Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 20/01/2004
Vraag om uitleg van de heer Etienne Van Vaerenbergh tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het Stedenfonds
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Vaerenbergh tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het Stedenfonds.
De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, we reageerden heel enthousiast toen we het ontwerp van decreet over de verdeling van het Gemeentefonds ontvingen. De verhoging van het Gemeentefonds was immers niet alleen substantieel, er was zelfs sprake van meer middelen dan oorspronkelijk voorzien. Uiteindelijk heeft de regering de zaak een beetje teruggeschroefd en sprak ze over een aanvulling.
Mijnheer de minister, u wist heel goed waarover het ging. In het verleden was er in verhouding tot de stijging van de lokale besturen, altijd een percentsgewijze verlaging van het Gemeentefonds. Nu is die weg. De oorspronkelijk grotere groei die u zelf had voorzien in het eerste voorontwerp van decreet, werd gedeeltelijk teruggeschroefd. Er is dus nog steeds sprake van een groei.
Ik ben een inwoner van een kleine gemeente. Ik hoor steeds opnieuw twee dingen. Aan de ene kant wordt altijd gevraagd om ervoor te zorgen dat de steden opnieuw leefbaar worden. Aan de andere kant wordt ook altijd beweerd dat Vlaanderen één grote stad is. Kleine gemeenten die deelnemen aan het Gemeentefonds, worden echter minder goed bedeeld dan de grotere steden.
Toen we in de commissie voor Financiën de daling van het Gemeentefonds bespraken, hebben we geprotesteerd. Ik vond de heisa over die lichte daling overtrokken.
Ik vond het verwonderlijk dat de Vlaamse regering die vermindering toepaste, terwijl ze bij andere zaken die ook in de belangstelling stonden, wel onmiddellijk met geld over de brug kon komen. Ik vond dat de Vlaamse regering niet in het Gemeentefonds had mogen snoeien.
Op een vergadering van de VVSG vernam ik onlangs dat het Stedenfonds zou verkleind worden. De bedoeling van mijn vraag is de Vlaamse regering te vragen op te houden met te morrelen aan het Stedenfonds en het Gemeentefonds. Ik vraag dat men de normale groei, die decretaal is vastgelegd, zou respecteren. Ik vraag ook aandacht voor de kreet van de kleine gemeenten die bijdragen in de welstand en de groei van de grote steden en gemeenten. Ik hoor altijd klagen dat de steden zoveel zorg moeten dragen voor alle omwonenden van de grote steden, maar ze vergeten dat we een substantieel deel van onze inkomsten mede afdragen voor de grootsteden langs het Gemeentefonds.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Uw vraag komt op een gouden moment, mijnheer Van Vaerenberg, nu ik vandaag lees over nieuwe initiatieven om aan de grootsteden nog meer middelen toe te kennen en waarbij in niet mis te verstane woorden wordt gezegd dat die moeten worden afgenomen van de kleinere steden en gemeenten. In even niet mis te verstane woorden wordt gezegd dat aan het stedenbeleid te weinig aandacht is besteed terwijl iedereen weet dat in deze laatste bestuursperiode zeer veel middelen naar de steden zijn gegaan en dat zowel het Stedenfonds als het Stadsvernieuwingsfonds belangrijke bijkomende instrumenten zijn om de steden, ook de grootsteden, hun verantwoordelijkheid te laten opnemen.
Bovendien merk ik met enige hilariteit dat één van de voorzitters van de VVSG mede-initiatiefnemer is om aan de twee grootsteden extra geld te geven. Ik kan me niet voorstellen dat dit een standpunt van de VVSG zou zijn, tenzij de vele bijkomende middelen voor de steden en gemeenten ergens anders zouden moeten worden gevonden. Het was een belangrijke keuze van de huidige Vlaamse regering, ook van mijn voorganger, om een Gemeentefonds decretaal vast te leggen, dat enige stabiliteit biedt aan de gemeenten, hoewel het parlement op gelijk welk ogenblik zou kunnen beslissen om dit te veranderen. Decretaal is aan de gemeenten in elk geval enig perspectief geboden aangaande hun financiën en de middelen die ze uit de Vlaamse begroting krijgen. Er werden groeiparameters aan gekoppeld. Men kan dus niet zeggen dat tijdens deze legislatuur aan de problemen van de steden en gemeenten onachtzaam is voorbijgegaan.
We moeten er steeds bijzeggen dat de federale overheid in belangrijke mate onze steden en gemeenten in de problemen heeft gebracht. Ik geef enkele voorbeelden. De belastingvermindering die federaal werd toegestaan en waarvoor iedereen staat te juichen, wat ik begrijpelijk vind, heeft ook gevolgen voor de gemeentelijke financiën. De Eliasituatie die voor 2003 niet correct is ingevuld ondanks de afspraken, heeft gevolgen voor de gemeentefinanciën. Net zoals de rijkswachters die zijn overgegaan naar de gemeentelijke politiezones het recht hebben om met brugpensioen te gaan, vragen nu mensen van de gemeentelijke politie dat ook voor hen brugpensioen mogelijk zou zijn. Dat zijn allemaal federale afspraken met repercussies op de gemeentelijke financiën.
Ik blijf echter zeggen dat binnen de beschikbare middelen deze regering belangrijke inspanningen heeft gedaan om de gemeentelijke financiën te helpen. Wij hebben in de regeling van het Gemeentefonds parameters ingebracht die, bijvoorbeeld, de zeer landelijke gemeenten moesten helpen omdat die totaal aan het verpauperen waren, en we hebben aan de steden belangrijke middelen toegekend. Wel is het waar dat de kring van ietwat rijkere gemeenten die rond de steden liggen, niet is meegegroeid, maar integendeel, op een zelfde peil blijft. Tot hier mijn inleiding op het antwoord.
In 2003 werd het Stedenfonds voor de eerste keer aangewend. Het vastleggingskrediet 2003 bestond uit het gedeelte boven de waarborg van het Sociaal Impulsfonds 2002, aangepast met het decretaal ingeschreven evolutiepercentage. Op 20 juni 2003 keurde de Vlaamse regering de verdeling van de trekkingsrechten 2003 goed.
Op het SIF+-gedeelte 2002 werd een groeipad van 4,67 percent toegepast, namelijk 2,67 percent inflatie en 2 percent geraamde reële groei van het BNI. Het totale bedrag bedroeg 100,607 miljoen euro. Van dit bedrag werd eerst 10 percent voorafgenomen voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie en daarna 700.000 euro voor vorming en communicatie. Het resterende bedrag van 89.846.300 euro werd volgens de vastgestelde verdeelsleutel en het gewaarborgde trekkingsrecht onder de steden verdeeld.
Voor de berekening van het vastleggingskrediet 2004 zijn we vertrokken van het basisbedrag 2003, zijnde 100,607 miljoen euro. Daarop hebben we een groeipad van 3,86 percent toegepast, namelijk 1,76 percent inflatie en 2,1 percent geraamde reële groei van het BNI. Dit geeft een totaal bedrag van 104.490.430 euro. Bij de begrotingsbesprekingen werd afgesproken dit bedrag af te ronden en in totaal 104,507 miljoen euro voor het Stedenfonds te voorzien, opgesplitst in 103.807.000 euro op basisallocatie 43.01 en 700.000 euro op basisallocatie 12.05 voor vorming en communicatie. Dit betekent dat we niet 3,86 percent maar zelfs 3,88 percent groei hebben.
Volgens de berekeningen van de VVSG zou 104,890 miljoen euro nodig zijn op basisallocatie 43.01 in plaats van de vooropgestelde 103,807 miljoen euro. Haar opmerking slaat niet direct op het al dan niet toepassen van het decretaal voorziene groeipad maar wel op het trekkingsrecht voor 2003 dat als basis diende voor de berekening van 2004.
Bij het voorleggen van het besluit ter verdeling van de trekkingsrechten merkte de Inspectie van Financiën op dat de gehanteerde reële groei van het BNI voor 2003 niet 2 percent maar 2,4 percent bedroeg. Dat betekent een verschil van 384.470 euro. De 2 percent die door ons werd gehanteerd, was gebaseerd op de geraamde reële groei van het BNI op het ogenblik van de begrotingsopmaak. De raming werd dus opgetrokken tot 2,4 percent. Daarna is er opnieuw een herberekening gemaakt, waarbij we weer uitkwamen op de oorspronkelijke 2 percent, zoals gehanteerd in de berekening.
De trekkingsrechten voor 2003 werden dan ook berekend zonder rekening te houden met de verschillende in aanmerking komende percentages van het BNI, maar wel op de juiste wijze. Wat de reële trekkingsrechten voor de steden betreft, is wel degelijk in 2004 het vooropgestelde groeipad van 3,86 percent gehanteerd. Ik zal de berekeningsformules aan de leden van de commissie ter beschikking stellen.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Deze vraag heeft me de gelegenheid gegeven om de problematiek van de kleine gemeenten aan te halen.
Ik vind dat men moet blijven protesteren tegen een aantal maatregelen, waarvan u terecht onderlijnt dat ze door de federale overheid werden genomen, die een zeer grote repercussie hebben op de lokale financiën. Bovendien moeten we er waakzaam voor blijven dat in de mate van het mogelijke alles wat door de Vlaamse regering ten voordele van de gemeenten wordt gedaan, zou kunnen worden gehandhaafd. Dat is trouwens één van de redenen waarom ik aan een aantal andere ministers heb gevraagd of ze in overleg zouden treden met de federale overheid omdat wij de negatieve weerslag ondervinden van bepaalde federale maatregelen. Ze maken het ons moeilijk een lokaal bestuur op een gezonde manier te structureren. Dat is één van onze hoofdproblemen.
Ik hoop dat de Vlaamse regering de inspanningen die ze levert voor de lokale besturen, zal voortzetten en dat ze zal nadenken over het feit dat een aantal kleine entiteiten met enkele levensgrote problemen blijven zitten, ondanks de goede hervormingen die zijn gebeurd. We zullen daaraan in de toekomst verbeteringen moeten aanbrengen. Ik herinner me nog altijd dat voormalig minister van Binnenlandse Aangelegenheden Van den Bossche, wanneer hij het Gemeentefonds liet goedkeuren, zei dat Antwerpen over 18 jaar uit de problemen zou zijn. Ik stel vast dat de problemen daar op dit ogenblik nog even groot zijn, en dat de lokale entiteiten eveneens met problemen blijven kampen terwijl ze ook met nieuwe uitdagingen worden geconfronteerd. Ook daarvoor moet er oog zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.