Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 02/10/2008
Interpellatie van mevrouw Vera Dua tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de uitbreiding van de veestapel ten gevolge van het nieuwe Mestdecreet
De voorzitter: Mevrouw Dua heeft het woord.
Mevrouw Vera Dua: Mevrouw de minister, mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, ik hoef u allicht niet de geschiedenis van de landbouwsector in herinnering te brengen, maar misschien is het toch goed dat we ons realiseren vanwaar we komen.
Vlaanderen blijft een regio die gekenmerkt wordt door een zeer intensieve landbouw, vooral toegespitst op intensieve veeteelt die weinig grondgebonden is. Tussen 1993 en 1999 was er een spectaculaire stijging van de veestapel met als eindresultaat - zoals het ook door de Mestbank geïnventariseerd wordt: 7,5 miljoen varkens, 1,7 miljoen runderen en 36 miljoen stuks pluimvee. Mijnheer Matthijs, u zult zich herinneren dat er toen een minister van Landbouw was die zei dat hij als minister van Landbouw pas gelukkig zou zijn als er meer varkens zouden zijn dan Vlamingen.
In die omstandigheden was er dan ook een immens mestoverschot, dat zorgde voor zware verontreiniging van bodem, oppervlaktewater en grondwater. De vorige regering heeft beslist daar iets aan te doen. Eender welke regering zou dat gedaan moeten hebben omdat Europa druk uitoefende. Er is toen gekozen om extra steun te geven, onder meer via het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF), aan landbouwers die kiezen voor duurzame landbouw.
Een van de andere maatregelen was een driesporenbeleid, waarvan een van de pijlers was om de afbouw van de veestapel te stimuleren via de warme sanering waarbij aan landbouwers een premie werd uitbetaald per ingeleverde vergunningsplaats. Dit was in de eerste plaats gericht op de intensieve varkenshouderij. Later werd dit uitgebreid. In het totaal werd 100 miljoen euro geïnvesteerd in de warme sanering. Het gebeurde ook op expliciete vraag van de landbouworganisaties, die dat een goede maatregel vonden.
Onder meer door deze maatregel en door het toepassen van het standstillprincipe uit het toenmalige Mestdecreet, is de veestapel drastisch gedaald in vergelijking met 1999. Volgens de cijfers van 2007 is de varkenshouderij met 22 percent gedaald, de rundveehouderij met 23,5 percent en de pluimveesector met bijna 30 percent.
Dit resulteerde in het langzaamaan beheersbaar worden van de mestoverschotten alhoewel het probleem zeker nog niet onder controle is. De milieudoelstellingen worden immers nog steeds niet gehaald. De nitraatwaarden in grond- en oppervlaktewater zijn absoluut nog niet in overeenstemming met de nitraatnorm die Europa ons oplegt.
?
Ik zou graag uit het voortgangsrapport 2007 van de Vlaamse Landmaatschappij citeren. Ik hoop dat u daarover opheldering zal geven. Het VLM-rapport stelt: ?Deze verbetering, vastgesteld sinds 1999-2000 heeft zich niet voortgezet tijdens de laatste drie jaren, vermits er sindsdien terug hogere waarden van 42 percent à 45 percent werden opgetekend.? De meetresultaten van het grondwatermeetnet laten evenmin een significante verbetering zien.
Het nieuwe Mestdecreet is er nu en daardoor is er opnieuw een uitbreiding van de veestapel toegelaten. Ik heb u daarover op 6 mei 2008 een schriftelijke vraag gesteld. In uw antwoord zegt u, mevrouw de minister, dat er momenteel 48 aanvragen tot uitbreiding zijn. Van 36 aanvragen tot uitbreiding zijn er cijfers bekend. Voor deze aanvragen gaat het om een bijkomende stikstofproductie van 280.000 kilogram.
Ik heb zelf een rondvraag gedaan bij de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant. Volgens de officiële cijfers van de deputaties blijkt dat uw cijfers niet correct zijn. Hoe komt dat? De antwoorden van de deputaties dateren van midden mei, dat van de deputatie van Oost-Vlaanderen is van begin juni. In deze vier provincies werden in de periode van 1 januari 2008 tot eind mei 2008 vergunningen uitgereikt of zijn vergunningsaanvragen in behandeling voor een uitbreiding van de Vlaamse veestapel met 66.000 varkens, 10.000 runderen en 680.000 stuks pluimvee.
Dit zou gepaard gaan met een toename van de stikstofproductie met ongeveer 2,8 miljoen kilogram of een stijging met 1,8 percent en een toename van de fosfaatproductie met ongeveer 1,4 miljoen kilogram. Dit zijn andere cijfers dan de uwe. Alle provincies verwachten nog een verdere toeloop van aanvragen in de tweede helft van 2008.
Ik stel vast dat uw antwoord anders is dan de informatie die we krijgen van de provincies. Hoeveel aanvragen zijn er eigenlijk? Welke gevolgen zal dat hebben op de veestapel?
Ik heb ook contact gehad met provincieraadsleden die deze discussie aanwakkeren op provinciaal niveau. Ze zeggen me dat ook de ambtenaren zeer verbaasd zijn over de toeloop, bijvoorbeeld in West-Vlaanderen. Op welke wijze worden deze aanvragen beoordeeld? Welke criteria worden gehanteerd en wat is de beleidsvisie ter zake? Of volgt men gewoon het decreet? Is het de bedoeling om de veestapel terug te laten aangroeien tot het niveau van 1999?
Wat is de rol van de Mestbank bij het beoordelen van de vergunningsaanvragen? Op welke manier wordt het aantal vergunningsplaatsen centraal gemonitord? Hoe kan je vanuit de centrale overheid, de Mestbank en de afdeling Milieuvergunningen beter op elkaar afstemmen zodat iedereen weet over welke aantallen we spreken?
Acht u de toestand op het vlak van nitraatvervuiling al zodanig verbeterd dat er ongeremd vergunningsuitbreidingen kunnen worden toegestaan? Ik was, tijdens uw tussenkomst naar aanleiding van de Septemberverklaring, aangenaam verrast toen u zei dat alles in orde is. Maar ik heb eens geïnformeerd en het blijkt dat alles toch niet zo goed loopt als u wel liet uitschijnen in de plenaire vergadering. Ik zou het graag eens uitgebreid hebben over de recente meetresultaten, want ik heb gehoord dat er nog altijd een groot probleem is.
Mijn laatste vraag is meer een algemene vraag van politieke aard - ik zou bijna zeggen van filosofische aard. Is het wel een vorm van goed bestuur als we op een bepaald moment beslissen om de veestapel onder controle te krijgen met belastinggeld - ik denk dat CD&V indertijd ofwel voor gestemd heeft ofwel zich onthouden heeft - maar nu de zaak blauwblauw laten terwijl we weten dat de toestand nog niet onder controle is? Tenzij hier wordt bewezen dat het wel zo is, denk ik dat men zich kan afvragen of dit wel een goede vorm van algemeen bestuur is.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega´s, ik wil me graag aansluiten bij deze interpellatie.
Wat het landbouwbeleid betreft, wil ik zeggen dat er vroeger vanuit het VLIF ook maatregelen genomen werden voor biolandbouw en duurzame landbouw. Ook nu gebeurt dat nog. Het VLIF steunt niet alleen de biologische landbouw maar ook andere duurzame landbouw.
De opbouw van uw interpellatie verbaast me een beetje. Ik ging en ga ervan uit dat u, mevrouw Dua, mee bent geweest in het verhaal van het Mestdecreet, maar ik stel vast dat de evolutie van de laatste vier jaar en zeker ook de filosofie van het nieuwe Mestdecreet, blijkbaar volledig aan u is voorbijgegaan.
De mestproductie is vandaag niet meer gekoppeld aan de vergunningen maar aan nutriëntenemissierechten of NER. U spreekt systematisch over het feit dat de vergunningen vermeerderen, maar dat geeft niets weer over de productie en zeker niet over de mestproductie. Als u dus wilt nagaan of de veestapel effectief uitbreidt, dan moet u niet kijken naar cijfers van de provincies over vergunningen, maar naar de nutriëntenemissierechten en de toestand daarvan.
Bovendien is het niet meer zo dat de vergunning van een bedrijf wordt overgenomen. Iedereen die een uitbreiding, een verandering of een overname doet, doet inderdaad een aanvraag voor een milieuvergunning. Deze cijfers komen bij de deputatie, maar er wordt niet mee weergegeven welke vergunningen er vervallen. Ik denk dat u dus een totaal verkeerd beeld ophangt van de beweging die in de sector bezig is.
Het nieuwe Mestdecreet heeft inderdaad niet meer als doel op zich de veestapel af te bouwen. Belangrijk in het Mestdecreet - en we hebben daar met alle meerderheidspartijen goed over gewaakt - is de milieurelevantie. Het is niet zo dat alles blauwblauw wordt gelaten, integendeel. Het is niet zo dat er ongelimiteerd uitbreidingen kunnen gebeuren, maar er is wel beweging in de sector mogelijk gemaakt. Als je wil dat de sector zich op een duurzame manier kan wapenen en ontwikkelen, dan is er ruimte en beweging nodig, maar die is niet ongelimiteerd. Er zijn overnames mogelijk mits afroming. Er zijn uitbreidingen mogelijk nadat de mestafzet bewezen is. De milieurelevantie is systematisch voor ogen gehouden en dat is het doel van het Mestdecreet.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Ik sluit me aan bij deze interpellatie. Ik wil beginnen met te verduidelijken dat er in het Mestdecreet twee systemen zijn ingevoerd om te kunnen uitbreiden. Beide systemen moeten ervoor zorgen dat de milieudruk niet erger wordt, maar afneemt. Het eerste, en in mijn ogen meest cruciale systeem, is het beperken van de mestproductie en indirect ook van de veestapel op basis van een systeem van verhandelbare nutriëntenemissierechten. Er is bepaald dat als een bedrijf nutriëntenemissierechten opkoopt, daar 25 percent van wordt afgeroomd, een paar uitzonderingen daar gelaten. Dat wil zeggen dat als bedrijven op basis van dit systeem uitbreiden, de totale mestproductie in Vlaanderen, en dus ook de veestapel, afneemt. De sector wordt in staat gesteld zich te herstructureren en bedrijven kunnen groeien, wat ze vaak ook nodig hebben om te kunnen investeren in emissiearme stallen, mestverwerking en noem maar op. De huidige marges zijn daar vaak te klein voor. Naarmate de blijvers groeien, zijn er ook bedrijven die wijken en wordt er een deel afgeroomd met een neerwaartse druk op de mestproductie en de veestapel.
Daarnaast is een tweede systeem in het leven geroepen, namelijk de uitbreiding mits bewezen mestverwerking, waarbij men niet alleen oplegt dat de extra hoeveelheid geproduceerde mest verwerkt wordt, maar ook een deel van het bestaande overschot mee wordt verwerkt. In principe is dat ook een vorm van uitbreiding die de milieudruk verder doet afnemen in plaats van toenemen.
Mevrouw de minister, we hebben wel in het decreet voorzien dat dat tweede systeem niet onbeperkt kan doorgaan. Met dat systeem kan je wel het huidige mestoverschot verkleinen, maar naast de problemen op het vlak van vermesting, moeten we uiteraard ook de problemen op het vlak van verzuring tegengaan. Die problemen zijn gelieerd aan het aantal beesten en aan de totale hoeveelheid verwerkte mest. Daarom hebben we destijds in de memorie van toelichting van dat fameuze artikel 35 van het Mestdecreet, dat uitbreiding mits mestverwerking toestaat, opgenomen dat dat enkel kan: ?als de nutriëntenbalans in Vlaanderen in evenwicht is, wat moet blijken uit een significante verbetering van de resultaten van de relevante parameters. De Vlaamse Regering stelt nadere voorwaarden vast inzake de te bereiken milieuresultaten. Het is evident dat de te bereiken milieuresultaten minstens de bindende milieudoelstellingen bevatten die voortvloeien uit de kaderrichtlijn water, de Nitraatrichtlijn en de NEC-richtlijn.? Dat is de richtlijn met nationale uitstootplafonds (national emission ceilings) voor verzurende stoffen.
Verder in de memorie van toelichting bij dat artikel staat nog: ?Bij uitvoering van dit artikel zal men erover waken dat de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn en van de NEC-richtlijn voor wat betreft de ammoniakemissies worden gerespecteerd, gezien in het licht van het mestbeleid in ruime zin. Daartoe kan de Vlaamse Regering passende maatregelen nemen, zoals onder meer een beperking van de hoeveelheid nutriëntenemissierechten mestverwerking die op basis van dit artikel kunnen worden toegekend.?
Met andere woorden, als de uitbreiding mits bewezen mestverwerking zou leiden tot een groei van de veestapel en dus hoger zou uitvallen dan de afroming die in het eerste systeem plaatsvindt, dan moet de regering optreden. Dat vinden we ook terug in het geactualiseerde milieubeleidsplan waarin de Vlaamse Regering heeft afgesproken: ?dat in de loop van 2008 de Vlaamse Regering een maximumaantal nutriëntenemissierechten zal vastleggen waarbinnen deze groei mogelijk is.? Bedoeld wordt de groei mits bewezen mestverwerking.
Mevrouw de minister, ik ging er altijd van uit, en dat bleek ook uit de gedachtewisseling die we met de mensen van de Mestbank hebben gehad in het kader van de voortgangsrapportage, dat wat werd afgeroomd in het ene systeem van uitbreiding, groter zou zijn dan wat er zou bijkomen in het andere systeem van uitbreiding. Dat lijkt me ook noodzakelijk willen we die ammoniakdoelstellingen halen. In hetzelfde milieubeleidsplan staat dat waarschijnlijk de doelstellingen zullen worden gehaald, maar zeker niet de streefwaarden. Dan denk ik dat u gevolg moet geven aan de passage waarin staat dat als er met het tweede spoor van uitbreiding meer beesten bijkomen dan er in het eerste spoor wegvallen, u moet ingrijpen en gevolg geven aan de bepaling in het milieubeleidsplan die stelt dat u in 2008 een maximale hoeveelheid nutriëntenemissierechten mestverwerking zult vastleggen.
Mevrouw de minister, de cijfers van mevrouw Dua zullen wel juist zijn voor wat betreft het aantal bijkomende beesten en mestproductie. Mijn vraag is: hoeveel mestproductie is er ondertussen al weggevallen als gevolg van het systeem van afroming? Hoe is de evolutie van het aantal uitgereikte nutriëntenemissierechten? Blijkt daaruit een daling van de veestapel of niet? Dat is een cruciale vraag.
Hoe ver staat het met het limiteren van het aantal nutriëntenemissierechten mestverwerking op basis waarvan bedrijven in het tweede spoor kunnen uitbreiden?
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mijnheer de voorzitter, ik ben niet zo technisch onderlegd als mijn collega´s Martens en Dua, maar ik stel nu vast wat we hadden voorspeld bij de bespreking van het Mestdecreet.
Op verschillende momenten hebben we gesteld dat er bij de totstandkoming van het Mestdecreet serieuze meningsverschillen waren tussen de meerderheidspartijen. Dat werd allemaal wat toegedekt. De visie van mevrouw Dua over de uitbreiding van de veestapel is gekend. Ik begrijp nu uit de uiteenzetting van de heer Martens dat een van de meerderheidspartijen een andere invulling geeft aan de toepassing van het Mestdecreet dan bijvoorbeeld Open Vld. Dat zal straks wel blijken uit uw uiteenzetting, mijnheer Callens. (Opmerkingen van de heer Karlos Callens)
Ik stel politiek vast dat de feiten ons gelijk geven en dat er inzake het Mestdecreet een serieus meningsverschil is tussen de meerderheidspartijen. Het stond in de sterren geschreven.
Wat betreft de uitbreiding zijn we altijd akkoord gegaan met de visie van de Vlaamse Regering en van een deel van de meerderheid om uitbreiding toe te staan mits mestverwerking. Dat is altijd onze leidraad geweest om constructief mee te werken aan de totstandkoming van het Mestdecreet. We hebben verschillende amendementen ingediend die wel of niet werden overgenomen door de meerderheid. Ik stel alleen maar vast dat er duidelijke meningsverschillen bestaan.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijnheer de voorzitter, ik voel me verplicht te antwoorden op wat de heer Sintobin heeft gezegd. Ik wil het standpunt van Open Vld, en van bijna iedereen van de meerderheid, geven.
Wij hebben altijd als doelstelling gehad dat wij de richtlijn en de voorwaarden van Europa moesten halen. De minister kan vandaag moeilijk een ander antwoord geven dan een antwoord in de richting van de doelstellingen en wat wij hebben gewild.
Het is maar heel normaal dat het voor alle bedrijven altijd moeilijk ligt als men een grens trekt op het vlak van de omzet. Als men daar een grens trekt, betekent dat: wie niet vooruit gaat, gaat achteruit. Blijven staan bestaat niet.
We moeten aan de mensen die dat willen, de mogelijkheid geven om uit te breiden, maar dan met de voorwaarden die we hebben gesteld, zodat het geen negatief resultaat betekent voor het milieu.
Hoe men dat moet invullen, is moeilijk te bepalen. We hebben deze heel moeilijke oefening moeten maken. Ik ben nog altijd voorstander van het feit dat we in de mate van het mogelijke de landbouwers en de kwekers de mogelijkheid moeten geven om uit te breiden, met inachtneming van het milieu en het water.
De voorzitter: De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer: Mijnheer de voorzitter, na met aandacht te hebben geluisterd naar de uiteenzetting van mevrouw Dua, komen er bij mij twee vragen boven. Mogen voor Groen! individuele landbouwbedrijven in de intensieve veehouderij al dan niet groeien? Moet de landbouwsector alleen gericht zijn op de lokale markt of mag die ook gericht zijn op uitvoer?
Als ik haar tussenkomst nu hoor en na wat ik meermaals in de plenaire zitting heb gehoord, denk ik dat we deze fundamentele vragen moeten stellen.
De heer Erik Matthijs: Mevrouw Dua, we moeten de zaak positief bekijken. Landbouw is een economische sector. Jaarlijks verschijnen er cijfers van een groot aantal bedrijven die sluiten. Als die rechten worden overgedragen, worden ze afgeroomd. Ik denk dat andere bedrijven om economische redenen de kans moeten krijgen om uit te breiden. Dat is de filosofie zoals die door de collega´s is geschetst. Ik denk dat we de zaken genuanceerder moeten bekijken.
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Er zijn zo van die thema´s die de gemoederen beroeren en landbouw, mest en exploitatie behoren daartoe.
Mevrouw Dua, ik zal eerst wat cijfers geven en het verschil tussen de aanvragen tot milieuvergunningen en de uitbreidingen na bewezen mestverwerking verduidelijken. Mevrouw Rombouts heeft dat ook al aangegeven. Het is van belang dat we weten op basis van welke cijfers we spreken.
Ik heb inderdaad een antwoord gegeven op uw schriftelijke vraag van mei 2008. Dat antwoord had betrekking op de aangevraagde uitbreidingen na bewezen mestverwerking, dus aanvragen van NER-mestverwerking, op basis van gegevens van de Mestbank in mei 2008. De cijfers die ik toen heb gegeven, kloppen. Na het voorjaar is er een toevloed van dossiers gekomen omdat een aantal bedrijven hun vergunningen nog moesten aanvragen. Het aantal is recent gestegen tot 477 aanvragen, met een totaal aan bijkomende stikstofproductie van 3,5 miljoen kilogram op een totale stikstofproductie van ongeveer 157,1 miljoen kilogram. Daarnaast zijn er de aanvragen van milieuvergunningen waarover u het in uw interpellatie had. Daar zitten vooral dossiers tussen van bedrijven die uitbreiden zonder dat ze NER-mestverwerking hebben aangevraagd, maar die kunnen uitbreiden omdat ze beschikken over overgenomen nutriëntenemissierechten met afroming. Er komen geen NER´s bij, dus daalt de productie meer dan ze stijgt.
- De heer Patrick Lachaert treedt als voorzitter op.
Ik heb ook navraag gedaan bij de administratie en heb volgende cijfers bij: in West-Vlaanderen zijn er 184 ingediende dossiers, in Vlaams-Brabant 9, in Oost-Vlaanderen 63, in Antwerpen 38 en in Limburg 33.
Wat de overnames in 2007 betreft - het gaat over cijfers die verwerkt zijn tot 12 september 2008 - stel ik op basis van voorlopige cijfers van de Mestbank vast dat op een totaal van 279 miljoen toegekende NER´s er 15, 6 miljoen NER´s overgedragen werd en dat er daarvan 1.220.410 NER´s geannuleerd werden conform het Mestdecreet. In kilo´s stikstof gerekend, werd 11 miljoen kilogram overgedragen en werd daarvan 902.000 kilogram stikstof geannuleerd.
Deze aanvragen worden beoordeeld op grond van het Mestdecreet en het Milieuvergunningendecreet. Het is de bedoeling om ecologie en duurzame economie hand in hand te laten gaan voor het bereiken van de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn, de NEC-richtlijn, waar de heer Martens naar verwees, en de kaderrichtlijn Water.
Welke rol speelt de Mestbank nu in dat geheel? Mevrouw Rombouts wees er al op: er is sprake van een andere doelstelling. Enerzijds is er het Mestdecreet, anderzijds het Milieuvergunningendecreet. Het Milieuvergunningendecreet regelt de vergunningsplicht van hinderlijke inrichtingen, met het oog op het beperken van de hinder voor mens en leefmilieu. De vergunningverlenende overheden moeten op dat vlak hun verantwoordelijkheid opnemen. Het Mestdecreet wil daarentegen - en we hebben ter zake al een heel lange weg afgelegd - conform de Nitraatrichtlijn specifiek de waterverontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen verminderen en voorkomen. Er wordt dan ook een systeem van nutriëntenemissierechten ter vervanging van die uitbatingsstop van het vorige decreet ingevoerd.
Die koppeling van het Mestdecreet en het Milieuvergunningendecreet werd door de decreetgever in 2006 verlaten. Dat is hier ook al gesteld. Het is eigenlijk ook wel logisch, gezien de verschillende doelstelling van de beide decreten.
Op 19 september jongstleden heeft de Vlaamse Regering een wijziging aan titel I van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunningen (VLAREM I) vastgelegd. Daarin wordt onder meer bepaald dat de vergunningverlenende overheid aan de Vlaamse Landmaatschappij een afschrift van de milieuvergunning bezorgt als het gaat over hinderlijke inrichtingen voor dieren en mestopslagplaatsen. Zo zal de Mestbank perfect op de hoogte zijn van wat qua vergunningen reilt en zeilt en zal ze ook kunnen nagaan of de uitbreiding past in de overname van nutriëntenemissierechten. Ze kan dan ook perfect de evolutie van het aantal vergunningen volgen.
In het Mestdecreet is bepaald dat niemand mag uitbaten zonder nutriëntenemissierechten. Bovendien wordt bij de overname van nutriëntenemissierechten 25 percent van die rechten afgeroomd, behalve als het gaat over overdrachten tussen naaste familieleden. Ik geloof dat het de heer Callens was die dat heeft gesteld.
Ik stel vast dat het voortgangsrapport van 2007 van de Mestbank stelt dat, wat samenvoegingen en verplaatsingen in 2006 betreft, er een daling is geweest van de stikstofproductie met 2,6 miljoen kilogram. Dat zal met de huidige afroming niet anders zijn. Iedereen kan vaststellen dat mestverwerking een hoge vlucht neemt. De landbouwsector gelooft ook in de mogelijkheden ter zake.
Mevrouw Dua, wat de staalnemingen betreft, ik heb de cijfers mee vanaf 2000-2001. Ik stel vast dat de staalnemingen van het nitraatresidu een onmiskenbare verbetering aangeven. Dat blijkt ook uit de verbetering van de MAP-metingen, de metingen in kader van het mestactieplan. In 2006 voldeed 54 percent van de bodemstalen aan de grenswaarde van maximaal 90 kilogram reststikstof per hectare. In 2007 is dat opgelopen tot 74 percent. Daardoor is het gemiddelde nitraatresidu in dezelfde periode met 35 kilogram gedaald, van 107 tot 72 kilogram nitraatstikstof per hectare. In 63 percent van de MAP-meetpunten was er in die periode ook geen enkele overschrijding van de 50 milligramnitraatconcentratie per liter water. Dat is een stap voorwaarts in vergelijking met 2006. We zien daardoor ook een daling van de nitraatconcentratie in de Vlaamse waterlopen. Slechts bij 2 percent van de waterlichamen ligt de concentratie nog hoger dan de Europese grens van 50 milligram nitraat per liter water.
Mevrouw Dua, als ik me niet vergis, verwijst u naar één welbepaald jaar. U zegt dat vroeger door een strenger mestbeleid de overschrijding is gedaald tot 32 percent. Ik heb de cijfers van de andere jaren, toen er sprake was van hetzelfde mestbeleid, bekeken. De overschrijdingen zijn in 2003-2004 opnieuw gestegen tot 45 percent. Het lijkt me dus niet echt goed dat u voortdurend naar één jaar verwijst. Bekijken we trouwens de jongste vier jaar, dan zien we een heel gestage neerwaartse trend. We kunnen dus met enige zekerheid beweren dat die neerwaartse trend ingezet is en we op de goede koers zitten. Mijn kabinetsmedewerker zegt me trouwens net dat Hilde Vandendriessche, een van uw voormalige kabinetsmedewerkers, enthousiast is over de evoluties die we vandaag zien.
In de uitbreiding na bewezen mestverwerking werd als een uitzondering in het Mestdecreet voorzien, op voorwaarde dat er 25 percent van de uitbreiding wordt verwerkt op de bestaande productie en dat de volledige uitbreiding wordt verwerkt en in de meeste gevallen geëxporteerd, zodat er geen bijkomende druk op Vlaamse landbouwgrond met gevaar voor uitspoeling naar het water bestaat.
Mijnheer Martens, u hebt er heel terecht naar verwezen: het is zeer belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan de NEC-plafonds voor ammoniakemissies. Mijn administratie, de Mestbank, ziet nog mogelijkheden voor uitbreiding na bewezen mestverwerking, maar - uiteraard, dat is de evidentie zelf - zonder dat die bereikte NEC-plafonds in het gedrang mogen en kunnen komen.
Mevrouw Dua, u hebt nogmaals verwezen naar de investering van 100 miljoen euro die in het verleden is gebeurd voor de afbouw van de veestapel. Zoals u zelf hebt gezegd, is de productie van de landbouwsector in de vorige legislatuur bevroren, figuurlijk dan. Het gevolg daarvan was dat de landbouwers geen perspectief, geen ontwikkelingsmogelijkheden en ook geen bijkomende investeringsmogelijkheden hadden. Er werd inderdaad 100 miljoen euro extra besteed, maar dat zonder veel resultaat, voor het uitkeren van landbouwbedrijven en hobbyboeren die in vele gevallen dan toch zouden stoppen. U stelt dat die warme sanering superefficiënt is geweest, maar de vermindering van de stikstofproductie bedraagt sinds 2000 tot nu in totaal 33,4 miljoen kilogram stikstof, waarvan 19,4 miljoen kilogram stikstof door natuurlijke afbouw, 7,5 miljoen kilogram stikstof door het gebruik van eiwitarm voeder en slechts 6,5 miljoen kilogram stikstof door die warme sanering sinds 2002.
Zoals diverse leden hebben opgemerkt, en ik denk dat ook de heer Martens het heeft bevestigd, heeft de huidige Vlaamse Regering ervoor gekozen om de dynamiek in de landbouwsector opnieuw te herstellen, zonder daarbij de milieudoelstellingen uit het oog te verliezen. Er is ter zake opnieuw perspectief en ruimte om te ondernemen. Ik denk dat ook kan worden gezegd dat de landbouwers zich vandaag inspannen om de milieudoelstellingen te bereiken in een positieve atmosfeer.
Ik wil nog even terugkomen op dat MAP-meetnet. Bekijken we het operationeel meetnet Vlaamse waterlichamen, dat wordt opgelegd door de Europese kaderrichtlijn Water, dan zien we dat van de 2814 metingen die hebben plaatsgevonden, er bij 53 metingen sprake was van een overschrijding van de 50 milligram nitraat per liter water. Dat is iets minder dan 2 percent. Ik denk dus dat het nieuwe mestbeleid, de nieuwe decreetgevende bepalingen en uitvoeringsbesluiten perspectieven openen, maar ook dat, in de uitdrukkelijke voorwaardelijke context die destijds is geschapen, er een goede keuze is gemaakt met deze reglementering.
De voorzitter: Mevrouw Dua heeft het woord.
Mevrouw Vera Dua: Mijnheer de voorzitter, voor alle duidelijkheid, ik vind herstructureringen binnen de sector positief. Daarin was vroeger trouwens ook al voorzien. Iedereen heeft daar belang bij. Die samenvoegingen, verplaatsingen enzovoort, met afroming, vormen een zeer goed beleidsinstrument om de interne structuur van de landbouwsector te verbeteren en toch enigszins een milieuprobleem te verhelpen dat er was en er volgens mij ook nog is.
Iets anders zijn natuurlijk de uitbreidingen. Dan heb ik het niet over de nadelen die verbonden zijn aan de intensieve veehouderij en waarnaar de heer Martens ook heeft verwezen. Het is hier natuurlijk een interpellatie over mest, maar er zijn ook andere milieu-elementen. Zoals in de plenaire vergadering is gebeurd, kunnen we het hebben over de hele problematiek van veevoeders, vleesconsumptie enzovoort. Dat zullen we nu niet doen, maar het is ook een heel interessant element, dat de heer Daems terecht heeft ingebracht in het debat.
Herstructurering is dus een goede zaak, uitbreiding minder, omdat ik ervan uitga dat de zaak nog niet onder controle is. We zullen later in de commissie uitgebreid kunnen ingaan op de resultaten. Mevrouw de minister, ik wil daar niet op vooruitlopen, maar het enige dat ik heb gehoord is dat er in 63 percent van de meetpunten geen overschrijdingen zijn. Dat lijkt me niet zo´n spectaculaire verbetering in vergelijking met de vorige jaren.
Wat de evolutie van de toestand betreft, ik wil daar geen intentieverklaring in stoppen. Ik heb alleen een zin voorgelezen uit het VLM-rapport. Daarin wordt gesteld dat het niet goed vooruitgaat. Daar moeten we het over eens zijn.
Ik wil wijzen op enkele zaken. Het gaat inderdaad over informatie van de deputaties. Ik heb alleen de echte uitbreidingen genomen. In West-Vlaanderen waren er 167 milieuvergunningsaanvragen. Ondertussen zijn er beslissingen genomen. Van die 167 hebben er 114 betrekking op echte uitbreidingen, boven op de al toegekende NER´s. Ik heb dus inderdaad niet de samenvoegingen en dergelijke daarbij geteld.
Mevrouw de minister, ik wil u wat meegeven voor een eventuele latere discussie. Uit wat we hebben binnengekregen van de provincies blijkt dat de wettelijke band tussen milieu- en mestwetgeving inderdaad is verdwenen. U bent daar zelf ook uitgebreid op ingegaan. De deputaties, zo staat hier, hebben kennis genomen van dit feit en van de impact ervan. Ik citeer uit een brief van de deputatie: ?Door het wegvallen van de VLM kan er niet nagegaan worden of stellingen van de exploitant, zoals ´de gevraagde verandering vindt volledig plaats binnen reeds toegekende nutriëntenemissierechten´ of ´de beoogde uitbreiding zal volledig gerealiseerd worden door de aankoop van nutriëntenemissierechten van een bepaalde andere inrichting´ wel kloppen.? We hebben ook gesprekken gehad met een aantal ambtenaren. Ik herinner me de debatten: vanuit een bepaalde filosofie heeft de meerderheid geoordeeld dat de VLM zich niet meer moest bezighouden en bemoeien met al die dingen. Het enige dat de VLM moet doen, is op een zeer klantvriendelijke wijze de landbouwers raad en advies geven. Maar de provinciale ambtenaren zitten nu wel met de handen in het haar, omdat niemand nog weet hoe de vork in de steel zit, of een vergunning kan worden toegestaan, of die gegevens die men heeft wel kloppen. Ik raad u aan daar nog eens goed over na te denken. Men begint immers stilaan de trappers te verliezen op dat vlak. Daarom heb ik gevraagd wat de rol van de VLM is. De VLM geeft nu geen adviezen meer in die dossiers. Het zijn de provinciale ambtenaren die moeten oordelen. Zij moeten de landbouwers op hun woord geloven, wat in bepaalde omstandigheden gewoon een risico en onzekerheid inhoudt.
Mijnheer de voorzitter, het is goed dat we dat cijfermateriaal uitwisselen en dat we de discussie over de kwaliteit grondig zullen voeren in een latere commissievergadering.
De voorzitter: Mevrouw Dua, zoals gebruikelijk zullen we hier binnenkort het nieuwe voortgangsrapport van de Mestbank bespreken.
De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mevrouw de minister, de cijferdans was wat moeilijk bij te houden, maar het lijkt me nuttig een soort barometer in het leven te roepen die nagaat hoeveel nutriëntenemissierechten mestverwerking er zijn toegekend, hoeveel nutriëntenemissierechten zijn weggevallen door het systeem van overname en afroming en hoeveel nutriëntenemissierechten wel zijn uitgekeerd, maar niet zijn ingevuld. Pas als we die drie cijferreeksen hebben, kunnen we ons een beeld vormen van de werkelijke mestproductie en veestapel in Vlaanderen. Zonder die informatie kunnen we vandaag niet uitmaken of er dieren zijn bijgekomen, en of er meer mest wordt geproduceerd.
Ik hoop dat we ook de gegevens van het oppervlaktewater zoals het MAP-meetnet, het grondwatermeetnet, de ammoniakdepositie enzovoort zullen terugvinden in de voortgangsrapportage. De decreetgever heeft immers duidelijk aangegeven dat het tweede systeem van uitbreiding mits bewezen mestverwerking pas kon als de nutriëntenbalans in evenwicht was en er een significante verbetering optrad in het bereiken van de verschillende milieudoelstellingen.
In het milieubeleidsplan MINA-plan 3 dat door de Vlaamse Regering op 21 december 2007 is goedgekeurd - eigenaardig genoeg is die passage in het definitief gepubliceerde MINA-plan weggevallen, ik hoop dat dit een vergetelheid is en dus snel wordt rechtgezet - staat dat in de loop van 2008 de Vlaamse Regering een maximumaantal nutriëntenemissierechten mestverwerking zal vastleggen waarbinnen die groei mogelijk is. Hoe ver staat het daarmee? 2008 loopt op zijn einde. Als de Vlaamse Regering dit nog moet invoeren, dan is het nu wel het moment. Dat kan de grendel zijn om erover te waken dat die veestapel via dat spoor niet meer toeneemt dan toegelaten is voor het bereiken van de ammoniakreductiedoelstelling.
De vergunningverlening en het toekennen van nutriëntenemissierechten zijn ontkoppeld. De VLM geeft geen advies meer aan milieuvergunningverlenende overheden. Sommige ambtenaren en bestendige deputaties betreuren dat omdat ze nu enigszins blind moeten varen. Het is goed dat we een dynamiek in de sector hebben willen creëren, maar soms levert dat nieuwe concentraties op van nieuwe intensieve veehouderij, waardoor de zuurdeposities in zuurgevoelige biotopen in de omgeving van die regio´s veel te hoog liggen. De vraag is hoe de milieuvergunningverlenende overheid dat moet gaan beoordelen. Welke instrumenten heeft zij om concentraties die zouden leiden tot een te grote overschrijding van de kritische lasten voor zuurgevoelige biotopen in de omgeving tegen te gaan? Daar moeten dringend richtlijnen voor uitgevaardigd worden. Eventueel kan het instrument van het MER de vergunningverlenende overheid helpen om te grote ongewenste concentraties regionaal tegen te gaan.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Als er een uitbreiding plaatsvindt na bewezen mestverwerking, dan moet inderdaad voldaan worden aan een aantal normen. Dat staat zo in het decreet. Ik betwijfel wel of in het decreet staat dat de uitbreiding van de veestapel na bewezen mestverwerking niet hoger mag zijn dan de voorziene afroming.
Hier wordt van uitgegaan dat de cijfers over de milieuvergunningen van mevrouw Dua correct zijn. Ik meen echter dat zij niet de correcte weergave van de omvang van veestapel vormen. Dat de vergunningverlenende overheid niet weet in welke richting zij moet kijken voor het verlenen van vergunningen, vind ik een beetje hilarisch. Er is immers een duidelijke procedure voor het vergunningenbeleid en een duidelijke procedure voor de NER-toekenning. Iedere overheid die daarin een verantwoordelijkheid heeft, moet nagaan waarop zij zich moet baseren bij het uitreiken van een NER of een vergunning. In het verleden zijn daarin heel wat koppelingen gemaakt, met de nodige problemen van dien.
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mevrouw de minister, er zijn twee visies over de uitbreiding. De heer Martens zegt dat de cijfers over de uitbreiding de 25 percent afroming niet mogen overschrijden. Mevrouw Rombouts twijfelt daaraan. Misschien zou het interessant zijn indien u dit kunt uitklaren, mevrouw de minister.
Mevrouw Tinne Rombouts: Ik heb niet gezegd dat ik daaraan twijfel. Ik ben er bijna zeker van dat dit niet in het decreet is opgenomen.
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: De Vlaamse Regering heeft op 18 juli 2008 een uitvoeringsbesluit opgesteld.
Mevrouw Dua, u zegt terecht dat we de cijfers met elkaar moeten vergelijken. U hebt een aantal bezorgdheden vanuit de provincies geuit. We hebben gesprekken gevoerd met de provincies aangezien het een nieuwe manier van werken betreft. Iedereen moet echter zijn rol spelen. Er is de vergunningverlenende overheid, en de VLM en de Mestbank die ook een controlerende taak hebben.
Bij de uitbreiding is er 25 percent afroming. Wie een uitbreiding doorvoert na bewezen mestverwerking moet 25 percent verwerken van de uitbreiding op de bestaande productie, plus de volledige uitbreiding.
De voorzitter: Mevrouw Dua heeft het woord.
Mevrouw Vera Dua: Er zijn twee grote meningsverschillen, denk ik, binnen de meerderheid. Eerst en vooral gaat het over de interpretatie van de evolutie van de veestapel. Maar ten tweede gaat het ook over de manier waarop men de rol van de verschillende administraties invult. Ik vind dat een zeer belangrijk signaal. We horen dat de mensen die vergunningen geven eigenlijk vragen dat een gespecialiseerde administratie, de VLM, opnieuw komt adviseren, omdat de VLM een zicht heeft op het geheel en weet in welke richting we gaan. Waarschijnlijk zal het vanuit de landbouworganisaties wel duidelijk zijn dat zij opnieuw vrij spel willen hebben, zonder dat er pottenkijkers zijn vanuit de Mestbank. Dan denk ik dat we inderdaad op slechte weg zijn.
De voorzitter: Ik stel voor dat we, als we een voortgangsrapport bespreken, ook eens de deputaties en de ambtenaren horen, zodat we kunnen nagaan wie hier het juiste woord spreekt.
Minister Hilde Crevits: Mevrouw Dua, ik heb daarnet gezegd dat ik uw bezorgdheden meeneem. Er was trouwens al een afspraak gepland met de verschillende gedeputeerden van Landbouw. Ik zal uw opmerkingen nalezen en ik zal ze meenemen bij het eerstvolgende overleg dat we hebben met de deputaties.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door mevrouw Dua, door de heer Martens en door de heer Sintobin werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.