Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 01/06/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Margriet Hermans tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, en tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de regelgeving inzake de billijke vergoeding bij fuiven en in jeugdhuizen
De voorzitter: Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans: Mijnheer de minister, de laatste tijd worden we herhaaldelijk gecontacteerd door de jeugdsector met de vraag hoe het nu zit met de administratieve regeling van alle onkosten waarmee de sector wordt geconfronteerd. U weet ook dat een artikel in De Standaard onlangs nog eens bevestigde dat de kosten van de jeugdhuizen enorm oplopen. Een jeugdhuis betaalde 10 jaar geleden gemiddeld 414 euro per jaar. Vandaag is dat 1.349 euro.
Er wordt veel geklaagd en de reactie van uw woordvoerder was grotendeels terecht. Het gaat immers over een hele reeks van federale maatregelen die een heleboel administratieve overlast en kosten met zich meebrengen. De federale overheid zou beter eens nagaan wat de effecten daarvan zijn, want daarmee wordt te weinig rekening gehouden.
We stellen echter vast dat in ons regeerakkoord nog steeds staat dat de Vlaamse overheid zich heeft geëngageerd om de billijke vergoeding financieel en administratief ten laste te nemen en dat de Vlaamse Regering zal onderhandelen om de financiering van een vrijstellingsregeling te verkrijgen in verband met auteursrechten voor sociaal-culturele verenigingen. In het Vlaams jeugdbeleidsplan lezen we dat de Vlaamse overheid en de betrokken actoren overleggen met de federale overheid om de regelgeving in verband met fuiven te inventariseren en waar mogelijk te vereenvoudigen. Heel wat wetgeving met betrekking tot fuiven is afkomstig van de federale overheid en brengt administratieve lasten met zich mee voor de organisatoren van fuiven en voor de beheersvennootschappen in het bijzonder.
Er zouden een aantal concrete acties worden ondernomen. De Vlaamse minister bevoegd voor administratieve vereenvoudiging zou de problematiek van de federale regelgeving voor fuiven aankaarten bij de federale staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging.
U zou als minister van Jeugd op korte termijn concrete voorstellen formuleren en overleg organiseren, waarbij de problemen van fuiforganisatoren zouden worden getoetst aan de problemen van de specifieke beheersvennootschappen en vice versa. Ook de rol van de gemeentebesturen zou in dit verband duidelijk in beeld worden gebracht. Dat zou moeten leiden tot een beleidsvoering die de lasten inzake de billijke vergoeding en Sabam vermindert en doorzichtiger en billijker maakt.
Deze beleidsvoering zou steeds de rechten van scheppende en uitvoerende kunstenaars vrijwaren en respecteren. De nieuwe en systematische communicatie zou expliciet aandacht besteden aan het probleem zoals het onder andere door de Vlaamse Jeugdraad wordt gesteld.
Informatie moet helder en hanteerbaar zijn. Er moet ook meer duidelijkheid komen in verband met de facturatie, de voorspelbare interpretaties van diverse omstandigheden, de controle en het toezicht. Bovendien zijn een eenvoudige en toegankelijke administratie en beroepsprocedures nodig.
Mijnheer de minister, heeft de Vlaamse minister die verantwoordelijk is voor administratieve vereenvoudiging al overleg gepleegd met de federale regering? Indien er al overleg is geweest, wat heeft dat dan opgeleverd? Indien dat nog niet is gebeurd, wordt in de toekomst een dergelijk overleg gepland? Heeft de bevoegde minister reeds overleg gepleegd met de beheersvennootschappen om de administratieve en financiële lasten op zich te nemen? Indien er al overleg is geweest, vraag ik me af welke oplossingen er uit de bus gekomen zijn en welke timing er wordt gehanteerd. Indien dat nog niet is gebeurd, vraag ik me af of er dergelijk overleg is gepland en of daar een termijn aan verbonden is.
Verschillende gemeenten hebben een overeenkomst met de beheersvennootschappen over de billijke vergoeding en betalen hiervoor een jaartarief. Wanneer fuiven georganiseerd worden in fuifzalen van de gemeenten, wordt de kost van de billijke vergoeding vaak doorgerekend aan de gebruiker van de infrastructuur. Andermaal vallen de kosten ten laste van de gebruiker. Hebt u daar zicht op en kan daartegen worden opgetreden? Wat zult u doen om deze handelswijze tegen te gaan?
Welke bijkomende maatregelen zullen er worden getroffen om het beheer van de jeugdhuizen, dat toch grotendeels op vrijwilligerswerk is gebaseerd, opnieuw leefbaarder te maken? Kunt u die uitvoerig toelichten?
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de minister, ik sluit me aan bij deze vraag. Tijdens de bespreking van de begrotingscontrole van vorige week heb ik ook al even gevraagd naar de stand van zaken in verband met de onderhandelingen over Sabam en de billijke vergoeding. U hebt in dat verband vooral verwezen naar het noodzakelijke overleg met de federale overheid.
Om u te steunen wil ik nog even verwijzen naar een antwoord op een vraag in de Kamer van de heer Van den Bergh van 18 mei over de financiële lasten van de jeugdhuizen. Minister Verwilghen heeft daarop geantwoord dat hij de problematiek kent en dat hij de regelgeving in verband met Sabam en de billijke vergoeding opnieuw wil bestuderen. Meer engagement is hij toen niet aangegaan, maar wat hij heeft gezegd, kunt u misschien gebruiken om de gesprekken te forceren of te beginnen.
De voorzitter: De heer Vandenbroucke heeft het woord.
De heer Joris Vandenbroucke: Mijnheer de minister, ik sluit me ook aan bij de vraag van mevrouw Hermans. Jeugdhuizen worden geconfronteerd met algemene administratieve overlast. Ik heb daarover ook al een vraag gesteld in de commissie.
Het toeval wil dat ik een telefonische enquête heb gehouden bij de 62 jeugdhuizen in de provincie Limburg. Ik heb dat gedaan omdat ik de bekommernissen van de VFJ ook voel. Vrijwilligers geraken soms ontmoedigd door de willekeur waarmee sommige regels tot stand komen of lijken te komen.
Uit mijn enquête blijkt dat jeugdhuizen niet in de eerste plaats vragende partij zijn voor meer financiële ondersteuning. Ook infrastructuurproblemen zijn niet de belangrijkste bekommernis. De jeugdhuizen geven vooral te kennen dat ze door de lokale overheid niet altijd serieus worden genomen en dat er niet altijd voldoende communicatie is. De lokale overheid moet bepaalde regelgeving uitvaardigen in verband met brandveiligheid, verkeersveiligheid en geluidsoverlast. Vaak wordt die regelgeving misbruikt op een manier die de jeugdhuiswerking bemoeilijkt.
Lokale besturen moeten volgens mij met hun verantwoordelijkheid worden geconfronteerd. Hoe denkt u de dialoog tussen de lokale besturen en het lokaal jeugdwerk te verbeteren?
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Ook ik wil me aansluiten bij de vragen en de opmerkingen van mevrouw Hermans. Het voorbije anderhalf jaar is deze kwestie al meermaals aan bod gekomen in deze commissie.
Zijn er bepaalde sociaal-culturele verenigingen die het meest in aanmerking zullen komen om van de eventuele voordelen van de afschaffing of van de tegemoetkoming te genieten? Het gaat immers over een breed spectrum aan verenigingen.
Bestaat er eigenlijk een overzicht van welke gemeenten een en ander doorschuiven naar de organisatoren? Hoe reageren de gemeentebesturen op het hele gebeuren?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, ik beantwoord deze vragen na overleg met minister Bourgeois.
Vanuit de Vlaamse Regering wordt er over heel wat elementen van administratieve vereenvoudiging overleg gepleegd. Administratieve vereenvoudiging is een complexe en breed uitgewaaierde thematiek, die even omvattend en complex wordt benaderd. Zeer specifiek voor de billijke vergoeding en Sabam worden de contacten gelegd en onderhouden door mezelf als minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel. Ik breng hierover regelmatig verslag uit aan de Vlaamse Regering. Ik zal daar straks wat meer in detail op ingaan.
Ik heb ook akte genomen van recente uitspraken van de partijgenoot van mevrouw Hermans, staatssecretaris Van Quickenborne, die in het kader van zijn opdrachten zou werken aan een integratie van de administratieve verplichtingen voor Sabam en de billijke vergoeding. Dit is louter federale materie, zoals u weet. Als Vlaams minister belast met de administratieve vereenvoudiging juicht minister Bourgeois dit initiatief toe. Daarbij hoopt hij dat staatssecretaris Van Quickenborne bij een concrete toepassing van een eventuele vereenvoudiging de gemeenschappen tijdig en intensief zal consulteren. Anders dreigt een sectorvreemde regeling met misschien wel ongewenste neveneffecten, zoals we die toch al vaak hebben vastgesteld in de sectoren Cultuur, Jeugd en Sport. In de nabije toekomst hoopt minister Bourgeois samen met mij op een spoedige maar vooral ook zinvolle, haalbare en betaalbare regeling voor de billijke vergoeding.
Ik ben in deze commissie al herhaaldelijk ondervraagd over de billijke vergoeding. Terecht, want deze regeling zorgt voor aanhoudende en terechte onvrede bij vele betrokkenen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn recente antwoord op een vraag om uitleg van de heer Vandenbossche, die erg vergelijkbare vragen stelde. Er wordt systematisch en regelmatig overleg gepleegd met Uradex en Simim. Omdat dit overleg nog aan de gang is, kan en wil ik hierover op dit moment nog geen definitieve uitspraken doen. Ik hoop alleszins meer uit de brand te kunnen slepen dan wat er momenteel is.
Als een tussentijdse stand van zaken kan ik het volgende verslag geven. De twee beheersvennootschappen zijn erg constructief en proberen actief mee te zoeken naar een goede oplossing voor een complex probleem. Ze verstrekken ons belangrijke informatie die ook invloed heeft op de inhoud van ons aanbod. Zo hebben ze ons bijvoorbeeld gemeld dat een groot aantal parochiezalen ook beschikt over een globale regeling, een jaartarief. De beheersvennootschappen tonen zich zeker inschikkelijk voor kleinschalige, informele en toevallige evenementen. Zoals ik hier onlangs nog antwoordde op een vraag van mevrouw Poleyn, worstelen ze echter met een wettelijke verplichting die het hen onmogelijk blijkt te maken om vrijstellingen te verstrekken zonder dat er een dossier of een aanvrager bekend is. We willen dus absoluut zo'n billijke overeenkomst afsluiten, maar daaraan zijn twee voorwaarden gekoppeld. De beheersvennootschappen zeggen dat ze wettelijk verplicht zijn om te blijven eisen dat iedereen die wil genieten van de overeenkomst die ik zou opmaken voor die billijke vergoeding, toch altijd een aanvraag moet blijven doen. Dat is natuurlijk absurd, maar dat zou een wettelijke verplichting zijn. De beheersvennootschappen kunnen dus blijkbaar geen vrijstelling verstrekken zonder dat er een dossier of een aanvrager bekend is. Kortom, ze verwachten een registratie voor elke vrijstelling, maar een verplichte registratie betekent nu juist die bijkomende verdomde administratieve verplichting. Een verplichte registratie zorgt weliswaar voor een financiële bonus maar ook voor opnieuw meer 'regulitis' en dit juist voor weinig gestructureerde organisatoren. De vennootschappen zeggen niet alleen dat het een wettelijke verplichting is, maar ook dat het hen de mogelijkheid geeft om een eventuele bulkafspraak bij te sturen. Op die wijze kunnen ze immers zien of ze er bij winnen of verliezen, om het cru uit te drukken.
De beheersvennootschappen huiveren ook voor een algemene regeling waarin fuiven zijn opgenomen. Zoals ik hier ook al opmerkte, zijn fuiven immers bij uitstek plaatsen waar ze inningen kunnen en willen organiseren, omdat dat blijkbaar de beste melkkoeien zijn. Kortom, de onderhandelingen zijn nog steeds lopende. Er is regelmatig overleg. Er blijven echter twee duidelijke en fundamentele knelpunten, waarvoor ik vrees een wetswijziging nodig te hebben. Een eerste knelpunt is de verplichting tot registratie, ook voor vrijgestelde initiatieven. Deze registratie ligt voor mij erg moeilijk tot onmogelijk, want dit zou een ongewenste en wellicht onhaalbare vorm van administratieve last veroorzaken. Juist daarom druist een verplichte registratie in tegen een fundamenteel argument voor de Vlaamse Regering om hier actief verantwoordelijkheid te nemen.
Een tweede fundamenteel knelpunt is de uitsluiting van fuiven. Ook dat ligt bijzonder moeilijk, niet in het minst omdat de vragen van jongeren en hun verenigingen overwegend met fuiven te maken hebben. Ook hier ervaren we dus een fundamenteel knelpunt om tot een aanvaardbare oplossing te komen. In de nabije toekomst nodig ik de beheersvennootschappen uit voor een verdere discussie. Ik zal beide beheersvennootschappen opnieuw confronteren met onze bekommernissen en duidelijke probleemstellingen. Ik hoop van harte dat ze een uitweg vinden om ook aan de twee fundamentele knelpunten te verhelpen.
Voor de gemeentelijke infrastructuur voor fuiven, bals, quizzen en dergelijke worden inderdaad vooral algemene afspraken gemaakt, via het jaartarief. De beheersvennootschappen Uradex en Simim hebben dit ook bevestigd: het is een ruim verspreide en steeds meer toegepaste praktijk. Ik beschik niet over een exact aantal, maar het aantal neemt in ieder geval steeds toe.
Wordt deze regeling doorverrekend in de verhuurprijzen van deze zalen? Ook hier kan ik niet in algemene termen spreken. Ik heb hierover geen signalen ontvangen: geen klachten van individuen, noch van belangenverdedigers van het verenigingsleven. Een kleine rondvraag bevestigt echter mijn vermoedens. Globaal gezien zijn de verhuurprijzen niet spectaculair gestegen en volgt hun groei een gewoon en aanvaardbaar ritme. Daarbij moet worden gesteld dat een jaartarief ongeveer neerkomt op een vergoeding voor vier avonden. Uitgesmeerd over een volledig jaar betekent de betaling van zo'n jaartarief dus slechts een relatief klein bedrag.
De beheersvennootschappen hebben ons ook gemeld dat de grote meerderheid van parochiecentra enzovoort in een dergelijke algemene regeling stapt. Dit betekent dat ook daar het probleem gedeeltelijk wordt opgelost, want ook hier wordt deze betaling verrekend in de verhuurprijs en valt de administratieve verplichting voor de gebruikers weg. Het bedrag is echter zo miniem dat het amper meespeelt in de verhuurprijs.
Zoals u weet, zijn er sinds 1995 geen rechtstreeks relaties meer tussen de Vlaamse Gemeenschap en plaatselijke jeugdwerkinitiatieven, zoals de jeugdhuizen. De directe herkenning en erkenning van jeugdhuizen, de financiering en ondersteuning behoren tot de essentie van het gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan. Uit analyse en studie van deze plannen blijkt dat jeugdhuizen een sterke en duurzame positie hebben verworven. Samen met de jeugdbewegingen en de vakantiespeelpleinwerkingen vormen ze ongetwijfeld de sterkste exponenten van een succesvol plaatselijk jeugdwerk.
Daarnaast behoudt de Vlaamse overheid bewust en uitdrukkelijk toch een belangrijke verantwoordelijkheid voor, onder andere, de kwaliteitsbewaking van jeugdhuizen. Zo ontvangen de jeugdhuisfederaties jaarlijks subsidies in het kader van het decreet houdende het Vlaams jeugdbeleid. Het zijn deze federaties die een belangrijke en noodzakelijke dienstverlenende relatie met hun leden - de lokale jeugdhuizen - onderhouden. En ze vervullen deze opdrachten met heel veel toewijding en enthousiasme.
Er zijn talrijke en uiteenlopende vormingsinitiatieven, waarbij ook heel wat aandacht wordt besteed aan zakelijke en beheersmatige onderwerpen. Samen met tijdschriften, studiedagen en uitwisseling van goede praktijken vormen ze een rijk aanbod waaraan heel wat jonge en vrijwilligers-jeugdhuismedewerkers participeren. Dit aanbod blijkt ook erg dynamisch en actueel. De intensieve samenwerking en zelfs nakende fusie van de Vlaamse Federatie Jeugdhuizen en Jongerencentra en de jongerengemeenschappen zullen de service nog sterker en doeltreffender maken.
Daarnaast wil ik ook verwijzen naar de output van het steunpunt Jeugd dat, aanvullend op het werk van de federaties, sterkt investeert in de kwaliteitsbewaking van het jeugdwerk. Tegelijkertijd zorgt de Vlaamse Jeugdraad voor een alerte belangenverdediging, niet in het minst voor moeilijke dossiers zoals de billijke vergoeding, het vrijwilligerswerk enzovoort.
Mevrouw Hermans, ten slotte wil ik er nog op wijzen dat ik enkele weken geleden een persontmoeting heb georganiseerd die juist ging over het probleem dat wordt veroorzaakt door een cumul van federale maatregelen en het ontbreken van een systematisch en tijdig overleg hierover. Bij dit gesprek heb ik me heel duidelijk geëngageerd om deze systematische overlast even systematisch aan te pakken. Dat wordt een moeilijke klus.
Er is ook een duidelijke uitloper naar de federale verkiezingen in 2007. Ik hoop van harte dat ik op dat moment van u en van de vele collega's die mij regelmatig over de ongewenste effecten van federale maatregelen ondervragen, de nodige steun krijg om heel wat van die bevoegdheden over te hevelen naar de gemeenschappenen en, waar nodig, gewesten. Op dat moment engageren we ons tot de misschien ondertussen wat beladen slogan 'Wat we zelf doen, doen we beter.' Voorlopig moet ik me, spijtig genoeg, houden aan het gezegde 'Hoop doet leven.'
Mijnheer Marginet, het is logisch dat het vooral de jeugdwerkinitiatieven zijn die feesten en fuiven organiseren. Dat is ook goed. Ik wil er zeker rekening mee houden bij de algemene regeling. Ik heb ook de indruk dat er steeds meer gemeentelijke bulkafspraken worden gemaakt over gemeentelijke infrastructuur. Ik denk dat er geografisch en qua kleur van de schepen een nogal gelijkmatige verdeling is.
De voorzitter: Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik weet dat er heel wat overleg moet worden gevoerd. Ik ben het er ook mee eens dat zoveel mogelijk van deze concrete bevoegdheden worden overgeheveld naar de gemeenschappen. Ik weet echter niet in hoeverre dat een haalbare kaart is.
Minister Bert Anciaux: Als u uw gewicht in de schaal gooit, kan dat geen probleem vormen.
Mevrouw Margriet Hermans: Daar schiet niet veel meer van over. (Lacht)
Minister Bert Anciaux: Maar in politiek opzicht bent u alleen maar gegroeid.
Mevrouw Margriet Hermans: Dank u, dat is een mooi compliment.
Zou u er niet voor kunnen zorgen dat de lokale overheden meer geresponsabiliseerd worden? Als ze aan één zeel zouden trekken, zouden ze in een positie zitten waarin ze gemakkelijker voordeligere tarieven kunnen afdwingen bij Sabam.
U merkt terecht op dat de doorverrekeningsregeling, de prijzen niet heeft doen stijgen. De tarieven zijn bijna dezelfde als vroeger. Zou het niet verstandig zijn als u de lokale overheden meer zou aanmoedigen om afspraken te maken met de beheersvennootschappen?
Daarnaast is er nog de administratieve vereenvoudiging. Telkens er een afwijking is, moet er volgens de wet een aanvraag worden ingediend. Indien de lokale overheden zich wat meer zouden engageren, zou al een administratieve vereenvoudiging tot stand komen.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Ik wil me hier niet op laten vastpinnen. Misschien moeten we eens onderzoeken of we de gemeenten een stimulans kunnen geven om een bijkomende bulkafspraak in verband met de billijke vergoeding te maken. Indien een globale beslissing voor ons te moeilijk zou blijken, zouden we dit denkspoor kunnen volgen. Ik blijf evenwel proberen om deze verantwoordelijkheid vanuit de Vlaamse Gemeenschap op te nemen. Dit blijft voor mij prioritair. Ik sluit een omweg langs de lokale besturen echter niet uit.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Ik wil gewoon een opmerking maken over de accuratesse van het citaat. Ik heb de minister daarnet de uitspraak 'Wat we zelf doen, doen we beter.' horen citeren. Vanuit historisch oogpunt wil ik toch opmerken dat de uitspraak oorspronkelijk anders luidde. De man die deze woorden heeft uitgesproken, is er overigens niet meer om zich te verdedigen. Hij heeft ooit gezegd: 'Wat we zelf doen, moeten we beter doen.' Enkel ten tijde van een bijzonder groot succes, namelijk Flanders' Technology, heeft hij de woorden 'Wat we zelf doen, doen we beter' uitgesproken. Het lijkt me geen slecht idee om in de annalen op te nemen dat deze uitspraak, die door veel tegenstanders ten onrechte zelfgenoegzaam wordt genoemd, helemaal niet zelfgenoegzaam bedoeld was. Het was veeleer een oproep aan de Vlaamse Gemeenschap om wat ze zelf doet ook beter te doen.
Minister Bert Anciaux: Ik ben het daar volledig mee eens. Het was overigens helemaal niet denigrerend bedoeld.
De voorzitter: Het incident is gesloten.