Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 27/04/2006
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over het hoge aantal studenten dierengeneeskunde, de hoge uitstroomaan dierenartsen en de beroepsonzekerheid in de sector
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de voorzitter, ik neem bij het stellen van deze vraag om uitleg een veeleer afwachtende houding aan. Eind 2004 heeft de heer Huybrechts een vraag om uitleg over hetzelfde onderwerp gesteld. Ik kon op dat ogenblik vrede nemen met het antwoord van de minister. Nu wil ik de minister hier evenwel opnieuw een paar vragen over voorleggen.
In 2004 heeft de heer Huybrechts de minister op de enorm grote instroom van dierenartsen en op de dreigende spanningen inzake de beroepskansen in deze sector gewezen. De minister heeft toen tegen een numerus clausus, een instroombeperking van hogerhand, gepleit. Hij heeft erop gewezen dat we de vergelijking met de situatie in de artsenopleiding niet mogen maken. Artsen krijgen een Riziv-nummer. Dit is vooralsnog voor dierenartsen niet het geval. Samengevat komt het erop neer dat of er nu veel of weinig dierenartsen zijn, de sector zelf voor correcties moet instaan. Dat is toen ook gesteld in die optiek. U gaf de boodschap dat de beroepsorganisatie in overleg met de faculteiten tot afspraken moet komen. Volgens mij wringt het schoentje daar. Ik stel mijn vragen met een zekere terughoudendheid omdat ik begrijp dat het niet meteen aan de minister van Onderwijs is om in deze kwestie tussen te komen of om de zaak te sturen.
Ik leg u toch een vraag om uitleg voor omdat deze trends zich versterkt voortzetten. De cijfers spreken voor zich. Ik heb de vergelijking gemaakt met Frankrijk. Daar zijn er 3 dierenartsen op 10.000 inwoners, wij hebben er 6,6. Dat is meer dan het dubbele. Die cijfers vormen wel een indicator. Ik heb de verhouding tot het aantal dieren natuurlijk niet kunnen bekijken, over die gegevens beschikken we niet.
Jonge dierenartsen kunnen hun beroep nauwelijks uitoefenen. Het is niet alleen zeer moeilijk om een praktijk op te starten, maar ook om te werken binnen 'de regels van de kunst'. Heel wat afgestudeerden oefenen hun praktijk uit in bijberoep. Heel de sector staat zwaar onder druk. Ik ben wellicht niet de enige die zich geraakt voelt door dit probleem. Een en ander heeft allemaal in de krant gestaan.
Momenteel leeft er ernstige spanning tussen de beroepsfederatie en de Vlaamse Dierenartsenvereniging enerzijds en de faculteit diergeneeskunde anderzijds. In uw antwoord in 2004 stelde u terecht dat het belangrijk is dat de universiteiten correcte informatie verstrekken aan de kandidaat-studenten. Nu luidt de kritiek dat zij onvoldoende op de hoogte worden gebracht van hun toekomstkansen als dierenarts. Het spreekt voor zich dat het beroep van dierenarts jonge mensen sterk aanspreekt. Denk ook aan de tv-programma's die dat nog versterken. We hebben hier nog geopperd dat tv-programma's over beroepen met weinig aantrekkingskracht wel eens soelaas konden brengen. Het overschot aan dierenartsen bewijst dat dat werkt, soms zelfs te goed.
Jonge afgestudeerden melden mij dat de kwaliteit van de opleiding onder druk staat. De vakken die vroeger als buisvakken werden bestempeld zoals wiskunde, fysica en chemie, zouden nu veel minder streng geworden zijn. Er zou aan het curriculum gesleuteld zijn, waardoor de schifting kleiner zou zijn. Mijnheer de minister, zijn er indicaties voor die bewering? Ik pleit er zeker niet voor om veel studenten te hebben in het eerste jaar en weinig in het tweede jaar. Dat is een ander debat. De slaagkansen moeten op een zeker niveau liggen. Als echter aan kwaliteit wordt ingeboet, moet er een belletje gaan rinkelen.
Welke informatie verspreidt de faculteit dierengeneeskunde? Brengt zij het probleem van verzadiging onder de aandacht?
Mijn derde vraag zou kunnen passen in de hervorming van ons hoger onderwijs. Moeten we niet meer toekomstkansen bieden na de eerste drie bachelorjaren? Ik heb me laten informeren door mensen die in deze wereld actief zijn. Blijkbaar bestaat de nood aan mensen met dit opleidingsniveau.
Bestaan er postuniversitaire opleidingen voor dierenartsen? Bijscholen en bijstuderen is ook in deze sector van levensbelang.
De voorzitter: De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen: Mijnheer de voorzitter, op regelmatige tijdstippen komt er altijd weer een of andere beroepsgroep pleiten voor een beperking of voor een verhoging van de instroom. Aan die instroom kleven twee aspecten: het al dan niet beperken van de toegang tot de opleiding en de verhouding tussen instroom en uitoefening van het beroep. De heer Van Dijck heeft benadrukt dat in dit opzicht dierenartsen niet vergelijkbaar zijn met geneesheren. Zij krijgen eventueel een andere vergoeding van de overheid.
Verschillende collega's hebben een gesprek gehad met mensen uit de sector. Het was voor henzelf allemaal niet zo duidelijk. Ik heb veel begrip voor de situatie van de jonge dierenartsen.
Het debat werd eerst in de media gevoerd. Ik ben daarbij geschrokken van de houding van de twee faculteiten. Ik ben geschrokken in negatieve zin. Een van de faculteiten meende dat de jonge afgestudeerden maar naar het buitenland moeten trekken om werk te vinden. Groot-Brittannië is bijvoorbeeld niet veraf. De andere faculteit vond dat er genoeg arbeidskansen bestaan in de industrie.
Ik heb beide faculteiten gecontacteerd en hen gevraagd wat de toekomstmogelijkheden zijn voor de dierenartsen in opleiding. Wie vandaag als dierenarts afstudeert, mag hier gewoon alles doen: er bestaat geen specialisatie. De derde vraag van de heer Van Dijck is daarom misschien essentieel. Er is vandaag aan onze faculteiten misschien onvoldoende aandacht voor differentiatie in de opleiding. Na de bachelorcyclus zou men bijvoorbeeld een of andere specialisatiestudie kunnen volgen. Elke afgestudeerde kan kiezen voor kleine huisdieren, voor de industrie, voor wetenschappelijk onderzoek of voor vee. Voor geen enkele categorie hebben zij specifiek gestudeerd.
De faculteiten vonden dat dit niet hun probleem was. Misschien speelt de monopoliepositie daarin een rol, want de studenten kunnen toch nergens anders terecht. De faculteiten zijn erg bekend. We hebben het vorige week nog gehad over de Nederlandse studenten die naar hier komen. Ook in de faculteiten diergeneeskunde stijgt hun aantal gigantisch. Op dit moment zijn er meer dan 350.
Ik geef dit maar mee. Dat is een heel groot aantal. Ik wil het verhaal van het compensatiefonds niet aanhalen, maar we gaan naar vrij extreme getallen, zeker omdat Nederland een numerus fixus heeft. Eigenlijk vragen de faculteiten geen beperking van de instroom, ook geen beperking van de toegang tot het beroep, maar vragen ze dat in de opleiding eindelijk duidelijkheid komt, dat er een aantal specialisaties komen en duidelijkheid over wat het zich specialiseren in wetenschappelijk onderzoek betekent voor een dierenarts. Vandaag betekent dat niets. Vandaag zijn deze dierenartsen te vergelijken met mensen met een diploma A1 laboratorium.
Het zou een tussenoplossing zijn, maar dat is een verantwoordelijkheid van de faculteit en indirect een signaal van de minister naar de faculteit. Hun antwoord op de gestelde problematiek leek me iets te gemakkelijk, namelijk: het is ons probleem niet, het is het probleem van de student en van de minister. Wil hij de instroom beperken, ons niet gelaten. De beroepsorganisatie pleit gelukkig niet voor een beperking van de toegang tot het beroep.
Mijnheer de minister, is er overleg met de faculteiten? Wordt er aandacht gevraagd van de faculteiten om specialisaties beter uit te bouwen? Het is nu het moment daarvoor, want elke faculteit herbekijkt op dit ogenblik in het kader van de BA/MA-structuur de verschillende profielen.
De voorzitter: Mevrouw Morel heeft het woord.
Mevrouw Marie-Rose Morel: Ik wil me aansluiten bij de vraag. Er is nog niet zo lang geleden een visitatie geweest in Gent en Antwerpen. Misschien is dat een objectieve basis om na te gaan, aansluitend op de eerste vraag van de heer Van Dijck, of er een kwaliteitsdaling is. Ik weet niet of de minister over die verslagen beschikt, maar ze vormen misschien een objectieve bron.
Ik geef de heer Van Baelen volledig gelijk, want de derde vraag is ook voor ons de hamvraag. Er bestaat wel specialisatie, maar die is niet bindend. Als men afstudeert als dierenarts, gaat men zelf de richting uit die men wil. Het is zoals vroeger bij de artsen: men was dokter in de verlos-, heel- en geneeskunde en men kon zelf beslissen wat men deed. Dat is ondertussen veranderd. Dierenartsen kunnen zich specialiseren in bijvoorbeeld paarden, maar uiteindelijk toch beslissen om kleine huisdieren te doen. Dat zorgt ervoor dat men op het veld niet echt weet wat men in de praktijk zal krijgen. Het gevolg is dat voor bijvoorbeeld vee, wat iets minder lucratief blijkt te zijn, minder kandidaten zijn en dat er een overaanbod is van mensen die graag met kleine hondjes en katjes bezig zijn.
Ook essentieel is de vraag naar de kostprijs per student. We leiden mensen op die noodgedwongen in het buitenland terechtkomen, en dat betekent geldverlies, of zien we dat verkeerd? We leiden studenten op in Vlaanderen en Wallonië, maar die gaan werken in het buitenland. Dat is een verlies van talent. In Wallonië komen zeer veel Franse studenten en in Vlaanderen zeer veel Nederlanders. In Wallonië was er een ingangsexamen, maar dat wordt nu afgeschaft. In ruil daarvoor is men bezig met het instellen van een minimumpercentage voor buitenlandse studenten om het aandeel van de Franse studenten te verminderen. Men is de universiteiten aan het beschermen tegen te veel buitenlandse studenten die achteraf niet renderen in eigen land. Ziet u een dergelijk spoor eventueel op termijn zitten, of bent u daar flagrant tegen?
Tot slot een laatste vraag over de stages. Ik trap een open deur in met de stelling dat de stages voor dierenartsen bedroevend zijn. De studenten staan met een hele bende rond een hondje op een tafel en het is vechten om het te kunnen aanraken. Dat is geen goede publiciteit voor wie achteraf als zelfstandig dierenarts wil beginnen. Ziet u een mogelijkheid om daar iets aan te doen en een aantal oudere dierenartsen en dierenklinieken op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Het doorgeven van kennis aan jongere collega's is immers essentieel. Kunt u hen ertoe aanzetten om meer stageplaatsen vrij te maken?
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock: Ik wil erop wijzen dat de houding van de faculteiten ervoor zorgt dat er gekleurde informatie wordt gegeven aan jonge mensen die voor dierenarts willen studeren. Paradoxaal genoeg is er ook een zeker tekort aan dierenartsen als het grote hoevedieren betreft. Veehouders en melkveehouders klagen dat ze soms heel lang moeten wachten op een dierenarts. Ik sluit me dan ook aan bij wat de heren Van Dijck en Van Baelen hebben gezegd, namelijk dat het misschien opportuun kan zijn om binnen de masteropleiding alsnog een zekere specifiëring op te nemen.
Tot slot nog een opmerking over een meer maatschappelijk aspect. Blijkbaar kijkt de landbouwsector een beetje neer op vrouwelijke dierenartsen die ervoor opteren grote hoevedieren te behandelen. Ook daar moet dus nog beter worden geïnformeerd.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik heb geen enkele aanwijzing dat de kwaliteit van de opleiding voor dierenarts gedaald zou zijn. De kwaliteit van de opleiding is zelfs bevestigd. Toeval of niet, maar de opleiding diergeneeskunde is de eerste Vlaamse opleiding die geaccrediteerd is door de NVAO. De NVAO kon zich voor het accreditatiebesluit immers baseren op een accreditatie die werd verleend door de European Association of Establishments for Veterinary Education. Deze accreditatie is gebaseerd op een evaluatierapport van een internationale expertengroep.
De studenten krijgen bepaalde informatie van de faculteit over het beroep. Ik lees de paragraaf 'Waarheen' voor uit de Studiekiezer van de Universiteit Gent, die een eerste kennismaking biedt met de opleidingen van de universiteit: 'Zowat 60 percent van de dierenartsen is gevestigd als zelfstandig dierenarts. Buiten de zelfstandige praktijk vindt men dierenartsen vooral terug in de bewaking van de voedselveiligheid, de farmaceutische industrie, de veevoederbedrijven en de vleesverwerkende nijverheid. Een kleiner aantal gaat aan de slag als inseminator, als inspecteur-dierenarts of is verbonden aan de controlediensten van het ministerie van Landbouw. Almaar meer afgestudeerden vinden een baan in het wetenschappelijk onderzoek. In de meeste sectoren is er vraag naar specialisten. Op korte termijn blijft het echter zo dat er een oververzadiging is van de markt. Voor een jonge afgestudeerde dierenarts is het moeilijk om een plaats te veroveren en alle cijfers geven aan dat er weinig verbetering te verwachten valt, zolang het studentenaantal hoog blijft. Toch hebben dierenartsen een solide wetenschappelijke opleiding achter de rug en komen ze ook in aanmerking voor diverse functies in het bedrijfsleven. Met wat soepelheid kan de afgestudeerde dierenarts ook hier een mooie carrière uitbouwen.'
Er is overigens meer dan de informatie van de universiteit. De dierenartsenvereniging VDV verspreidt zelf ook informatie over het beroep. Dat is, onder andere door de berichten in de media, voldoende duidelijk geworden voor wie het weten wil. Een interessante bron is de jaarlijkse studie naar werkzoekende schoolverlaters van de VDAB. Uit de meest recente studie - die van 2004-2005 - blijkt het aantal diergeneeskundigen dat een jaar na afstuderen nog steeds werk zoekt, op 15 percent te liggen. Dat is merkelijk hoger dan het gemiddelde over alle universitaire opleidingen heen, maar tegelijk is de positie van de diergeneeskundigen ten opzichte van de andere universitaire opleidingen ook niet zo uitzonderlijk.
Ik heb niet de meest recente cijfers bij de hand. Ik neem me voor een brief te sturen naar de faculteiten in kwestie met mijn antwoord. Ik zal ook mijn en uw zorg uitdrukken over wat de faculteiten doen. Ik zal me er niet te scherp over uitlaten. Ik heb u net gezegd dat ze wel een zekere waarschuwing geven.
Ik zie niet meteen veel perspectief in een verbreding van de bacheloropleiding met een uitstroom naar de arbeidsmarkt. Het gaat hier om te beginnen om een zeer gespecialiseerde opleiding. Net daardoor valt er wellicht minder onderscheid te maken tussen de bachelor- en de masterfase dan bij andere opleidingen. Een brede bachelor dreigt dan te weinig fundament in te houden voor de master.
Vergeten we ook niet dat er in de sector al opleidingen bestaan die zich niet op het niveau van de universitaire studies bevinden. Ik denk daarbij onder andere aan de professionele bachelors in de agro- en biotechnologie, met voor zichzelf sprekende oriëntaties als dierenzorg. Ik betwijfel of een afgesplitste bacheloropleiding van de diergeneeskunde nog veel plaats op de markt zou vinden. Het is geen oplossing om de druk aan de ene kant te verminderen, door die elders op te voeren.
Een meer gedifferentieerd aanbod op masterniveau is wel het overwegen waard. Misschien moeten we wel durven nadenken over masteropleidingen die geen toegang geven tot het gereglementeerd beroep van dierenarts, maar veeleer mikken op andere beroepscarrières. Sommige van die masteropleidingen zouden wellicht ook verbanden met de bio-ingenieurswetenschappen kunnen vinden.
De Universiteit Gent biedt twee postinitiële masteropleidingen aan: master in de Veterinaire Volksgezondheid en de Voedselveiligheid enerzijds en master of Laboratory Animal Science anderzijds. De studenten moeten niet verplicht voor één van deze manama's kiezen na de opleiding. Als u daarop alludeerde, dan is er geen parallel met de 'gewone' geneeskunde, waar op het basisdiploma verder moet worden gebouwd. Afhankelijk van de carrière die de afgestudeerden van de initiële opleiding beogen, kan dergelijk manama uiteraard wel een logisch vervolg van de studies zijn. Daarnaast biedt de Universiteit Gent ook nog een postgraduaat aan van Vakdierenarts voor varkens, plus een aantal initiatieven inzake permanente vorming.
Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat ik een geactualiseerd antwoord en enige reflectie op wat hier werd gezegd naar de faculteiten stuur. Ik zal daar ook een reactie op vragen.
De voorzitter: Mevrouw Morel heeft het woord.
Mevrouw Marie-Rose Morel: Mijnheer de minister, u hebt een citaat voorgelezen uit de brochure voor de dierenartsen. Ik neem aan dat u ook weet dat vanaf 2008 een zeer grote vleugel wegvalt voor de dierenartsen. Het gaat om de voedselveiligheid. Er zou worden gewerkt met slechts één dierenarts per slachthuis. Voor het overige zou een beroep worden gedaan op, onder andere, laboranten A1. Ik weet ook wel dat dit probleem pas rijst over twee jaar. De regeling zal echter een repercussie hebben op het aantal mensen dat aan de slag kan.
Wat de stages betreft, veronderstel ik dat we meer zullen vernemen uit het antwoord op de brief die u aan de faculteiten zult richten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.