Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 30/06/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de jeugdverblijven en jeugdkampeerterreinen
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Schauvliege tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de jeugdverblijven en jeugdkampeerterreinen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Deze zomer zullen weer honderdduizenden jongeren op kamp vertrekken. Het jeugdtoerisme zit in de lift. Het gaat dan over jeugdverblijfscentra, kampeerterreinen en soms jeugdlokalen. In Vlaanderen blijkt er op dat vlak een schaarste te bestaan. Jeugdbewegingen moeten steeds vroeger op zoek gaan naar een kampplaats. Elk jaar worden plaatsen opgedoekt of stoppen uitbaters. Dat is jammer, want voor de jeugdwerking is op kamp gaan het hoogtepunt van het jaar.
Van de bestaande jeugdverblijfscentra, jeugdlokalen en kampplaatsen blijkt 45 percent zonevreemd te zijn. In een omzendbrief van 22 september 1998 heeft de toenmalige minister gevraagd om dit planologisch op te lossen via een sectoraal BPA. Dat blijkt op veel plaatsen niet gebeurd te zijn.
Voor inplanting van nieuwe jeugdverblijven en kampplaatsen is er weinig ruimte. Vaak kan dat alleen in woon- of recreatiegebied of verblijfsrecreatie. De provinciale structuurplannen geven aan dat enkel Limburg en West-Vlaanderen een eigen visie hebben ontwikkeld inzake jeugdtoerisme en -infrastructuur. Dat is heel weinig.
Bovendien spelen omgevingsfactoren een belangrijke rol. Bos, natuur en zwemvijvers in de omgeving van een kampplaats of jeugdverblijf zijn een meerwaarde. Als we kampplaatsen alleen in woongebieden plaatsen, dan krijgt de jeugd weinig kans om in de natuur op ontdekking te gaan. Kampplaatsen verdwijnen en jeugdbewegingen hebben moeite om die te vinden. Om in aanmerking te komen voor subsidies, moet men trouwens een geldige vergunning hebben.
Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot zonevreemde jeugdinfrastructuur en jeugdkampplaatsen? Hebt u een zicht op de sectorale BPA's die zijn goedgekeurd? Is er momenteel voldoende duidelijkheid en rechtszekerheid voor zonevreemde jeugdinfrastructuur en jeugdkampplaatsen? Hoeveel ruimte is er nog voorhanden voor nieuwe inplanting van jeugdverblijven? Volstaat dit? Werd in het RSV voldoende visie ontwikkeld op jeugdverblijfstoerisme? Over welke instrumenten beschikt u om die problemen op te lossen? Hebt u hierover reeds overleg gepleegd met de minister van Jeugd en de minister van Toerisme? Wat is het resultaat daarvan?
Bij het tot stand komen van structuurplannen wordt de jeugdsector heel weinig betrokken. Op welke manier kan de jeugdsector meer worden betrokken bij de verschillende planningsprocessen?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Als gewezen scoutsleider is het probleem mij niet onbekend. Ik verwijs naar het debat in deze commissie, dat heeft geleid tot de resolutie van 14 december 2000, die was ondertekend door de heren Coens, Wille, Tobback en Lauwers en mevrouw Vertriest. We hebben toen voor het eerst de discussie gevoerd over jeugd, kinderen en ruimtelijke ordening. Dat heeft geleid tot veel overleg, dat we zelf op gang hebben gebracht.
Het thema van de jeugdinfrastructuur, waaronder de jeugdverblijven en de jeugdkampeerterreinen, werd op dit overleg meermaals besproken. Ook andere thema's die kinderen en jongeren aanbelangen, kwamen daarbij aan bod. Zo is tijdens dit overleg het probleem van het medegebruik van de publieke ruimte herhaaldelijk aan bod gekomen.
In toepassing van het subsidiariteitsprincipe spreekt het voor zich dat de problematiek inzake jeugdinfrastructuur in essentie een oplossing behoeft op het lokale niveau, en niet op het niveau van het Vlaamse Gewest. Het behoort immers tot de bevoegdheid en de autonomie van de gemeente de woon- en leefstructuur en het lokale ruimtelijk beleid inzake recreatie uit te werken. De bevoegdheid van het Vlaamse Gewest beperkt zich tot de toets aan de opties van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. We hebben ook een verantwoordelijkheid tot sensibilisering van de lokale besturen om zich deze problemen aan te trekken.
Er bestaat geen inventaris inzake jeugdinfrastructuur bij Ruimtelijke Ordening. In het kader van de subsidiariteit is dit geen taak voor de administratie. Het lijkt me verstandig dat bijvoorbeeld jeugdinfrastructuur wordt geïnventariseerd binnen Toerisme Vlaanderen of bij de afdeling Jeugd en Sport van minister Anciaux, of in overleg met beide. Daarover bestaat wel wat informatie. Ik verwijs naar de bestaande erkenningsprocedures en vooral de subsidiëringsmogelijkheden in functie van 'Toerisme voor Allen' en van jeugdverblijfscentra. Het moet mogelijk zijn om dit in databanken op te nemen, conform het Centraal Referentie Adressen Bestand van het OC GIS-Vlaanderen. Daar is een koppeling met de digitaal beschikbare plannen mogelijk.
Een gebouw, een infrastructuur of het gebruik ervan is zonevreemd indien de oprichting, de aanleg of het gebruik ervan niet in overeenstemming is met de op betreffende locatie van toepassing zijnde verordenende bestemmingsvoorschriften inherent aan de plannen van aanleg. Abstractie makend van de geldende bestemming en de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften is het belangrijk te weten of het gebouw of de infrastructuur al dan niet vergund is. Ik probeer een onderscheid te maken tussen niet-vergunde gebouwen en vergunde gebouwen die zonevreemd zijn. Tot mijn grote spijt zijn er nogal wat jeugd- en sportlokalen in de sector van de recreatie die zonevreemd en ook niet vergund zijn. Bij regularisatieoperaties stelt dit ons voor nogal wat problemen en heisa met lokale besturen.
Voor zover er geen gebouw of infrastructuur is aangelegd en de grond gewoonlijk gebruikt wordt voor de functie zoals voorzien op een verordenend plan is er sprake van toelaatbaar recreatief medegebruik. Dat gaat over een tentenkamp met tijdelijke faciliteiten in een zonevreemde bestemming voor recreatie. In Vlaanderen is dat geregeld met het decreet dat ondertussen is goedgekeurd op 22 april 2005.
Voor de zonevreemde infrastructuur waarvoor de notie van medegebruik niet geldt, kan de gemeente een BPA opstellen. Dat gebeurt in het kader van de omzendbrief RO 98/05 betreffende het bijzonder plan van aanleg voor zonevreemde terreinen en gebouwen voor sport , recreatie- en jeugdactiviteiten. Daarin worden alle modaliteiten bepaald om een dergelijk BPA tot stand te brengen.
Het is duidelijk dat het niet mogelijk en niet zinvol is om vanuit Ruimtelijke Ordening een maximale ruimte-inname voor jeugdverblijfscentra en jeugdkampterreinen vast te leggen. Op een of andere manier kan worden uitgerekend wat de beschikbare voorraad is, zoals we dat hebben gedaan voor motorcross- en golfterreinen. De tijdelijke terreinen zijn definitief geregeld door het decreet recreatief medegebruik. De permanente terreinen moeten worden geregeld door de gemeenten en de provincies. De provincies West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg zijn bijvoorbeeld heel actief in de recreatie. Voor Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant kan ik dat niet meteen inschatten.
Het RSV gaat in op de ontwikkelingsmogelijkheden voor toeristisch-recreatieve infrastructuur in het buitengebied. Ik citeer uit bladzijde 416 van de bijbel van het RSV: 'Het is de bedoeling de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te garanderen, zonder het functioneren van de structuurbepalende functies van het buitengebied, landbouw, natuur, bos, wonen en werken aan te tasten. Op deze wijze blijft het buitengebied gevrijwaard voor haar structuurbepalende functies en wordt versnippering door bebouwing en toeristisch-recreatieve infrastructuren tegengegaan. Een aantal verzorgende activiteiten, zoals een kwaliteitsvol logiesaanbod, wordt hierbij het best geconcentreerd in de kernen van het buitengebied.'
Het RSV gaat ervan uit dat de kernen de beste uitgangsposities zijn voor het verkennen van het buitengebied. In mijn gemeente is een schitterend chirolokaal dat grenst aan het gemeentepark. We zijn nu een nieuw scoutslokaal aan het bouwen in een speelbos, waarvan we via een BPA het gewestplan hebben moeten invullen. Op lokaal niveau zijn er nogal wat mogelijkheden om planningsinitiatieven te nemen en goed te keuren. Het is heel belangrijk dat gemeentebesturen heel veel aandacht besteden aan jeugdinfrastructuur bij het tot stand komen van de GRUP's of bij het opstellen van sectorale BPA's.
Vandaag zijn er 40 BPA's in toepassing van de omzendbrief RO 98/05 goedgekeurd. In 7 gemeenten werd door de gemeenteraad een dergelijk BPA definitief vastgesteld en ter beslissing overgemaakt. 41 andere gemeenten zijn met de opmaak van een dergelijk BPA gestart. De gemeenten die het goed menen met hun jeugdinfrastructuur en met hun jeugdbewegingen, zorgen voor sectorale BPA's. Ik heb daar in mijn gemeente voor gezorgd. Het gaat als vanzelf om een dergelijk BPA uit te werken en goed te keuren. Het vergt alleen politieke aandacht om eraan te beginnen.
Het is belangrijk dat we de gemeenten sensibiliseren. Als antwoord op de resolutie van 2000 inzake jeugdinfrastructuur en aandacht voor kinderen en jongeren, proberen we om gemeenten maximaal te stimuleren om bij de gewestelijke ruimtelijke structuurplannen in contact te treden met een jeugdraad en een gezinsraad om te overleggen over de ruimtelijke behoeften van die sector.
De heer Daems wees er bij de vorige vraag op dat motorcrossterreinen via provinciale ruimtelijke structuurplannen moeten gebeuren. Het spreekt vanzelf dat als er in de buurt wordt gekomen van belangrijke natuurgebieden of VEN-waardige gebieden, er altijd moet worden gewerkt via gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. De planafweging moet dan immers op een hoger niveau gebeuren.
Minister Anciaux stelt in zijn nota 'Op kamp gaan' dat het jeugdbeleid een integrale benadering behoeft. Hij voorziet hiervoor in overleg met andere beleidsvelden. Naar verluidt maakt de afdeling Jeugd en Sport momenteel werk van de voorbereiding van het Jeugdbeleidsplan dat tegen het einde van dit jaar aan dit parlement wordt voorgelegd. Mijn administratie heeft me gemeld dat de minister van Jeugd op korte termijn de bedoeling heeft om zijn collega-ministers te contacteren. Het thema staat dus op de agenda. Het spreekt vanzelf dat ik dat moment zal aangrijpen om de problematiek van de jeugdinfrastructuur te bespreken.
Inmiddels heb ik het initiatief genomen om de jeugdsector te betrekken bij de opmaak van het RSV 2020. Een aantal mensen die in die sector actief zijn, zijn bijzonder goed op de hoogte van de ruimtelijke planning. We kunnen hier werkelijk naar een win-winsituatie gaan. In het bijzonder zullen we het 'Platform Groene Ruimte' van het Steunpunt Jeugd op de hoogte houden van de voortgang van de processen in de verschillende buitengebiedregio's. We beschouwen de jeugd dus als een medegebruiker en als een partner in het planningsproces.
In mijn gemeente heb ik voor één BPA verschrikkelijke herrie gehad met een bepaalde partij, omdat we in een speelbos een jeugdlokaal wilden bouwen. Ondertussen beseft gelukkig iedereen dat de jeugd er niet is om bossen te vernietigen, maar dat de jeugd de eerste is om bossen mee te beschermen en te onderhouden.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. De resolutie van 2000 was me al bekend. De problemen worden er wel in benoemd, maar echte oplossingen worden niet aangereikt.
Ik hoor u graag verwijzen naar de gemeentelijke autonomie. We stellen echter vast dat gemeenten niet altijd geneigd zijn om echt iets te doen aan jeugdverblijfscentra of infrastructuur. Het klopt dat een gemeente graag zorgt voor een jeugdlokaal waar de eigen jeugd iets aan heeft. De gemeenten staan echter niet te springen om een sectoraal BPA op te maken voor een jeugdverblijfplaats, want daar komt jeugd van heel Vlaanderen naartoe. Gemeenten zijn niet geneigd om prioriteit te geven aan jeugdverblijfscentra, en zo ontstaat er een schaarste.
Hetzelfde geldt voor de provincies. U zei zelf dat enkel in West-Vlaanderen en in Limburg specifiek iets werd gedaan voor het jeugdtoerisme.
Hetzelfde geldt trouwens ook voor het RSV. Daarin wordt wel algemeen gesproken over recreatie en toerisme, maar aan de recreatie en het toerisme door de jeugd wordt heel weinig aandacht besteed.
Ik ben blij dat u van plan bent om de zaken van nabij op te volgen en dat u mijn bekommernissen deelt.
Minister Dirk Van Mechelen: Het is inderdaad heel belangrijk dat de provincies de coördinerende rol op zich nemen. Dat is logisch in het licht van de subsidiariteit. West Vlaanderen en Limburg zijn heel actief op dit vlak, want die provincies zien in het toerisme ook een economische opportuniteit. Bij mijn weten werkt ook de provincie Antwerpen hieraan. Misschien is het nuttig dat we een schrijven richten tot de bestendige deputaties waarin we hun bijzondere aandacht voor de kwestie vragen. Het essentiële probleem is dat de ruimtebalans met betrekking tot recreatie zo goed als uitgeput is. In het kader van het RSV 2020 moeten we onderzoeken welke ruimte we kunnen reserveren. We moeten daarbij geen minimum of maximum bepalen, maar we moeten zorgen voor voldoende ruimte voor de aanleg van dergelijke terreinen.
Mevrouw Joke Schauvliege: We merken dat bij toerisme en recreatie meer aandacht wordt besteed aan zaken die meer opbrengen. Op het platteland zal men een gastenkamer voor een gezin verkiezen boven een kampplaats voor de jeugd, want daaraan valt minder te verdienen. Op die manier komt het toerisme door jeugdbewegingen en -verenigingen echt in het gedrang. Misschien moet worden gedacht aan een opsplitsing tussen jeugdtoerisme en ander toerisme.
De heer Karlos Callens: De minister maakte er allusie op dat de minister van Jeugd aan deze zaak werkt. Alle gemeenten die een jeugdwerkbeleidsplan opstellen en dus centen ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap, moeten sinds vorig jaar ook een inventaris opstellen van hun lokalen en kampen. Ik raad u aan om de bevoegde minister te vragen welke reacties hij al heeft gekregen van de gemeenten.
Minister Dirk Van Mechelen: Mevrouw Schauvliege, ik weet niet of u beschikt over de tekst 'Op kamp gaan'? Daarin staat als een van de strategische en operationele doelstellingen ingeschreven: 'De Vlaamse overheid stimuleert en ondersteunt een groei en het kwalitatieve aanbod van verblijfsmogelijkheden waarbij kwantiteit en diversiteit van dit aanbod beantwoorden aan de hedendaagse en toekomstige behoefte van jeugd en jeugdwerk.' Aan de bespreking van deze nota zullen andermaal ruimtelijke consequenties worden verbonden.
De voorzitter: Het incident is gesloten.