Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 09/02/2006
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de contingentering van het aantal artsen
Vraag om uitleg van de heer Erik Matthijs tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de verhoging van het aantal artsen toegelaten tot het beroep en de gevolgen hiervan voor de toelatingsproef
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, bij het nalezen van mijn interpellatie maakte ik me de bedenking dat een van de eerste vragen die ik in deze legislatuur in deze commissie heb gesteld, over hetzelfde thema ging. Ik meen een pertinente reden te hebben om dit onderwerp weer aan bod te laten komen. Er staat trouwens ook een belangrijke passus over in het Vlaams regeerakkoord.
Mijnheer de minister, ik weet dat u dit dossier beter dan wie ook kent. Voor degenen bij wie dat niet het geval is, zal ik de situatie kort schetsen. In de jaren negentig stelden we vast dat er in België een zeer uitgebreid medisch korps bestaat. In het Brusselse Gewest is er 1 arts per 200 inwoners, in het Waalse Gewest 1 arts per 300 inwoners en in Vlaanderen 1 arts per 400 inwoners. Op zich zou men kunnen zeggen dat dit goed is voor het gezondheidsbeleid. Toch heeft dat een grote impact op het budget. Er werden steeds meer vragen gesteld over het voorschrijfgedrag, de betaalbaarheid, enzovoort. Dat is ook de reden waarom de federale overheid een beperking heeft ingesteld op het aantal RIZIV-nummers.
Ondertussen gaat het niet meer alleen over de artsen. We hebben in deze commissie ook al meer dan eens gediscussieerd over het probleem van bijvoorbeeld de kinesisten. Dat is echter een ander paar mouwen.
De contingentering werd vastgelegd op 700 kandidaat-geneesheren per jaar die nog mogen afstuderen in België. Daarbij werden dan nog eens twee verdeelsleutels gehanteerd. Van dit aantal mogen er 60 percent worden ingevuld door Vlaanderen en 40 percent door de Franse Gemeenschap. Binnen deze verdeling moet er daarenboven een verhouding van 43 percent huisartsen en 57 specialisten worden bereikt.
De N-VA-fractie heeft steeds benadrukt, ook tijdens de vorige legislatuur, dat er buiten de lineaire verdeling geen rekening werd gehouden met de beginsituatie, namelijk het aantal artsen bij het begin van de jaren negentig.
Vrij snel werd duidelijk dat Vlaanderen die contigentering niet alleen zou naleven, maar ook iets zou ondernemen om de instroom van het aantal startende studenten in de geneeskunde te beperken. Ik verwijs naar het instellen van een inschrijvingsexamen, waarover in deze commissie zware discussies zijn gevoerd. Franstalig België heeft dat initiatief volgens mij niet genomen. Iedereen moet daarin maar zijn verantwoordelijkheid nemen.
De verdeling van het aantal artsen wordt nu losgelaten, en de lat wordt hoger gelegd. Zo zou de federale ministerraad op 9 juli 2005 hebben besloten om het aantal artsen voor 2011 vast te leggen op 700 en het in 2012 nog eens te verhogen tot 833. Het gaat dus om een verhoging met 133 eenheden. Daarnaast zou er in 2013 nog eens een verhoging worden toegestaan.
Er wordt nog steeds een 60/40-verhouding tussen Vlaanderen en de Franse Gemeenschap gehanteerd. Voor Vlaanderen betekent dit concreet 420 artsen in 2011 en 500 in 2012. Wat de volgende jaren zullen brengen, zal afhangen van de nieuwe beslissingen.
De federale regering zei toen ook dat ze de bedoeling had te garanderen dat elke afgestudeerde arts een plaats zou vinden. Ik vraag me dan wel af of dit strookt met het oorspronkelijke uitgangspunt. Daarin wordt bepaald hoeveel artsen er nodig zijn. Nu zeggen dat elke afgestudeerde arts plaats zal hebben, is daar niet compatibel mee. De Franse Gemeenschap heeft geen ingangsexamens georganiseerd. Een slecht mens zou wel eens kunnen denken dat die aanpassing er is om het teveel aan afgestudeerden op te vangen. Dat debat moet echter in het federale parlement maar worden gevoerd.
Mijnheer de minister, we willen op de voet volgen wat in de toekomst staat te gebeuren. We willen een goed uitgebouwd medisch zorgaanbod in Vlaanderen garanderen. In hoeverre werd de Vlaamse Regering ge?nformeerd of betrokken bij de beslissing om het contingent te verhogen? Heeft de Vlaamse Regering daarvoor ook argumenten ingebracht? Is deze verhoging noodzakelijk, of werd ze getroffen om iedereen aan een baan en een RIZIV-nummer te helpen? Welke criteria werden daarbij gehanteerd? Wordt de scheeftrekking inzake het aantal studenten hiermee rechtgetrokken, of wordt ze geregulariseerd?
In het Vlaams regeerakkoord staat dat we deze problematiek op de voet wensen te volgen. Hoe gebeurt dat en op welke manier wordt er informatie uitgewisseld? Voert de Vlaamse Regering daar zelf onderzoek over uit? Worden bepaalde instanties bevraagd om te weten of de optimale medische zorg in Vlaanderen wordt gegarandeerd? Hebt u de meest recente cijfers van de uitstroom bij de artsenopleiding in de Vlaamse Gemeenschap? Indien ja, kunt u dan de opdeling tussen artsen en specialisten geven?
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, ook ik verwijs naar het regeerakkoord, waarin staat dat de Vlaamse Regering de evolutie van het aantal artsen en de toelatingsproef op de voet zal volgen.
Mijnheer de minister, we hebben vernomen dat de planningscommissie voor het Medisch Aanbod unaniem een verhoging van het aantal artsen in Vlaanderen en Wallonië vraagt. Momenteel mogen er jaarlijks 420 Vlaamse artsen in het beroep stappen. In 2013 zouden er 615 worden toegelaten. In het hele land bedraagt dat aantal dan 1025. De redenen voor de verhoging zijn de vervrouwelijking van het beroep, wat meer deeltijds werken impliceert, en de vergrijzing van de bevolking.
De aantrekkelijkheid van het beroep van huisarts vermindert steeds meer. Dit weekend heb ik vernomen dat steeds meer Franstalige huisartsen zich in de Rand rond Brussel vestigen. Dat brengt problemen met zich mee. Dat wijst er ook op dat steeds minder mensen gemotiveerd zijn om het beroep uit te oefenen. Nochtans is de huisarts van essentieel belang bij de medische verzorging.
In september 2006 zal minister Demotte beslissen of hij ingaat op de aanbevelingen van de planningscommissie. Normaal gezien wordt het advies gevolgd. Aangezien er meer artsen tot het beroep worden toegelaten, kunnen meer studenten aan de studie beginnen. De toelatingsproef, die in 1997 werd ingesteld, zorgt ervoor dat het maximumaantal artsen dat een RIZIV-nummer krijgt, niet wordt overschreden.
Mijnheer de minister, zult u op basis van die substantiële verhoging in 2013 wijzigingen aanbrengen aan de toelatingsproef voor artsen en tandartsen na de humaniora? Dat is vroeger ook al gebeurd. Voorheen moest men 24 op 40 halen en 12 op 20 voor elke proef afzonderlijk. De limiet werd later verlaagd. In 2006 starten de kandidaat-artsen die, normaal gezien, in 2013 afstuderen.
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik sluit me graag aan bij de interpellatie van de heer Van Dijck en de vraag om uitleg van de heer Matthijs. Een paar maanden geleden zijn de kinesisten op straat gekomen. Ze waren bezorgd over het voorbehouden van RIZIV-nummers. We stellen daar hetzelfde patroon vast. Niet wij, maar de Waalse politici maken dat het een communautair dossier wordt, door enkel naar Waalse belangen te kijken. Ze willen dat daarvoor een federale regeling wordt getroffen, ongeacht de gevolgen voor Vlaanderen.
We kennen het verhaal om na 4 jaar opleiding tot kinesist een toelatingsproef te organiseren om te bepalen wie een RIZIV-nummer krijgt. Daar zit eigenlijk het grote verschil tussen Vlaanderen en Wallonië. Daarom dringen we aan op een defederalisering.
Mijnheer de minister, waarover hebt u reeds gecommuniceerd met de studenten en met de federale ministers, zowel toen over de kine-opleiding als nu over de artsenopleiding? Wat hebt u toen gedaan, en wat doet u nu voor de studenten? Ik herhaal dat we pleiten voor de defederalisering van die aspecten van het onderwijs. Ik maak hier een vergelijking met wat we enkele maanden geleden hebben meegemaakt met de kine-opleiding, maar mijn vraag gaat nu specifiek over de artsenopleiding.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, collega´s, de Vlaamse Regering is inderdaad op de hoogte van de beslissing van de federale overheid om het contingent op te trekken. Behalve de beslissing van de federale ministerraad van 9 juli 2005 over een verhoging van het aantal kandidaten voor 2012, is er ook het voorstel van de planningscommissie Medisch Aanbod om voor 2013 het contingent verder op te trekken tot 1025. Rekening houdend met de verdeelsleutel betekent dit dat in 2013 maximaal 615 Vlaamse artsen een RIZIV-nummer toegewezen zouden krijgen.
Ik zeg dit in de voorwaardelijke wijs omdat het maar een voorstel is van de planningscommissie, en geen definitief besluit. Zelfs als deze aanzienlijke verhoging van het contingent definitief zou worden vastgesteld, hoeft dat eigenlijk niet tot wijzigingen in onze toelatingsproef te leiden.
U vroeg of de Vlaamse overheid daar enige inspraak in heeft gehad. Dit is een exclusief federale bevoegdheid, maar de Vlaamse Gemeenschap is door een niet-stemgerechtigd lid vertegenwoordigd in de planningscommissie, die, zoals de naam het aangeeft, op basis van grondige studie de federale overheid adviseert over het in de toekomst noodzakelijke aantal medische beroepsbeoefenaars.
Verder vroeg u of de verhoging noodzakelijk is en of er objectieve criteria voor zijn. Ik ga ervan uit dat de planningscommissie, die unaniem beslist heeft een advies te geven, en de federale overheid wel degelijk rekening houden met objectieve factoren. Er is inderdaad sprake van de evolutie van de arbeidstijd, de demografie en de vergrijzing van de bevolking. Ik ga er dus van uit dat ze hun werk doen en de noden objectief inschatten.
We hebben geruime tijd geleden in Vlaanderen ook inzake onderwijs onze conclusies getrokken door een toelatingsproef te organiseren. Recent heeft de Franse Gemeenschap dan ook maatregelen genomen op het vlak van onderwijs, niet met een toelatingsproef voor de studies, maar met een selectie na het eerste jaar.
Uit het voorgaande mag blijken dat we dit opvolgen. Er zit een vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering zonder stemrecht in de planningscommissie Medisch Aanbod. Natuurlijk volgt ook de examencommissie van de toelatingsproef voor arts en tandarts de evolutie van de contingentering.
Ik laat u cijfergegevens bezorgen. Als we abstractie maken van het jaar 1997, dat in feite een proefjaar was, dan merkt u dat niet alleen het aantal deelnemers aan de proef maar ook het aantal geslaagden en het aantal inschrijvingen in het eerste jaar van de geneeskunde elk jaar toenemen. Na een periode, tot en met 2002, waarin het aantal eerstejaars vrij dicht bij het cijfer van het contingent aanleunde, wat leidde tot een versoepeling van de slaagvoorwaarden voor de toelatingsproef, kennen we sinds 2003 een grote stijging van het aantal deelnemers aan de toelatingsproef en het aantal inschrijvingen in het eerste jaar.
Op basis van de slaagcijfers in de voorbije jaren kunnen we verwachten dat er ook voor Vlaanderen in 2013 weinig of geen overschot zal zijn, ook niet op het uitgebreide contingent. Als de belangstelling voor de studies geneeskunde verder blijft stijgen, verwacht ik al helemaal niet dat er beroepsplaatsen open zullen blijven en zullen we ons eventueel zelfs moeten beraden over een striktere beperking van de instroom in de opleiding.
In de cijfergegevens kunt u zien dat het aantal ingeschrevenen in 1997 nog hoog lag, daarna is beginnen dalen en vanaf 2002 opnieuw sterk is beginnen stijgen. Het aantal geslaagden in de toelatingsproef lag in 2005 eigenlijk een heel stuk boven de cijfers van 1999, 2000 en 2001. Deze gegevens laten ook zien dat we, ook met de voorstellen van de planningscommissie, niet noodzakelijk een versoepeling moeten doorvoeren. We zullen integendeel misschien nog te veel mensen laten slagen in verhouding tot het versoepelde contingent.
Ik heb ter zake nog geen beslissingen genomen. Een en ander wordt nog verder besproken en geëvalueerd.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal deze cijfers met veel aandacht bekijken. Ik begrijp dat de beperking die we zelf stellen door middel van het toelatingsexamen op korte termijn niet tot problemen leidt, maar mag ik uit uw woorden ook begrijpen dat we de evolutie daarvan op voldoende wijze blijven volgen en kunnen blijven volgen? Of is het veeleer uw aanvoelen dat de informatie onvoldoende doorstroomt?
Minister Frank Vandenbroucke: Ik denk dat ik het voldoende volg, als dat is wat u bedoelt.
De heer Kris Van Dijck: Ik wist bijvoorbeeld niet dat ook een vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschap in de planningscommissie zit.
Minister Frank Vandenbroucke: We volgen het inderdaad voldoende. De spontane stijging van het aantal ge?nteresseerden is geen fenomeen waaruit we moeten besluiten dat we nu met een informatiecampagne moeten beginnen. Het laatste woord is daar echter nog niet over gezegd. Als zich nieuwe evoluties voordoen, dan moeten we ons beleid bijstellen. Op dit ogenblik zie ik daar echter geen reden toe.
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Dit was een duidelijk antwoord, mijnheer de minister. Ik onthoud dat u de zaak op de voet volgt en dat Vlaanderen nog op koers zit.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Marginet werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.