Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 13/06/2006
Interpellatie van mevrouw Greet Van Linter tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de patstelling op niveau van het lokaal overlegplatform (LOP) in Brussel en de gevolgen hiervan voor het inschrijvingsbeleid
De voorzitter: Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw Greet Van Linter: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het Nederlandstalig onderwijs in Brussel kampt reeds jaren met problemen. Het gelijkeonderwijskansendecreet van de Vlaamse Regering werd reeds meermaals gewijzigd, maar toch blijkt opnieuw dat het op maat van Vlaanderen is geschreven en in Brussel niet werkt. De wachtrijen aan de Nederlandstalige scholen in Brussel blijven bestaan, Nederlandstalige leerlingen vallen uit de boot en worden geweigerd.
Dat Brussel een apart geval is in het onderwijslandschap, blijkt uit de cijfers. Volgens het LOP hebben Nederlandstalige basisscholen in Brussel tussen januari en half mei zo´n 700 kinderen moeten weigeren. Dat is veel als we de cijfers vergelijken met andere steden. In Antwerpen waren er dat 71, in Gent 30 en in Leuven 10.
In Brussel bepaalt het LOP het gemeenschappelijke inschrijvingsbeleid voor de Nederlandstalige scholen. Alle Nederlandstalige scholen hebben gekozen voor een gezamenlijk inschrijvingsbeleid, een gezamenlijke informatie en communicatie ten aanzien van de ouders. De inschrijvingen gebeuren in 3 fasen. In februari kunnen kinderen met het Nederlands als thuistaal - tot 30 percent - en kinderen die aan de GOK-criteria voldoen - tot 20 percent - zich inschrijven, na de broertjes en zusjes die al in januari konden inschrijven.
In de praktijk vinden Nederlandstalige kinderen in februari geen plaats meer in de school van hun keuze. Dat kan niet. Nederlandstalige kinderen zouden onbeperkt voorrang moeten krijgen. We mogen hierin de vrijheid van onderwijs niet vergeten. Ook op het niveau van het LOP bestaat hierover onenigheid. Vooral het katholieke onderwijs heeft kritiek op het inschrijvingsbeleid en streeft naar meer autonomie in deze zaak.
Begin mei bereikten ons berichten uit de pers dat het katholieke onderwijs het hier niet mee eens is en zijn standpunt over de inschrijvingsregeling wijzigt. Het wil eerst voorrang geven aan broertjes en zusjes, in een tweede periode aan Nederlandstalige kindjes, zonder beperking, en in een derde periode volgens het principe ´eerst komt, eerst maalt´. Het vindt dat Nederlandstalige kindjes te allen tijde voorrang moeten krijgen, aangezien ze in Brussel een te beschermen minderheidsgroep zijn. Mijn fractie verdedigt die stelling al jaren in het Vlaams Parlement en in de VGC, maar krijgt geen gehoor.
De kwaliteit van het onderwijs komt in het gedrang als Nederlandstalige scholen door anderstalige leerlingen worden overspoeld, zoals dat nu gebeurt. Dit werd ook enige tijd geleden door een PISA-studie van de OESO vastgesteld. Om een goed onderwijs in het Nederlands te waarborgen, moet een meerderheid van de leerlingen Nederlandstalig zijn. Enkel dan kunnen anderstaligen voldoende Nederlands opvangen. Dat wordt ook onderschreven door vele schooldirecties.
Het katholieke onderwijs is er ook voorstander van dat scholen hun inschrijvingsbeleid zelf uitstippelen. Ook voor onze fractie is de autonomie van de scholen belangrijk. De schoolbesturen moeten de vrijheid hebben het onderwijs naar eigen inzicht te organiseren. Het katholieke onderwijs heeft genoeg van de problemen en van de geldende afspraken. Ik citeer de heer François: ´We moesten dit jaar percentjes hanteren om de mensen al dan niet te weigeren. Onze scholen hebben daar echt de buik van vol. Het is zoveel eenvoudiger als onze scholen zelf hun inschrijvingsbeleid kunnen uitstippelen.´
Verder stelt hij: ´In Vlaanderen zorgt het GOK-decreet misschien voor een betere spreiding van kansarmen, maar in Brussel zitten we met een niet-afgebakende groep leerlingen. Alle ouders, ook Franstaligen, kunnen hun kinderen naar ons onderwijs sturen. Daar houdt het GOK-decreet geen rekening mee. Moeten we dan als overloop fungeren voor Franstalige scholen die uit hun voegen barsten of moeten we kwaliteitsvol Nederlands onderwijs aanbieden? Dat is de vraag in Brussel.´
We mogen ook niet toelaten dat Brussel een eiland wordt, afgesloten van de rest van Vlaanderen. Brussel heeft toch ook een hoofdstedelijke functie en speelt een rol voor de rest van Vlaanderen, vooral voor de Vlaamse Rand. Hierbij aansluitend is er ook de problematiek van de scholen in de rand van Brussel, maar binnen het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Dat gaat over Sint-Agatha-Berchem, Laken enzovoort. Die scholen zijn zeer gegeerd bij ouders uit Vlaanderen van net buiten Brussel, uit Wemmel, Meise, Ternat en zelfs Aalst, vanwege het woonwerkverkeer.
De scholen in de rand van Brussel kunnen hun doelgroep te weinig bereiken. De ouders weten dat die scholen kwaliteitsvol zijn, maar kunnen zich niet inschrijven. Er zijn geen kampeertoestanden aan die scholen, maar de directies wijzen erop dat dat niet wil zeggen dat de klassen niet vol zitten en dat er geen leerlingen meer bijkomen, en dat er bijgevolg ook een aantal Nederlandstaligen van buiten Brussel worden geweigerd.
Bij die ouders ontstaat dan ook wrevel. Een veel gehoord argument is dat ´GOK-leerlingen in de watten worden gelegd en onze kinderen aan het staartje bengelen´. Dat zegt de directeur van een van die scholen. Mijn fractie stelt van bij de eerste debatten over dit decreet dat de invoering van het GOK-decreet nadelen en nefaste gevolgen heeft voor de positie van de Nederlandstaligen in hun eigen onderwijs. Nederlandstaligen moeten voor de Vlaamse Gemeenschap en voor de VGC toch een eerste doelgroep zijn.
Alle waarschuwingen en kritieken werden echter opzijgeschoven door de andere partijen. Toch leiden we uit de cijfers af dat er wat schort. Het probleem van het GOK-decreet en het inschrijvingsbeleid werd meermaals aangekaart in het Vlaams Parlement en de VGC.
Onlangs, op 16 mei 2006, hebben beide parlementen nog een gedachtewisseling over deze problematiek georganiseerd. Uit de uiteenzetting van de heer Deraeck van het LOP is gebleken dat de verschillende onderwijsnetten op dit ogenblik een oplossing zoeken om uit de impasse te raken.
Mijnheer de minister, u hebt destijds in deze commissie het volgende verklaard: ´Na dit ene jaar kunnen we, ook wat het inschrijvingsbeleid in Brussel betreft, zeker nog geen definitieve conclusies trekken.´ In uw antwoord op mijn vraag om uitleg van 3 januari 2005 hebt u evenwel het volgende verklaard: ´De Brusselse situatie zal tijdens de globale evaluatie van het GOK-decreet aan bod komen. De beperkte voorrangsregel wordt op de voet gevolgd en zal worden geëvalueerd.´ Het GOK-decreet bepaalt dat deze regeling voor 1 september 2006 aan een tussentijdse evaluatie moet worden onderworpen en voor 1 september 2007 definitief moet worden geëvalueerd. Uw oordeel is blijkbaar gewijzigd. Op 16 mei 2006 hebt u immers het volgende verklaard: ´Het is nuttig de nieuwe regelgeving enkele jaren respijt te geven en de kans te bieden zich te zetten, omdat het werkveld in het onderwijs altijd even nodig heeft om wijzigingen te absorberen.´
Hoewel minister Vanhengel en uzelf de kritiek op het beleid als paniekzaaierij en het aankaarten van deze probleemstelling als het schetsen van apocalyptische beelden afdoen, blijken het GOK-decreet en het inschrijvingsbeleid in Brussel niet te werken. De kritiek komt nu ook uit de scholen. Het blijft niet enkel bij onduidelijkheden en bij ontevredenheid bij de ouders. Die ontevredenheid heeft al tot kampeertoestanden geleid. De reacties komen nu ook uit de scholen zelf. De kritiek was daar al latent aanwezig, maar wordt nu ook effectief geuit.
Ondertussen blijft deze problematiek het LOP verdelen. Eind mei 2006 is de stuurgroep zonder akkoord of zonder afspraken over verder overleg uit elkaar gegaan. Dit betekent het einde van de huidige inschrijvingsregeling. Hierdoor vallen de scholen terug op decretale regels. Die regels bepalen dat aan Nederlandstalige leerlingen voorrang kan worden verleend indien de scholen dat wensen. Indien de inrichtende macht dit op voorhand heeft bepaald, kunnen GOK-leerlingen in principe ook voorrang krijgen.
Mijnheer de minister, in uw antwoord op de interpellatie die de heer Arckens in januari 2006 in deze commissie heeft gehouden, hebt u geantwoord dat een grondige evaluatie en verdere afspraken na de toen lopende inschrijvingsperiode tot de mogelijkheden zouden behoren. U hebt toen het volgende gezegd: ´Ik wil hier ook niet vooruitlopen. Het is niet mijn taak om dat te doen in de plaats van de mensen die verantwoordelijkheid dragen op het terrein. Het LOP heeft de sleutels in handen.´ Ik stel vast dat we ons momenteel in een patstelling bevinden. Er zijn nochtans duidelijke signalen verstuurd. De meerderheid heeft in deze commissie recent ook dergelijke signalen gegeven. De ouders en het werkveld hebben hulpkreten geuit. Mijn fractie maakt al jaren soortgelijke opmerkingen.
De vraag is eigenlijk heel eenvoudig. Wat wilt u hieraan doen? Welke beleidsmaatregelen hebt u genomen om de patstelling binnen het LOP te verhelpen? Hebt u reeds stappen gezet om het GOK-decreet aan te passen, zodat alle Nederlandstalige kinderen in Brussel in de school van hun keuze kunnen worden ingeschreven? Indien u nog geen stappen hebt gezet, wil ik weten op welke manier u kunt garanderen dat Nederlanstalige kinderen bij de inschrijvingen in de scholen van het Nederlandstalig onderwijs niet uit de boot zullen vallen. Indien u wel al stappen hebt gezet, vraag ik me af of u hierover overleg met de Nederlandstalige scholen in Brussel hebt gevoerd.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, ik wil mijn antwoord met een objectivering van de probleemstelling beginnen.
De Vlaamse overheid heeft het GOK-decreet al enkele malen aangepast. De recentste, zeer grondige aanpassing dateert van vorig jaar. Deze commissie heeft hierover toen trouwens gedebatteerd. Bij die aanpassing is rekening gehouden met een aantal belangrijke aanbevelingen door het Brusselse werkveld. Voorbeelden hiervan zijn de overgang van een autonome kleuterschool naar een autonome lagere school op dezelfde campus, de garanties voor instellingskinderen, het OETC voor de anderstalige nieuwkomers en de mogelijkheid tot inschrijving van alle kinderen van hetzelfde geboortejaar.
Ik heb er toen ook voor gekozen de werkvorm van de ingewikkelde berekeningen om de voorrang voor Nederlandstaligen te bepalen in zijn geheel los te laten en het LOP ruimere bevoegdheden te geven. Beslissingen die voor het lokale niveau erg belangrijk zijn, kunnen door alle lokale betrokkenen worden genomen. Indien het LOP geen akkoord bereikt, voorziet het GOK-decreet in een duidelijke terugvalbasis.
Ik heb vastgesteld dat de wachtrijen in maart 2006 opmerkelijk kleiner waren dan een jaar voordien. In de maand februari 2006 is immers massaal van de voorrangsregeling voor Nederlandstalige kinderen en, in mindere mate, voor GOK-leerlingen gebruikt gemaakt. Een zeer kleine minderheid van de scholen heeft, ondanks de gekozen 30/20-verdeling helemaal geen voorrang kunnen verlenen. In die scholen was het quotum, onder meer ten gevolge van de eerdere inschrijving van broers en zussen, voordien al bereikt. Bij ongeveer een derde van de scholen zijn, ondanks het feit dat in de nodige plaatsen was voorzien, geen Nederlandstaligen langs geweest. In ongeveer 60 percent van de scholen hebben Nederlandstalige ouders wel degelijk gebruik gemaakt van de voorrangsregeling.
93 Brusselse scholen hebben gereageerd op de vraag of en in welke mate ze bij de inschrijving voor het schooljaar 2006-2007 voorrang aan Nederlandstalige kinderen hebben gegeven. 46 scholen hebben voorrang gegeven aan minder dan vijf kinderen. 32 scholen die voorrang mochten geven, hebben dit niet gedaan omdat er niemand is langs geweest. Elf scholen hebben voorrang gegeven aan vijf of meer kinderen. Slechts zeven scholen mochten geen voorrang verlenen omdat het quotum van 30 percent ten gevolge van eerdere inschrijvingen en van de inschrijvingen van broers en zussen al was bereikt. Dit betekent dat enkele Nederlandstalige gezinnen in februari 2006 niet in de school van hun keuze terechtkonden omdat de klas al vol was of omdat de school geen voorrang meer kon geven.
Sommige scholen hebben zo´n grote aantrekkingskracht dat geen enkele maatregel kan garanderen dat alle kinderen die dat wensen er terecht kunnen. Men vergeet wel eens dat deze situatie al lang voor het GOK-decreet bestond.
Nu de basisscholen de regelgeving beter respecteren en meldingen van weigeringen consequenter doorgeven aan het LOP, krijgen we een beter zicht op de capaciteitsproblemen. De capaciteitsproblemen waren er al, maar we zien ze nu beter. De weg terug naar de periode voor het inschrijvingsrecht, waar sommige scholen al voor hebben gepleit, is tegen deze achtergrond geen optie en is wat mij betreft ook onbespreekbaar.
Ik ben me er sterk van bewust dat deze thematiek de besluitvorming binnen het LOP bemoeilijkt. Tot afspraken komen betekent een beetje durven afstappen van het eigen standpunt en wat water bij de wijn doen. De meest wenselijke situatie zou inderdaad zijn dat men binnen het LOP Brussel BaO tot een vergelijk komt. Ik wil ook benadrukken dat het LOP Brussel BaO een pioniersrol heeft gespeeld in het creëren van meer transparantie, openheid en communicatie rond het inschrijvingsbeleid. Er is op dat vlak schitterend werk verricht door de Brusselse scholen en andere onderwijsbetrokkenen.
De voorzitter heeft tijdens de gemeenschappelijke commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement en de VGC-Raad op 16 mei 2006 toegegeven dat de onderhandelingen binnen het LOP Brussel BaO over het inschrijvingsbeleid voor 2007-2008 moeizaam verlopen. Hij heeft als enige officiële woordvoerder van het LOP, voor zover ik weet, nog geen enkele verklaring afgelegd over de finale uitkomst van deze onderhandelingen. Er is nog een algemene vergadering gepland op 15 juni 2006.
Wat de beleidsmaatregelen betreft om aan deze patstelling te verhelpen, volg ik de ontwikkelingen binnen het LOP Brussel BaO op de voet. Ik wens vandaag geen verdere commentaar te geven om de aan gang zijnde gesprekken niet te hypothekeren, maar ik stel vast dat de bereidwilligheid tot het vinden van een consensus bij alle betrokkenen nog steeds intact is.
Eventuele stappen om het GOK-decreet aan te passen zijn vandaag niet aan de orde. Er zijn sterke aanwijzigen dat de aanpassingen zeer goed gewerkt hebben in Vlaanderen, en zeker in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ik wil hier trouwens nog eens een pleidooi houden om de bestaande regels enkele jaren te laten werken vooraleer ze te evalueren. De laatste aanpassingen aan het GOK-decreet zijn voor het eerst van toepassing op het schooljaar 2006-2007.
Ook bij het terugvallen op de 25 percent voorrang, vallen Nederlandstalige kinderen zeker niet uit de boot. We kunnen echter niemand de absolute garantie bieden op een plaats in de school van zijn of haar eerste keuze, niet in Vlaanderen maar ook niet in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ook zonder afspraken over voorrangsgroepen, tijdpad en campagne blijven de Brusselse scholen met elkaar praten over de implementatie van het GOK-beleid in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De voorzitter: Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw Greet Van Linter: Blijkbaar zal er niet veel gebeuren. U wacht de LOP-vergadering af. Nochtans zijn er in Brussel voldoende signalen, zowel van de schooldirecties als van de ouders. Er vallen inderdaad Nederlandstaligen uit de boot. Ik herinner me het debacle enkele jaren geleden over Brussel-Halle-Vilvoorde. Men deed toen grote beloftes voor Brussel.
Het onderwijs in Brussel vormt een hefboom voor de positie van de Vlamingen in Brussel. In beleidsnota´s wordt de vraag gesteld hoe het leven voor de Vlamingen in Brussel aantrekkelijker kan worden gemaakt. Als er geen plaats is in de scholen, wordt Brussel niet aantrekkelijker gemaakt. U blijft bij uw stelling. De cijfers die u aanhaalt, kennen we al. Ze zijn niet volledig. Ik stel voor om in de commissie een gedachtewisseling met een aantal schooldirecties te organiseren.
Terwijl anderstaligen wel aan de bak komen, vallen Nederlandstaligen uit de boot. Dat hebben we ook in de kranten al kunnen lezen. Het criterium ´thuistaal Nederlands´ blijkt in de praktijk een lachertje te zijn. Als ouders verklaren: ´Oui, oui, à la maison, on parle le néerlandais´, dan is dat toch bedenkelijk.
Wij stellen de vraag of het niet mogelijk is om een toetsing te organiseren, bijvoorbeeld een gesprek met het kind zelf, om na te gaan of de thuistaal wel degelijk het Nederlands is. U stelt altijd dat meten ook weten is. Bestaat de mogelijkheid om dat criterium efficiënter te toetsen? Brussel verschilt van de rest van het land. Ook vanuit het veld zijn er signalen. Er zou opnieuw over gepraat moeten worden.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Greet Van Linter werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.