Minister Dirk Van Mechelen: We verstrengen het gewestplan door nadrukkelijk te stellen dat in het VSGB de verhoging van bouwlagen enkel kan in de gebieden die zijn aangeduid op de plannen die bij het VSGB zijn gevoegd, en niet meer in een aantal dorpskernen die daar eigenlijk niet voor in aanmerking komen. We hebben die discussie in deze commissie al gevoerd in verband met de tweede gordel achter de kust. Het dorpskarakter verdwijnt daar omdat men er appartementen begint te bouwen.
De heer Mark Demesmaeker: Rekening houdend met de plaats waar die selectieve verhoging zal komen, is het toch goed om daar een raming van te hebben.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik neem aan dat die er wel zal zijn.
De heer Eric Van Rompuy: Mijnheer Demesmaeker, dat is heel moeilijk in te schatten. Men kan bouwlagen verhogen. In sommige dorpskernen zijn er geen vrije kavels meer. De vraag is onder welke voorwaarden er in een bepaalde straat waar enkel huizen staan met twee bouwlagen, een huis met bijvoorbeeld zes bouwlagen kan komen. Men kan daar niet op anticiperen. Dat zal telkens een afweging zijn van de gemeente. Men kan daar dus geen getal op plakken.
Minister Dirk Van Mechelen: Dat wordt typologisch bepaald door de vormgeving van de straten.
De heer Patrick Lachaert: In een straat waar er al bepaalde initiatieven zijn genomen, zal het op juridisch vlak moeilijker zijn om dat tegen te houden. Waar nog geen initiatieven zijn genomen die verder gaan dan twee bouwlagen, zal dat worden beperkt en zal men trachten de woningen op twee lagen te houden.
De heer Mark Demesmaeker: Het wordt aan de gemeentelijke overheid overgelaten om op basis van een RUP het aantal bouwlagen te verhogen. Natuurlijk weet men nooit hoe die gemeentelijke overheid er morgen zal uitzien, met alle gevolgen van dien.
Minister Dirk Van Mechelen: Zo´n ruimtelijk uitvoeringsplan moet een heel beslissingstracé doorstaan. De harde contouren worden vastgelegd in het strategisch gebied, in de afbakening en in de bijbehorende RUP´s. Via het grond- en pandenbeleid krijgen de gemeentebesturen nu een ongelofelijke hefboom om dit via de verankering al dan niet te doen en te verantwoorden. Daarbij is heel nadrukkelijk in het decreet gesteld dat die extra lagen vallen onder de voorrangsregeling. Er zijn drie categorieën: de woonuitbreidingsgebieden, de extra bouwlagen die planologisch worden vergund door de gemeente in het kader van de uitvoering van het gewestplan Halle-Vilvoorde, en een aantal buitengebieden waar men bij gebrek aan woonuitbreidingsgebieden eventueel een aantal zones aanduidt die daarvoor in aanmerking kunnen komen. Dat staat zeer nadrukkelijk in het decreet. Het is een ongelofelijk instrument voor de gemeentebesturen bij het voeren van hun beleid.
De heer Mark Demesmaeker: Zoals de heer Van Rompuy zegt, is dit een maatregel die tussen de plooien van het nieuws is gevallen. Het is echter een heel belangrijke maatregel. In een van de adviezen van de Vlaamse Rand staat dat er een wetgevend kader moet komen waardoor de nieuwe woningen die zouden worden gecreëerd door het aansnijden van open ruimte via een voorrangsbeleid, kunnen worden toegewezen aan personen die op objectieve gronden een duurzame binding met de gemeente kunnen aantonen. Het Grond- en Pandendecreet biedt hier een antwoord op en gaat nog een stuk verder dan het advies van de Vlaamse Rand. Daar is afgelopen weekend inderdaad heel wat over te doen geweest. Het heeft al heel wat commotie verwekt in bepaalde media. Het zou nu nog wat meer commotie kunnen verwekken.
De principes van de Groene Gordel worden doorgetrokken. We hebben het er in het verleden al over gehad. We komen van ver en hebben in deze commissie al heel wat bijsturingen kunnen suggereren. Het behoud en het versterken van de Groene Gordel is een belangrijk principe dat sinds de jaren zeventig wordt gehuldigd. Wij hebben dat niet uitgevonden, dat principe komt uit Groot-Brittannië en wordt daar nog altijd consequent doorgevoerd. Waarom zou dat dan ook niet kunnen in de rand rond Brussel?
De heer Eric Van Rompuy: Het belangrijkste is gezegd. De voorzitter en de minister hebben een toevoeging gedaan over die hoogbouw. Dat is immers het politieke punt waarop sommige mensen deze meerderheid afrekenen. Hoogbouw is beperkt tot een aantal gebieden, en in die gebieden zijn daar voorwaarden aan gekoppeld. Ik wist niet dat dit decretaal ook voor de appartementsgebouwen gold.
Dit is een belangrijke zaak. Ik ben bevoegd voor ruimtelijke ordening in de gemeenten Woluwe en Zaventem waar er hier en daar nog ruimte is voor verdichting en hoogbouw.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik wil nog een aanvulling doen over mogelijke politieke willekeur en wisselende coalities. Het decreet stelt uitdrukkelijk dat het GRUP wordt goedgekeurd door de deputatie. De toepassing van de maatregel van het grond- en pandenbeleid met een voorrangsregeling wordt opgevolgd en goedgekeurd door provinciale commissies. De sleutel bevindt zich dus op een beleidsoverstijgend niveau waardoor lokale willekeur onmogelijk is.
De voorzitter: Het incident is gesloten.