Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 10/06/2008
Interpellatie van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het actieplan voeding en beweging 2008-2015
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Mijnheer de voorzitter, collega's, er komt een nieuw actieplan gezonde voeding en beweging 2008-2015. Ik denk dat dat een goede zaak is. Zoals dat gebruikelijk is, wordt dat ingebed in een hele procedure, die uitmondt in een gezondheidsconferentie in oktober 2008. De basis van dit nieuwe actieplan is de nationale voedselconsumptiepeiling van 2004, die ons nieuwe gegevens heeft bezorgd over hoe Vlamingen nu eigenlijk eten.
Mijnheer de minister, ongeveer alle aandachtspunten werden omgezet in gezondheidsdoelstellingen in het voorlopige actieplan dat nu circuleert: we eten te weinig groenten, te weinig fruit en te weinig vezelrijk brood. Aan de andere kant eten we te veel vlees en te veel uit de restgroep van de zogenaamde gezondevoedingspiramide, dat wil zeggen te veel gesuikerde en alcoholische dranken, koek, gebak, sausen enzovoort.
Uit de nationale voedselconsumptiepeiling bleek ook dat we zeer slecht starten. Het consumptiepatroon van kleuters en kinderen zit eigenlijk al totaal fout. Terwijl iedereen zegt dat goed begonnen half gewonnen is, zeker als het gaat over eet- en drinkgewoonten, zitten we daar absoluut niet goed.
De gegevens uit de voedselconsumptieprijzen 2004 zijn de inzet voor het nieuwe actieplan gezonde voeding, dat in oktober 2008 geïmplementeerd zal worden. Alle aandachtspunten uit de voedselenquête zijn omgezet in gezondheidsdoelstellingen, behalve, volgens mij, toch twee belangrijke dingen: de hoge vleesconsumptie en een beter voedingspatroon voor kleuters en kinderen.
Ik weet dat er momenteel een uitgebreide consultatie loopt, wat de normale procedure is als het gaat over nieuwe gezondheidsdoelstellingen. Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG) trekt, bij wijze van spreken, de boer op naar alle kanten van Vlaanderen, in Delphi-rondes en Delphi-teams. Ook de stakeholders werden ondervraagd en er zijn provinciale toetsingsdagen. Eind juni verwacht u de input van al dat werk op uw bureau.
Dit is nog net de tijd om als parlement ook nog iets te zeggen. Misschien is het goed om deze input nog mee te nemen als annex bij de vele documenten die u zult krijgen eind juni.
Mijnheer de minister, waarom is de te hoge vleesconsumptie niet opgenomen in de doelstellingen, en waarom zijn er geen doelstellingen naar kinderen?
Het is natuurlijk wel zo dat kinderen onrechtstreeks bereikt worden via drie van de zes strategieën, die het bijvoorbeeld hebben over het verhogen van het aantal vrouwen dat met borstvoeding start - dat gaat natuurlijk ook over voeding van kinderen - en interventies rond evenwichtig eten en gezond bewegen in kinderopvang en scholen. Dat is allemaal positief, maar er wordt nogal eenzijdig de nadruk gelegd op het individu en de gemeenschappelijke voorzieningen. Het zou mooi zijn als we ook bij de voedingsindustrie en de horecasector een deel verantwoordelijkheid kunnen leggen, zeker als het over jonge kinderen en kleuters gaat.
Waarom worden de subdoelstellingen op een positieve manier geformuleerd voor de volwassen bevolking, maar niet voor de min-15-jarigen? Waarom worden de voedingsindustrie en de horeca niet iets meer geresponsabiliseerd ten aanzien van het actieplan, dat op dit moment vooral op het individu en op gemeenschapsvoorzieningen gericht is?
Een tweede belangrijk punt is de vermindering van de vleesconsumptie. Als de tekst aangeeft dat de vleesconsumptie 1,6 maal te hoog ligt in verhouding tot wat we nodig hebben, en heel wat onderzoeken aanduiden dat overmatige consumptie van vlees leidt tot hart- en vaatziekten, meer cholesterol, de vorming van bepaalde kankers, overgewicht enzovoort, zou men mogen verwachten dat er ook een positieve doelstelling is naar het verminderen van de vleesconsumptie.
Uit de enquête over ons consumptiepatroon blijkt dat het aantal mensen dat niet dagelijks vlees eet 43,7 percent is. Men zou perfect als positieve doelstelling kunnen vooropstellen dat het aantal mensen dat één dag per week geen vlees eet tegen het eindjaar van het nieuwe actieplan stijgt tot bijvoorbeeld 80 percent.
Mijnheer de minister, dit is des te belangrijker als we het in een ruimer perspectief bekijken, bijvoorbeeld met het oog op de klimaatverandering. Het feit dat de voedselprijzen alsmaar stijgen, heeft onder meer te maken met het feit dat steeds meer mensen in de wereld dagelijks vlees eten. Het heeft ook te maken met het feit dat we op dit moment driftig op zoek zijn naar alternatieven voor olie als energie en bijvoorbeeld via agrobrandstoffen voedsel gebruiken om te tanken en niet om mensen eten te geven.
We weten ook heel goed dat er voor één kilo vlees veel andere voedselproducten, zoals maïs en graan, nodig zijn. Het zou mooi zijn om deze gezondheidsdoelstellingen aan te wenden om de bevolking in Vlaanderen ervan bewust te maken dat elke dag vlees eten absoluut niet nodig en bovendien ongezond is. Ook moeten we de mensen ervan bewust maken dat het verminderen van de vleesconsumptie, bijvoorbeeld door één dag per week geen vlees te eten of door elke dag wat minder vlees te eten, een stukje bijdraagt aan een herverdeling op wereldniveau en aan het bannen van de honger in het Zuiden.
Mijnheer de minister, ik herhaal mijn vragen. Waarom worden er voor de min-15-jarigen geen subdoelstellingen opgesteld? Waarom worden er geen duidelijke doelstellingen geformuleerd voor de vermindering van de vleesconsumptie? Hoe verhoudt de responsabilisering van de voedingsindustrie en de horeca zich ten aanzien van de 'empowerment' van het individu?
Ik hoop dat we nog op tijd zijn om de gezondheidsdoelstellingen op een positieve manier te beïnvloeden.
De voorzitter: De heer Tack heeft het woord.
De heer Erik Tack: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik deel uiteraard de bezorgdheid van mevrouw Vogels over voeding. Eten kan ons inderdaad ziek maken, en ik ben ervan overtuigd dat het voedingspatroon van de gemiddelde Vlaming er niet zo goed uitziet. Ik ben er dan ook van overtuigd dat het heel belangrijk is om er zwaar in te investeren.
Het risico bestaat dat bij stijgende voedselprijzen de kwaliteit van het voedsel dat de mensen nog zullen kunnen kopen, zal afnemen. Ik bedoel daarmee de kwaliteit op het vlak van de gezondheid. Mensen zullen misschien veeleer goedkopere vleeswaren kopen dan mager vlees, en ze zullen misschien minder groenten kopen omwille van de prijs, die in toenemende mate een rol zal spelen bij de voedselkeuze.
Mijnheer de minister, ik ben er mij van bewust dat het voor u niet eenvoudig is om het voedingspatroon van de algemene bevolking drastisch te wijzigen, zeker als we rekening houden met de grote reclamebudgetten die bepaalde firma's elke dag inzetten om de Vlamingen, de Europeanen en de wereldburgers ertoe aan te zetten hun producten te kopen. Ik zal geen namen noemen, maar iedereen zal wel weten wat ik bedoel.
Toch denk ik dat het belangrijk is om zwaar te investeren in de jeugd. De jeugd, dat zijn immers de volwassenen van morgen. Ik vraag me af of het niet zinvol zou zijn om massaal in te zetten op de scholen en op een gezondheidswerker die elke week naar de klas komt om een aspect van de gezondheid te belichten. Ik heb dit ooit al eens voorgesteld. We zouden hier een verplicht vak van kunnen maken waarover ook examens kunnen worden afgenomen. Dat lijkt me geen slecht idee. Voeding kan een onderdeel vormen van dat vak. Hebt u al de kans gehad om met uw collega bevoegd voor onderwijs, contact op te nemen om dit denkspoor uit te werken? Ik merk immers, en dat heb ik hier ook al gezegd, dat veel mensen, zelfs mensen die gestudeerd hebben, intellectuelen, bijzonder weinig weten over gezondheid en ziekte. Ik weet dat onze voorzitter zegt dat het onderwijs al heel veel te torsen heeft, maar toch is dit van een bijzonder groot belang en durf ik deze vraag voor een tweede, of misschien zelfs voor een derde maal tot u richten.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, uiteraard deel ik de bekommernis van de collega's en beaam ik de doelstelling, maar ik wil toch een kleine kanttekening maken. We mogen er niet van uitgaan dat er niet voldoende inspanningen worden gedaan. Zowel de media, de verenigingen als de voedselindustrie doen heel wat inspanningen. Binnenkort kunnen wij, indien wij dat willen, opnieuw stage lopen in een aantal bedrijven. Ik heb dat de voorbije jaren gedaan, en ik heb twee keer stage gelopen in een voedselbedrijf.
Als ik zie welke inspanningen er gedaan worden voor de gezondheid en ten aanzien van het onderwijs, dan mogen we de zaken niet te simplistisch stellen en mogen we de voedselindustrie of de reclame niet met de vinger wijzen. We moeten de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij onszelf leggen. Er is een aanbod en er is een gezond aanbod, en als wij niet op dat aanbod willen ingaan, dan doen wij onszelf een probleem aan. Ik benadruk dat ik niet tegen preventie of tegen campagnes ben, maar ik wou toch deze kleine kanttekening maken, want we mogen niet doen alsof er niets of te weinig gedaan wordt.
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Mevrouw Vogels, het is mogelijk dat mijn antwoord u zal ontgoochelen, maar de bespreking hoeft niet te ontgoochelen. Ik zal u vooral uitleggen dat we, anders dan men zou kunnen denken, in een procedure zitten waarin ik nog moet worden geconfronteerd met ontwerpteksten. Ik ben zinnens om de procedure, zoals die werd afgesproken, een kans te geven.
Ik wil die procedure nog eens in herinnering brengen. Ik heb het VIG in september 2007 de opdracht gegeven om de voorbereiding en de organisatie van een gezondheidsconferentie op te starten. In het najaar heeft het VIG een Vlaamse werkgroep met experts opgericht om het inhoudelijke traject van de gezondheidsconferentie voor te bereiden. Tegen 10 maart 2008 moest het VIG een voorstel van actieplan indienen bij het Agentschap Zorg en Gezondheid om na te gaan hoe men voor deze gezondheidsconferentie alle sterke krachten van de samenleving kan bundelen, de expertise, de intellectuele kracht om te weten wat men hoort te weten en de krachten die cruciaal zijn voor het beïnvloeden van het gedrag. In april van dit jaar zijn er een zestal provinciale toetsingsdagen geweest om de eerste teksten te onderwerpen aan de opinie van de terreinwerkers en de belanghebbenden.
Ik veronderstel, mevrouw Vogels, dat u uw interpellatie vasthaakt aan teksten, die u ongetwijfeld gelezen hebt of die in uw bezit zijn gekomen, en die gebaseerd zijn op het overleg tijdens de toetsingsdagen. Er wordt nu volop gewerkt om de reacties van de toetsingsdagen te verwerken in een nieuw document, een document dat me in de komende weken voorgelegd zal worden en waaraan ik vervolgens mijn accenten zal kunnen toevoegen.
Ik heb hier enkele nuttige overwegingen gehoord. Op een ogenblik dat ik nog moet interveniëren in de procedure vind ik het niet bijzonder zinvol om een uitvoerig antwoord te geven. Ik wil dit vooral doen op basis van de teksten die me nog zullen worden overgemaakt.
Het actieplan bestaat uiteraard nog niet. Het is in wording. U ziet tekortkomingen in bepaalde teksten, maar ik wil daar nog niet op vooruitlopen. Ik wacht op de synthese die mij zal worden voorgelegd.
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Het is het eeuwig terugkerende verhaal. Wie moet men als minister raadplegen? Men raadpleegt het middenveld en het parlement. Als men eerst het parlement raadpleegt, dan zegt het middenveld dat het niet geconsulteerd is. Het omgekeerde geldt ook.
Er moet naar een evenwicht worden gezocht tussen het primaat van de politiek en het betrekken van stakeholders. Als iets de lange weg der instellingen en stakeholders heeft afgelegd, dan wordt men als parlementslid vaak geconfronteerd met een tekst waar niets meer aan veranderd kan worden omdat er al zo lang over gepalaverd is. Dat is het frustrerende aan het parlementaire werk. Een parlementslid leeft gelukkig ook niet in een vide. We hebben ook contacten met het middenveld en de stakeholders. Als ik als parlementslid te horen krijg dat dit debat gaande is, dan moet ik dat hier naar voren kunnen brengen. Het is ook onze opdracht om dat te doen. Ik begrijp dat u zich nog niet wilt uitspreken omdat het plan nog niet af is.
Ik hoop dat ik er u met deze interpellatie van heb overtuigd om iets op te nemen over minder vleesconsumptie. Daar is heel veel mee te doen. Er kan heel wat worden ondernomen op het gebied van koken zonder vlees. Ik wijs nogmaals op het punt van de kinderen. Ik ben het niet eens met mevrouw Van der Borght. Er gebeurt al veel, maar de promotie voor frisdrank en koekjes in de buurt van en in scholen gebeurt op een subtiele manier. Moeten we daar niet op een open manier over praten? Scholen zijn voor een deel ondergesubsidieerd. Het is heel aantrekkelijk om op de speelplaats een cola-, danone- en wafelautomaat te zetten, want de opbrengst ervan gaat naar de schoolkas. De vraag is hoe jongeren worden aangezet tot een verkeerde manier van consumeren. Ze ontbijten 's morgens niet omdat ze op school een yoghurt of suikerwafel uit de muur kunnen halen. We moeten daar over durven praten.
Mevrouw Vera Van der Borght: Er zijn gezonde alternatieven.
Mevrouw Mieke Vogels: Er zijn natuurlijk gezonde alternatieven, maar die kan je niet uit de muur halen op school. Je kunt bijvoorbeeld geen wortel uit een automaat halen.
De heer Luc Martens: We zullen nog terugkomen op dit debat. We beschikken over instrumenten zoals vragen om uitleg, interpellaties en resoluties.
Mevrouw Vogels, u hebt gelijk dat het in de besluitvorming in alle democratische landen zoeken is naar een evenwicht. Het middenveld beschikt niet over het laatste woord, dat is altijd voor het parlement. Als het erop aankomt, kan er via de begroting worden gesanctioneerd. Dat is het ultieme middel, als daar een meerderheid voor gevonden wordt. Dit alles doet niets af aan het belang van het onderwerp.
Minister Steven Vanackere: De waarde van deze enkele minuten discussie is dat ik enkele dingen heb gehoord. Mevrouw Vogels vraagt naar een doelstelling voor de allerjongsten. Mevrouw Van der Borght wijst op de individuele verantwoordelijkheid. Het is niet alleen een kwestie van weten, maar ook van gedragsbeïnvloeding. De heer Tack wees erop dat dit over de grenzen van de bevoegdheden heen gaat.
Ik neem het geheel van de bespreking mee, maar ik kan niet veel zeggen ten aanzien van een tekst die ik nog niet heb. Ik wacht op de syntheseoefening waartoe ik opdracht heb gegeven. Misschien zijn er andere versies van de tekst gemaakt dan degene die u in uw bezit hebt. Ik heb goed geluisterd en neem dit alles mee in de afweging die ik de komende weken zal moeten maken ten aanzien van het document.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Vogels en door de heer Tack werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.