Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 04/12/2008
Interpellatie van de heer Gino De Craemer tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over het werkgelegenheidsplan van federaal minister Joëlle Milquet, de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat en de deelstaten en de reactie ter zake van de Vlaamse Regering
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, op 20 november 2008 stelde federaal minister van Werk Milquet haar nieuwe werkgelegenheidsplan voor, met 150 maatregelen tegen de crisis. Ik heb niets tegen werkgelegenheidsplannen en -maatregelen, maar opnieuw moeten we vaststellen dat heel wat van de voorstellen of zogenaamde mogelijkheden binnen de bevoegdheden van de deelstaten vallen en dat er met een regionalisering van het arbeidsmarktbeleid geen enkele rekening wordt gehouden.
Zo voorziet het plan in maatregelen inzake competentiebeleid en activering van werklozen en wil minister Milquet sectoren en bedrijven verplichten meer startbanen aan te bieden in het kader van de versterking van het Rosettaplan, en het educatief verlof grondig hervormen. Verder komt ook de omstreden mobiliteitspremie terug op tafel. Volgens minister Milquet gaat het om een echte collectieve, nationale strategie voor werkgelegenheid.
Mijnheer de minister, begin november verklaarde u nog, naar aanleiding van de aankondiging van het federale werkgelegenheidsplan, dat we elkaar niet voor de voeten moeten lopen en dat de gewesten een actieve rol kunnen spelen op hun terreinen, waaronder een soepel activerend arbeidsmarktbeleid. ?Dat zijn onze bevoegdheden,? besloot u toen.
Het is duidelijk dat minister Milquet tot op vandaag blijft weigeren rekening te houden met het beleid van de deelstaten, de bevoegdheidsverdeling en de visie inzake arbeidsmarktbeleid van de Vlaamse Regering. Het is duidelijk dat zij de leiding wil nemen en het algemeen werkgelegenheidsbeleid wil uittekenen en dat de gewesten zich daarnaar moeten schikken als ondergeschikte entiteiten.
Mijnheer de minister, hoe staat de Vlaamse Regering tegenover het werkgelegenheidsplan en de voorstellen van minister Milquet? Zal de Vlaamse Regering ter zake reageren en indien zo, in welke zin?
De voorzitter: De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen: Mijnheer de minister, naar aanleiding van vorige vragen en interpellaties hebben we reeds uitvoerig onze bemerkingen op de houding van minister Milquet geopperd. De voorbeelden van de heer De Craemer over de mobiliteitspremie hebben we al aangekaart. Die kritiek blijft gelden. Gisteren hebben we daarover uitgebreid van gedachten gewisseld in de plenaire vergadering. We zitten in een fase dat we zo snel mogelijk moeten inzetten op een relancebeleid. Om effectief te zijn, zal dat beleid moeten bestaan uit een harmonieus en versterkt inzetten van Europese, nationale en gewestelijke middelen. Het is bijzonder belangrijk om daarover taakafspraken te maken.
Mijnheer de minister, mede als gevolg van uw brief aan de federale premier is een nieuw probleem opgedoken inzake de lastenverlaging voor doelgroepen, die 50-plussers aan de slag wil helpen. Als we die laten opgaan in een grote lineaire lastenverlaging, is het een bedreiging voor de 50-plussers op de arbeidsmarkt in Vlaanderen, die fundamenteel verschilt van die in andere gewesten. Het is belangrijk dat we de Vlaamse Regering vanuit dit parlement ondersteunen in het signaal dat ze geeft aan de federale regering om middelen te krijgen die ze kan inzetten op doelgerichte maatregelen op maat van onze eigen arbeidsmarkt. Die moeten bijdragen tot een relancebeleid en ervoor zorgen dat we geen nieuwe groep langdurig werklozen krijgen onder de 50-plussers. Als we onze doelstellingen op lange termijn willen halen, moeten we daar versterkt op inzetten.
De voorzitter: De heer Creyelman heeft het woord.
De heer Frank Creyelman: Ik ben blij met de interpellatie van de heer De Craemer, en in zekere zin ook met het initiatief van minister Milquet. Haar nieuwe werkgelegenheidsplan bewijst namelijk dat de Franstaligen baas zijn in de federale regering en dat ze politici hebben die zonder scrupules hun best doen om sommige beleidsdomeinen en maatregelen weer onder de Belgische paraplu te brengen.
De acties van de Franstalige politici zijn er vooral op gericht om domeinen waar veel geld mee gemoeid is, weer in te palmen. Minister van Werk Milquet doet er nog een schepje bovenop door een federaal werkgelegenheidsplan in het leven te roepen dat de regionale bevoegdheid volledig doorkruist en uitholt. Ik haal de woorden aan van de gedelegeerd bestuurder van de VDAB, de heer Leroy, die de voorbije zomer zei dat de federale maatregelen zoals de PWA´s, het begeleidingsplan voor werklozen en de startbanen, de Vlaamse bevoegdheden hebben uitgehold.
Minister Milquet trekt zich daar allemaal niets van aan en blijft doorgaan met plannen voor groene jobs, begeleiding en lastenverlaging voor werklozen, premies voor werkzoekenden die in een andere regio gaan werken, premies voor wie het werk hervat, meer vorming enzovoort. We kunnen ons afvragen of de federale overheid zoveel geld te veel heeft, dat ze ook nog eens regionale bevoegdheden als het ware wil subsidiëren.
Op al die zaken is in het verleden al kritiek geweest, onder andere van uzelf, mijnheer de minister. Wat mij stoort, is dat de Vlaamse partijen zich in deze recuperatie van bevoegdheden bijzonder defensief opstellen. Het lijkt er sterk op dat het Vlaams Parlement enkel wil houden wat het heeft en wat meer homogene bevoegdheden wil verwerven, en dat is alles. Dat is vrij karig.
Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Het debat over de staatshervorming is essentieel, willen we onze toekomst veilig stellen. Als de federale overheid zich zou bezighouden met de zaken waarvoor ze bevoegd is - wat met een zogezegd lege kas niet zo moeilijk moet zijn -, dan zouden we al een eind verder staan. Mijnheer de minister, ik hoop dat u een krachtdadig antwoord op de recuperatie van bevoegdheden uit uw hoge hoed zult toveren. Ik wacht met spanning op uw antwoorden.
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: De vragen en opmerkingen van de heer De Craemer zijn voor een groot deel terecht. We hebben de beleidsbrief van minister Milquet gelezen. Ze begint al met een verkeerde analyse. Je moet door die nota fietsen om op zoek te gaan naar een degelijke analyse van de Belgische arbeidsmarkt. Ze slaagt erin om de verschillende arbeidsmarkten en de grote verschillen tussen noord en zuid niet te vernoemen, buiten een paragraaf over de verschillende werkgelegenheidsgraden. Dat is de enige analyse die een regionale inslag heeft in die nota van honderd bladzijden.
Als je niet bereid bent om een grondige analyse te maken, dan kun je ook geen beleid maken dat daarop gestoeld is. Het begint met de ontkenning dat er verschillende arbeidsmarkten zijn in dit land. Wij zijn voor een gedifferentieerde aanpak en we hebben de voorbije maanden op verschillende fora gepleit voor een grote staatshervorming, zeker ook op het vlak van de arbeidsmarkt. Minister Milquet laat wel openingen omdat ze te pas en te onpas schrijft dat er overleg moet zijn met de gewesten en de gemeenschappen. Daar staan we volmondig achter, maar het mag geen doekje voor het bloeden zijn. Wat houdt dat overleg in? Daarover zullen onze federale collega´s de federale minister ondervragen.
We willen een beleid op maat, zoals een kamerbrede meerderheid in dit parlement ook wil. Minister Milquet moet prioriteiten stellen in haar maatregelen. Ze heeft 150 maatregelen aangekondigd, waarvan de eerste 60 een versteviging van het arbeidsaanbod inhouden. Dat zijn allemaal bevoegdheden van de gewesten en gemeenschappen. Versterken van het arbeidsaanbod, begeleiding en activering van werkzoekenden, uitbreiden van jongerenstages, parcours van moeilijk toeleidbare werklozen, vorming en opleiding: het zijn allemaal exclusieve bevoegdheden van de gewesten en gemeenschappen.
Vandaar dat wij ervoor gezorgd hebben dat de federale collega´s de minister daarover zullen aanspreken. We lanceren ook een oproep tot de federale minister om zich daarmee bezig te houden, het is ten slotte een federale bevoegdheid. Dat wil dus niet zeggen dat de federale regering werkloos wordt. Het tegendeel is waar. Er zijn nog heel wat katten te geselen, we denken bijvoorbeeld aan de noodzakelijke hervormingsmaatregelen op het vlak van het arbeidsrecht of de eindeloopbaanregelingen.
We kijken uit naar het antwoord van de minister en roepen hem op om assertief op te treden en een efficiënt beleid, op maat van onze Vlaamse uitdagingen, te verdedigen.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Het thema dat hier wordt aangesneden, is inderdaad zeer belangrijk en actueel. Ik zal hierop in algemene bewoordingen antwoorden omdat het niet de bedoeling kan zijn om in het Vlaams Parlement of als Vlaamse Regering een standpunt in te nemen over alle 150 maatregelen van mevrouw Milquet. De discussie over haar beleidsnota wordt immers gevoerd in het federale parlement.
Een reeks maatregelen die mevrouw Milquet voorstelt, zijn niet echt nieuw. We hebben daarover al onze mening geuit. Het standpunt daarover is gekend. Ik denk bijvoorbeeld aan de mobiliteitspremie. Andere voorstellen worden doorverwezen naar overleg, vooral dan met de sociale partners. Daar moeten we even op wachten.
Mevrouw Milquet heeft het vaak en in vrij precieze bewoordingen over beleid dat toebehoort aan de gemeenschappen en gewesten. Ik denk bijvoorbeeld aan haar voorstel om een bijzonder inschakelingtraject voor gehandicapten te ontwikkelen. Dat kan alleen maar een gewestbevoegdheid zijn. We hebben dat beleidsdomein zeer recent nog in Vlaanderen versterkt en hervormd. Dat is een overlapping die zeker niet zinvol is. Ik denk ook aan het voorstel om samen met de regio´s het opleidingsaanbod van werkzoekenden en jongeren beter te co?rdineren. Het betreft hier in feite een gemeenschapsbevoegdheid. Er is ook geen nood aan om daar op het federale vlak energie in te steken.
Ik heb al gezegd dat het, in het licht van de dramatische economische crisissituatie, zeer belangrijk en essentieel is om krachtig en snel in actie te treden, maar we mogen elkaar evenmin voor de voeten lopen. We moeten integendeel onze krachten bundelen. Dat betekent dat iedereen zeer goed moet weten waar zijn of haar verantwoordelijkheid precies ligt.
Door onze krachten te bundelen kunnen we, zoals de heer Van den Heuvel het al zei, des te meer rekening houden met het feit dat de gegevens in de gewesten verschillend zijn. Naast een uniform beleid dat op het federale vlak wordt tot stand gebracht, moet er ook een stuk maatwerk worden uitgevoerd.
Ik ben in het bijzonder bezorgd over één aspect van wat nu op tafel ligt. Ik wil daar even dieper op ingaan. Men legt een zogenaamde vereenvoudiging van de banenplannen voor, maar dat zou vandaag voor een pervers neveneffect zorgen. Ik heb eerder al tijdens informele contacten met mevrouw Milquet gezegd dat ik er geen drama van zou maken mochten we vooruitgang boeken in de regionalisering van het doelgroepenbeleid. Men zou kunnen stellen dat als de federale overheid het licht van een welbepaald beleidsdomein uitknipt, wij het dan opnieuw kunnen aanschakelen. Als men echter het licht uitschakelt, en wij kunnen het tegelijkertijd niet terug aanknippen, dan ontstaat er natuurlijk een groot probleem.
Ik heb met name een probleem met het schrappen van de doelgroepenverminderingen voor oudere werknemers. Dat is een belangrijk pakket, het gaat om afgerond 285 miljoen euro lastenvermindering voor mensen boven 50 jaar. Is het nodig om voor die mensen iets te doen? Ja. U weet dat de werkzaamheidgraad van 55-plussers laag ligt: 34,2 percent in Vlaanderen, 33,6 in Wallonië en 38,3 in Brussel. Er moet structureel iets voor gebeuren. Bovendien: op het ogenblik dat de conjunctuur omslaat en bedrijven beginnen na te denken over mogelijke afvloeiingen. De relatieve kostenverhoudingen wijzigen ten nadele van tewerkstelling van 55-plussers en ten voordele van tewerkstelling van mensen beneden 50 jaar, is wel het laatste wat men moet doen. Dat is precies wat men hier gaat doen, en nog wel op vrij grote schaal.
We kunnen het voorbeeld nemen van een werknemer met een maandelijks brutoloon boven 2.000 maar beneden 4.000 euro die binnenkort 55 wordt. De werkgever kan de vraag stellen hoeveel die hem zou kosten als hij die tot aan zijn pensioen in dienst houdt. Iemand met een maandelijks brutoloon tussen 2.000 en 4.000 euro levert in de periode tussen 55 jaar en de wettelijke pensioenleeftijd, een loonkostenvermindering op, via de RSZ-verminderingen, van enerzijds 16.000 euro structurele loonkostvermindering en anderzijds 21.000 euro ouderenloonkostvermindering, over 10 jaar. Samen gerekend is dat een bedrag van 37.000 euro over 10 jaar. Als men de loonkostvermindering voor ouderen schrapt, verliest de werkgever het perspectief van 21.000 euro loonkostvermindering voor die persoon. Hij valt dan van 37.000 euro op 16.000 euro loonkostvermindering.
Op het federale vlak wordt gezegd dat dit wordt gecompenseerd door het feit dat er meer inspanningen zullen worden geleverd voor de lage lonen. Dat leest men ook in kranten. De gegevens zijn echter beschikbaar: In de doelgroep lage lonen zijn de ouderen niet sterk aanwezig. We hebben daar gegevens over. Van de 57-plussers valt slechts 19 percent onder de huidige lagelonengrens. Zelfs als men die grens zou versoepelen - wat men zou willen doen -, dan nog zal er nooit meer dan 25 tot 30 percent van de mensen boven 50 - of in dit geval boven 57 jaar - onder de lagelonengrens vallen. Met andere woorden: stellen dat dit gecompenseerd wordt omdat men iets doet voor de mensen met lage lonen, is totaal naast de kwestie.
Wat men deze nacht dus aan het beslissen is geweest, maar gelukkig, wat dat betreft, nog net niet - voor de rest zou ik graag hebben dat er een akkoord tot stand komt - is het herbalanceren van de loonkost ten nadele van het aan het werk houden van ouderen en ten voordele van het aan het werk houden van jongeren. De vraag is waarom men dat in godsnaam zou doen op een ogenblik dat bedrijven aan het uitkijken zijn wie ze in de eerste plaats kunnen afdanken. Dat is totaal fout.
Het is natuurlijk zo dat dit relatief zwaarder aantikt in Vlaanderen. Van het aandeel werkende 55-plussers in de private tewerkstelling bevindt zich 62,5 percent in Vlaanderen, 30,7 in Wallonië en 7,2 in Brussel. Maar, als men het mij vraagt, is de maatregel in feite fout voor heel België.
Als men dat op het federale vlak zo niet bekijkt, moeten we binnen het gewest iets kunnen ondernemen. Ik heb altijd aan mevrouw Milquet gezegd er geen drama van te willen maken als we vooruitgang kunnen boeken in de dialoog. Die dialoog is intussen, zoals u weet, opgeschort. Dat betekent dat het perspectief, dat daar duidelijk bestond - wat sommigen daar ook over fluisteren - om bijvoorbeeld instrumenten van het arbeidsmarktbeleid zoals de doelgroepenvermindering te regionaliseren, er nu even niet is. Als men me het perspectief zou bieden dat we op het regionale vlak vooruitgang kunnen boeken, zou ik daarvan geen drama maken. Als dat echter niet blijkt, dan is dat echt een drama.
Vandaag vertel ik overal dat we onze premie voor ouderen versterken met maximaal een eenmalig bedrag van 18.000 euro. Meer kan ik echt niet doen en dat gebeurt alleen maar bij de aanwerving van een werkzoekende. Tegelijkertijd beslist men dat een voordeel dat, uitgerekend over de verdere carrière van een oudere kan oplopen tot 18.000 euro, gewoon wordt afgeschaft. Waar zijn we mee bezig?
Mijnheer de voorzitter, moeten we niet dringend, dringend, dringend aan de federale collega´s vragen dat dit wordt gestopt of dat er daarover opnieuw een dialoog moet komen? Dit is werkelijk verschrikkelijk. Ik hoop dat men op het federale vlak inziet dat dit een vergissing is, tenzij er een politiek akkoord komt om het doelgroepenbeleid te regionaliseren. Het is gewoon dramatisch om dat nu te doen.
Ik heb daarover een brief verstuurd naar de federale sociale onderhandelaars en de federale leden van het kernkabinet. Ik blijf daarover in actie. Ik hoor nu dat men bereid is om daarover te spreken. Dat is al goed, maar we zullen maximale druk moeten uitoefenen want men schijnt niet te beseffen wat men aan het doen is.
Ik ben dus vragende partij voor overleg, en vragende partij voor een doorbraak in de dialoog. Ik ben natuurlijk ook vragende partij om een constructief overleg te houden met de federale regering. Mijn partij maakt daar geen deel van uit, maar dat element mag vandaag niet meespelen. Ik wens samen met de federale regering een efficiënt beleid te voeren. Dat veronderstelt inderdaad dat men elkaar niet voor de voeten loopt en iedereen doet wat hij of zij moet doen op het eigen niveau.
De leden van deze commissie hebben me de voorbije maanden en jaren terecht ondervraagd over wat ik voor 50-plussers doe. Ik denk aan mevrouw De Ridder, die hier nu niet aanwezig is. Ik kon ze bijna niet tegenkomen zonder dat ze me vroeg iets meer te doen voor 55-plussers. Ik stel voor dat ze dringend met Patrick Dewael gaat spreken. Hier haalt men de bodem uit het beleid. Men moet dus dringend in actie komen.
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de minister, Ik dank u voor uw antwoord. Ik had van u niets anders verwacht en sluit me er uiteraard bij aan. De economische situatie is zorgwekkend. Er moet inderdaad snel, accuraat en met respect voor elkaars verantwoordelijkheden actie worden ondernomen.
Ik sta ook achter een krachtenbundeling tussen het federale en het Vlaamse niveau. Zolang het arbeidsmarktbeleid geen volledig Vlaamse bevoegdheid is, moeten we wel de krachten bundelen met het federale niveau. We spelen inderdaad best geen spelletjes: of men al dan niet in de federale regeling zetelt, is hier niet aan de orde. De economische situatie is daar immers te zorgwekkend voor.
Uw voorbeeld over de vereenvoudiging van de banenplannen is maar een van de mogelijke voorbeelden maar het illustreert de situatie wel. Als men, zoals de heer Van den Heuvel al zei, vanuit een verkeerde stelling vertrekt, is het niet moeilijk om tot dergelijke voorgestelde maatregelen te komen. Het is duidelijk dat de maatregel alleen maar op Waalse en Brusselse leest is geschoeid. Men heeft eigenlijk geen rekening gehouden met de gevolgen die er vooral in Vlaanderen zullen optreden. Ik kan er inkomen dat het voor heel België een verkeerde maatregel zou zijn, maar het zal vooral een weerslag hebben in Vlaanderen.
Het wordt inderdaad dringend tijd om mevrouw Milquet vanuit de federale regering, maar ook vanuit de Vlaamse Regering aan te porren zodat zij het nodige doet. Zij blijft immers in de boosheid volharden. Het is niet de eerste keer dat we dergelijke vraag aan u moeten stellen, of aan andere ministers, van wie de federale collega´s zich moeien met het Vlaamse niveau. Mevrouw Milquet is daar een typevoorbeeld van. We hebben tot nu toe relatief weinig gehoord over de dialoog, buiten het feit dat hij nu begraven is en waarschijnlijk niet meer zal herrijzen, hoewel de minister-president er nog in gelooft - dat is overigens zijn volste recht.
Er moet een duidelijk signaal komen, er moet klare taal worden gesproken over welke bevoegdheden welk niveau toebehoren. Blijkbaar is dat niet duidelijk. Het is wel duidelijk, maar men wil het niet snappen. Men heeft geen respect voor onze bevoegdheden. Mijnheer de minister, de Vlaamse Regering en uw kabinet moeten een duidelijk signaal geven aan minister Milquet, zodat ze haar plan aanpast en enkel met een federaal plan komt dat niet indruist tegen de Vlaamse plannen en acties onderneemt om de Vlaamse werkgelegenheid te stimuleren.
Onze partij zal een motie indienen, maar ik vind het jammer dat we dat niet kunnen doen over de partijgrenzen heen. Er is geen enkele partij die iets anders zegt dan wat ik vertel. Ik dring aan op een unaniem en duidelijk signaal. Die kamerbrede meerderheid moeten we maar eens in de praktijk brengen. Het gaat over een onderwerp waar we allemaal achterstaan. Ik dring aan op een gezamenlijke motie. Als het niet anders kan, zal de N-VA apart een motie indienen.
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: De 50-plussers zijn een belangrijke doelgroep in Vlaanderen, dat weten we allemaal. Met onze 33 percent zitten we samen met Italië en Luxemburg helemaal achteraan in het Europese peloton. Wij waren ook vragende partij voor initiatieven van de Vlaamse Regering. Dat is gebeurd en het komt nu op kruissnelheid, maar het is niet voldoende. We moeten daar een prioriteit van maken en er in deze woelige economische tijden extra op letten dat de 50-plussers niet definitief uit de arbeidsmarkt verdwijnen. Mijnheer de minister, ik onderschrijf uw analyse.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer De Craemer, door de heer Van Malderen en door de heer Creyelman werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Mijnheer De Craemer, niets belet u om een gezamenlijke motie in te dienen.
De heer Gino De Craemer: Het was een uitnodiging, ik zal wel zien of iemand erop ingaat.
De voorzitter: Het incident is gesloten.