Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 30/06/2005
Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over locaties voor permanente motorsportterreinen
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Decaluwe tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over locaties voor permanente motorsportterreinen.
De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, 3 weken geleden heb ik een vraag gesteld aan de minister van Sport, de heer Bert Anciaux, die daarop heeft geantwoord. Vandaag richt ik me met dezelfde vraag tot u als minister van Ruimtelijke Ordening.
In opdracht van de Vlaamse Regering hebben de provinciebesturen een aantal locaties aangeduid die in aanmerking zouden komen voor de inrichting van een permanent motorsportterrein met trainingsfaciliteiten voor gemotoriseerde sporten. Uit het antwoord van minister Anciaux blijkt dat?permanent´ niet?elke dag´ betekent. In ieder geval moet op die locatie de hoofdactiviteit daaruit bestaan.
Van die locaties, zoals voorgesteld door verschillende provinciebesturen in afspraak met de administratie in Brussel, zouden er definitieve locaties worden gekozen. De nu circulerende locaties zouden een afwijking moeten vragen van het RSV, zelfs van de provinciale structuurplannen, omdat ze in strijd zijn met bepalingen van de geldende BPA´s.
Er is geen co?rdinatie tussen de verschillende instanties, bijvoorbeeld de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie. Op een aantal plaatsen kan nog klei worden ontgonnen. Sommige bedrijven hebben daarvoor een exploitatievergunning die nog meer dan 15 jaar geldig is. Dat kan gemeentebesturen ongerust maken.
Ook afstandsregels moeten worden gerespecteerd. Als zo´n locatie op minder dan 500 meter van een woongebied ligt, zorgt dat voor problemen. Ik hoop dat u daarmee rekening houdt.
Mijnheer de minister, over welke materies is er overleg met de verschillende instanties bij de voorstelling van de locaties? Is men bijvoorbeeld op de hoogte van de natuurlijke rijkdommen? In welke mate is het noodzakelijk om het RSV en de provinciale structuurplannen te wijzigen? Als locaties nog de hele procedure van het RSV moeten doorlopen, dan zal er in de eerste 5 jaar geen milieuvergunning volgen voor een motorsportterrein. Zijn er locaties gepland in de huidige structuurplannen?
Welke timing gebruikt u voor de behandeling van de dossiers en de besluitvorming? In welke mate zijn de afstandsregels tegenover een aanpalend woongebied met landelijk karakter doorslaggevend bij de keuzebepaling? Plant u ook overleg met de motorsportfederatie?
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Ik sluit me aan bij de vraag van de heer Decaluwe. Mijnheer de minister, wordt er rekening gehouden met het draagvlak van de geselecteerde motorcrossterreinen? Dat wordt vaak afgetoetst in de gemeente zelf. Voor de terreinen die grenzen aan een provinciegrens, zoals het terrein in Balen, dat grenst aan de provincie Limburg, blijkt dat er zware tegenkanting is tegen de uitbreiding. In welke mate hebben de bestendige deputaties bij de selectie gekeken naar het draagvlak over de provinciegrenzen heen?
Mijnheer de minister, hoe wordt dit afgestemd op andere ruimtelijke plannen? Er zijn ook landinrichtingsprojecten. Het Hondapark van Balen grenst bijvoorbeeld aan het landinrichtingsproject Grote Nete, waar wandel- en fietsroutenetwerken worden uitgetekend. Het grenst ook aan een stiltegebied voor de biotoop van de nachtzwaluw en ligt op 400 meter van het habitatgebied van de bovenloop van de Grote Nete. We moeten dus niet enkel afstandsregels van woongebieden in acht nemen, maar ook van natuurgebieden, en zeker Europees beschermde natuurgebieden.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Ik sluit me aan bij deze vraag. De discussie over deze permanente circuits loopt niet van een leien dakje. Hoe verder van de provincie Limburg een terrein verwijderd is, hoe erger dat wordt. Ooit werd een ruimtelijk en ecologisch afwegingskader goedgekeurd over de nabijheid van bewoning en de mogelijkheid van bundeling met bestaande luidruchtige terreinen zoals wegen en industriegebieden.
Mijnheer de minister, wordt dat kader nog steeds aangehouden voor de beoordeling van terreinen? Het terrein van Balen zou niet conform het afwegingskader zijn. Denkt u eraan om de provincies waar minder behoefte is aan dat soort terreinen, te compenseren, en extra terreinen te plannen in andere provincies? Denkt u eraan om dergelijke terreinen te plannen in industriezones? In havengebieden zou dat goed kunnen tussen verstoorde en luidruchtige activiteiten. Werd er ook beslist over een uitdoofscenario voor terreinen die niet in dat kader passen, voor terreinen die vandaag zonder of met een gedeeltelijke vergunning werken?
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mevrouw Demeulenaere en ik hebben op 17 maart 2005 minister Anciaux over dit onderwerp ondervraagd. De vorige Vlaamse Regering heeft in 2002 een spreidingsplan en een zoekzonekaart uitgewerkt met inbegrip van een afwegingskader, om voor lawaaierige sportdisciplines voldoende ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden te creëren. Dat gebeurde met het oog op het realiseren van permanente en multifunctionele omlopen met trainingsfaciliteiten.
Mijnheer de minister, ik vroeg aan minister Anciaux hoever het stond met de ingediende voorstellen van locaties voor permanente omlopen en welke procedure uw kabinet en dat van minister Anciaux moesten volgen. Minister Anciaux antwoordde dat de Vlaamse Regering in haar vergadering van 4 februari 2005 een beslissing heeft goedgekeurd om de procedures die kunnen leiden tot de selectie van multifunctionele terreinen voor lawaaierige sporten terug op de sporen te krijgen. Dit voorstel werd ingediend door minister Anciaux en uzelf.
Het komt er dus op neer dat de Vlaamse Regering alle Vlaamse provincies opnieuw verzoekt om binnen de 2 maanden, vanaf begin april 2005, voorstellen voor locaties voor permanente omlopen met trainingsfaciliteiten in te dienen bij minister Anciaux of de reeds ingediende voorstellen te bevestigen. De provincies moesten 2 locaties meer voorstellen dan maximaal werd gepland in de afgesproken spreidingstabel.
De vijf Vlaamse provincies zouden momenteel gelijkaardige en gelijkwaardige dossiers ingediend moeten hebben. Mijnheer de minister, hebben alle provincies de nodige voorstellen voor die locaties ingediend en wat is het resultaat? Hebben reeds voorgestelde omlopen al een positief advies gekregen?
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Ik sluit me graag aan bij de vraag om uitleg. Als we voor de motorsport terreinen aanduiden, moeten we rekening houden met hinder voor woongebieden, mobiliteit, natuur, maar ook voor economie. We kunnen zeker geen arbeidsplaatsen verloren laten gaan. Als we een terrein hebben dat daaraan beantwoordt, zullen we veel mensen plezieren. Motorcrossliefhebbers, maar ook kleiduifschieters, moeten zich nu verplaatsen naar Frankrijk. Voor sommige mensen is dat heel ver van hun woonplaats.
Ik wil ook de nadruk leggen op de polyvalentie. Als we zo´n terrein vinden, is het belangrijk dat het kan worden gebruikt voor verschillende sporten.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: De Vlaamse Regering heeft op 4 februari 2005 beslist dat minister Anciaux en ikzelf de Vlaamse provincies zouden verzoeken voorstellen te formuleren voor locaties voor permanente terreinen met trainingsfaciliteiten voor luidruchtige sporten. Hierbij werd gevraagd om per provincie twee extra locaties voor te stellen om een voldoende breed aanbod te hebben om te selecteren.
In de regeringsbeslissing staat uitdrukkelijk:?met dien verstande dat wordt gevraagd per provincie twee locaties meer voor te stellen dan maximaal voorzien in de afgesproken spreidingstabel en bij de voorstellen een advies te voegen van het college van burgemeester en schepenen met betrekking tot de wenselijkheid van het te realiseren terrein op het grondgebied van haar gemeente´.
Als de Vlaamse Regering de provincies vraagt om terreinen voor te stellen en in de beslissing stelt dat de burgemeester en schepenen zich moeten uitspreken over de wenselijkheid, dan proberen we alle mogelijke voorzorgen te treffen om na te gaan of er een maatschappelijk draagvlak is.
Alle provincies hebben intussen voorstellen ingediend bij minister Anciaux. Op initiatief van minister Anciaux worden deze dossiers momenteel verder behandeld, wat impliceert dat de voorstellen worden gescreend door een technische werkgroep, die voor het eerst is samengekomen op 22 juni 2005, waarna ze worden besproken op een interkabinettenwerkgroep met het oog op verdere besluitvorming door de Vlaamse Regering.
Het voorwerp van deze vraag betreft dus een aangelegenheid die logischerwijze onder de bevoegdheid ressorteert van de minister van Sport. Nadat de selectie is gebeurd, spreekt het voor zich dat hij en ik zullen nagaan of dit ruimtelijk mogelijk is.
De verantwoordelijkheid om voldoende overleg te organiseren met de grondeigenaars en de besturen ligt in de eerste plaats bij de provincie die de desbetreffende locaties heeft voorgesteld. Als minister Anciaux aan de deputaties vraagt om terreinen voor te stellen, dan zullen ze nagaan of die lawaaierige sporten daar al of niet kunnen worden gerealiseerd. Het afwegingskader blijft een beslissing van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002.
Het RSV voorziet enkel in ontwikkelingsperspectieven voor activiteiten die gebruik maken van het buitengebied, maar er niet de structurerende activiteiten, zoals landbouw, natuur, bos, wonen en werken, uitmaken. Aldus zijn er in het RSV ontwikkelingsperspectieven uitgewerkt voor recreatie en toerisme, gemeenschaps- en nutsvoorzieningen, zoals afvalbeheer, waterzuivering, drinkwater- en energievoorziening, waterwinning en ontginning. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn er vandaag geen concrete locaties gepland voor die sporten, wat logisch is daar dit niet de finaliteit is van het RSV.
Dit geldt evenzeer voor de provinciale structuurplannen die in de eerste plaats afwegingselementen bevatten voor de lawaaisporten en bijgevolg dus evenmin gericht zijn op het aanduiden van concrete locaties. Enerzijds impliceert dit dat het in principe niet nodig zal zijn af te wijken van de structuurplannen. Anderzijds zullen de afwegingselementen die op provinciaal en Vlaams niveau zijn bepaald, toelaten de ingediende voorstellen te screenen en de uiteindelijk geselecteerde locaties terdege te motiveren. Het zal dus niet nodig zijn om het RSV aan te passen nadat locaties werden aangeduid. Het RSV biedt een voldoende ruim kader om tot afweging over te gaan.
Op basis van de uiteindelijk geselecteerde terreinen zal minister Anciaux me vragen om te overwegen om provinciale of gewestelijke RUP´s op te stellen.
Inzake uw vraag over de timing moet ik opnieuw verwijzen naar minister Anciaux, die bij monde van minister Van Brempt op 2 juni 2005 in de commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media uitdrukkelijk op die vraag heeft geantwoord. Het voornaamste is dat de werkzaamheden resoluut worden voortgezet. De technische werkgroep heeft een eerste keer vergaderd op 22 juni 2005. Het is belangrijk om in dit dossier een beslissing te nemen. In Vlaanderen wonen er nogal wat wereldkampioenen motorsport. Het is dus nodig om duidelijkheid te creëren over de trainingsfaciliteiten en omlopen die in aanmerking kunnen komen.
Ik deel de mening van de heer Decaluwe dat de afstand tot woongebieden een belangrijk criterium is bij de afweging van de te selecteren terreinen. Veel mensen gaan graag naar motorcross kijken, maar weinig mensen wonen graag naast een motorcrossterrein. Ik spreek uit ervaring.
De beslissing van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 verwijst expliciet naar de zogenaamde?zoekzonekaart voor gemotoriseerde sporten´, die onder meer dient te worden gehanteerd als selectiecriterium. In deze?zoekzonekaart´ is een afstand van 500 meter opgenomen ten opzichte van een woongebied met landelijk karakter.
Mijnheer Martens, bij mijn weten zijn er geen bepalingen over de afstand tot natuurgebieden, maar ik denk dat het Natuurdecreet soelaas kan bieden.
Ten opzichte van individuele woningen geldt het criterium van een minimale afstand van 75 meter. Dat is inderdaad minimaal. Vermits de Vlaremreglementering in rekening wordt gebracht, geldt in elk geval een verbod voor klasse 1-inrichtingen op minder dan 500 meter van een woongebied. Vermits deze regel niet geldt voor woongebieden met landelijk karakter, is diezelfde afstand wel opgenomen in de criteria voor de zoekzonekaart. We hebben in de zoekzonekaarten de regel voor de afstand tot woongebieden ook ge?mplementeerd voor woongebieden met landelijk karakter.
De sportbonden werden betrokken bij het overleg dat geresulteerd heeft in de beslissing van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002. Ik kan u verzekeren dat ze vragende partij zijn. Specifiek met betrekking tot de motorsportfederatie werd het overleg georganiseerd via een interdepartementale werkgroep waarvan twee motorsportfederaties, de Federatie voor Amateur Motorrijders en de Vlaamse Motorrijdersbond van België, deel uitmaken.
Abstractie makend van de werkzaamheden van de werkgroep sluit ik verder overleg met de motorsportfederatie, maar ook met de kleischuttersfederatie en andere, geenszins uit. Veel van die federaties vragen met aandrang om een regeling te krijgen via een provinciaal of gewestelijk RUP. Ze vragen zich immers af waar in godsnaam in Vlaanderen ze hun activiteiten nog mogen uitoefenen.
Zoals dat voor heel veel beleidsdomeinen het geval is, is een andere minister de trekkende minister. In dit geval gaat het om de minister van Sport. Uw nederige dienaar is dan de notaris uitvoerder die erover waakt dat een en ander gebeurt volgens de klassieke spelregels van de ruimtelijke ordening.
Voor wat de site van Balen betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Sannen. Het werd inmiddels gepubliceerd.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, eerst kreeg ik de indruk dat u me wou vertellen dat u met de hele zaak absoluut niets te maken hebt. Uit de rest van uw antwoord heb ik begrepen dat mijn indruk niet klopte. Ik ben me ervan bewust dat de minister van Sport de trekker is, maar ik begrijp niet hoe het kan dat provinciebesturen voorstellen doen die in strijd zijn met wat u hebt uiteengezet. De afstandsregels moeten worden gerespecteerd. Er worden zelfs zones voorgesteld waarvoor exploitatievergunningen werden gegeven. Hoe kan het dat dergelijke voorstellen van locaties die niet haalbaar zijn, toch circuleren?
Minister Dirk Van Mechelen: Om die reden heb ik twee extra locaties gevraagd.
De heer Carl Decaluwe: Alles moet dus worden bekeken binnen de zogenaamde atlas van de zoekzones. U bent het ook met me eens dat terreinen met een exploitatievergunning voor 15 jaar uitgesloten moeten worden. Kunt u tijdens de interkabinettenwerkgroep beslissen welke voorstellen niet langer bespreekbaar zijn? Nu blijft de onrust onder de mensen groeien.
U hebt in elk geval enige duidelijkheid verschaft met uw antwoord. Ik dank u daarvoor.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer Decaluwe, voor de gemotoriseerde sportterreinen geldt dat er heel wat procedures moeten worden doorlopen na een aankondiging. Minister Peeters heeft me deze week een brief geschreven met de vraag om een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op te starten voor een tweede brug in Temse. Ik zal antwoorden dat dat ondertussen is gebeurd, dat de minister van Ruimtelijke Ordening ingaat op de vraag van de minister van Openbare Werken, maar dat hij aan de minister van Leefmilieu vraagt om te onderzoeken of er een plan-MER of project-MER nodig is. Dergelijke aanpassingen vergen dermate belangrijke besluitvormingsprocessen dat een bevoegde vakminister wel een initiatief kan nemen, maar dat hij zich er ook bewust van moet zijn dat een brug of een weg of een motorsportterrein niet zomaar in het niets wordt aangelegd. Iedereen moet zich houden aan de ruimtelijke spelregels.
Gelet op het lawaaierige karakter van motorsportterreinen hebben we beslist om de afstand van 500 meter tot een woonzone in acht te nemen. De minimale afstand tot een individuele woning bedraagt 75 meter. Ik denk echter dat we niet anders zullen kunnen dan woningen op zo´n korte afstand te onteigenen.
Ik steun de trekkende minister en ik ben bereid om de processen te volgen, maar ik sta ook achter overleg en consensus. U vraagt hoe het mogelijk is dat een bestendige deputatie gebieden voorstelt waarvan we bij voorbaat weten dat ze niet in aanmerking komen. Van de provincie Antwerpen heb ik voorstellen gekregen waarover gemeentebesturen me zijn komen vertellen dat ze onaanvaardbaar zijn. Daarom bepaalt de nieuwe beslissing van de Vlaamse Regering dat er ook een advies moet zijn van het betrokken college van burgemeester en schepenen. Natuurlijk moeten we de knoop eens doorhakken en zullen we een aantal terreinen aanduiden, maar met respect voor alle spelregels.
Het is inderdaad de bedoeling dat de terreinen multifunctioneel zijn. Als we een terrein vinden, moet het worden gebruikt voor zo veel mogelijk lawaaierige sporten.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het lijkt me nuttig om de bijkomende locaties op te vragen bij de bestendige deputatie. Het is ook een goede zaak dat aan de colleges van burgemeester en schepenen om advies wordt gevraagd. Ik zou aanraden om ook de omliggende besturen bij de zaak te betrekken, want veel van dergelijke terreinen bevinden zich op een gemeente- of provinciegrens.
Het Natuurdecreet bepaalt inderdaad dat er ten aanzien van een aantal Europees beschermde natuurgebieden eerst een passende beoordeling moet worden gemaakt. Het zou natuurlijk spijtig zijn als de passende beoordeling helemaal op het einde van de besluitvormingsprocedure komt, want daardoor kunnen de enkele nog overblijvende geselecteerde terreinen per provincie nog afvallen. Dit soort beoordelingen moet heel vroeg in de besluitvorming worden opgenomen, op een ogenblik dat er nog kan worden gekozen tussen meerdere locaties en sites. Zo kunnen we voorkomen dat er finaal geen enkel motorcrossterrein overblijft. De verschillende bevoegde ministers zouden daartoe in een vroeg stadium bijeen moeten komen om te overleggen.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik ben het daar volledig mee eens. Als dat niet gebeurt, komen we immers sowieso bij de Raad van State uit.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik vind het toch vreemd dat u stelt dat het om een dossier van de minister van Sport gaat en dat u enkel nagaat of het voorgestelde plaatje past in het verhaal.
Helemaal in het begin werd een beslissing genomen waarbij onmiddellijk en formeel drie ministers waren betrokken. Het was wellicht een zeldzame keer.
Minister Dirk Van Mechelen: Voor alle duidelijkheid: de administratie afdeling Ruimtelijke Planning (ARP) maakt deel uit van de technische werkgroep.
U kunt mij natuurlijk morgen interpelleren over openbare werken, over jeugd of over sport, want ruimtelijke ordening heeft met alles te maken. Ik blijf beschikbaar voor de commissie.
De heer Rudi Daems: U antwoordde dat u zich zult houden aan het afwegingskader. Dat wil zeggen dat terreinen die er om een of andere reden niet in passen, niet zullen worden behouden. Ik weet dat de provincie Antwerpen geen extra locaties heeft voorgesteld. Ik zie knelpunten ontstaan bij een aantal voorstellen die de provincie wel heeft gedaan.
U hebt niet geantwoord op mijn vraag over het shoppen tussen provincies. Wordt daarover gepraat? Kan het dat terreinen worden overgeheveld van bijvoorbeeld West-Vlaanderen naar Oost-Vlaanderen? Ik merk dat het enthousiasme van de provincies voor de opmaak van een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan niet altijd even groot is. Bovendien vertelde u dat er ofwel een gewestelijk ofwel een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt gemaakt. Oorspronkelijk was het toch de bedoeling om te werken via een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan?
Ik heb evenmin antwoord gekregen op mijn vragen naar het onderzoeken van mogelijke locaties in industrie- en havengebieden en over het uitdoofscenario.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Het is een beslissing van 2002. Ik wil eindelijk een aantal terreinen aanduiden en operationaliseren. Of er dat 4 of 1 per provincie is, maakt niet uit. We voeren uit wat haalbaar is.
De minister van Sport moet afwegen waar de behoefte het grootst is. Als die in Limburg groter is dan in Antwerpen, en er kan in Limburg een terrein meer, en in Antwerpen een terrein minder komen, so what?
De heer Rudi Daems: Die afweging is net gebeurd op basis van een behoefteonderzoek. Volgens dat onderzoek komt er een bepaald aantal terreinen in Limburg en een ander aantal in West-Vlaanderen.
Minister Dirk Van Mechelen: Het gaat over 3 tot 4 terreinen. Als er 2 terreinen zijn in Antwerpen en 4 in Limburg, dan heb ik daar geen probleem mee.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: De heren Martens en Daems hebben gelijk. Als we de discussie aan de gang houden, dan zou het kunnen dat we over enkele jaren geen enkel terrein hebben. Als er 1 terrein is dat past, wacht dan niet tot u alle andere terreinen hebt bestudeerd. Keur het terrein goed, dan hebt u al de mensen gered die anders naar Frankrijk moeten. Dat zal dan een voorbeeld zijn waarnaar u kunt kijken om na te gaan of het wel functioneert.
De voorzitter: Het incident is gesloten.