Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 23/02/2006
Vraag om uitleg van de heer Stefaan De Clerck tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het belang van de federale culturele instellingen voor het cultuurbeleid in Vlaanderen
De voorzitter: De heer De Clerck heeft het woord.
De heer Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag om uitleg is een zoveelste variante van een bekend thema: de cultuurbevoegdheden van de gemeenschappen tegenover de federale instellingen die met cultuur bezig zijn. Die laatste beschikken over een fantastisch patrimonium en over heel veel opportuniteiten. Ze zijn een rijkdom voor dit land, maar we stellen telkens weer problemen vast. Vaak gaat het om een gebrek aan efficiëntie, aan goed gebruik, aan doorstroming en aan samenwerking.
Mijnheer de minister, ik weet dat u vroeger al veel bezig bent geweest met deze kwestie. Ook ik ben er goed mee bekend omwille van mijn vroegere federale bevoegdheden en federale parlementaire activiteiten. De commissie Economie van het federale parlement boog zich destijds - net zoals nu nog steeds - over de federale, culturele instellingen. Ik heb hero?sche debatten meegemaakt over de herstructurering van De Munt en van het PSK. Sindsdien is er echter nog niet veel veranderd.
De aanleiding voor mijn vraag is het advies van de Raad voor Cultuur over het belang van de federale culturele instellingen (Parl. St. Vl. Parl. 2005-06, 50-A, nr. 1). De raad geeft een visie weer op de werkbare structuur en kiest beperkt, maar heel eenvoudig voor een soort tussenpositie. De raad pleit voor:?een cultureel samenwerkingsakkoord tussen de staat en de gemeenschappen waarin in een beheersstructuur wordt voorzien die het mogelijk maakt dat het patrimonium, de kennis en de expertise aanwezig in de federale instellingen enerzijds, en de dynamiek op gang gebracht door het cultuurbeleid van de gemeenschappen anderzijds, elkaar vinden, ondersteunen en versterken´.
De Raad voor Cultuur noemt het een ideale structuur. Op zich kan daarover natuurlijk worden gediscussieerd. Het voordeel van Mediargus is dat we artikeltjes uit vervlogen tijden kunnen terugvinden. Ik citeer eentje van 14 december 2001 met als titel:?Anciaux aast op Belgische schatten´. In het artikel stond:?Vlaams minister van Cultuur, Bert Anciaux, roept alle Vlaamse partijen op om in 2003 bij de vorming van een nieuwe federale regering eensgezind de overheveling te eisen van de federale culturele instellingen naar de gemeenschappen:?Ik wil de boeken van de Koninklijke Bibliotheek niet verdelen over Vlaanderen en Wallonië, maar ik wil wel een einde maken aan een aberratie?.´
Deze stelling hebben ook vele anderen ingenomen. Het betreft een mogelijk denkspoor voor een overheveling. Natuurlijk zijn er veel mogelijkheden. Het debat is nog altijd hangende. De vraag is dan ook welke houding we vandaag het best kunnen aannemen. Volgend jaar zijn er opnieuw federale verkiezingen. We zouden dus opnieuw een overheveling kunnen vragen. Daar valt veel voor te zeggen. Op termijn is het de enige logische houding, want culturele instellingen horen bij het culturele beleid. Bijgevolg horen ze dus bij de gemeenschappen. Het is echter heel moeilijk om bijvoorbeeld de Plantentuin van Meise over te hevelen. Het is evenmin gemakkelijk om een opera of het PSK te doen bekennen tot de ene of de andere gemeenschap.
Wellicht moeten we meer creativiteit aan de dag leggen in plaats van gewoon te splitsen of te verdelen. Cultuur heeft immers ook een internationale uitstraling, en zulke instellingen zijn een ideale springplank om Vlaanderen, Wallonië en Brussel ook internationale uitstraling te bezorgen. We moeten zoeken naar een haalbare oplossing. Het voorstel luidt:?maak een samenwerkingsovereenkomst´.
De heer Vanackere heeft al gevraagd de zaak voor te bereiden, misschien in een commissievergadering die gemeenschappelijk wordt georganiseerd. Ik ben niet ongevoelig voor die werkwijze. Mijn eerste vraag is echter of u ook de ideale structuur die door de Raad voor Cultuur wordt geponeerd over de samenwerking met de andere gemeenschap en de Belgische staat, ondersteunt. Een overeenkomst met de Franstaligen is natuurlijk één zaak, een akkoord met de federale overheid en de andere gemeenschappen is echter nog complexer. Mijnheer de minister, uw vroeger standpunt daarover was bekend. Sluit het huidige meer aan bij dat van de Raad voor Cultuur?
Hoe kunnen we de zaak voorbereiden? Welke tussenstappen moeten we zetten? U kunt natuurlijk antwoorden dat we een gemeenschappelijke houding moeten aannemen bij de volgende federale verkiezing, maar we kunnen ook pragmatischer te werk gaan. Zo heeft de heer Vanackere het voorstel gelanceerd om zelf het terrein te effenen om een dergelijk akkoord af te sluiten. Dat wil wel zeggen dat we geen grote politieke verklaringen afleggen, maar nagaan wat ons gemeenschappelijk belang kan zijn. Het uitgangspunt zou dan kunnen zijn dat die instellingen ons diensten kunnen bewijzen op het Europese en internationale platform. Ze vormen immers een perfecte springplank naar Europa, naar de internationale omgeving. Wat is uw visie op dat punt?
Ik heb het probleem ook even getoetst aan de actuele realiteit. Ik verwijs naar de verklaringen van de nieuwe directeur van De Munt, de heer De Caluwé. De overeenkomst met Rosas, een van onze pronkstukken en mooie internationale gezelschappen, heeft 15 jaar geduurd. Het gezelschap kreeg 500.000 euro per jaar en PARTS 100.000 euro per jaar. Dat zijn heel belangrijke bedragen die via de federale overheid bij die instelling terechtkwamen. Nu wordt de overeenkomst stopgezet.
Ik moet nu wel een beetje oppassen wat ik zeg, want ik zetel in de raad van bestuur van PARTS. Ik zie hoe de mensen daar moeten knokken en vechten om te overleven. Nu wordt dat nog moeilijker voor Rosas, voor PARTS. De druk op de Vlaamse Regering en de Vlaamse Gemeenschap wordt hierdoor verhoogd om voor dat internationaal gezelschap een oplossing te vinden. Ik vermoed dat het wel zal lukken. De zaak bewijst wel dat we kwetsbaar zijn. Als er geen goede samenwerkingsovereenkomst in zijn geheel wordt afgesloten, dan worden soms arbitraire artistieke beslissingen genomen die voor bepaalde gezelschappen gevaarlijk zijn, die kunnen leiden tot financiële moeilijkheden en die niet gemakkelijk kunnen worden opgelost.
Het is mogelijk te kiezen voor een formule waarbij met gezond verstand wordt gekeken hoe zowel Vlaamse als Waalse en Brusselse gezelschappen kunnen worden betrokken bij de zaak. Er moet dan worden nagegaan hoe de financiële middelen die de federale overheid ter beschikking stelt, op een correcte manier worden gebruikt.
Dit zijn allemaal argumenten om te zeggen dat er dringend overleg nodig is, zodat de Vlaamse culturele scène de kansen maximaal kan grijpen via de federale instellingen. Ik weet dat het in theorie eenvoudiger is om de zaak in twee te splitsen. Mijnheer de minister, we hebben dat allebei wel al eens gezegd. Dat zou de zaak vereenvoudigen. Een pragmatische benadering is waarschijnlijk op dit moment de beste houding. Onze culturele instellingen vragen ook een pragmatische houding.
Mijnheer de minister, wat is uw mening over het cultuurbeleid inzake de federale culturele instellingen en wat is uw houding ten opzichte van standpunt dat de Raad voor Cultuur heeft ingenomen?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, in haar advies voor het Vlaams Parlement van december vorig jaar belooft de Raad voor Cultuur een aanzet tot voorstel voor een ideale structuur van samenwerking tussen de gemeenschappen en de federale culturele en wetenschappelijke instellingen (Parl. St. Vl. Parl. 2005-06, 50-A, nr. 1). Daarmee gaat de raad verder in op haar beknopte visie daaromtrent, zoals verwoord in haar memorandum van juni 2004. Hierin stelde de raad onomwonden dat de federale culturele instellingen van kapitaal belang zijn in het cultuurbeleid van Vlaanderen.
Ook ik heb dit advies met de nodige interesse en verwachtingen doorgenomen. Ik moet wel zeggen dat ik enigszins op mijn honger bleef zitten. In de inleiding krijgen we een zeer heldere situatieschets van de problematiek. De raad stelt onomwonden dat de grote federale culturele instellingen raakvlakken hebben met ons kunsten- en erfgoedbeleid. Concreet gaat het om de drie federale culturele instellingen: de Koninklijke Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België. Daarnaast zijn er ook nog zeven van de elf federale wetenschappelijke instellingen: het Algemeen Rijksarchief, de Koninklijke Bibliotheek van België, het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België en het Koninklijk Museum voor Midden Afrika. Ook het Koninklijk Legermuseum hoort in deze lijst thuis, hoewel men daarbij wel rekening dient te houden met de specifieke situatie. Het museum ressorteert onder de bevoegdheid van de minister van Landsverdediging.
Uit de situatieschets onthoud ik vooral dat de verzamelingen en de gegevens die de federale wetenschappelijke instellingen bezitten, uniek, kostbaar en vaak onvervangbaar zijn. Bovendien vervullen ze een belangrijke rol in het artistieke, museale en bibliografische erfgoed en op het terrein van levenslang leren, wetenschappelijk onderzoek, vrijetijdsbesteding en toerisme. In het buitenland hebben deze federale wetenschappelijke instellingen, net omwille van de collecties die ze beheren en het wetenschappelijk onderzoek dat ze verrichten, een grote naambekendheid. Toch heb ik soms het gevoel dat door het niet altijd efficiënt beheer van de afgelopen maanden en jaren, deze reputatie in sneltreinvaart achteruit dreigt te gaan.
De instellingen behoren tot de topinstellingen op Europees niveau. Ik kan me daar vanzelfsprekend bij aansluiten. Evenzeer klopt echter de vaststelling dat er een duidelijk verschil is in dynamiek tussen het beleid van de gemeenschappen op het gebied van kunsten en erfgoed en het beleid van de federale overheid over de culturele en wetenschappelijke instellingen. Het Vlaamse cultuurbeleid heeft de voorbije 30 jaar niet stilgezeten. Wij ontwikkelden een eigen visie op cultuurbeleid met oog voor vernieuwing en brengen die in de praktijk. Op het terrein is er een dynamische activiteit en een wisselwerking tussen de verschillende initiatiefnemers: er wordt ervaring opgedaan, er ontstaan nieuwe inzichten, nieuwe tendensen, er wordt maatschappelijke waardering gegeven aan bepaalde activiteiten en initiatieven. Kortom, er werd en wordt een cultuurbeleid ontwikkeld met welomschreven doelstellingen. Daar staan ook financiële en personele middelen tegenover.
Op het federale niveau is een dergelijke dynamiek afwezig, wat letterlijk staat aangegeven in het advies van de raad. Ik voeg er wel aan toe dat ik me ervan bewust ben dat er personeel van hoogstaand niveau werkt. Soms raakt het echter ook ontmoedigd.
Vaak wordt verwezen naar het overhevelen van cultuur naar de gemeenschappen, alsof de zorg en de bewaking over deze schitterende instellingen van ondergeschikt belang zou zijn en zich in de marge zou afspelen van het federale overheidsbeleid. Ik wil daarmee niet gezegd hebben dat de federale overheid geen inspanningen doet. Zij beheert haar culturele en wetenschappelijke instellingen als een goede huisvader, niet meer maar ook niet minder.
Zoals het advies eveneens stipuleert, worden op het veld permanent goede initiatieven genomen. Ik denk hierbij aan het Brusselse Kunstenoverleg en zijn Franstalige tegenhanger, Le Platforme Artistique de Bruxelles, die gemeenschappelijke programma´s stimuleren tussen het Paleis voor Schone Kunsten, De Munt en het Kaaitheater. Vlaamse gezelschappen werken samen met en maken gebruik van de podia van de federale culturele instellingen. Zonder het cultuurbeleid van de gemeenschappen dat dynamiek mogelijk maakt, zouden de podia van het PSK en De Munt minder benut worden.
Zoals genoegzaam bekend, steun ik sinds het begin van de vorige legislatuur zoveel mogelijk initiatieven binnen het PSK om de Vlaamse aanwezigheid te verdichten en te optimaliseren. Ik kan met nadruk stellen dat deze benadering de voorbije jaren haar vruchten heeft afgeworpen. De samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschap en het PSK is erg intens. Als we de situatie tussen nu en pakweg 10 jaar geleden vergelijken, dan stellen we vast dat er heel wat is veranderd. Vroeger was het een echt francofoon nest. Soms is het inderdaad beter samen te werken - if you can´t beat them, join them. Dat adagium is niet altijd van toepassing, maar in dit geval wel.
Recent stelde De Munt de duidelijke vraag om projectmatig mee te stappen in enkele belangwekkende participatie-initiatieven. Dat is de eerste keer dat dit gebeurt. Met mijn kabinet bekijk ik op dit moment die vraag. Ik heb ze nog niet beantwoord. De Munt is nog iets anders dan het PSK.
Ook het recente probleem in verband met Rosas en het aflopende engagement van De Munt vanaf 2008 wil ik bekijken. Ik kom daar later op terug. Dat er met andere woorden initiatieven moeten worden ontwikkeld om het wantrouwen en de achterdocht, die de huidige relaties vaak kenmerken, om te zetten in een vertrouwengevende constructieve samenwerking, wil ik bijtreden. Het voorstel in het advies is dan echter weer iets te vaag en te vrijblijvend.
In se stelt de raad voor om een samenwerkingsakkoord op te stellen zoals gestipuleerd in de bijzondere wet van 8 augustus 1980, artikel 92bis, paragraaf 1. Dat artikel schept de mogelijkheid voor een samenwerking die ertoe moet leiden dat de gemeenschappen betrokken worden bij het definiëren van het culturele en wetenschappelijke beleid van de federale instellingen. Dat beleid kan dan onderdeel worden van het eigen cultuur- en wetenschapsbeleid. Tevens moet de mogelijkheid worden gecreëerd om financiële hefbomen te ontwikkelen ter ondersteuning van projectmatige samenwerking tussen Vlaamse en federale instellingen.
Dat klinkt allemaal bijzonder veelbelovend, maar de kernvraag blijft natuurlijk in hoeverre de federale gesprekspartner initieel ge?nteresseerd is in een dergelijk formeel overlegplatform. Ik ben veeleer van mening dat wij gestaag moeten werken aan de transformatie naar echte co-communautaire instellingen naar het voorbeeld van Flagey. Daarin nemen de diverse gemeenschappen hun verantwoordelijkheid op en versterken en optimaliseren zij samen het culturele veld binnen Brussel en de gemeenschappen. Ik pleit dus niet voor een splitsing, maar voor een co-beheer van een aantal van die instellingen. Daarbij focus ik op het Paleis voor Schone Kunsten. Dat past als model perfect in een co-communautaire werking. Bij een transformatie worden de bevoegdheden overgeheveld naar de gemeenschappen zonder dat er een splitsing plaatsvindt. Als daartoe een overlegplatform nodig is, ben ik bereid de nodige initiatieven te nemen.
De Vlaamse Gemeenschap is en blijft vragende partij om betrokken te worden bij het beheer van deze instellingen. Een aanzet die het mogelijk maakt dat enerzijds het patrimonium, de kennis en de expertise aanwezig in de federale instellingen en anderzijds de dynamiek en de vernieuwing op gang gebracht door het Vlaamse cultuurbeleid elkaar vinden, ondersteunen en versterken, is slechts een eerste stap in de richting van co-communautaire instellingen. We zullen rekening houden met de heldere nota van de Raad in ons streven om op termijn deze cultuurmaterie en -problematiek uit te klaren en voorgoed een plaats te geven binnen de cultuurpolitiek van de gemeenschappen in dit land.
Wat de problematiek van Rosas en PARTS betreft, heb ik al contact gehad met Ann-Theresa Dekeersmaecker en de zakelijk leider van Rosas, de heer Gie Gypens. Mijn kabinet onderhoudt overigens de beste contacten met de mensen van Rosas, en we zijn op de hoogte van de aangekondigde veranderingen.
U vraagt me in hoeverre ik kan anticiperen op de situatie vanaf 2008. Ik wil uw aandacht vestigen op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2005 waarbij, in uitvoering van het Kunstendecreet, de vzw Rosas wordt gesubsidieerd van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 voor een jaarlijks bedrag van 1.500.000 euro.
Tegen 15 oktober 2005 moesten alle betrokken organisaties een aangepast beleidsplan indienen op basis van de reële werkingssubsidies die de Vlaamse Regering hen had toegekend. Rosas heeft in zijn aangepast beleidsplan bekendgemaakt dat de samenwerking met de Munt fundamenteel wijzigt vanaf begin 2008. Daarnaast heeft Rosas een aantal structurele maatregelen in het vooruitzicht gesteld om zijn begroting in evenwicht te krijgen. Daarbij is ook overleg gevraagd met de overheid over de beheerskosten van de infrastructuur.
Wat de Munt betreft, bedraagt de vaste toelage sinds 1997 484.000 euro. Dat bedrag werd sindsdien niet ge?ndexeerd. Het jaar 2007 wordt het laatste jaar van Rosas als vast huisgezelschap van de Munt. De nieuwe Muntdirecteur wil de samenwerking met Rosas voortzetten, maar kiest daarbij voor een andere formule.
Een samenwerking op continue basis waarin alle activiteiten van het gezelschap vervat zitten, wordt vervangen door een projectmatige samenwerking. Dit zou volgens het aangepast beleidsplan 2006-2009 vanaf 2008 neerkomen op maximaal een coproductie per jaar. Concreet betekent dit dus dat de structurele dotatie vanuit de Munt van 484.000 euro wegvalt en er een engagement in de plaats komt voor een coproductie van maximaal 125.000 euro.
De totale inkomsten voor 2008 zijn volgens het beleidsplan van Rosas begroot op 4.274.000 euro waarbij het saldo van de resultatenrekening een verlies vertoont van 468.000 euro. Dat is bijna 11 percent van het totale budget voor 2008.
Er is een huurovereenkomst gesloten tussen de NV De Nieuwe Werkhuizen en de vzw Rosas voor de huur van bureau en werkplaatsen aan de Van Volxemlaan 164 te Vorst. De huurovereenkomst loopt van begin 2000 tot eind 2014. Uit de jaarrekening 2004-2005 blijkt dat de huur 220.748 euro bedraagt. Samen met andere kosten zoals onder meer energie bedragen de totale huisvestingskosten 422.652 euro. Rosas recupereert een deel via de contracten die het heeft met PARTS voor het gebruik van een deel van de infrastructuur. Voor het seizoen 2004-2005 gaat het om een recuperatie aan huisvestingskosten van zowat 81.700 euro.
Rosas suggereert in het aangepast beleidsplan 2006-2009 zelf twee structurele maatregelen om het kostenplaatje in evenwicht te brengen. Ten eerste zou het vaste ensemble van gemiddeld dertien dansers vanaf november 2007 worden teruggebracht tot acht dansers. Ten tweede komt er een besparing op de huisvestingskosten. Dit houdt in dat het huurcontract met De Nieuwe Werkhuizen voortijdig wordt opgezegd en het gebouw wordt verlaten op 1 januari 2008. Dit laatste is een noodoplossing. Rosas hoopt op overleg met de overheid over de beheerskosten van de infrastructuur.
Het wegvallen van de bevoorrechte positie van Rosas als vast huisgezelschap van de Munt heeft inderdaad een reële financiële impact op het budgettaire evenwicht. Het gezelschap wil dit opvangen met een reductie van de personeelskosten. De werkingssubsidie is vastgelegd voor vier jaar, tot eind 2009. Op dat vlak is er weinig of geen speelruimte. In het aangepaste beleidsplan staan geen alternatieven waarbij Rosas als huisgezelschap zou kunnen functioneren binnen een met de Munt vergelijkbaar platform. Een dergelijk engagement is niet eenvoudig, maar gezien de internationale reputatie kan ik me moeilijk voorstellen dat er geen valabele kandidaten zouden zijn voor relevante co-producties en zelfs voor verdergaande engagementen. Een dergelijke samenwerking in het buitenland is echter niet aan te bevelen.
De tweede mogelijkheid om het budget in evenwicht te brengen, namelijk het opzeggen van het huurcontract, heeft ons inziens weinig te maken met de problematiek van de residentie in De Munt en lijkt veeleer een argument voor onderhandeling. Over het zoeken naar een andere locatie wordt zelfs niet gesproken, en het is nog maar de vraag of het huren van een andere geschikte infrastructuur een besparing zou opleveren. Het spreekt voor zich dat ik het legitiem vind dat Rosas hierover een dialoog wil aangaan met de overheid. De vraag is of hiervoor de nodige budgettaire ruimte beschikbaar is.
In dit debat moet ook rekening worden gehouden met andere spelers in het culturele veld die ongetwijfeld ook noden hebben op het vlak van infrastructuur. In de nabije toekomst zal ik me samen met mijn kabinet buigen over dit probleem en de constructieve dialoog met Rosas voortzetten.
De dansschool PARTS ten slotte wordt niet structureel gesubsidieerd op de begroting van Cultuur, maar valt onder Onderwijs. PARTS maakt wel gebruik van een deel van de infrastructuur die Rosas zelf in huur heeft en is in die zin betrokken partij bij eventuele beslissingen die Rosas zou nemen over de huur en het beheer van zijn gebouwen. Op korte termijn zie ik echter geen problemen die de toekomst van PARTS in het gedrang zouden brengen.
U zegt dat er 100.000 euro extra zou worden toegekend vanuit De Munt, naast de huidige 484.000 euro. Daar ben ik echter niet van op de hoogte.
De voorzitter: De heer De Clerck heeft het woord.
De heer Stefaan De Clerck: Wat het advies van de Raad voor Cultuur zelf betreft, is het duidelijk dat u veeleer opteert voor transformatie dan voor opsplitsing. We moeten op een verstandige manier nagaan hoe de Vlaamse culturele spelers daar gebruik van kunnen maken.
Hier wordt een culturele samenwerking tussen de staat en de gemeenschappen voorgesteld. Dat is nog iets anders dan een co-communautair beheer. Ik begrijp dat u kiest voor het co-communautaire. Co-communautair exploiteren is nog iets anders dan een exploitatie door de staat en de gemeenschappen samen. Ik weet niet wat de beste formule is, die ons ook het best vooruit helpt. Ik deel uw mening dat er in het advies iets maar ook niets wordt gezegd. Maar hoe moet het dan verder? Wat zou de aanzet kunnen zijn, en hoe kunnen we het concreter maken? Zeggen dat we moeten overeenkomen, is wat te gemakkelijk.
Mijnheer de minister, u zou die aanzet kunnen geven, maar het zou ook van een parlementaire commissie kunnen komen. Ik dring er alleen op aan dat er opdracht wordt gegeven om het concreter voor te bereiden, hetzij in de zin van het co-communautaire, hetzij in de zin van een driehoeksrelatie van de federale overheid en de gemeenschappen. Daar komt bij dat elke situatie anders is. De structuren van het PSK, De Munt, en het Nationaal Orkest zijn niet identiek. We moeten ons concreter voorbereiden op dat gemeenschappelijk beheer, en u bent wellicht het best geplaatst om daaraan te werken.
Rosas en PARTS zullen hun situatie moeten oplossen, en ze krijgen ook een serieuze ondersteuning door Vlaamse subsidies. Voor mij is een residentiepolitiek van belang, want de kostprijs van infrastructuur is heel hoog. U berekende zelf dat PARTS ongeveer 420.000 euro aan huisvestingskosten betaalt. Dat is een hoog bedrag aan huur, en dat terwijl Vlaanderen heel veel eigen infrastructuur heeft. Ik pleit - ook in het algemeen - voor een begeleide en goed georganiseerde residentiepolitiek voor een aantal van onze grote instellingen en gezelschappen. Voor Rosas is de huisvesting in elk geval essentieel.
PARTS is inderdaad een onderwijsinstelling, maar dan een waar we bijzonder fier op moeten zijn en waaraan we absoluut alle steun moeten geven. Dit is immers uniek. Het is heel internationaal, en geen klassiek schooltje om de hoek. Het heeft een dermate groot belang op de wereldscene dat uw collega van Onderwijs zou moeten worden aangemaand om er inspanningen voor te blijven doen.
Het is een wat vervelende discussie. Ze zitten met dans volop in de kunstwereld, en ze zijn heel internationaal en Europees georiënteerd. Toch hangen ze af van een beslissing van de minister van Onderwijs in Vlaanderen. Ik stel het hiermee wat scherper dan het is, maar eigenlijk zou de Vlaamse Regering een globale beslissing moeten nemen over wat onze speerpunten zijn: paradepaarden waaraan we een internationale Europese dimensie geven omwille van het unieke ervan.
Met Anne Teresa De Keersmaeker hebben we een ongelooflijk goede ambassadrice voor Vlaanderen. We moeten haar dan ook alle steun geven. Hopelijk zal ook de minister van Onderwijs, gedragen door de regering, daar rekening mee houden en zorgen dat de school kan blijven bestaan, ondanks de moeilijkheden, die door de beslissing van die federale instelling nog worden versterkt. Ik pleit ervoor dat de hele Vlaamse Regering - en niet alleen de minister van Onderwijs - haar verantwoordelijkheid neemt om deze unieke school alle kansen op een toekomst te geven.
- De heer Herman Schueremans treedt als waarnemend voorzitter op.
Minister Bert Anciaux: Ik merk nog op dat ook vanuit het beleidsdomein Cultuur steun wordt gegeven aan PARTS. We geven in het kader van ons internationaal cultuurbeleid middelen aan een aantal buitenlandse dansers, die anders de mogelijkheid niet zouden hebben om de kosten voor het logement en zo te betalen. Het was destijds een principiële keuze dat PARTS onder de verantwoordelijkheid van Onderwijs viel, maar u hebt wel gelijk. Ik wil de problematiek niet afstoten of mijn verantwoordelijkheid ontlopen. Ik ben graag solidair.
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mijnheer de minister, deze discussie neemt een interessante wending. We komen terecht bij uw co-communautaire benadering en de zaak Flagey komt me dan meteen voor ogen. Hebt u al contact opgenomen met de Franse Gemeenschap in verband met de eventuele omvorming van federale culturele instellingen tot co-communautaire instellingen? Flagey is nu al een tijd co-communautair gestructureerd. Dat is eigenlijk uw kind.
Wat is uw ervaring daarmee? Hoe moeten we het ons voorstellen? Wat betekent het concreet dat een federale culturele instelling wordt overgedragen aan de gemeenschappen en dat de Vlaamse en Franse Gemeenschap de zaken co-communautair in handen nemen? Hoe ziet u dat voor De Munt, het Paleis voor Schone Kunsten, en dergelijke?
In deze context is het eigenaardig dat juist op het ogenblik dat u die ideeën ontwikkelt, Rosas door De Munt wordt afgestoten. Naar mijn aanvoelen zou Rosas, als De Munt een co-communautair georganiseerde structuur zou krijgen, daar juist terecht moeten kunnen. Het is dan ook jammer wat er gebeurt. Ik deel de zorg van de heer De Clerck over die residentieplaats. De Filharmonie zoekt bijvoorbeeld een vaste stek in Antwerpen. Deze ontwikkeling is dan ook te betreuren. Dit is een van de weinige culturele exportproducten die we in Vlaanderen hebben.
Een krant merkte in verband met de afgelopen subsidieronde op grond van het Kunstendecreet op dat dans in zijn geheel een negatieve beoordeling heeft gekregen van de beoordelingscommissie. Eén gezelschap verloor zelfs zijn subsidies. Van de grote gezelschappen ontvingen enkel Ultima Vez en Les Ballets C. de la B. iets meer. De andere gingen erop achteruit. Het aanvoelen is dat dans stagneert. Kunt u daar iets over zeggen, want het is wat eigenaardig?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Ik beschouw de periode 2006-2007 als een transformatieperiode waarin de dansgezelschappen, op basis van een aantal uitspraken die ikzelf en de beoordelingscommissies hebben gedaan naar aanleiding van het Kunstendecreet, wat tijd krijgen om na te denken en zich te herpakken. Ik zeg niet dat er geen talent is. Dat is er absoluut, maar we moeten opletten dat het niet allemaal hetzelfde wordt. We hebben een aantal absolute topspelers, die me blijven fascineren. Ik bedoel dan Rosas, Les Ballets C. de la B. en Ultima Vez. Ze steunen alle drie op grote kunstenaars: Anne Teresa De Keersmaeker, Alain Platel en Wim Vandekeybus. Dat maakt hen echter ook kwetsbaar, want die kunstenaars kunnen ook wegvallen. Zo zijn er trouwens nog andere.
De tijd die er nu is, zal op artistiek vlak in de sector goed gebruikt moeten worden om te bekijken hoe het verder kan evolueren. Het is niet negatief even een adempauze in te lassen voor het jonge talent; niet zozeer voor de grote spelers, want die zijn onbetwistbaar goed. We geven Anne Teresa De Keersmaeker structureel 1,5 miljoen euro. Daar is inderdaad in deze ronde niet veel bij gekomen, maar voor een dansgezelschap is dat bedrag een heel belangrijke blijk van waardering. Hetzelfde geldt voor Les Ballets C. de la B. en Ultima Vez. Het kan echter niet blijven stijgen.
Ik hoef daar geen politieke uitspraken over te doen. In de beoordelingsronde van juni 2007 zal wel tot uiting komen dat er vanaf 2008 en 2009 een nieuwe impuls zal komen in de dans. Daar ben ik absoluut niet pessimistisch over.
De zaak-Flagey kan ik naar aanleiding van de vraag van de heer De Clerck niet helemaal analyseren. Wel kan ik enkele dingen rechtzetten. De start van het co-communautaire tijdperk van Flagey heeft ongetwijfeld meer tijd gevergd dan ik wilde. Die start is nu pas twee maanden geleden, en het is dus te vroeg om te evalueren.
Op het einde van dit jaar moeten we evenwel een grondige evaluatie maken, al was het maar omdat we dan in een andere periode stappen, de periode van het Kunstendecreet, ook al zullen ze daar niet voor 100 percent onder vallen. We laten zeker heel de beoordelingsprocedure lopen, maar het is net zoals met de structurele steun die we aan het PSK hebben gegeven. Die middelen vallen niet formeel onder het decreet maar worden nominatim gegeven. Zo zullen we het wellicht ook hier niet in toepassing van het decreet doen, maar eveneens nominatim, en dat om juridisch redenen, zolang de Grondwet niet aangepast is. Hoe we dit moeten voorbereiden en hoe zo´n co-communautair beheer en de overdracht van de federale culturele gemeenschappen naar de gemeenschappen moet gebeuren, is maatwerk.
Het verhaal van het PSK zit nog duidelijk in mijn hoofd. Het gaat over werkingsmiddelen die eenmalig moeten worden overgedragen en worden beheerd door de twee gemeenschappen. Ook moeten er extra impulsen komen van de twee gemeenschappen voor wat de culturele activiteiten betreft. Ik zie dat allemaal wel zitten. De Munt is een heel ander verhaal. Ook het Nationaal Orkest is een ander. De wetenschappelijke instellingen zoals de musea voor kunst en geschiedenis of de koninklijke musea voor schone kunsten hebben weer een heel andere invulling nodig. Ik wil alles graag bespreken, maar ik denk dat het beter is om alles eerst rustig voor te bereiden in een werkgroep. Het is niet nodig om op jacht te gaan met de fanfare op kop.
De heer Stefaan De Clerck: Ik denk inderdaad dat we het debat in stilte en wijsheid moeten voorbereiden. We kunnen dan beslissen of we opteren voor het co-communautaire of voor een driehoek.
We bezitten een heel goede dansscene. We staan wereldwijd bekend voor onze hedendaagse dans. Internationale dansgezelschappen hebben nood aan een internationale scene. De federale culturele instellingen bieden een goed podium met internationale uitstraling. Dat Rosas bij de Munt zat, was mooi, want zo zat een Vlaams gezelschap met internationale allure bij een federale instelling. Dit mooie podium verdwijnt nu, maar daarom is het gezelschap verre van ten dode opgeschreven. Wel moeten we een integraal beleid ten aanzien van die mooie dansscene uitbouwen. We moeten de mensen van basiswerkingsmiddelen voorzien. Het bedrag waarvan sprake, 1,5 miljoen euro, is niet niets. Het is een mooi bedrag, wellicht een van de hoogste. Rosas wordt dus gerespecteerd.
De vraag is hoe er wordt omgegaan met de opleiding. PARTS bloeit en groeit verder. Ondertussen komen er heel veel jonge mensen uit die school en uit de omgeving ervan. Ze zwermen uit. Het is prachtig. De school hoort bij het gezelschap.
Een andere vraag betreft de residentie. Voor dans zijn er natuurlijk andere vereisten dan voor een multimediakunstenaar in een studio.
De integrale aanpak is voorwerp van een mooi debat, maar ook de media- en cultuurzender en de opnames zijn belangrijk. Producties door dergelijke gezelschappen zijn immers bij uitstek visuele spektakels. Op televisie kunnen ze prachtig zijn en de nieuwe technieken bieden ongelooflijke kansen voor het wereldwijd uitzenden van de opnames. Een mediabeleid is terzake dus ook relevant.
De dansspecialiteit vergt dus een integraal beleid, zowel op financieel vlak, als op vlak van de internationale contacten met televisiezenders en in verband met uitzendrechten, met internationale huizen en podia, met onderwijs en opleiding. Alles vormt één geheel. Ik hoop dat de Vlaamse Regering deze strategie kan blijven volgen, want we kunnen excellent zijn op dit vlak. Ik hoop dat Cultuur stuurt, maar dat de VRT, Onderwijs, Buitenlands Beleid en Toerisme meehelpen. De Vlaamse Regering moet voltallig en strategisch achter dit mooie product staan. Het past trouwens ook perfect in de culturele economie, maar dat debat zullen we nu niet aanvatten.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, ik ben het daar helemaal mee eens. Het wordt in een juiste context geplaatst.
Misschien was ik niet duidelijk genoeg, maar ook voor Rosas zal ik bekijken of samenwerking met andere Vlaamse kunstinstellingen mogelijk is. Of die samenwerking zich zal situeren in Brussel, Antwerpen, Gent of misschien wel in Brugge, wil ik graag bekijken. We hebben grote instellingen waarbinnen een goede synergie met Rosas een stuk van de problemen zou oplossen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.