Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 20/01/2004
Interpellatie van mevrouw Ann De Martelaer tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Wonen, Media en Sport, over de subsidiëring van socialehuisvestingsmaatschappijen met een lage inkomenscoëfficiënt
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw De Martelaer tot de heer Keulen, Vlaams minister van Wonen, Media en Sport, over de subsidiëring van socialehuisvestingsmaatschappijen met een lage inkomenscoëfficiënt.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik schets even de voorgeschiedenis van deze problematiek. In het Vlaams regeerakkoord 1999-2004 is sprake van de oprichting van een solidariteitsfonds tussen de socialehuisvestingsmaatschappijen. Daarbij zou het verplichte budgettaire evenwicht per huisvestingsmaatschappij worden opgeheven. In de loop van deze legislatuur zag men van deze mogelijkheid af. Zo werd in de begroting van 2003 voor het eerst een budget ingeschreven om grootstedelijke maatschappijen te ondersteunen in hun uitbatingstekorten omwille van hun toenemende lasten en dalende huurinkomsten. Aanvankelijk ging dit enkel over Antwerpen en Gent. Later volgde een uitbreiding waarvoor objectief meetbare parameters zouden worden opgemaakt.
In het besluit van de Vlaamse regering van 23 mei 2003 werd een eerste schijf van 6.150.000 euro verdeeld over 29 SHM's, naar rato van het aantal sociale woningen dat elke SHM op 31 december 2002 verhuurde. Bij de toewijzing van deze subsidies werd rekening gehouden met twee criteria inzake verhuring. Ten eerste moest de gemiddelde IC, vastgesteld op 31 december 2002, lager of gelijk zijn aan 0,90. Ten tweede moest het patrimonium uit minimum 500 sociale woningen bestaan. In deze fase kwamen daarvoor 29 SHM's in aanmerking.
In een tweede fase werd de resterende subsidie van 4.850.000 euro afhankelijk gemaakt van elementen van goed beheer, criteria opgesteld door de VHM. Deze criteria waren de wijze van aanpak van huurachterstallen, de investeringsactiviteiten, het in de hand houden van beheerskosten en tot slot de financiële toestand en de toepassing van de geldende huurregelgeving. In deze fase werden nog 28 van de eerder 29 SHM's gesubsidieerd. Ik veronderstel dat de VHM voldoende knowhow heeft om zich over deze criteria uit te spreken. Als voogdijminister draagt u natuurlijk de eindverantwoordelijkheid.
Er bestaat nu geen discussie meer over de vraag of een financiële ondersteuning van de SHM's noodzakelijk is. Ik heb echter wel vragen over de zogenaamde objectieve basis waarop dit moet gebeuren. Dat is trouwens ook de aanleiding voor mijn interpellatie.
Wanneer we de twee fasen met elkaar vergelijken, dan stellen we vast dat enkel Sociaal Wonen in Antwerpen van de lijst is gehaald. Er zijn ook geen SHM's bijgekomen die oorspronkelijk niet waren opgenomen. Ik wil het niet zozeer hebben over wie al dan niet nog op die lijst voorkomt. Aangezien de criteria niet echt duidelijk, controleerbaar en transparant zijn, krijgt de sector echter het gevoel met een Sinterklaaspolitiek te worden geconfronteerd.
Ik heb de verschillende criteria die ik zonet heb opgesomd, onder de loep genomen. Het eerste criterium is het goed beheer en het opvolgen van de huurachterstallen. In haar dagelijkse werking maakt de SHM weinig gebruik van een eenvormige inningsprocedure van de huurachterstallen. Ze engageert zich deze procedure formeel te laten be- krachtigen door haar raad van bestuur voor uiterlijk 31 december 2003. De VHM is belast met het toezicht op deze verplichting.
Dit criterium is eigenlijk een evidentie. In het verleden zijn al initiatieven genomen om de inningprocedure bij de SHM uit te werken. Alle SHM's hebben een blauwdruk voor het goed beheer van hun patrimonium. Die blauwdruk is opgemaakt door de VHM. Op bladzijde 100 van die blauwdruk staat onder meer welke procedure ze moeten opvolgen inzake de huurachterstallen. Er staat duidelijk hoe en wanneer ze moeten optreden en wat de verschillende mogelijkheden zijn.
Omdat u dit als - overigens een oud - criterium neemt, kan men zich de vraag stellen in welke mate de VHM eerst zal controleren of de socialehuisvestingsmaatschappij voldoet aan de voorschriften die al lang gelden.
Een tweede criterium om bijkomende subsidies te krijgen, is de investeringsplicht van minimaal 50 percent van de gemiddelde peergroup. Volgens dit criterium betreft het de investeringen, de vastleggingen op het gewone investeringsprogramma, de aanvullende financiering van subsidiedossiers, de investeringen met eigen middelen of met lening van de VHM en deze omvatten zowel verwerving, nieuwbouw, renovatie, vervangingsbouw en aankopen van goede woningen. Afgezien van de arbitraire 50-percentdrempel is dit criterium niet echt een probleem behalve dat de enige maatschappij die eruit is gevallen zegt dat ze heel veel heeft geïnvesteerd, niet via externe uitbestedingen maar via de sterk bemande technische ploeg waarover ze beschikt.
Een derde criterium wordt gevormd door de beheerskosten. Deze mogen niet hoger zijn dan anderhalve keer die van de gemiddelde peergroup. Er wordt een vrij uitgebreide lijst van beheerskosten in aanmerking genomen. Het gaat over kantoor- en administratiekosten, studiereizen, studiedagen en representatiekosten. In de enge interpretatie wordt geen rekening gehouden met de post 'brandstof bedrijfswagens' en bedrijfswagens in het algemeen, met de post 'groepsverzekering', de overschrijdingen van de richtlijnen van de VHM en de post 'dranken, geschenken en personeelsfeest'. Ik som dit op omdat ik twee jaar geleden in deze commissie de audits heb gehoord van de Vlaamse Gemeenschap over de problematiek die er toen bestond omtrent de VHM en de diverse maatschappijen. Ik breng dit te berde omdat het een wankel feit was in het beheer van de maatschappijen dat dit buiten de algemene beheerskosten is geplaatst.
Bij dit criterium zijn de loonkosten uitgesloten. Het is een mes dat langs twee kanten kan snijden. Door het weglaten van de loonkosten kan niet worden nagegaan of een maatschappij op een rendabele manier haar personeel inzet en of maatschappijen bepaalde mensen niet te veel betalen en of bepaalde mensen niet te veel extralegale voordelen krijgen of hogere barema's. Ik refereer opnieuw aan de VHM-saga. Bepaalde maatschappijen met veel probleemgezinnen zetten dan weer veel extra personeel in om deze probleemhuurders te begeleiden.
Een ander criterium dat werd gehanteerd, is de relatie tussen de financiële toestand en de huurreglementering. Volgens dit criterium scoort de SHM goed indien zij na vaststelling van een negatief saldo van de eigen middelen bij de VHM op het einde van het jaar, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die het geldende huurreglement biedt om haar basishuur het jaar nadien te verhogen. Een negatieve rekening-courant bij de VHM is een momentopname, maar kan wijzen op een minder goed beheer zoals het niet tijdig aanvragen van projectsubsidies of het niet tijdig doorstorten van huuroverschotten aan de VHM. Kan het 'niet tijdig aanvragen van projectsubsidies' afgeleid worden uit een negatief saldo op 31 december? Is de omschrijving van het criterium 'kan wijzen op een minder goed beheer' geen onduidelijke, vage formulering?
Een socialehuisvestingsmaatschappij kan elk jaar haar basishuurprijs herzien want de grenzen staan duidelijk neergeschreven volgens een bepaalde vork in het socialehuurbesluit. In datzelfde socialehuurbesluit staat geen enkele wettelijke aanduiding dat als een socialehuisvestingsmaatschappij een negatief saldo heeft, die maatschappij het jaar voordien haar basishuurprijs moet herzien. Ik stel de vraag naar de wettelijkheid van dit criterium.
Ook de Inspectie van Financiën onderzoekt de objectiviteit van de gehanteerde criteria. In het besluit van de inspecteur van Financiën staat dat hij, ik citeer : '… verwijst naar de beslissing van 25 februari 2003 van de raad van bestuur van de VHM waarbij de evaluatiecriteria werden vastgesteld. Dit document ontbrak in het eerste subsidiedossier dat aan de Inspectie van Financiën werd voorgelegd en ontbreekt nog steeds in het voorliggende dossier.' Echte evaluatiecriteria heeft de Inspecteur van Financiën niet gezien en we weten niet wat die zijn.
Ik citeer verder : 'Bij het besluit van 23 mei 2003 kent de Vlaamse regering globaal 6,15 miljoen euro facultatieve subsidies toe aan de socialehuisvestingsmaatschappijen die voldoen aan die objectieve criteria. In haar voorafgaand advies, dat in april 2003 werd neergeschreven, wees de Inspectie van Financiën erop dat een nieuwe regeling de voorkeur genoot. Dergelijke structurele regeling werd nog niet uitgewerkt.' Dus half mei wijst de Inspecteur van Financiën de minister erop dat er objectieve evaluatiecriteria ontbreken en dat er een duidelijke structurele regelgeving nodig is voor deze verdere uitbetaling.
De inspecteur zegt verder dat er geen problemen zijn inzake de wettigheid en de regelmatigheid. Wel heeft hij een aantal opmerkingen over de doelmatigheid. Hij schrijft : 'Een van de vroegere aangehaalde doelstellingen van de verhuursubsidie was een schaalvergroting te bevorderen door kleine socialehuisvestingsmaatschappijen ertoe aan te zetten zich te hergroeperen met grote maatschappijen. Het dossier bevat geen elementen die toelaten te beoordelen of deze doelstelling werd of wordt gerealiseerd. De objectieve criteria die op basis van de dossierstukken kunnen worden nagegaan, zijn de gemiddelde inkomenscoëfficiënten van 2002 en het aantal verhuurde sociale woningen op 31 december 2002. De objectieve criteria die op basis van het dossier niet kunnen worden nagegaan, zijn de investeringsactiviteit, die groter moet zijn dan 50 percent van het gemiddelde van de peergroup, de beheerskosten tussen 1998 en 2000, die 1,5 keer het gemiddelde van de peergroup moet zijn en de relatie tussen de financiële toestand en de huurreglementering. Hiervoor ontbreken de indeling van de begunstigde in peergroups, de referentiecijfers van elke peergroup en de referentiecijfers van elke begunstigde SHM.'
De inspecteur van Financiën stelt dus wel dat budgettair alles is vastgelegd. In zijn besluit staat dan echter weer dat hij geen probleem heeft met het voorstel. Mijnheer de minister, ik begrijp dat niet goed. Als bezorgde volksvertegenwoordiger die erop toeziet hoe de regelgeving wordt vastgelegd, vind ik dat eigenaardig. Ik geloof wat de inspecteur schrijft. In zijn evaluatie staan zeer goede elementen. Zin conclusie stemt echter niet overeen met hetgeen hij voorstelt. Dat is zijn zaak. Wat ik hiermee wil aantonen, is dat het belangrijk is te weten hoe een externe persoon de regelgeving voorstelt.
Mijnheer de minister, we vinden het heel positief dat in de begroting van 2004 opnieuw 11 miljoen euro is ingeschreven. De gehanteerde criteria zijn niet echt objectief en geven ook geen zekerheid aan socialehuisvestingsmaatschappijen om een financieel, budgettair plan op te maken. Zult u voor 2004, dus voor de uitbetaling van de ingeschreven middelen, werk maken van een duidelijke, structurele reglementering die decretaal wordt vastgelegd?
De voorzitter : De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik sluit me aan bij de vragen van mevrouw De Martelaer. Vorige week hebben we hier een debat gevoerd over de financiële situatie van de bouwmaatschappijen. Die verbetert er niet op. Een en ander heeft natuurlijk ook te maken met de problematiek van de subsidiëring van de socialehuisvestingsmaatschappijen.
Mevrouw De Martelaer, met een aantal van uw punten ben ik het eens, met sommige andere niet. Ik ga akkoord met hetgeen de inspecteur van Financiën zegt over de criteria. Er is inderdaad een probleem inzake de objectiviteit en de toetsingsmogelijkheden. U zegt echter ook dat het onbegrijpelijk is dat de inningprocedure wordt gebruikt als criterium voor goed beheer. Ik vind dat juist wel een goed criterium. Als we bijvoorbeeld kijken naar verschillende bouwmaatschappijen die te maken hebben met dezelfde bevolkingsstructuur en werken in dezelfde grootsteden, dan zien we dat de ene erin slaagt de huurachterstallen tot 1 percent te beperken, terwijl die van de andere oplopen tot 5 of 6 percent. Als het verschil zo groot is, dan is dat het bewijs dat de aanpak verschillend is. Waarschijnlijk moet dan worden nagegaan wat de beste methode is.
Mevrouw De Martelaer, u hebt wel gelijk als u het hebt over de problematiek van de loonkosten, studiedagen, administratieve kosten. Het gaat hier ook om elementen van goed beheer. De vraag is of er werken moeten worden uitgevoerd in eigen regie of niet? Dat is essentieel. Er zijn bouwmaatschappijen in Antwerpen met meer dan 100 personeelsleden in eigen regie. Ik betwijfel of daar efficiënt wordt gewerkt.
U had het ook over een negatieve rekening-courant. Op zichzelf heeft dat echter niets te maken met het goed beheer van een bouwmaatschappij. Er kan ook een zwaar positieve rekening-courant zijn, gekoppeld aan een sterk verloederd patrimonium. Alles moet dus in overweging worden genomen. Vorige week heb ik het voorbeeld gegeven van bepaalde bouwmaatschappijen die beschikken over riante bankrekeningen. Als men daar de voordeur hard dichttrekt, valt echter de voorgevel in. Dat is tot de dag van vandaag de realiteit.
U stelt dat een negatieve rekening-courant kan wijzen op het niet tijdig doorstorten van huuroverschotten. Omgekeerd is het echter ook mogelijk dat de subsidies van het Vlaams Gewest aan de bouwmaatschappij niet tijdig worden doorgesluisd.
Mijnheer de minister, ik heb het verslag van de inspecteur van Financiën gelezen. Hij heeft waarschijnlijk gelijk. Ik heb een andere oplossing. Zolang er geen structureel antwoord wordt geboden, via een aanpassing van het financieringsstelsel, zullen de aanvullende subsidies een druppel op een hete plaat zijn. Hoe denkt u de structurele problemen op te lossen?
Minister Marino Keulen : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, de heer Decaluwe interpelleerde vorige week over dezelfde problematiek van de positie van onze socialehuisvestingsmaatschappijen, zij het dat hij andere aspecten belichtte. Ik herhaal wat ik toen zei. Deze regering heeft zowel voor 2003 als voor 2004 een bedrag van 11 miljoen euro in de begroting gereserveerd om die noodlijdende maatschappijen in stand en operationeel te houden. Dat is een unicum. We vinden heel snel dingen evident, maar dit is de eerste keer dat dit gebeurt.
De vraagstellers uitten bedenkingen bij de in 2003 gehanteerde criteria, en vooral dan wat betreft de subsidie toegekend in de tweede fase. Dan gaat het over een bedrag van 4.850.000 euro. Het is de eerste keer dat een dergelijke beoordeling plaatsgreep. Ik wil dus duidelijk stellen dat een evaluatie hier zeker moet en zal gebeuren. Mevrouw De Martelaer, ik ben zelf ook vragende partij terzake. Die evaluatie zal dit voorjaar gebeuren. Ik kan het immers enigszins eens zijn met een aantal bedenkingen die zowel u als de heer Decaluwe hebben gemaakt. Ik wijs er op dat de criteria in kwestie werden ontwikkeld door de sector zelf en door de VHM. Dan heb ik het over de VVH, die als koepel optreedt voor de sector. Dit goedgekeurde voorstel werd integraal door mij overgenomen en op de agenda van de Vlaamse regering gezet. U zult het verder met me eens zijn dat het bepalen van criteria en hun grenswaarden het maken van keuzes bij het selecteren van bepaalde gegevens impliceert, zeker wanneer ze voor de eerste maal worden vastgelegd. De VHM stelt hierbij dat ze een aantal voorwaarden heeft vastgelegd die aangeven of socialehuisvestingsmaatschappijen een goed evenwicht vinden tussen hun maatschappelijke doel en een goed financieel beheer.
Bij het beoordelen van deze criteria gaat het altijd over periodes van 3 tot 5 jaar, precies om toevalligheden uit te sluiten. Als men immers een doorlichting maakt van de toestand op 31 december, dan kan er sprake zijn van projectsubsidies die laattijdig werden doorgestort of gevraagd. Als men dit bekijkt over een periode van 3 tot 5 jaar, dan zullen dit soort uitschieters worden afgezwakt. Dit moet ook de objectiviteit in grote mate ten goede komen.
Ik ga in op de respectieve criteria. Vooreerst werd van de betrokken socialehuisvestingsmaatschappijen een engagement verwacht in verband met de gevoerde invorderingsprocedure betreffende de huurachterstallen. De vraag wordt gesteld of die bestaat, hoe ze wordt toegepast, hoe het zit met aanmaningen en hoe dit verder wordt gevolgd. De VHM heeft hierbij steeds de nadruk gelegd op het concreet bestaan van een dergelijke procedure en hiermee bij de beoordeling ook rekening gehouden. Naderhand werd eveneens een formele bekrachtiging door de raad van bestuur van de socialehuisvestingsmaatschappijen gevraagd, als een soort extra verbintenis, een soort moreel engagement. Mevrouw De Martelaer, u stelt dat ik hier al over had beslist. In oktober of november hebt u me daarover een vraag gesteld. Op het einde van het jaar moet dit dus nog eens worden bekrachtigd door die raden van bestuur. De VHM was zelf vragende partij terzake, zodat de maatschappijen als het ware hiertoe gebonden zouden zijn.
Daarnaast werden er drie meetbare criteria uitgewerkt. De betrokken maatschappijen moesten voldoen aan twee van de drie criteria. Een eerste criterium was de investeringsactiviteit. Die mocht niet minder dan 50 percent bedragen van de gemiddelde investeringen in de periode 1998-2002 voor vergelijkbare socialehuisvestingsmaatschappijen. De VHM deelt deze maatschappijen in in zeven peergroups. U kent deze terminologie, mevrouw de Martelaer. Er is sprake van grootstedelijke en stedelijke socialehuisvestingsmaatschappijen, en van grote regionale SHM's met een ruim hinterland. Er zijn de SHM's met een patrimonium groter dan 1.000 huurwoningen, SHM's met een patrimonium groter dan 400 huurwoningen en SHM's met een patrimonium kleiner dan 400 huurwoningen. Die laatste categorie is hier natuurlijk niet aan de orde. De bodemwaarde was immers 500. Nog een categorie is die van de gemengde SHM's, met zowel huur- als koopwoningen. Zoals ik al zei, werd dit bekeken over een periode van 5 jaar. Al wil ik niet vooruitlopen op de evaluatie, toch meen ik dat er op dit punt niet meteen problemen rijzen. Mevrouw De Martelaer, ook u had hierbij geen bedenkingen.
Het volgende criterium is dit van de beheerskosten. Die mogen niet meer dan 150 percent bedragen van het gemiddelde van de peergroup in de referentieperiode 1998-2000. Inderdaad werden door de VHM weliswaar een aantal beheerskosten in aanmerking genomen, zoals kantoor- en administratiekosten, kosten voor studiereizen en studiedagen en representatiekosten, aar niet de loonkosten. De VHM beargumenteert dat er niet noodzakelijk een verband is tussen loonkosten en efficiënt werken. Een SHM die bespaart op werknemers werkt niet noodzakelijk efficiënter dan een SHM die iemand in dienst heeft om, bijvoorbeeld, huurachterstallen op te volgen. Ik kan de beide vraagstellers volgen wanneer ze stellen dat dit criterium zeer eng werd geïnterpreteerd. Dit moet dus absoluut worden geëvalueerd. Mij lijkt het dat loonkosten wel een factor kunnen zijn, zeker in relatie tot een efficiënt beheer. Dit moet alleszins grondig worden bekeken in een evaluatie.
Het derde en laatste criterium betreft de relatie tussen de financiële toestand en de huurreglementering in de referentieperiode 1998-2000. Ook hier maakt de spreiding van de beoordeling over een periode van meer jaren dat specifieke toestanden, zoals ontvangen bedragen aan projectsubsidies, worden gerelativeerd. Ook hier moet bij de evaluatie worden onderzocht in welke mate dit criterium kan of moet worden verfijnd.
Hierbij is het van belang te kunnen vaststellen of het negatief saldo van de eigen middelen van de SHM van structurele of van incidentele aard is.
Mevrouw De Martelaer, u verwijst ook naar de bedenkingen van de Inspectie van Financiën over de objectiviteit. Ik wijs terzake op het vertrouwelijk karakter van de individuele gegevens. Dit houdt inderdaad in dat de referentiecijfers per peergroup en per SHM ontbreken. De VHM en de SHM's waren daarvoor vragende partij. Ze verkiezen dat die specifieke cijfers niet aan het brede publiek worden bekendgemaakt. Ze vinden het ook vervelend dat de ene maatschappij precies zou weten hoe het financieel is gesteld met de andere maatschappij.
Wat 2004 betreft, zullen de gehanteerde criteria in de eerste plaats geëvalueerd worden, dit in samenwerking met de sector. Deze evaluatie zal plaatsvinden in het voorjaar. De bedoeling is een zo breed mogelijke consensus te bereiken en zoveel mogelijk zekerheid te geven over de te hanteren criteria voor de verdeling van de verhuursubsidies 2004.
Ik heb reeds tijdens vorige commissievergaderingen gezegd dat wat de structurele maatregelen betreft, het uniform sociaalhuurbesluit mogelijkheden biedt. Daarnaast buigt een werkgroep Structurele Maatregelen, waarvan zowel vertegenwoordigers van de sector, als van de administratie en mijn kabinet deel uitmaken, zich over deze problematiek. Het is mijn bedoeling om nog tijdens deze legislatuur een voorstel in te dienen.
De voorzitter : Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : Mijnheer de minister, het is inderdaad een unicum dat er in 2003- 2004 bijkomende middelen worden toegekend aan de SHM's. Iedereen is daar zeer blij mee. De vraag is alleen hoe die middelen verdeeld worden. Zo krijgt een maatschappij met een IC van 7,9 evenveel als een maatschappij met een IC van 8,9. Ik begrijp dat er eerst een evaluatie moet gebeuren vooraleer we verder kunnen gaan. Het probleem blijft echter dat de maatschappijen vandaag niet weten waar ze aan toe zijn voor de subsidies van 2004. Zult u dezelfde criteria hanteren als in 2003? Zult u in het voorjaar nog een voorstel indienen om dit decretaal te verankeren? Wanneer die evaluatie tot voor of na de verkiezingen duurt of zelfs helemaal niet plaatsvindt, dan biedt dat bijzonder weinig rechtszekerheid aan de maatschappijen. Onze fractie is altijd voorstander geweest om maatschappijen huursubsidies te geven. Die wetgeving bestaat en moet dus enkel worden aangepast. Ik had graag van u gehoord dat u hiervan tijdens de komende maanden echt werk zal maken.
De voorzitter : De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Mijnheer de minister, het lijkt me de logica zelve dat er een evaluatie plaatsvindt.
Wat de huursubsidies betreft, die kunnen het probleem op korte termijn voor een deel oplossen. Ik hoop echter dat iedereen ervan overtuigd is dat een structurele oplossing nodig is. Anders dweilen we met de kraan open.
Op basis van de evaluatie zullen een aantal criteria worden bijgestuurd. Dat is logisch. Het is ook logisch dat bepaalde maatschappijen iets meer of minder of zelfs helemaal niets meer zullen hebben. De meeste bouwmaatschappijen hebben echter hun begroting voor 2004 opgemaakt. Dat is een belangrijk element voor de financiële leefbaarheid.
Het sociaal huurstelsel moest eigenlijk al lang zijn aangepast. Als dit niet gebeurt, zal dat financiële gevolgen hebben voor 2005. Ik verwijs dan vooral naar de verplichting tot verkoop van sociale huurwoningen. De ene bouwmaatschappij houdt daar rekening mee in haar begroting, de andere niet. Dat zal leiden tot enorme financiële spanningen. Ik pleit dan ook, mijnheer de minister, om hier zo snel mogelijk duidelijkheid over te bieden en daarover een goede communicatie te voeren met de VHM.
Tot slot is het ook van belang dat u niet alleen luistert naar de bouwmaatschappijen. Zij bekijken de zaak puur vanuit hun eigen situatie, en dat is normaal. De doelstelling van deze commissie en van het parlement is echter dat de sociale huurder op termijn wordt beschermd. Het mag zeker geen eenzijdig verhaal worden.
De voorzitter :Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen : In een eerste fase gaat het over de toekenning van 6.150.000 euro. Er wordt prioritair werk gemaakt van de toekenning van de bedragen aan de 29 betrokken maatschappijen. Ik wil de maatschappijen daarover niet in het ongewisse laten. Zij moeten duidelijkheid hebben zodat ze hun beheersdaden en hun werking daarop kunnen afstemmen.
Mevrouw De Martelaer, er bestaat inderdaad een wereld van verschil tussen een IC van 8,9 en een IC van 6,9. We zouden ook kunnen werken met een getrapt systeem. Nu gebeurt dat op een wiskundig bijna gelijke schaal terwijl de situatie toch kan verschillen.
De verkoop van huurwoningen levert voor de maatschappijen extra inkomsten op, zeker tijdens de eerste jaren.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door mevrouw De Martelaer werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.